f 1111,
HAAT.
De Dierentemster.
zijn
>oe-
>val-
911.
t de
Zaterdag 7 Januari 19LI.
55e Jaargang. No. 4843.
TWEEDE BLAD.
11,
i de
een
eefd
alle
rloe-
gen,
enz.
uit
>lete
der
Door
BARONES VON SCHILLING.
In het Hotel en Kurhaus van Arosa vlamde het
electrische licht op, ofschoon huiten nog de heldere
■winterschemering hcerschtc.
De sneeuw zelf gif licht.
Op do bergtoppen viel een rooskleurige weerschijn
van de zon, die achter de bergketen in het westen ver
dwenen was.
De kurgasten begonnen de prachtige ijsbaan te ver
laten. en zij, die onvermoeid den geheelen zonnigen,
helderen winterdag met de bolsleigh naar beneden naar
Rüti waren gegleden, trokken nu de kap van den
wollen sweater over hoofd en mond, en zochten haastig
hun hotel op.
Nog geen twee uur geleden hadden de logés op
het terras thee gedronken in de zomersche lucht, ter
wijl rondom in de dalen en op de bergen een halve
meter sneeuw lag en het overal winler was hier
alleen niet. waar de bergreuzen beschermend en ver
dedigend het dal omringden.
Blauwzwart rezen uit al dat wit de reusachtige den
nen op. Ernslig en slank staken zij af tegen den blauwen,
wolkeloozen hemel, krachtige harsgeuren uitademend
onder den kus der zon, die hier zooveel warmer en
teeder tegen de menschen glimlachte, alsof zij wist.
dat allen die hier vertoefden, oen vroegtijdigen avond
verwachtten...
Wat was heft hier mooiAlsof de natuur een
feestgewaad droeg, van oneindige ^tooverachtige schoon
heid 1
Alsof zij alles gedaan had, om den korten dag van
hen die hier vertoefden te sieren, om hun zielen als
op zachte wieken te dragen naar de toppen der bergen,
welker besneeuwde hoofden den van sterren vonkelenden
nachtelijken hemel nabij schenen te zijn... heel nabii
Jammer dat op den zomerschen dag zoo snel de
avond volgde met zijn ijzigen adem, zooals nu op
het oogenblik het geval was!... Dat de bergen in de
rondte, wanneer de zon weg was, zoo iels somber drei-
tnds hadden, zoo iets majestueus ernstigs, als. reuzen,
5 bij een doode de wacht houden I
En eigenlijk was het ook zool
Zij waren de wachters, de beschermers van dit door
dennen beschaduwde dal des doods
En wanneer de vreemden bij de tonen der muziek
op de blanke, schaatsen rondzwierden, de wangen ge
bruind door lucht, de oogen schitterend van levenslust,
van levensmoed, meestal jonge, .bloeiende ges'alten
wie zou dan denken dat de geweldenaar met den zand-
looper en dc zeis hen op den voet volgde?...
Het was altijd hetzelfde kleine gezelschap, dat na
liet avondeten in de hal van hol Kurhaus bijeenkwam,
Dat gaat zoo, als men weken lang samen in één zaal
eet, al is het dan ook aan aparte tafeltjes. Men maakt
heel 'spoedig kennis. Eerst twee, die zich aan elkander
voorstellen, dan worden het drie en meer, en de vluch
tige, korte, en daarom iuist zoo aantrekkelijke kennis
making heeft plaats gehad.
Hedenavond had zicdi een nieuweling bij den kleinen
kring gevoegd, een Rus, die het Duitsch sprak als zijn
moedertaal, doch met hèt eigenaardig accent, dat den
vreemdeling verraadt.
Het waren drie dames en vier hecren, die hadden
plaats genomen voor den breeden haard in de hooge
hal. door witte zuilen gedragen.
Zij waren geheel alleen.
De aardige rieten meubelen, die hier en daar tus-
séhen de palmen en laurierboomen stonden, waren niet
bezet, want vanavond speelde de Kurkapel in de con
certzaal. Nu en dan. wanneer de bediende nieuwe blok
ken op den haard kwam werpen, kwam er een stille
•in het gesprek, en in zulke oogenblikken hoorde men,
wel is waar gedempt, maar toch duidelijk, de muziek
van „Die Lustige Wittwe".
En dan hief de jongste van de drie dames, een
slank, lenig meisje van een jaar of negentien, luisterend
het donker hoofdje op, en onrustig bewogen zich haar
voetjes in de verlakte schoentjes met hoogc hakken,
die onder haar wit lakensch kostuum uilkeken.
,.Nu, gravin, wat dunkt u ervan?"
„Eens is geens I" zeide de blonde assessor, die haar
reeds den geheelen winter het hof had gemaakt, en bood
haar zij'n arm aan.
Maar Wera
En de oudste van de dames, een vrouw met sneeuw
wit haar, met oogen die getuigden van goedheid en
onderwerping, volgde min of meer traag het jonge,
slanke meisje, dat zich licht als een vlinder op de
muziek liet wiegen
Laat haar genieten I Eenmaal drinken uit den
beker van levenslust en vreugde I Laat ze zich in
•elkander verheugen, de twee, die daar op de maat der
vleiende muziek voortgleden door de witte, verlichte
zaal... als de anderen!
Bij den haard was de Rus achtergebleven, die juist
met zijn mooie, slanke handen weer een cimret gereed
maakte, en zich voorgesteld had ajs graaf Dolgorukow.
met een ouden geestelijke, proost konslantin, die in
Oostenrijk woonde, en in zijn soutane met een heer
lijke mengeling van humor en ernst door het leven
Feuilleton.
ging, en met dokter Löstin cn zijn .vrouw, die ergens
uau de Duitsch-Russische grens hun tehuis hadden in
oen afgelegen dorp in Litauen.
„Hoe kan een moeder zoo zeer de lichLanni^ieid
in de hand werken!" zoo verbrak de dokter het sli.zwij-
gpn. „Door dien eenen wals zet gravin Wera tiaar ge
zondheid meer dan vier weken acnteruit
„Och, geloof dat toch niet! Heeft u vanavond dan
geen enkele maal haai* stralende oogen gezien?" riep
do oude proost. „Wat praat u van achteruitgaan, dok
ter! Ik vind, dat het geluk gravin Wera spoedige ge
zond maakt, dan een geheel winterverblijf in Arosa
„Zou u dat denken. Eerwaarde9' vroeg de jonge
geneesheer met een spottenden glimlach. „Hoe kun
de oude gravin zoo dwaas zijn, en die gril van do
kleine schijnbaar inwilligenIk begrijp er niets van
Bij zulk een teer organisme als van dit meisje moest
naar mijn meening alle opwinding zoo ver mogelijk
van haar gehouden worden."
„Zeker, zeker!"
De oudt heer liet het hoofd met de tonsuur te
midden van zilverwitte haren tegen de hooge leuning
van zijn 6toe! rusten, en zijn glimlach maaKle plaats
voor een uitdrukking van ernst.
Hij dacht na. Misschien zocht hij wel naar bet juiste
woord, toen een ra elite, heldere vrouwenstem hem te
hulp kwam.
„Ik begrijp u zeer goed, Eerwaarde! U, als genees
heer der ziel, zult het nooit dwaas noemen dat de
oude gravin die twee hun gang bet gaan, omdat u ge
voelt. dat juist daarin de grootte van haar moederbeide
ligt! Zij laat haar kind een weinig geluk smaken, of
schoon zij weet, dat daardoor dc levensvlam, in dit
teere lichaam inisschien nog sneller gebluscht ral wor
den
„Kom, Elena, wordt niet sentimenteel!"
Dr. Löstin wees naar de glazen deur, waardoor gra
vin Wera glimlachend en stralend terugkwam.
„Mama wandelt nog; een beetje met den heer Von
Lanksen. Ik kom hier alleen, om een strafpredikatie
van u aan te hooren. dokter!"
Huiverend trok zij de donkere stola van pelswerk
hooger om haar schouders.
„Welnu?" vroeg zij halfluid, met de tang in den
vuurgloed op het haardrooster stootend. Een heldere
vlam sloeg op en wierp haar jicht op het bleeke, lieve
gezichtje, en deed de groote diainonten in haar ooren
schitteren.
„Waarover werd er dan straks, toen ik binnenkwam,
zoo druk gesproken9 Mag ik het niet welen?"
En de donkere, schitterende oogen gingen van den
een naar den ander.
„Wij spraken over de liefde!" zeide de Rus
mol zijn gevaarlijken, zwaarmoedigen oogopslag.
„En dal heb ik verzuimd! Vreesebjk jammert" zei
de het jonge meisje lachend. „En over welke soort be.de
liep het gesprek? Op dit interessante gebied zijn zoo
veel schakeeringenHet komt er maar op aan, van wel
ken kant men het bekijkt, niet waar?"
„O zeker, gravin I En ook op het begrip I Het boek
dei- liefde is niet gemakkelijk te begrijpen! Iedereen
bestudeert het. iedereen bladert erin l Velen lezen hét
met geestdrift door, van het begin tot het einde, en be
ginnen telkens opnieuw; anderen leggen het uit ver
veling neder, nadat zij nauwelijks een paar bladzijden
gelezen hebben... zooals ik, bijvoorbeeld!"
En mol een sarcastsehen glimlach wieip de spreker
het overblijfsel van rijn cigaret in het aschbakje.
„Hij \vü zich natuurlijk weer interessant maken
merkte dokter Lüstin op.
j,Och, dokter, daar ben ik al lang overheen! Laat
mij toch uitspreken. Ik vind, dat het menschelijk karak
ter een veel spannender trek heeft, die veel méér dé
moeite van hel bestudeeren beloont! Ik bedoel den
haat 1 Liefde, wat is dat? Zoo'n gevoel, dat zich laat
beheers chen door stemmingen cn toevallighedenDat
vandaag, om met onzen grootcn Goelhe te spreken,
ten hanel juicht, en morgen, bedroefd is tot d^n dood!
Maar de haat. Die zoo standvaslig is, die versterkt
wordt door het vuur van den toorn, den nijd, de
jaloezie, die voortgloeit. zoolang er nog leven en adem
in ons is I"
Hij zweeg, cn in de stilte klonk nu de zachte, wel
luidende stem van den ouden geestelijke:
„Wij zijn allen broeders! En wie zijn broeder
haat, is een moordenaar! Dat leert ons de Heilige
Schrift!
„De bijbel? Die leert zooveel onmogelijke din
gen! Voor mij althans!"
Graaf Dolgorukow keok strijdlustig om zich heen,
doch hij zag slechts gezichten met den gezelschap-
pelijk-beïeefden, niets-zeggenden glimlach.
Alleen vrouw Löstin had zich half in haar rieten
stoel opgericht en staarde met saamgetrokken wenk
brauwen in de vlam van den haard. Eigenlijk had
hij ook slechts gesproken voor haar, die zoo opwek
kend wist te praten, .die zijn geestigheden zoo scherp
wist te beantwoorden.
Zij interesseerde hem, er zat ras in haarHet Wus
niet het gemiddelde type van de vrouw, zooals de kleine,
aardige gravin Wera vertoonde.
Zij had zoo in het geheel niets gemaakts; elke bewe
ging van haai- lenige elegant© figuur was bevallig.
Levendig en zichtbaar nam zij deel aan al wat haar
groote. lichtgrijze oogen zagen, die nu eens straalden en
schitterden, en dan weer donker werden en een too-
vcrachtige bekoring gaven aan het bleeke, pikante ge
zichtje.
Terwijl do anderen een nieuw gesprek begonnen over
do laatste hotelpraatjes, trok hij zijn stoei naast den.
hare en zeide zachtjes tegen haar:
„Mevrouw, u is de eenige die begrepen heeft wat
ik bedoel
Zij antwoordde niet, zij knikte slechts toestormend.
Nog altijd lag de uitdrukking van soiriberen, peinzen
den ernst op haar voorhoofd., dat zoo blank afstak
tegen hel zware, goudroode haar.
„Ik heb een man gekend, d:e mij alles ontnomen
heeft!" begon graaf Dolgorukow halfluid, „begrijp mij
goed. allesGeen geld of goed, maar mijn gelukHij
was het, die mij eerde, net noez der uetuc uuiu u
slaan... toen in nauwelijks met lezen was begonnen
- ik haatte hem met ai de kracht van mijn ziel. van
mijn ellende, van mijn jeugdZijn portret s:ond op
inijn scnrijlialc], nog u4t den tijd toen hij mijn vriend
was. ik liet het daar ook staan! Maar zoo vaak mijn
b.ik erop viel. met meer met vriendschap, maar mei
gioeieiuien haat. wensahte ik hem leed en den dood
ioe; Er wordt zoo <Lkwijis gesproken van suggestie in de
liefde waarom zou er dan bij den liaai ook geen
suggestie bestaan?.... Midden in den bloei van zijn
gu-uK werd tnj aangegrepen door een ziekte met kort
verloop, en weldra was ailes voorbij 1"...
„Svat weet u jn.cressant te vertellen.' g.aaf! Jammer,
dat ons verblijf luer ten einde loopt", zeide de jonge
vrouw langzaam en haar wceke stem klonk niimler
helder dan anders.
„U keert te vroeg terug! Haai uw man over, nog
een «naand hier te olijven, dan is hij mLschien voor
goed genezen."
Eeai oogenblik zag zij hem ernstig aan met ham-
mooie, heidere oogen.
„Al zouden wij willen, graaf, het is onmogelijk
Reeds lang zweeg de muziek in de zaal en het
vuur in den naard doofde langzamerhand.
Huiverend stond gravin \Yera op, en de anderen
volgden haar voorbeeld.
„Wij zijn alweer de laatsten!" zeide de graaf, toen
zij zich in de lift bevonden. „Wat piepen de kabels,
die ons kostbaar ik omhoog voeren... Stel u eens voor',
dat zij braken
„U is vanavond weer afschuwelijk i Goddank,
daar is onze étage 1" zeide gravin Wera en lachend
slapte zij achter haar moeder uit de lift.
Elena Löstin stond voor het raam in liaar lage huis
kamer, waar zij het uitzicht had op den met gras1
begroeiden rijweg, die door de heide kronkelde, einde
loos, vuil. grijs van stof cn zand. Hel was herfst,
de heide bloeide, en onder de dun gezaaide pijnboo-
men. rechts van het veen. hoopten de naalden zich
op. dor en verzengd door den zomergloed.
Haar man was zender ongelukken het voorjaar en
den zomer doorgekomen, het verblijf in het Zuiden
had zijn zwakke gezondheid zoo goed gedaan. Maar
zeer dingend had de professor in Kömgsberg hem aan
geraden. er in Januari en Februari nog eens heen
te gaan, als hij wilde dat de genezing duurzaam zou
zijn En dat moest zoo zijn, want zijn leven stond
op het spel, als de verraderlijke ziekte nem nogmaals
zou aantasten! Hij moest hier wegl Weg uit dit
vochtige, kille huis, waar de schimmel op de muren,
en het moeraswater in den kelder stond en hun klei
nen wintervoorraad bedierf....
Zij wist het, hier ging hij ten gronde!
De praktijk was go_d, want uren in den omtrek was
hij de eenige geneesheer. Zells uit Rusland werd hij
in dringende gevallen per rijtuig gehaald; hij had zulk
een liciile, vlugge hand
Ter wille van het dagjelijkscfa brood, woonden zij
hier in het armzalige dorp, waar hij zijn beste krach
ten. zijn mooiste jaren verspilde...
Haar handen ba.den zich van pijn bij de gedachten,
die in haar hoofd woelden.
I Buiten viel de schemering.
Over (sfe weiden steeg de nevel in zilveren draden
op. Schuw als een nachtspook, kroop hij langs den
grond, zijn g.ftigen adem bergend in zijn lossen, flad-
derenden mantel 1 En toch keek zij er zoo graag naar,
hoe de witte damp roes en daalde en langzaam nader
kwam! Hij deed haar denken aan een avond in de
bergen van Arosa, toen zij met haar man en graai
Do.gorukow te lang buiten was gebleven, en de ne
vel hen had overvallen. Maar daar kroop hij niet
langs den grond, doch baande zich, als het wilde heir
een weg van Langwies omhoog naar dép Schiesshorn
en den Schafrücken...
I - Wat was het heer-lijk geweest in de bergen
Bevrijd van het allêdaagsche-
j En voor haar geest steeg dLe laatste avond op, toen
zij allen met elkander om den groenten haard zaten,
de jonge gravin Wera, die gestorven was, eer nog
de rozen bloeiden
De oude proost, die het levens langs zich liet glij-
den, als een schouwspel, dat hem wel belangstelling
inboezemde, doch buiten hem omging
En eindelijk de Rus, die zoo geestig wist te praten,
en met haar had gesproken over de suggestie van den
haat.
elk een machtigien indruk hadden zijn woorden
toen op haar gemaakt neg heden voelde zij de na
werking i
En als door een magnetische kracht getrokken, liep
zij de kamer in, waar een verbleekt portret in een
breede gouden lijst een der wanden versierde. Het stel
de een vrouw voor, een breed, niet mooi gezicht, met
smal dichlgenepen lippen, met koude oogen, die den
toeschouwer overal aanstaarden, van welken kant liij
ook kwam.
j Hel was het portret van haar eenige bloedverwante,
de eenige zuster van haar overleden vader, die haar
had grootgebracht in kloosterachtigen eenvoud, zonder
vreugde zonder liefde zonder goedheid!
„Trouw nooit, Elena- Alle mannen zijn valsch
Je zult er ook wel nooit toe in verzoeking komen,
want je bent arm!
Hoe vaak had tante's harde, koude stem zoo ge
sproken!
En toen er dan toch een kwam die haar begeerde,
ondanks haai- armoede, om haar bloeiende schoon
heid. met hoeveel hoon had tante Eberhardine toen
tegenover haar gestaan.
„Jullie moet maar zien, hoe je het redt! van mij
lcrijg je geen rooden cent! Het is een groote
domheid, want jullie bezit geen van beiden iets!"
En zij had woord gehouden!
Niet de geringste hulp had zij hun geschonken,
zelfs niet, toen de jonge dokter Löstin een ernstige
longontsteking kreeg. Zweefde er geen spottende
glimlach om den mond der vrouw, die daar van den
wand zoo koud op haai- neder zag?
Elena haalde zwaar adem, haar kleine handen
klemden zich vaat in elkander
„Ik haat je!" riep ze opeens. „Als jo ons maar
een tiende doel van je overvloed wlldet geven, dan
waren wij gered uit den bittersten nood! Ik vloek
jou en je behagelijk leven, on mijn vurigste wen ach
is. dat je nutteloos, egoïstisch bestaan ten einde
was!
Het was doodstil om haar heen, alleen de kiofc
tikte rusteloos voort, alsof zij onophoudelijk her
haalde: Uit Uit! Huiverend kromp de jonge
vrouw ineen. Wat was het hier koud in die kamer
waar nooit zon kwam! Greta moest dadelijk vuur
aanleggen!
Zij riep het meisje, en zeide haar, wat zij doen
moest.
De avond viel.
In de groote kachel knetterden en vlamden de
berkfnblokken, en een aangename warmte vulde nu
het zacht verlichte vertrek.
Elena nam haar werk op. een moeilijk borduur
werk, voor een winkel in Berlijn bestemd. '-.Zij wil
de vandaag vlijtig zijn, want haar man zou wel niet
vöor negen uur terug kunnen zijn van den rit over
het Bogdabner veen.
De eene steek volgde den andere en haar gedach
ten rustten niet.
Een glimlach speelde om haar mond, de glimlach
der Jeugd, die altijd droomt van geluk en luchtkast-
teeien bouwt.
Daar hield een rijtuig stil!
Zij liep naar het raam en hoorde het jagorsfluitje.
waarmee haar man gewoon was haar te begroeten.
„Ben je er nu al man?"
Juichend liep zij hem tegemoet. Zij voelde nog
altijd dezelfde verrukking bij zijn komst als of het
gisteren geweest was, dat hij haar had gebracht In
het troostelooze veendorp, waar haar jeugd eenzaam
en langzaam voorbijging...
Doch nu zou het anders worden...
Hij haalde diep adem, toen hij met haar de ver
lichte, warme kamer binnentrad, waar de keurig ge
dekte tafel hem wachtte.
„Elena, weet Je waarom ik zoo vroeg kom?... Ik
breng een bericht mede, dat een groote verandering
in ons leven zal brengen!... Ziedaar, lees..."
Met trillende hand legde hij een telegram voor
haar op tafel.
En als in een droom las zij de woorden:
„Mevrouw Eberhardine Volser zooeven overleden.
Goen testament aanwezig. Overkomst gewenscht
Ganter, Notaris."
„Geen testament! Goddank! Nu is de erfenis
voor jou, Elena! En wij zullen er veel goeds
mee doen, de armen helpen... en onszelf!
Elena... lieveling..."
Hij trok haar naar zich toe en bedekte haar bleek
gezichtje met kussen.
„Wanneer kreeg je het telegram?" vroeg zij.
en haar stem klonk heesch van opgewondenheid.
„Zoo tegen vier uur! Even buiten de stad haalde
ik den besteller in!"
Zij haalde adem, diep en lang, als van een zwa-
rer last bevrijd.
„Goddank! Zij stierf dus vroegerlang vöor
den tijd en buiten mijn schuld!" zeide zij, en tra
nen kwamen haar in de oogen.
Handelsblad.
Bimienlandsch Nieuws.
DIRKSHORX.
Woensdagavond werd alhier door den Bond voor
Staatspensionneering, afdeeling Harenkarspel, een pro-
paganda-vergadering gehouden, welke in alle opzich
ten goed geslaagd mag heeten. De zaal van den heer
Th. JJff was geheel gevuld.
De heer Hulsman van Schagen, die dezen avond
voor de' afd. een lezing hield, zette met heldere
argumenten uiteen, hoe men staatspensionneering
kon krijgen en hoe het geld, daarvoor noodig, door
verschillende belastingen was te verkrijgen. Dat de
heer Hulsman in de geest sprak van de talrijke
aanwezigen, bewees wel het applaus na het eindi
gen zijner lezing.
Vooraf en na de lezing werden door het dames
koor „Excelsior" van Dirkshorn eenige liederen ge
zongen.
Verder werden door de leden van St. Maarten
eenige tableaux gegeven, die keurig werden weerge
geven en aan het doel beantwoordden.
Het slotwoord werd gesproken door den voorzitter
van de afd. Harenkarspel, den heer Danisté. die allen
hartelijk dankte voor de medewerking, zeer verheugd
was dat het publiek in zoo grooten getale was op
gekomen, doch meer nog verzocht hij hen, die geen
lid waren, zich aan te sluiten bij den bond, om zoo-
d<ri*nde spoediger het beoogde doel te bereiken.
DE BURGEMEESTER VAN BLARICUM.
De Rechtbank alhier (en deze beslissing werd door
(het Gerechtshof alhier bekrachtigd) heeft naar de open
bare terechtzitting verwezen de zaak van den burge
meester van Blaricum, den heer A. Hosang. beklaagd va»
vervalsching van een mandaat (van f 5 zou hij f 50 ge
maakt hebben) cn van mishandeling van den gemeente
veldwachter Brandsma, dien hij met een stok zou heb
ben geslagen. Dc datu n van tb behandeling der zaak
is nog niet bepaaid. Als verdediger van beklaagde za!
optreden mr. L. S. G. de Hartog.
EEDSWEIGERIXG.
liet Gerechtshof te Arnhem deed gisteren uitspraak
in do zaak van J. Hoogland, koetsier te Schoten bij
Haarlem, die 22 December terechtstond ter zake van
eedsweigering. Dc rechtbank te Haarlem had beklaagde
ROMAN VAN HO SENTHAL.
16.
ikei
sch'
„Wel mijnheer Arendberg, wat voor zorgen kwel
len u?" vroeg Therese met haar gewone belangstel
ling.
Mijnheer Pieter hield den blik naar den grond
geslagen, het scheen hem zeer moeilijk te vallen
om een antwoord te geven. Eindelijk hief hij met
een ruk het hoofd omhoog.
„Zoudt u mij een u misschien wat dwaas lijkende
vraag willen beantwoorden, nl. hoe oud die advocaat
is? Ik bedoel Rössum."
„Mijn hemel, mijnheer Arendberg, dat weet ik
niet," zeide Therese, „dat heb ik hem nooit ge
vraagd."
„Maar hoe oud schat u hem dan wel?" hield mijn
heer Pieter aan.
„Maar om 's hemels wil, mijnheer Arendberg, waar
om maakt u zich zoo bezorgd om den ouderdom van
Dr. Rössum? Ge zet een gezicht alsof u naar de
begrafenis moet. De advocaat zal wel zoo ongeveer
dertig jaar zijn."
„Zoo, dertig jaar," mopperde Arendberg en keek
bedrukt voor zich. „En kent u dien mijnheer reeds
lang?" vroeg hij oogenschjjnlijk onverschillig, doch
uit zijn oogen sprak zijn groote innerlijke ontroe
ring.
„Het begint heel veel te lijken op een formeel
verhoor, mijnheer Arendberg," zeide Therese lachend,
„ik ken den advocaat sedert éen jaar wat meer van
naderbij. In Embden was hij onze buurman, ik zag
hem dagelijks naar de stad gaan. Hij kwam den
laatsten tijd bij mijn tante om zaken te doen en
maakte het testament op. Is u nu tevreden?"
„Jawel," bromde Arendberg, „u is beminnelijk uit
voerig maar daar u dien mijnheer nog maar zoo
heel weinig schijnt te kennen, is het toch al heel
vreemd, dat u zoo maar genegen is, uw leven voor
dien man te wagen, zooals u daar straks met den
noodigen nadruk hebt beweerd."
„U noemt dat eigenaardig mijnheer Arendberg.
Maar u kent dien mijnheer Rössum niet. Ik houd
hem voor den edelsten mensch ter wereld, voor mijn
waarachtigen en oprechten vriend, aan wien niets
slechts, niets laags is en voor wiens rechtvaardigheid
ik borg zou willen staan," zeide Therese met alle
beslistheid.
„Dat is veel lof," antwoordde Arendberg laconiek,
„zoo groot, dat er bepaald voor mij wel niet veel
lof meer zal overblijven. Houdt u mij dan ook niet
voor uw vriend, ben ik dat dan nu nog niet voor
u geworden? Gelooft u dan niet jufrrouw, dat mijn
sympathie voor u niet opweegt tegen al die dege
lijkheid van karakter en welke goede eigenschappen
het verder nog mogen zijn?" vroeg mijnheer Pieter
en zijn gezicht stond op dat oogenblik verre van
vriendelijk.
Therese bemerkte nu maar al te duidelijk, dat
Arendberg ijverzuchtig was, en deze ontdekking
bracht haar in verlegenheid. Dfiar de man, voor wien
haar hart met hoogachting was vervuld, aan wien
zij nooit anders dan met eerbied en toegenegenheid
had gedacht en hier een vriend die haar hart toch
ook zoo na stond, dien zij had leeren kennen als
een braaf mensch, die met groote liefde steeds voor
haar had gezorgd het was een moeilijke keus.
De tweestrijd was dan ook weer hevig. Tot wien
neigde haar hart het meest? vroeg zij zichzelf af.
Was het liefde die zij voor Arendberg gevoelde? Han
delde zij niet slecht en onwaardig tegenover den
advocaat, als zij aan Arendbergs wil gehoor gaf? Wan
neer haar hart maar een duidelijk antwoord gaf
op al die vragen.
„Ik wacht nog steeds op antwoord," zoo liet
Arendberg zich hooren.
„Mijnheer Arendberg wees tevreden, als ik u zeg,
dat ik u evenzeer hoogacht en uw vriendschap waar
deer." Therese zeide dit vergezeld gaande van een
hartelijken blik uit haar mooie oogen.
Mijnheer Arendberg scheen niet zoo bovenmatig
tevreden met deze verklaring. Therese evenwel ging
ijverig voort: „Ik gevoel berouw en groote bezorgd
heid erover, dat deze brave man in hechtenis is ge
nomen en is aangeklaagd. Het is mijn plicht en het
zal het eerste zijn wat ik doe, als ik op reis mag,
naar Embden te vertrekken en al mijn krachten
in te spannen om dezen man, die alleen misschien
om onzentwille lijdt, te bevrijden."
Arendberg begreep, dat het tijd voor hem werd
heen te gaan. Hij had reeds te veel van de krach
ten -van de patiënte gevergd.
Het eerste bezoek was evenwel niet naar wensch
afgeloopen, hij had zich alles zoo heel anders voor
gesteld. Hij was zoo kalm en zelfbewust verschenen,
maar ging heel onrustig heen. Hij vroeg zichzelf
steeds weer af, in welke betrekking deze jonge ad
vocaat tot Therese stond. Hij vond het een heel
kwaad ding, dat die advocaat tien jaar jonger was
dan hijzelf.
Hij nam angstig te moede, Therese's hand in de
zijne, drukte ze warm, en hield, zooals hij zichzelf
later bekende, veel te lang die hand vast.
„Mijnheer Pieter ik hoop niet, dat u is ingesla
pen," lachte Therese, die haar oude vroolijkheid
weer had teruggekregen en haar hand uit de zijne
had losgemaakt.
„Neen, ik slaap niet," zeide Arendberg glimlachend,
„maar ik dacht er over of ik u maar niet voor goed
zou meenemen."
„Dat zou ik u nog maar niet aanraden. Wacht tot
hei oogenblik, dat ik vrijwillig meega."
„Zal dat komen?"
„Wel wel, raakt uw zekerheid op den loop?"
Het was de verpleegster die een eind aan het
gesprek maakte, door te zeggen, dat mijnheer Arend
berg nu moest gaan.
HOOFDSTUK 14.
Door mijnheer Bolten was Marle ter oore geko
men, wat eigenlijk de aanleiding was tot de gevan
genneming van doctor Rössum, ni. het vinden van het
testament in zijn schrijftafel. En tot haar grooten
schrik begreep het meisje, dat zij de aanleidecde oor
zaak van al de ellende was geworden.
Haar vertwijfeling was dan ook groot en zij maak-
te zichzelf de bitterste verwijten en in haar wanhoop
ging zij weer naar den rechter van instructie, dien
zij op haar knieën bezwoer dat zij de waarheid
sprak
De beambte verzocht haar op te staan en rustig
naar hem te luisteren.
„Lief kind, de heele stad kent uwe verknochtheid
aan de familie Rössum en een ieder spreekt daarover
nt«*t eere. Maar wat gij mij nu hebt verklaard, mist
veel waarschijnlijks en het gerecht zal u niet willen
gelooven. Gij hebt het testament in de schrijftafel
van den advocaat gelegd, om hem een genoegen te-
doen, ge wist dat dit testament een groote waarde
had voor juffrouw Therese Horsten, verder is het
v bekend, dat uw meester deze juffrouw lief heeft,
en gij zelf hebt uw meester ook lief en gij geeft
hem toch het testament, als het eenigste middel,
om die dame een dienst te bewijzen en dus recht
te hebben op haar dankbaarheid en zoodoende alle
kans om haar liefde te verwerven. U voert dus als
't ware uw meester uw- medeminnares in de armen
dat lijkt ons nu wel wat al te opofferend."
Marie richtte zich hoog op, en het eenvoudige
meisje keek den rechter koel aan.
„Wat weet u mijnheer van de roerselen van een
vrouwenhart? Wat weet u van mijn liefde? Ik
wacht op niets en hoop op niets ik kan mijn
jongen meester nooit huwen, want ik ben maar een
'eenvoudige dienstbode. Maar wel kan ik hem lief
hebben, dat kan niemand mij beletten. Ik wist al
leen dat het testament hem gelukkig zou kunnen
maken en prees den hemel, dat ik het testament had
ontdekte Ik dacht aan niets dan aan het blijde ge
laat, dat mijn meester zou zetten, dat hij weer tevre
den en gelukkig zou zijn, evenals voorheen en zoo
doende legde Ik het testament in zijn schrijftafel.
Ik wilde zijn geluk en bracht hem het ongeluk. Niet