Grep i Land- en Tmnbouw.
Voor Dammers.
De Dierentemster.
Zaterdag 24 December 11)10.
54e Jaargang. No. 4834.
TWEEDE BLAD.
Van liet llaagsciie Binnenhof.
Tweede Kamer.
r
Alles betreffende deze rubriek te richten aan het
Bureau Schager Courant en voorzien van hert; opschrift
„Damrubriek".
Onderstaande stand is uit een partij gespeeld den
8 November 1910 in den onderlingen wedstrijd van
iet Vereenigd Amst. Damgenootschap tusschen de
leeren J. de Haas, wit en J. J., zwart.
Zwart.
Variant c.
Wit: 716. Zwart: 27 49.
121. 49—44.
1649. 4450.
16 en wint.
Het hier volgend eindspel geeft weer eens te zien
hoe eigenaardig een partij kan beëindigen.
Stand zwart 2 schijven op: 9 en 15 en een dam
op 40.
Stand wit 5 schijven op: 19, 30, 31, 32, 50 en
een dam op 48.
Zwart aan beurt van spelen speelt 4049??. Wit
laat hierop volgen: 3227.
Zwart: 49 16.
Wit: 19—14.
3127.
5044.
44—39.
48 enz.
9 20.
16 25.
2024 of?
25 43.
Wit.
Stand zwart 12 schijven op: 1, 2, 8, 9, 12, 13, 16,
8, 21, 25, 26 en 35.
Stand wit 12 schijven op: 22, 27, 32, 33, 34, 36,
37, 39, 41, 46, 48 en 50.
Laatste zet van wit.
1. Wit: 2822. Zwart: 914.
2. 22—17.
Wit rekende er op dat zwart 16 zou spelen om
te verhinderen dat wit door 1711 uit de opslui-
ling geraakt.
2. Zwart: 16?
Loopt hiermede in de val.
3. Wit: 3228. Zwart: 21 23.
4. 36—31. 12 21.
5. 3127. 21 32.
6. 37 10.
EINDSPEL
van den heer G. van I^eeuwen,
Amsterdam.
Zwart.
Wit.
Stand zwart 1 dam op 27.
Stand wit 2 schijven op: 34, 43, twee dammen op
7 en 12.
Wit: 716. Zwart: 27 49.
121. 49—44 a. b.
1649. 44—6 of?
4944. 6 50.
16 en 61.
Variant a.
Wit: 716. Zwart: 27 49.
12—1. 49—35.
16—49. 3519 of?
34—30. 19 35.
140 en wint.
Variant b.
Wit: 716. Zwart: 27 49.
121. 49—44.
16—49. 4435.
1—12. 35—19.
3430 en 1240 enz.
CO. EENE BELANGRIJKE VOORDRACHT OVER
RUNDVEEFOKKERIJ
Op de vergadering van Oudleerlingcn der Rijks-
landbouwwinterschool te Schagen, gehouden op 19 Dc-
oeinber 1910, hield de heer A. D. Groneman te Wie-
ringerwaard eene hoogst belangrijke voordracht over
„Familieteelt'bij het Rundvee".
De heer Groneman was zoo welwillend deze voor- j
dracht aan dc Redactie ter opname af te staan en
deze verzocht mij enkele deelen der inleiding iets te
bekorten inet .iet oog op dc in het blad beschikbare
plaatsruimte. Aan de eigenlijke voordracht, zooaLs die
is opgenomen in het Friesch Weekblad, het orgaan
der Ftiesche Maatschappij van Landbouw en het Friesch
Rundveestamboek, heb ik gemeend niet te mogen ver
anderen, omdat hel artikel daardoor noodzakelijk zou
lijden.
De aanleiding tot liet schrijven van 's heeren Gro-
neman's artikel wasEene vraag in het Friesah Week
blad. waarin iemand vroeg, of hij zijne hakkelingen
zonder gevaar kon laten dekken door een stier, die
een halfbroer der dieren was. De Redacteur van het
Fr. W. verzocht hierover inlichtingen aan den heer
J. L. T. Groneman te Wieringerwaard, omdat hij ge
hoord had, dat de heer G. nog al erg in 't bloed
gefokt had.
Toen een der bestuursleden van boveneenoemde ver-
eeniging dit artikel gelezen had, kwam het bestuur
tot den heer Gronemanmet het verzoek deze hoogst
belangrijke fokkerservavingen ook mede te deelen op
de aanstaande algemeene vergadering.
Hoewel ik met veel ambitie een artikel schreef
over 't bedoelde onderwerp voor de Friezen", zegt
de heer Groneman, ,,daar aarzelde ik echter aan
het verzoek van hel Bestuur te voldoen en wel om de
eenvoudige reden, dal ik de vrees koesterde, dat de
bespreking dezer kwestie in Hollands Noorden door
velen zou worden opgevat als reclamemakerij voor onze
eigen pak. Ik zou er dan ook niet aan gedacht heb
ben uit me zelf over deze kwestie een punt op de j
agenda te doen plaatsen; maar het feit, dat ik het
Bestuur ongaarne in deze teleurstelde, deod me beslui
ten een gunstig anlwoord te zenden, hopende er later
geen berouw over te zullen hebben door het .bewaar
heid worden der zoooven genoemde vrees."
Die vrees l>elioeft de heer Groneman niet te koesle
ren, wat duidelijk blijkt uit het krachtigs applaus der
vergadering na de gehouden voordracht en 't besluit dezq l
in het Jaarboekje van den Bond van Oudleerlingen
te doen opnemen.
Hel belangrijke artikel voorkomende in het Friesch
Weekblad van 12 November 1910 luidt als volgt:
FAMILIETEELT.
Mijnheer de Redacteur
Het is met zeer veel genoegen, dat ik, in op
dracht van mijn vader, gevolg geef aan uw tot hem
gericht verzoek om zijne ervaringen omtrent familie
teelt bij rundvee mede te deelen. Reeds herhaaldelijk
is het ons opgevallen, zoowel in woord ais in geschrift,
dat de meesie menschen erg bang zijn voor familie
teelt en hoewel ons idéé hierover heel anders is, heb
ben we tot nogtoe nog nooit in 't publiek onze ziens
wijze hierover te berde gebracht. Des te interessanter
voor ons nu op deze manier hierover te debuteeren
in een zoo echt vakblad als 't Friesche Weekblad, dat
gelezen wordt door oen zoo groot aantal fokkers, die
als ik hel wel heb over 't algemeen ook zeer afkee-
rig van bloedvcrwantsdhapsteelt zijn, evenals zoovele
Hollandsche fokkers. Die afkeer bestaat raak uit de
ingeprente, overdreven vrees voor 't gevaar hiervan,
waardoor men de proef zelfs niet zou durven nemen.
Het is onze persoonlijke overtuiging, dat die vrees
vaak een voortdurende verbetering in den weg staat.
Eigenaardig is 't op te merken, hoe men over het al
gemeen wel spreekt over het ophoopen van allerlei
I verkeerde eigenschappen bij familieteelt, doch niet over
dat der goede eigenschappen. Het streven van ieder
rechtgeaard fokker is natuurlijk het verkrijgen van een
constant, gelijkvormig vee beslag met al de gewenschte
eigenschappen daarin vervat.
Een zeer hoog, vaak onbereikbaar ideaal voorwaar,
maar daar streeft men toch naar en nu gieloof ik zeker,
dat de sterkste tegenstander van familieteelt nooit kort
aan dit ideaal zal toekomen, tenzij hij zijn beslag aan-
vulle of verwissele imet gekochte dieren, die zooveel
mogelijk bij elkaar komen en de gewenschte eigenschap
pen bezitten, maar diegene is geen „fokker" in den
waren zin van het woord. Naar onze meening nu
kan men 't zekerst zijn doel bereiken juist d,x».- de
toepassing van de verwantsehapslecit, omdat men den
veel zekerder is van de resultaten dan bij het pai'en \a.t
onverwante dieren, waarvan de uitkomsten zoo vaak
niet aan de verwachtingen voldoen, terwijl de daaruit
voortgekomen goede atsiamme.ingcn niet d-c zckc. ni\,l
van vererving zullen bezitten als even goede in 't bloed
gefokte dieren en waai mee liet nadcicn tot het ge
stelde doel zooveel gemakkelijker woidt.
Laten we nu eens een voorbeeld nemen.
•Een boer koopt of gebruikt \oor verbetering van
beslaande fouten, die zijn vee aankleven, een vreem
den onverwanten stier en werkelijk enkele afstammebn-
gen daarvan voldoen goed. Zoolang mogelijk wordt voor
de onverwante dieren van zijn diensten gebruik ge-
inaakt. maar waarheen te gaan met zijne vrouwelijke
afstammelingen op rijpen leeftijd gekomen?
Van een slier uit dezelfde fa mme ais van den ver
beteraar durft men geen geDruik te maken, want im
mers, die komt te veet in liet bloed. Een e.igm stierkalf,
hoe goed ook wordt verkocht, omdat het om dezelfde
redenen niet voor de teelt gebruikt irwg wo.den.
Verfijning, verzwakking, aileriei kwalen, doemen als
even zoove.e scnrikbeeluen voor den gce>t op. Is men
nu bij toeval in staat een anderen onverwanten stier
te kunnen b.machtg n, die een ev-n goede v-rbe.é.uar
van de specifieke gebreken van zn vee zal kunnen
zijn, dan zal 't wel goed gaan; maar vaak zal 't moei
lijk blijken een waard.g plaatsvervanger te bekomen,
men moet weer iets toegeven en de behaalde voor- j
deelen gaan weer geheel ot gedeeltelijk te Icor. zoo
wordt mi. verklaard het feit, netweb; een ieder wel
eens zat zijn opgevallen, dat een fokker met een be
paalden stier extra dieren fokte, welke a.le eenzehde i
mooie type vermonden en den fokker naam gaven, doch
dat, zoodra genoemde foksier plaats na<l moe.eli mu- I
ken voor een anderen, de verkregen resultaten weer
verdwenen en er dan geklaagd werd: wai vuU uai
fokken toch tegen.
Maar om op het gekozen voorbeeld terug te komen,
naar onze meerling had men hier moeten iraenten,
weer een stier uit daezetlde fam,Le te bekomen of te
gebruiken; of men had, indien dat niet mogelijk was
moeien doorfokken met zijn eigen stier, d.e uit prin
cipe onvoorwaardelijk was verkocht.
Voor het bereiken van de grootst mogelijke gelijk
vormigheid en het vastleggen van de gewou.Ci.te eigen- I
schappen is naar onze meerling lamijeteeli het aange
wezen middel.
De weg, die leidt naar het doel van den fokker
is een zeer lange, maar wordt aanmerkelijk bekort
door een „pracitsche" tospassing van familieteelt. Ik
zeg „practiscne", omdat er ook een „onpraclisehe" mo
gelijk is.
V\ anneer inen n.1. een beslag van zuinig gehalte
wou verbeteren alleen door telkens t besie daarvan
weer voor de fokkerij te gebruiken, dan zou dat een
onpractische zijn, omdat men den weg noodeloos lang
en 't doel wellicht onbereikbaar maakte.
In dit geval kan men natuurlijk eerst profiteeren
van het hoogör standpunt van anderen oin eersl dan
tot familieleed over le gaan, wanneer het er op aan
komt, verkregen goede eigenschappen vast te leggen.
Mijnheer de Redacteur en geac.de Lezers, ik sp.eek
wellicht naar uw oordeel een en ander te beslist uit;
dit is niet de bedoeling; wat ik hier heb neergeschreven
zijn. waar naar gevraagd weid, n.L.onze persoonlijke
indrukken omtrent familieteelt, gebaseerd op eigen erva
ring. die ik dan nu als de bron der bovengenoemde
beweringen zoo vrij zal zijn, u nier in korte woorden
mede te deelen.
in 1883 is mijn vader begonnen rationeel te fokken,
lid van 't Stamboek te woiüen en wekelijksche melk-
lijsten bij te houden. Drie der teen aanwezige koeien
zijn geworden de stammoeders van den geneelen te-
genwuordigen koppel (18 stuks melkvee en ongeveer
15 sluks vrouwelijk jongvee). In al die jaren is een
keer of acht nieuw bloed ingevoerd, zooals door het
koopen van een stier of koe of door het laten dekken
van een koe bij eens anders stier, maar dat gaf niet
telkens den geheelen stal nieuw bloed.
Na 1891 is nooit meer een koe aangekocht. In 1897
is een vreemde stier aangeschaft; een zelf gefokte zoon
van deze dekte een koe van iemand uit cle omgeving
en een hieruit ontstane stier werd door ons weder
om aangekocht en gebruikt. Deze was dus voor 1/4
ook van eigen bloed..
Na dien is immer voorlgefckt zonder inmenging van
vreemd bloed. De paringen hebben steeds plaats gehad
in allerlei familieverhoudingen met dien verstande, dat
de sieren nooit hunne moeders nog hunne dochters be
sprongen (geen bloedschande dus; daarg.Laten een paar
onbetcekenende uitzonderingenWel ontstond eens een
zeer goed produet uit de paring van vollen broer en
zuster.
Om te probeeren enkele onderdeden van pns vee I
spoediger te verbeteren, lieten we dit en hét vorig
jaar enkele dieren in Friesland dekken om dan ialer
met een mannelijken afstammeling daarvan uit den
eersten of tweeden graad den stal door te fokken, na
tuurlijk alleen pis t dier overigens aan de verwach
tingen beantwoordt.
Lil het voorgaande ziet men, dat hoewel niet steeds
van 1883 af zonder inmenging van vreemd bloed is
fokt. ons tegenwoordig standpunt toch het resultaat is
van een fokstelsd, dat ten volle op den naam „familie
teelt" aanspraak kan maken, hetgeen nog duidelijker
zou blijken wanneer men een bLtk sloeg in de laatste
afleveringen van het Ned. R, Stamboek vóór 1907,
waarin geneete aparte bladen noodg waren voor den
stamboom onzer ingeschreven dieren.
Wordt vervolgd.
D. F. LANDMAN.
Den Haag, 22 December.
De budget-debatten van 1910 zijn toch minder on
belangrijk geworden dan men aanvankelijk vermoed
de dat ze zouden nfijken t$ wezen.
En speciaal de' 22ste December is geworden een
„historische datum" van den eersten rang.
Vandaag, immers, is vervuld de profetie dat er een
barst, een scheur was gekomen in de schijnbaar nog
gezonde coalitie.
Mijne voorspelling, in de Borromaeus-dagen ge
waagd, is gebleken op juiste waarneming te be
rusten.
't Zij in alle nederigheid; in volle vreugde voor 's
lands heil en welzijn; getuigd...
Heden, Donderdag, is de breuk tot stand gekomen.;
En wel bij het amend.-Van Vuuren, dai stresue om
de f 11.500 subsidie voor de openbare leeszalen te
schrappen.
Hier hebben zich de sluimerende hartstochten van
haat en weerzin tusschen Rome en Chr.-historische
groep ten volle ontketend.
Hierbij heeft men gekregen de van Links storm
achtig, onstuimig toegejuichte rede-De Visser, nadat
de heer Van Vuuren had betoogd dat het ter wille
van de continuïteit, niet van het principe, ingedien
de voorstel der Regeering voor Rome onaanneme
lijk is.
O, er werd hopelooze moeite gedaan om den
schijn te redden!
De heer Van Vuuren sprak van „eene verregaande
hoffelijkheid Jegens Harer Majesteits loyale opposi
tie". Het amendement werd „uiterst vriendschappelijk
genoemd".
Oele.', zeiden de oude Hollanders, Geen staats
subsidie, aldus luidde het Katholiek parool.
Kwam dr. De Visser. Hij begreep de „systematische
opvatting van het Christendom", dat „beveiligd dient
te worden tegen afwijkende meeningen".
Doch daarvan, aldus de heer De Visser, wil
len geen Protestanten hooren.
Ik weet wel, zei hij, dat de vrijheid een
groot gevaar in zich houdt, maar als Protestanten
moeten we die vrijheid aandurven, ook al zijn
daarvan dingen het gevolg, waarvan wij huiveren.
Het is verkeerd om den werkman de literatuur te
willen onthouden, die wij willen bestrijden; het is
alsof er geen kracht meer in onze beginselen is om
die verkeerde beginselen te bestrijden."
Dat de heer Schaper dr. De Visser's woorden be
wonderde, en aan die gevoelens uiting gaf,
't is niet onbegrijpelijk.
Erkend moet worden, dat de premier op zeer be
hendige wijze jongleerde. Nóg altijd kool en geit
sparend... Hij koos geen partij. Liet de beslissing
over aan de Kamer. Deed al z'n best om te doen
gelooven, dat de zaak „niet principieel" is, noch
aan Roomsche noch aan Dordtsche zijde. Maar onder
wijl Z.Exc. sprak, hoorde men het kraken, knakken,
scheuren der coalitie.
't Was echter te laat.
Met 48 tegen 41 ging het amendement van de
baan.
Links stemde met de chr.-historischen (behalve mr.
Van Veen) en de anti-revol. heer Van der Molen.
Voor: de katholieken, mitsgaders mr. Van Veen.
Daarmee is, wat men ook verzinne, uitdenke
om het te bemantelen, de scheuring een voldon
gen feit geworden.
Scheuring, waar geen repareeren meer aan baat!
De aandrang des heeren Van Vuuren, tot den
minister gericht, om den post terug te nemen, was
zeker -van Coalitie-standpunt, welgemeend.
Edoch, hij kon niet meer baten. Wat er nu
verder groeien zal uit de nieuw-geboren politieke
constellatie (feitelijk is 't nu 59 8 51 Rechts
geworden!) zal moeten blijken.
Men heeft het verloop van het proces af te wach
ten. Maar dit staat vast, van 22 December 1910
af begint eene nieuwe periode in ons politiek leven.
En geen „Barbertje"-driestarren kunnen dat meer
verhoeden. Dat vanuit de Kanaalstraat het ratten-
kruid is gestrooid, waar de arme Coalitie niet „im
muun" tegen was: wij weten 't Wel allen.
Doch de „rattenvanger van Hameln" zal ten slotte
door de listige diertjes, die hij wilde verschalken,
worden verslonden.
Treurig eind, dat velen met droge oogen zullen
aanzien...
Over wat verder bij Binnenlandsche Zaken verhan
deld is, kunnen we zeer kort zijn. Het voornaamste
is, dat eene herziening van de Leerplicht-wet werd
aangekondigd, zonder dat het herhalingsonderwijs
erbij werd opgenomen, met maatregelen tegen
arbeiden door leerplichtige kinderen.
Nog veel meer is er gezegd, beloofd, in overwe
ging genomen.
Maar... wie zal straks het Regeeringskasteel be
stormen?
I Na den dag van 22 December 1910 wankelt mr.
Theodorus' zetel, nog kort geleden zóo hecht, rots
vast geacht
De drommen vijanden stormen aan.
Nieuwe tijden zijn op komst... In trouwe, het bud-i
Feuilleton.
ROMAN VAN ROSENTHAL.
12.
„U houdt er een eigenaardige manier op na om
de dieren te verschrikken," riep Arendberg zijn com
pagnon driftig toe.
„Ik schijn hier een zeer vertrouwelijk gesprek te
hebben gestoord," antwoordde Mölenhoff. „Het doet
mij heusch leed, want u beiden scheen de zaak vol
komen eens te zijn. Ik hoorde buiten geen geluid
ik kon dus niet verwachten hier als rustverstoorder
te fungeeren. Maar ik zal mij onmiddellijk verwijde
ren, dan kan het gesprek weer worden voortgezet."
Zoo sprekend liep Wolfgang door de ruimte voor de
eerste rangen naar het bureau.
„Hij is een schavuit. Een volgeling van Satan,"
mompelde Pieter.
„Hij heeft mijn sympathie ook niet," zeide The-
rese. „Het is toch eigenaardig hoe een afschuw mijn
leeuwen voor hem hebben. Zij merken hem dadelijk
op en de beesten worden boos en ongeduldig. En het
is waar, dat deze dieren een heel fijn instinct heb
ben en voelen wie het niet goed met hen meent.
Ook al doet zulk een persoon hen goed, dan nog
nemen zij de noodige reserve in acht. Een mensch
&ou er, dat opmerkende, toe kunnen komen dergelijke
•aenschen te schuwen."
..Dus u schuwt mijnheer Atrani?" vroeg Pieter
met een zeer tevreden uitdrukking op zijn gelaat.
..Dat doe ik en ik heb alle reden om hem te vree-
en een ontmoeting met hem voortaan te ver-
mijden. t;n het is Juist daarom, dat ik besloten ben
been te gaan van bier, en vandaag voor de laatste
maai op te treden."
Mijnbeer Pieter volgde deze mededeeling met groore
spanning, maar daar Therese zich in de kooi begaf
haar dieren weer gerust te stellen, had hij geen
Bel*kenheid op dit onderhoud verder in te gaan.
hntte1 "^urde nogal een poosje eer Therese met he
in h Vau mijnheer Arendberg de dieren weer wat
d« u humeur had. Eerst werden de kleppen van
term. maar gesloten en de dieren in totale duis-
te 5®hv»td. Om het resultaat van deze poging af
'ten, bleven Therese en haar metgezel eenige
minuten stil luisteren en toen de dieren schenen te
kalmeeren, zeide Arendberg eensklaps:
„Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag."
„Dring er niet bij mij op aan, mijnheer Arendberg,
laat mij nog eenige dagen tot nadenken," antwoordde
Therese. „Ik ben zenuwachtig en opgewonden en
geheel uit mijn kalmen gemoedstoestand gebracht.
Nog enkele dagen geduld en u zult een antwoord
hebben."
Mijnheer Arendberg boog toestemmend. „Ik ben
volstrekt niet van plan u te dwingen. Maar dat be
hoef ik ook niet te doen," voegde hij er vol vertrou
wen bij, „want ik weet hoe ten slotte uw antwoord
luiden zal. U heeft mij nu leeren kennen. Op uw
beslissing mag volstrekt geen dwang worden uitge
oefend. Ik zal geduldig wachten."
Therese bloosde bij deze woorden, maar antwoord
de niets.
Mijnheer Pieter en Therese openden nu de klep
pen en Therese sprak de leeuwen geruststellend toe.
Zij gaf de dieren gedroogde vijgen, die smakelijk wer
den verorberd, zoodat de booze luim weer voorbij
scheen.
Toen verlieten zij beiden de menagerie en zagen
juist hoe Atrani wegreed in een rijtuig dat hem
daar scheen te hebben opgewacht.
„Waar mag die kerel zoo lang gezeten hebben?"
vroeg nu mijnheer Pieter wantrouwend.
„Ik zou wel willen terugkeeren, om dat te onder
zoeken," antwoordde Therese ongeduldig en bang.
„Dat zou misschien wel goed zijn," meende Arend
berg.
Zij keerden dus beiden naar de menagerie terug
en aan het loket ontmoetten zij juist den aassier.
„Was mijnheer Atrani het laatste half uur bij
u?" vroeg Arendberg.
„Neen," luidde het antwoord. „Hij kwam zooeven
uit de requisitenkamer en is nu weggereden."
„Wij zullen de wachters even ondervragen," meen
de Therese en zij liepen door naar de menagerie.
Daar hoorden zij ook, dat mijnheer Atrani een
poos in de requisitenkamer was geweest, toen naai
de menagerie was gekomen en vervolgens weer naar
het andere vertrek was geloopen. Deze menschen
wisten evenwel niet hoe lang hij ln de kamer ge
weest was, omdat die ook nog een anderen uitgang
had.
„De kassier zegt dat hij zooeven is vertrokken,
dus moet hij er een heele poos vertoefd hebben,"
oordeelde Arendberg.
„Ik ben heel nieuwsgierig wat Atrani tweemaal
achtereen in de requisitenkamer te doen heeft ge
had," vervolgde Arendberg halfluid.
„Mijn kleedkamer is er vlak naast. Ik moet daar
toch eens rondzien," meende Therese en terwijl
Arendberg naar de requisitenkamer ging, liep The
rese naar haar kleedkamer.
Maar hier was alles onveranderd. Er heerschte
niet de minste verwarring. En toch als de meubelen
hadden kunnen spreken, hadden ze heel veel lee-
lijks kunnen vertellen.
Weinige minuten voordat Therese in haar kleed
kamer kwam, was Wolfgang daar geweest. Hij had
de groen zijden pagemuts die Therese steeds op had
bij de voorstelling, vlug en handig van binnen los
getornd en van binnen in de voering een klein stuk
rauw vleesch daarin gestopt, en was daarna naar de
menagerie gegaan. Hij had gedacht, dat het proef-
uur allang voorbij zou zijn en had dus gemeend daar
niemand anders dan de wachters te zullen vinden.
Tot zijn onaangename verrassing vond hij daar The
rese en Arendberg. Hij wilde liefst niet gezien wor
den, terwijl hij uit de requisitenkamer trad en toen
dat onoverkomelijk moest gebeuren, redde hij zijn
verlegenheid door zich spottend over het bijeenzijn
der beide anderen uit te laten. Tot zijn schrik be
merkte hij dat hij zijn wandelstok in de kleedkamer
van Therese had laten staan, dus moest hij er nood
zakelijkerwijze weer naar toe. Vlug dus weer daar
heen gesneld en toen had hij langs de kassierskamer
de menagerie verlaten. Daardoor was het te verkla
ren, dat Therese en Arendberg zijn vertrek nog had
den opgemerkt.
„Dat zonderlinge rondsluipen van mijn compagnon
bevalt mij maar niemendal," zeide mijnheer Arend
berg nadenkend. „Ik zal vandaag mijn voorzorgsmaat
regelen nog verdubbelen. Ik zal niet alleen mijn
schietwapens gereed houden, maar ook gloeiende
stangen gereed laten leggen. U moest zoo mogelijk
vanavond maar niet optreden."
„Wel neen," riep Therese uit, „een dierentemster
mag geen angst hebben. Het publiek mocht eens iets
van de zaak hooren en dat zou al te dwaas zijn.
Maar ik geloof bepaald dat mijnheer Atrani mij
niet veel goeds gunt, vooral na de weigering, die ik
hem gisteren heb gegeven."
„Wat, heeft hij het gewaagd?" riep Arendberg
opgewonden.
„Maar mijnheer Arendberg, en waarom zou .hij
dat niet mogen?" vroeg Therese bedaard.
„Waarom? Wel omdat ik u beschouw als mijn ver
loofde," antwoordde Arendberg snel.
„Dat is uwe beschouwing maar daar wist mijn
heer Atrani toch niemendal van?" lachte Therese,
die weer opgeruimd en vroolijk werd. „Deze verloving
bestaat immers alleen in uw hoofd mijnheer Arend
berg. Uzult toch nooit een arm meisje huwen, zoo
als ik ben, dat is toch immers maar een luim van u?"
„Welnu, noemt u het maar een luim, maar dan
is het een luim, die mijn geheele leven lang zal
duren," meende de Hollander.
„Maar u wilt immers heengaan?" voegde Arend
berg er droevig bij. „Dat bemoeilijkt de zaak wel
eenigszins."
„U lijdt aan een idee-fixe mijnheer Arendberg."
„Juffrouw Therese, noemt u het zooals u wilt,
ik zal mijn zin hebben, ik zal u volgen al ging
u ook naar China."
„Ook tegen mijn wil?"
„Ik zou u overal in het oog houden, ik meen
dat aan u en aan mijzelf verplicht te zijn."
„Waarom dan toch, mijnheer Arendberg, als ik u
dat mag vragen?"
„Wel, omdat het lot u voor mij heeft bestemd,
omdat wij als voor elkander zijn geschapen ook
al mocht u dat eerst na jaren en jaren inzien."
„Wanneer dat oogenblik komt, geloof ik wel, dat
ik een oud meisje zal zijn," lachte Therese.
„U zult heel spoedig inzien, dat Ik volkomen ge
lijk heb," meende Arendberg met ernst en overtui
ging. „Overigens," zoo ging hij voort, „zie ik niet in,
waarom u van hier zoudt weggaan..."
„Maar mijnheer Arendberg, na al wat er gebeurd
is, zult u moeten toestemmen, dat de verhouding van
mij tot mijnheer Atrani onmogelijk is."
„Dat is waar maar waarom zult u voor hem
wijken? Hij kan gaan hij zal neen, hij moet
gaan," donderde mijnheer Pieter eensklaps. „Ik zal
hem wel uitkoopen ik zal hem wel uitkoopen,"
„Ik scheid mij heel ongaarne van mijn dieren,"
zeide Therese.
„U zult ze hebben als huisdieren, ik geef ze u
cadeau. Den verderen rommel verkoop ik," riep mijn
heer Arendberg zeer ijverig uit.
„Om dan als uw eeuwige verloofde met haar drie
leeuwen door het leven te gaan," plaagde Therese.
„Wat verloofde," lachte Arendberg. „Dat is u den