f 1111, HAAT. De Dierentemster. zijn >oe- >val- 911. t de Zaterdag 7 Januari 19LI. 55e Jaargang. No. 4843. TWEEDE BLAD. 11, i de een eefd alle rloe- gen, enz. uit >lete der Door BARONES VON SCHILLING. In het Hotel en Kurhaus van Arosa vlamde het electrische licht op, ofschoon huiten nog de heldere ■winterschemering hcerschtc. De sneeuw zelf gif licht. Op do bergtoppen viel een rooskleurige weerschijn van de zon, die achter de bergketen in het westen ver dwenen was. De kurgasten begonnen de prachtige ijsbaan te ver laten. en zij, die onvermoeid den geheelen zonnigen, helderen winterdag met de bolsleigh naar beneden naar Rüti waren gegleden, trokken nu de kap van den wollen sweater over hoofd en mond, en zochten haastig hun hotel op. Nog geen twee uur geleden hadden de logés op het terras thee gedronken in de zomersche lucht, ter wijl rondom in de dalen en op de bergen een halve meter sneeuw lag en het overal winler was hier alleen niet. waar de bergreuzen beschermend en ver dedigend het dal omringden. Blauwzwart rezen uit al dat wit de reusachtige den nen op. Ernslig en slank staken zij af tegen den blauwen, wolkeloozen hemel, krachtige harsgeuren uitademend onder den kus der zon, die hier zooveel warmer en teeder tegen de menschen glimlachte, alsof zij wist. dat allen die hier vertoefden, oen vroegtijdigen avond verwachtten... Wat was heft hier mooiAlsof de natuur een feestgewaad droeg, van oneindige ^tooverachtige schoon heid 1 Alsof zij alles gedaan had, om den korten dag van hen die hier vertoefden te sieren, om hun zielen als op zachte wieken te dragen naar de toppen der bergen, welker besneeuwde hoofden den van sterren vonkelenden nachtelijken hemel nabij schenen te zijn... heel nabii Jammer dat op den zomerschen dag zoo snel de avond volgde met zijn ijzigen adem, zooals nu op het oogenblik het geval was!... Dat de bergen in de rondte, wanneer de zon weg was, zoo iels somber drei- tnds hadden, zoo iets majestueus ernstigs, als. reuzen, 5 bij een doode de wacht houden I En eigenlijk was het ook zool Zij waren de wachters, de beschermers van dit door dennen beschaduwde dal des doods En wanneer de vreemden bij de tonen der muziek op de blanke, schaatsen rondzwierden, de wangen ge bruind door lucht, de oogen schitterend van levenslust, van levensmoed, meestal jonge, .bloeiende ges'alten wie zou dan denken dat de geweldenaar met den zand- looper en dc zeis hen op den voet volgde?... Het was altijd hetzelfde kleine gezelschap, dat na liet avondeten in de hal van hol Kurhaus bijeenkwam, Dat gaat zoo, als men weken lang samen in één zaal eet, al is het dan ook aan aparte tafeltjes. Men maakt heel 'spoedig kennis. Eerst twee, die zich aan elkander voorstellen, dan worden het drie en meer, en de vluch tige, korte, en daarom iuist zoo aantrekkelijke kennis making heeft plaats gehad. Hedenavond had zicdi een nieuweling bij den kleinen kring gevoegd, een Rus, die het Duitsch sprak als zijn moedertaal, doch met hèt eigenaardig accent, dat den vreemdeling verraadt. Het waren drie dames en vier hecren, die hadden plaats genomen voor den breeden haard in de hooge hal. door witte zuilen gedragen. Zij waren geheel alleen. De aardige rieten meubelen, die hier en daar tus- séhen de palmen en laurierboomen stonden, waren niet bezet, want vanavond speelde de Kurkapel in de con certzaal. Nu en dan. wanneer de bediende nieuwe blok ken op den haard kwam werpen, kwam er een stille •in het gesprek, en in zulke oogenblikken hoorde men, wel is waar gedempt, maar toch duidelijk, de muziek van „Die Lustige Wittwe". En dan hief de jongste van de drie dames, een slank, lenig meisje van een jaar of negentien, luisterend het donker hoofdje op, en onrustig bewogen zich haar voetjes in de verlakte schoentjes met hoogc hakken, die onder haar wit lakensch kostuum uilkeken. ,.Nu, gravin, wat dunkt u ervan?" „Eens is geens I" zeide de blonde assessor, die haar reeds den geheelen winter het hof had gemaakt, en bood haar zij'n arm aan. Maar Wera En de oudste van de dames, een vrouw met sneeuw wit haar, met oogen die getuigden van goedheid en onderwerping, volgde min of meer traag het jonge, slanke meisje, dat zich licht als een vlinder op de muziek liet wiegen Laat haar genieten I Eenmaal drinken uit den beker van levenslust en vreugde I Laat ze zich in •elkander verheugen, de twee, die daar op de maat der vleiende muziek voortgleden door de witte, verlichte zaal... als de anderen! Bij den haard was de Rus achtergebleven, die juist met zijn mooie, slanke handen weer een cimret gereed maakte, en zich voorgesteld had ajs graaf Dolgorukow. met een ouden geestelijke, proost konslantin, die in Oostenrijk woonde, en in zijn soutane met een heer lijke mengeling van humor en ernst door het leven Feuilleton. ging, en met dokter Löstin cn zijn .vrouw, die ergens uau de Duitsch-Russische grens hun tehuis hadden in oen afgelegen dorp in Litauen. „Hoe kan een moeder zoo zeer de lichLanni^ieid in de hand werken!" zoo verbrak de dokter het sli.zwij- gpn. „Door dien eenen wals zet gravin Wera tiaar ge zondheid meer dan vier weken acnteruit „Och, geloof dat toch niet! Heeft u vanavond dan geen enkele maal haai* stralende oogen gezien?" riep do oude proost. „Wat praat u van achteruitgaan, dok ter! Ik vind, dat het geluk gravin Wera spoedige ge zond maakt, dan een geheel winterverblijf in Arosa „Zou u dat denken. Eerwaarde9' vroeg de jonge geneesheer met een spottenden glimlach. „Hoe kun de oude gravin zoo dwaas zijn, en die gril van do kleine schijnbaar inwilligenIk begrijp er niets van Bij zulk een teer organisme als van dit meisje moest naar mijn meening alle opwinding zoo ver mogelijk van haar gehouden worden." „Zeker, zeker!" De oudt heer liet het hoofd met de tonsuur te midden van zilverwitte haren tegen de hooge leuning van zijn 6toe! rusten, en zijn glimlach maaKle plaats voor een uitdrukking van ernst. Hij dacht na. Misschien zocht hij wel naar bet juiste woord, toen een ra elite, heldere vrouwenstem hem te hulp kwam. „Ik begrijp u zeer goed, Eerwaarde! U, als genees heer der ziel, zult het nooit dwaas noemen dat de oude gravin die twee hun gang bet gaan, omdat u ge voelt. dat juist daarin de grootte van haar moederbeide ligt! Zij laat haar kind een weinig geluk smaken, of schoon zij weet, dat daardoor dc levensvlam, in dit teere lichaam inisschien nog sneller gebluscht ral wor den „Kom, Elena, wordt niet sentimenteel!" Dr. Löstin wees naar de glazen deur, waardoor gra vin Wera glimlachend en stralend terugkwam. „Mama wandelt nog; een beetje met den heer Von Lanksen. Ik kom hier alleen, om een strafpredikatie van u aan te hooren. dokter!" Huiverend trok zij de donkere stola van pelswerk hooger om haar schouders. „Welnu?" vroeg zij halfluid, met de tang in den vuurgloed op het haardrooster stootend. Een heldere vlam sloeg op en wierp haar jicht op het bleeke, lieve gezichtje, en deed de groote diainonten in haar ooren schitteren. „Waarover werd er dan straks, toen ik binnenkwam, zoo druk gesproken9 Mag ik het niet welen?" En de donkere, schitterende oogen gingen van den een naar den ander. „Wij spraken over de liefde!" zeide de Rus mol zijn gevaarlijken, zwaarmoedigen oogopslag. „En dal heb ik verzuimd! Vreesebjk jammert" zei de het jonge meisje lachend. „En over welke soort be.de liep het gesprek? Op dit interessante gebied zijn zoo veel schakeeringenHet komt er maar op aan, van wel ken kant men het bekijkt, niet waar?" „O zeker, gravin I En ook op het begrip I Het boek dei- liefde is niet gemakkelijk te begrijpen! Iedereen bestudeert het. iedereen bladert erin l Velen lezen hét met geestdrift door, van het begin tot het einde, en be ginnen telkens opnieuw; anderen leggen het uit ver veling neder, nadat zij nauwelijks een paar bladzijden gelezen hebben... zooals ik, bijvoorbeeld!" En mol een sarcastsehen glimlach wieip de spreker het overblijfsel van rijn cigaret in het aschbakje. „Hij \vü zich natuurlijk weer interessant maken merkte dokter Lüstin op. j,Och, dokter, daar ben ik al lang overheen! Laat mij toch uitspreken. Ik vind, dat het menschelijk karak ter een veel spannender trek heeft, die veel méér dé moeite van hel bestudeeren beloont! Ik bedoel den haat 1 Liefde, wat is dat? Zoo'n gevoel, dat zich laat beheers chen door stemmingen cn toevallighedenDat vandaag, om met onzen grootcn Goelhe te spreken, ten hanel juicht, en morgen, bedroefd is tot d^n dood! Maar de haat. Die zoo standvaslig is, die versterkt wordt door het vuur van den toorn, den nijd, de jaloezie, die voortgloeit. zoolang er nog leven en adem in ons is I" Hij zweeg, cn in de stilte klonk nu de zachte, wel luidende stem van den ouden geestelijke: „Wij zijn allen broeders! En wie zijn broeder haat, is een moordenaar! Dat leert ons de Heilige Schrift! „De bijbel? Die leert zooveel onmogelijke din gen! Voor mij althans!" Graaf Dolgorukow keok strijdlustig om zich heen, doch hij zag slechts gezichten met den gezelschap- pelijk-beïeefden, niets-zeggenden glimlach. Alleen vrouw Löstin had zich half in haar rieten stoel opgericht en staarde met saamgetrokken wenk brauwen in de vlam van den haard. Eigenlijk had hij ook slechts gesproken voor haar, die zoo opwek kend wist te praten, .die zijn geestigheden zoo scherp wist te beantwoorden. Zij interesseerde hem, er zat ras in haarHet Wus niet het gemiddelde type van de vrouw, zooals de kleine, aardige gravin Wera vertoonde. Zij had zoo in het geheel niets gemaakts; elke bewe ging van haai- lenige elegant© figuur was bevallig. Levendig en zichtbaar nam zij deel aan al wat haar groote. lichtgrijze oogen zagen, die nu eens straalden en schitterden, en dan weer donker werden en een too- vcrachtige bekoring gaven aan het bleeke, pikante ge zichtje. Terwijl do anderen een nieuw gesprek begonnen over do laatste hotelpraatjes, trok hij zijn stoei naast den. hare en zeide zachtjes tegen haar: „Mevrouw, u is de eenige die begrepen heeft wat ik bedoel Zij antwoordde niet, zij knikte slechts toestormend. Nog altijd lag de uitdrukking van soiriberen, peinzen den ernst op haar voorhoofd., dat zoo blank afstak tegen hel zware, goudroode haar. „Ik heb een man gekend, d:e mij alles ontnomen heeft!" begon graaf Dolgorukow halfluid, „begrijp mij goed. allesGeen geld of goed, maar mijn gelukHij was het, die mij eerde, net noez der uetuc uuiu u slaan... toen in nauwelijks met lezen was begonnen - ik haatte hem met ai de kracht van mijn ziel. van mijn ellende, van mijn jeugdZijn portret s:ond op inijn scnrijlialc], nog u4t den tijd toen hij mijn vriend was. ik liet het daar ook staan! Maar zoo vaak mijn b.ik erop viel. met meer met vriendschap, maar mei gioeieiuien haat. wensahte ik hem leed en den dood ioe; Er wordt zoo <Lkwijis gesproken van suggestie in de liefde waarom zou er dan bij den liaai ook geen suggestie bestaan?.... Midden in den bloei van zijn gu-uK werd tnj aangegrepen door een ziekte met kort verloop, en weldra was ailes voorbij 1"... „Svat weet u jn.cressant te vertellen.' g.aaf! Jammer, dat ons verblijf luer ten einde loopt", zeide de jonge vrouw langzaam en haar wceke stem klonk niimler helder dan anders. „U keert te vroeg terug! Haai uw man over, nog een «naand hier te olijven, dan is hij mLschien voor goed genezen." Eeai oogenblik zag zij hem ernstig aan met ham- mooie, heidere oogen. „Al zouden wij willen, graaf, het is onmogelijk Reeds lang zweeg de muziek in de zaal en het vuur in den naard doofde langzamerhand. Huiverend stond gravin \Yera op, en de anderen volgden haar voorbeeld. „Wij zijn alweer de laatsten!" zeide de graaf, toen zij zich in de lift bevonden. „Wat piepen de kabels, die ons kostbaar ik omhoog voeren... Stel u eens voor', dat zij braken „U is vanavond weer afschuwelijk i Goddank, daar is onze étage 1" zeide gravin Wera en lachend slapte zij achter haar moeder uit de lift. Elena Löstin stond voor het raam in liaar lage huis kamer, waar zij het uitzicht had op den met gras1 begroeiden rijweg, die door de heide kronkelde, einde loos, vuil. grijs van stof cn zand. Hel was herfst, de heide bloeide, en onder de dun gezaaide pijnboo- men. rechts van het veen. hoopten de naalden zich op. dor en verzengd door den zomergloed. Haar man was zender ongelukken het voorjaar en den zomer doorgekomen, het verblijf in het Zuiden had zijn zwakke gezondheid zoo goed gedaan. Maar zeer dingend had de professor in Kömgsberg hem aan geraden. er in Januari en Februari nog eens heen te gaan, als hij wilde dat de genezing duurzaam zou zijn En dat moest zoo zijn, want zijn leven stond op het spel, als de verraderlijke ziekte nem nogmaals zou aantasten! Hij moest hier wegl Weg uit dit vochtige, kille huis, waar de schimmel op de muren, en het moeraswater in den kelder stond en hun klei nen wintervoorraad bedierf.... Zij wist het, hier ging hij ten gronde! De praktijk was go_d, want uren in den omtrek was hij de eenige geneesheer. Zells uit Rusland werd hij in dringende gevallen per rijtuig gehaald; hij had zulk een liciile, vlugge hand Ter wille van het dagjelijkscfa brood, woonden zij hier in het armzalige dorp, waar hij zijn beste krach ten. zijn mooiste jaren verspilde... Haar handen ba.den zich van pijn bij de gedachten, die in haar hoofd woelden. I Buiten viel de schemering. Over (sfe weiden steeg de nevel in zilveren draden op. Schuw als een nachtspook, kroop hij langs den grond, zijn g.ftigen adem bergend in zijn lossen, flad- derenden mantel 1 En toch keek zij er zoo graag naar, hoe de witte damp roes en daalde en langzaam nader kwam! Hij deed haar denken aan een avond in de bergen van Arosa, toen zij met haar man en graai Do.gorukow te lang buiten was gebleven, en de ne vel hen had overvallen. Maar daar kroop hij niet langs den grond, doch baande zich, als het wilde heir een weg van Langwies omhoog naar dép Schiesshorn en den Schafrücken... I - Wat was het heer-lijk geweest in de bergen Bevrijd van het allêdaagsche- j En voor haar geest steeg dLe laatste avond op, toen zij allen met elkander om den groenten haard zaten, de jonge gravin Wera, die gestorven was, eer nog de rozen bloeiden De oude proost, die het levens langs zich liet glij- den, als een schouwspel, dat hem wel belangstelling inboezemde, doch buiten hem omging En eindelijk de Rus, die zoo geestig wist te praten, en met haar had gesproken over de suggestie van den haat. elk een machtigien indruk hadden zijn woorden toen op haar gemaakt neg heden voelde zij de na werking i En als door een magnetische kracht getrokken, liep zij de kamer in, waar een verbleekt portret in een breede gouden lijst een der wanden versierde. Het stel de een vrouw voor, een breed, niet mooi gezicht, met smal dichlgenepen lippen, met koude oogen, die den toeschouwer overal aanstaarden, van welken kant liij ook kwam. j Hel was het portret van haar eenige bloedverwante, de eenige zuster van haar overleden vader, die haar had grootgebracht in kloosterachtigen eenvoud, zonder vreugde zonder liefde zonder goedheid! „Trouw nooit, Elena- Alle mannen zijn valsch Je zult er ook wel nooit toe in verzoeking komen, want je bent arm! Hoe vaak had tante's harde, koude stem zoo ge sproken! En toen er dan toch een kwam die haar begeerde, ondanks haai- armoede, om haar bloeiende schoon heid. met hoeveel hoon had tante Eberhardine toen tegenover haar gestaan. „Jullie moet maar zien, hoe je het redt! van mij lcrijg je geen rooden cent! Het is een groote domheid, want jullie bezit geen van beiden iets!" En zij had woord gehouden! Niet de geringste hulp had zij hun geschonken, zelfs niet, toen de jonge dokter Löstin een ernstige longontsteking kreeg. Zweefde er geen spottende glimlach om den mond der vrouw, die daar van den wand zoo koud op haai- neder zag? Elena haalde zwaar adem, haar kleine handen klemden zich vaat in elkander „Ik haat je!" riep ze opeens. „Als jo ons maar een tiende doel van je overvloed wlldet geven, dan waren wij gered uit den bittersten nood! Ik vloek jou en je behagelijk leven, on mijn vurigste wen ach is. dat je nutteloos, egoïstisch bestaan ten einde was! Het was doodstil om haar heen, alleen de kiofc tikte rusteloos voort, alsof zij onophoudelijk her haalde: Uit Uit! Huiverend kromp de jonge vrouw ineen. Wat was het hier koud in die kamer waar nooit zon kwam! Greta moest dadelijk vuur aanleggen! Zij riep het meisje, en zeide haar, wat zij doen moest. De avond viel. In de groote kachel knetterden en vlamden de berkfnblokken, en een aangename warmte vulde nu het zacht verlichte vertrek. Elena nam haar werk op. een moeilijk borduur werk, voor een winkel in Berlijn bestemd. '-.Zij wil de vandaag vlijtig zijn, want haar man zou wel niet vöor negen uur terug kunnen zijn van den rit over het Bogdabner veen. De eene steek volgde den andere en haar gedach ten rustten niet. Een glimlach speelde om haar mond, de glimlach der Jeugd, die altijd droomt van geluk en luchtkast- teeien bouwt. Daar hield een rijtuig stil! Zij liep naar het raam en hoorde het jagorsfluitje. waarmee haar man gewoon was haar te begroeten. „Ben je er nu al man?" Juichend liep zij hem tegemoet. Zij voelde nog altijd dezelfde verrukking bij zijn komst als of het gisteren geweest was, dat hij haar had gebracht In het troostelooze veendorp, waar haar jeugd eenzaam en langzaam voorbijging... Doch nu zou het anders worden... Hij haalde diep adem, toen hij met haar de ver lichte, warme kamer binnentrad, waar de keurig ge dekte tafel hem wachtte. „Elena, weet Je waarom ik zoo vroeg kom?... Ik breng een bericht mede, dat een groote verandering in ons leven zal brengen!... Ziedaar, lees..." Met trillende hand legde hij een telegram voor haar op tafel. En als in een droom las zij de woorden: „Mevrouw Eberhardine Volser zooeven overleden. Goen testament aanwezig. Overkomst gewenscht Ganter, Notaris." „Geen testament! Goddank! Nu is de erfenis voor jou, Elena! En wij zullen er veel goeds mee doen, de armen helpen... en onszelf! Elena... lieveling..." Hij trok haar naar zich toe en bedekte haar bleek gezichtje met kussen. „Wanneer kreeg je het telegram?" vroeg zij. en haar stem klonk heesch van opgewondenheid. „Zoo tegen vier uur! Even buiten de stad haalde ik den besteller in!" Zij haalde adem, diep en lang, als van een zwa- rer last bevrijd. „Goddank! Zij stierf dus vroegerlang vöor den tijd en buiten mijn schuld!" zeide zij, en tra nen kwamen haar in de oogen. Handelsblad. Bimienlandsch Nieuws. DIRKSHORX. Woensdagavond werd alhier door den Bond voor Staatspensionneering, afdeeling Harenkarspel, een pro- paganda-vergadering gehouden, welke in alle opzich ten goed geslaagd mag heeten. De zaal van den heer Th. JJff was geheel gevuld. De heer Hulsman van Schagen, die dezen avond voor de' afd. een lezing hield, zette met heldere argumenten uiteen, hoe men staatspensionneering kon krijgen en hoe het geld, daarvoor noodig, door verschillende belastingen was te verkrijgen. Dat de heer Hulsman in de geest sprak van de talrijke aanwezigen, bewees wel het applaus na het eindi gen zijner lezing. Vooraf en na de lezing werden door het dames koor „Excelsior" van Dirkshorn eenige liederen ge zongen. Verder werden door de leden van St. Maarten eenige tableaux gegeven, die keurig werden weerge geven en aan het doel beantwoordden. Het slotwoord werd gesproken door den voorzitter van de afd. Harenkarspel, den heer Danisté. die allen hartelijk dankte voor de medewerking, zeer verheugd was dat het publiek in zoo grooten getale was op gekomen, doch meer nog verzocht hij hen, die geen lid waren, zich aan te sluiten bij den bond, om zoo- d<ri*nde spoediger het beoogde doel te bereiken. DE BURGEMEESTER VAN BLARICUM. De Rechtbank alhier (en deze beslissing werd door (het Gerechtshof alhier bekrachtigd) heeft naar de open bare terechtzitting verwezen de zaak van den burge meester van Blaricum, den heer A. Hosang. beklaagd va» vervalsching van een mandaat (van f 5 zou hij f 50 ge maakt hebben) cn van mishandeling van den gemeente veldwachter Brandsma, dien hij met een stok zou heb ben geslagen. Dc datu n van tb behandeling der zaak is nog niet bepaaid. Als verdediger van beklaagde za! optreden mr. L. S. G. de Hartog. EEDSWEIGERIXG. liet Gerechtshof te Arnhem deed gisteren uitspraak in do zaak van J. Hoogland, koetsier te Schoten bij Haarlem, die 22 December terechtstond ter zake van eedsweigering. Dc rechtbank te Haarlem had beklaagde ROMAN VAN HO SENTHAL. 16. ikei sch' „Wel mijnheer Arendberg, wat voor zorgen kwel len u?" vroeg Therese met haar gewone belangstel ling. Mijnheer Pieter hield den blik naar den grond geslagen, het scheen hem zeer moeilijk te vallen om een antwoord te geven. Eindelijk hief hij met een ruk het hoofd omhoog. „Zoudt u mij een u misschien wat dwaas lijkende vraag willen beantwoorden, nl. hoe oud die advocaat is? Ik bedoel Rössum." „Mijn hemel, mijnheer Arendberg, dat weet ik niet," zeide Therese, „dat heb ik hem nooit ge vraagd." „Maar hoe oud schat u hem dan wel?" hield mijn heer Pieter aan. „Maar om 's hemels wil, mijnheer Arendberg, waar om maakt u zich zoo bezorgd om den ouderdom van Dr. Rössum? Ge zet een gezicht alsof u naar de begrafenis moet. De advocaat zal wel zoo ongeveer dertig jaar zijn." „Zoo, dertig jaar," mopperde Arendberg en keek bedrukt voor zich. „En kent u dien mijnheer reeds lang?" vroeg hij oogenschjjnlijk onverschillig, doch uit zijn oogen sprak zijn groote innerlijke ontroe ring. „Het begint heel veel te lijken op een formeel verhoor, mijnheer Arendberg," zeide Therese lachend, „ik ken den advocaat sedert éen jaar wat meer van naderbij. In Embden was hij onze buurman, ik zag hem dagelijks naar de stad gaan. Hij kwam den laatsten tijd bij mijn tante om zaken te doen en maakte het testament op. Is u nu tevreden?" „Jawel," bromde Arendberg, „u is beminnelijk uit voerig maar daar u dien mijnheer nog maar zoo heel weinig schijnt te kennen, is het toch al heel vreemd, dat u zoo maar genegen is, uw leven voor dien man te wagen, zooals u daar straks met den noodigen nadruk hebt beweerd." „U noemt dat eigenaardig mijnheer Arendberg. Maar u kent dien mijnheer Rössum niet. Ik houd hem voor den edelsten mensch ter wereld, voor mijn waarachtigen en oprechten vriend, aan wien niets slechts, niets laags is en voor wiens rechtvaardigheid ik borg zou willen staan," zeide Therese met alle beslistheid. „Dat is veel lof," antwoordde Arendberg laconiek, „zoo groot, dat er bepaald voor mij wel niet veel lof meer zal overblijven. Houdt u mij dan ook niet voor uw vriend, ben ik dat dan nu nog niet voor u geworden? Gelooft u dan niet jufrrouw, dat mijn sympathie voor u niet opweegt tegen al die dege lijkheid van karakter en welke goede eigenschappen het verder nog mogen zijn?" vroeg mijnheer Pieter en zijn gezicht stond op dat oogenblik verre van vriendelijk. Therese bemerkte nu maar al te duidelijk, dat Arendberg ijverzuchtig was, en deze ontdekking bracht haar in verlegenheid. Dfiar de man, voor wien haar hart met hoogachting was vervuld, aan wien zij nooit anders dan met eerbied en toegenegenheid had gedacht en hier een vriend die haar hart toch ook zoo na stond, dien zij had leeren kennen als een braaf mensch, die met groote liefde steeds voor haar had gezorgd het was een moeilijke keus. De tweestrijd was dan ook weer hevig. Tot wien neigde haar hart het meest? vroeg zij zichzelf af. Was het liefde die zij voor Arendberg gevoelde? Han delde zij niet slecht en onwaardig tegenover den advocaat, als zij aan Arendbergs wil gehoor gaf? Wan neer haar hart maar een duidelijk antwoord gaf op al die vragen. „Ik wacht nog steeds op antwoord," zoo liet Arendberg zich hooren. „Mijnheer Arendberg wees tevreden, als ik u zeg, dat ik u evenzeer hoogacht en uw vriendschap waar deer." Therese zeide dit vergezeld gaande van een hartelijken blik uit haar mooie oogen. Mijnheer Arendberg scheen niet zoo bovenmatig tevreden met deze verklaring. Therese evenwel ging ijverig voort: „Ik gevoel berouw en groote bezorgd heid erover, dat deze brave man in hechtenis is ge nomen en is aangeklaagd. Het is mijn plicht en het zal het eerste zijn wat ik doe, als ik op reis mag, naar Embden te vertrekken en al mijn krachten in te spannen om dezen man, die alleen misschien om onzentwille lijdt, te bevrijden." Arendberg begreep, dat het tijd voor hem werd heen te gaan. Hij had reeds te veel van de krach ten -van de patiënte gevergd. Het eerste bezoek was evenwel niet naar wensch afgeloopen, hij had zich alles zoo heel anders voor gesteld. Hij was zoo kalm en zelfbewust verschenen, maar ging heel onrustig heen. Hij vroeg zichzelf steeds weer af, in welke betrekking deze jonge ad vocaat tot Therese stond. Hij vond het een heel kwaad ding, dat die advocaat tien jaar jonger was dan hijzelf. Hij nam angstig te moede, Therese's hand in de zijne, drukte ze warm, en hield, zooals hij zichzelf later bekende, veel te lang die hand vast. „Mijnheer Pieter ik hoop niet, dat u is ingesla pen," lachte Therese, die haar oude vroolijkheid weer had teruggekregen en haar hand uit de zijne had losgemaakt. „Neen, ik slaap niet," zeide Arendberg glimlachend, „maar ik dacht er over of ik u maar niet voor goed zou meenemen." „Dat zou ik u nog maar niet aanraden. Wacht tot hei oogenblik, dat ik vrijwillig meega." „Zal dat komen?" „Wel wel, raakt uw zekerheid op den loop?" Het was de verpleegster die een eind aan het gesprek maakte, door te zeggen, dat mijnheer Arend berg nu moest gaan. HOOFDSTUK 14. Door mijnheer Bolten was Marle ter oore geko men, wat eigenlijk de aanleiding was tot de gevan genneming van doctor Rössum, ni. het vinden van het testament in zijn schrijftafel. En tot haar grooten schrik begreep het meisje, dat zij de aanleidecde oor zaak van al de ellende was geworden. Haar vertwijfeling was dan ook groot en zij maak- te zichzelf de bitterste verwijten en in haar wanhoop ging zij weer naar den rechter van instructie, dien zij op haar knieën bezwoer dat zij de waarheid sprak De beambte verzocht haar op te staan en rustig naar hem te luisteren. „Lief kind, de heele stad kent uwe verknochtheid aan de familie Rössum en een ieder spreekt daarover nt«*t eere. Maar wat gij mij nu hebt verklaard, mist veel waarschijnlijks en het gerecht zal u niet willen gelooven. Gij hebt het testament in de schrijftafel van den advocaat gelegd, om hem een genoegen te- doen, ge wist dat dit testament een groote waarde had voor juffrouw Therese Horsten, verder is het v bekend, dat uw meester deze juffrouw lief heeft, en gij zelf hebt uw meester ook lief en gij geeft hem toch het testament, als het eenigste middel, om die dame een dienst te bewijzen en dus recht te hebben op haar dankbaarheid en zoodoende alle kans om haar liefde te verwerven. U voert dus als 't ware uw meester uw- medeminnares in de armen dat lijkt ons nu wel wat al te opofferend." Marie richtte zich hoog op, en het eenvoudige meisje keek den rechter koel aan. „Wat weet u mijnheer van de roerselen van een vrouwenhart? Wat weet u van mijn liefde? Ik wacht op niets en hoop op niets ik kan mijn jongen meester nooit huwen, want ik ben maar een 'eenvoudige dienstbode. Maar wel kan ik hem lief hebben, dat kan niemand mij beletten. Ik wist al leen dat het testament hem gelukkig zou kunnen maken en prees den hemel, dat ik het testament had ontdekte Ik dacht aan niets dan aan het blijde ge laat, dat mijn meester zou zetten, dat hij weer tevre den en gelukkig zou zijn, evenals voorheen en zoo doende legde Ik het testament in zijn schrijftafel. Ik wilde zijn geluk en bracht hem het ongeluk. Niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1911 | | pagina 5