SÉtsi nit de fischtzaal.
Zaterdag 15 April 1911.
55e Jaargang. No. 4899.
DERDE BLAD.
PAASCHFEEST.
„Deze dag zal olieden wezen, ter gedachtenis, en
gij zult hem den Heer tot, een feest vieren; gij
zult hem vieren onder uwe geslachten tot, een c^u-
wjge inzetting."
Exodus XII 14. Mozes.
,,De Heer is waarlijk opgestaan!"
Hoofdst. XXIV 34. Lucas.
LI i J jz: 1 i "J 1J-LJ j 1
„Verstaat gij ook 't geen, gij leest,?"
Handelingen Vffl 30b. Philippus.
Hebt ge wel eens 'n Joodsch Paaschfeest medege
maakt, zooals dat 1.1. Woensdagavond, nu vier dagen
gebeden, in vrome Joodsche gezinnen, is begonnen en
gevierd? Dat is iets lieel merkwaardigs, en voor
iereand, die graag zijn oogen den kost geeft en ge
looft uit alles een voordeeltje; te kunnen opdoen voor
zijn geest, niet onbelangrijk.
De legende laat ons zeggen: de „historische"
legende gaat terug tot in de jaar-duizenden, toen
er nog niet zooveel boeken geschreven werden, en
de geschiedenis bewaard bleef door mondelinge over
levering van vader op zoon.
De Mozaïsche boeken weten te verhalen van de
Genesis der Tijden, hoe God alles schiep door
do macht van Zijn Woord; weten te verhalen ook
van "u „Zondvloed", van Noach en diens huisgezin,
var. Sem, Cham en Jafet, de vaders der latere men-
sch engeslach tenvan Babylonisch en torenbouw en
spraakverwarring, van Abraham, den „Vnder der Vol
leen" en van Sarah zijn huisvrouw, die hem 'n zoon
schonk in de jaren zijns ouderdom»; en hoe die zoon
'u zoon, gewon met name Jacob, die schoon, f?o-
Blagfen aan zijn heup den bijnaam ontving van
„Israël", wijl hij zich „vorstelijk had gedragen in
den strijd met God en menschen".
En deze Jacob, bijgenaamd „Israël", kreeg be
halve éen dochter, welke Dina heette twaalf zo
nen. waaraan hij, evenals de vaders van onze dagen,
afwisselend vreugde en verdriet beleefde. Op aan
drang zijner zonen, was hij zoo luidt het verhaal
althans van uit Kanaan, waar hongersnood heersch
te, naar Egypte verhuisd, waar overvloed van koren
was, en waarheen zijn zoon Jozef reeds lang geleden
getogen was. En in dit nieuwe vaderland leefde Ja
cob met zijn veeltallig kroost, kinderen, kleinkinde
ren en achter-kleinkinderen, gelukkig tot hij stierf.
En zijn lijk werd gebalsemd en gevoerd naar Ka
naan, waai* men het begroef in de spelonk van Mach-
pela, waarin ook Abraham begraven was en Sarah
zijn huisvrouw, en welke grafspelonk door Abraham
gekocht was van de zonen Hehts voor vier honderd
sikkelen zilvers.
Maar voordat Jaoob stierf had hij zijn zonen tot
zich geroepen, om hen te zegenen en te verkondigen
hetgeen hen in de navolgende dagen wedervaren zou.
En allen gingen om zijn bed staan, want dit zou
vaders laatste woord wezen. En bij sprak tot Ru
ben, tot Sirneon, en Levie, welke laatsten in bun
moedwil de mannen hadden doodgeslagen: „O, mijn
ziel kome 'niet ln hun verborgen raad, en mijn eere
worde niet genoemd in hunne vergadering! Verdeeld
zullen zij zijn onder Jacob en verstrooid onder Is
raël." - „Juda, gij zijt bet! Voor u zullen zich uws
vaders zonen bulgen. Gij zult heerschen over uwe
vijanden! De scepter zal van u niet wijken, totdat
Silo komt en hem zullen alle volken gehoorzaam
zijn." „Hij zal de bekroning zijn van ons geslacht."
En Jaoob ging voort te vermanen en te zegenen
al zijn zonen: Zebulon, Dan, Aser, Naftali, Jozef: „O,
hij is als 'n vruchtbare tak, 'n vruchtbare tak aan 'n
fontein; elk der takken loopt over den muur. De
schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, be
schoten en gehaat; maar zijn boog is in stevigheid
gebleven en zijn armen zijn gesterkt geworden door
de handen van den Machtige Jacobs."
Zoo sprak Jacob tot al zijn zoneoi eu toen hij ge
storven was, bracht men zijn lijk naar Kan,aan en
begroef het aldaar.
Maar toen ook Jozef gestorven, was honderd en
tien jaren oud en Egypte vergat wat het aan
Jozef eenmaal te danken had: voorkoming van. hon
gersnood waarvoor men hem den, titel van „Saph-
nat-Panéa": „Onderkoning" had vereerd toen ver
geten werd alles wat hij voor Egypte geweest was
en gedaan had, en „de kinderen Israëls vruchtbaar
en overvloedig wiessen,, toen, zeide de toen-regeerende
Pharao tot zijn volk: „Zie, dit volk der kinderen
Israëls is veel, ja machtiger dan wij. Komaan, laat
ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet
nog meer vermenigvuldige, en het geschiede als er
eenigen krijg uitbreekt, dat het zich ook voege bij
onze vijanden, en tegen on,s strijde, en uit bet land
optreklce."
En er werden oversten aangesteld om het volk te
verdrukken, en men dwong hen, tot slavendiensten,
tot het bouwen der twee steden, Pithoin en Ramses;
maar hoe meer men, het verdrukte, hoe meer het
wies. Toen trachtte men vrouwen om te koopen, met
name Sifra en Pua, om de jongetjes, die den Israë
lieten geboren zouden worden; te dooden; maar de
vrouwen deden het niet. Daarna beval Pharao, alle
zonen die den Israëlieten zouden geboren worden,
in de rivier te werpen, hetgeen dan ook zeker vaak
geschied is, want hoewel het geen „koninklijk" be
vel was, was het toch het bevel eens konings.
Maar éen ontkwam: Mozes! Hij werd door Pha-
rao's eigen dochter gevonden in de biezen langs de
Nijl, en door haar opgevoed aan het hof haars va
ders. Groot geworden wist hij, dat hij 'n zoon was
van Israëlietische ouders, en eens getuige zijnde van
'n mishandeling door 'n Egyptenaar een zijner „broe
ders" aangedaan, beging hij mans'ag eii, was genood
zaakt te vluchten.
De rest is bekend genoeg. Na veertig jaren in
Midian vertoefd te hebben, keerde hij naar Egypte
terug, om zijn volk te verlossen uit de slavernij. Dit
ging niet gemakkelijk. Geen bedreigingen, geen won
derdaden zelfs, geen plagen waren In staat Pharao
te bewegen om het slavenvolk te laten heengaan.
Totdat God bet eindelijk tijd vond om er 'n einde
aan te maken. De ergste plaag, die beslissend zijn
zou, was voor 't laatst bewaard. Op Javehs bevel
moest Mozes <*an de Israëlieten zeggen, „dat iedere
man van zijn naaste en iedere vrouw van hare naaste
zilveren vaten en gouden vaten moest eisehen", want
dat nu het uur der verlossing daar was.
„Zoo heeft de Heer gezegd: Omtrent middernacht
zal ik uitgaan door het midden van Egypte, en alle
eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van
Pharao's eerstgeborene af, die op zijnen troon zit
ten zou, tot de eerstgeborene der dienstmaagd toe,
die achter in den molen loopt, en ook alle eerstge
borenen van het vee; en er zal 'n groot geschrei zijn
in het gansehe land, zooals er nooit geweest is en
nooit meer zijn zal; maar bij de kinderen, der Israë
lieten zal geen bond zijn. tong verroeren, van de men-
Bchen af tot de beesten toe.'*-
En van deze verwarring moesten do Israëlieten ge
bruik maken en vluchten, medenemende van hunne
beroovers alles wat zij vangen en grijpen konden,
terwijl zij ei voor zorgen moesten, dat er van hen
zelf „geen klauw achterbleef".
En opdat de engel des doods, do engel van Javeh,
niet bij vergissing ook het huis van 'n Israëliet zou
binnen gaan, om daar te slaan den eerstgeborene,
zou bij de Israëlieten elk huisvader 'n bundeltje hy
sop nemen en dit doopen In het bloed van 'n pas
geslacht lam, ,,'n volkomen lam, 'n mannetje, éen
jaar oud, van de schapen of van de geltebokken"
en „van dit "bloed strijken aan den bovendorpel en
aan de belde zijposten". „En het vleesch, dat gij
eten zult in dien nacht, moet aan het spit gebraden
zijn, en gij zult bet eten met ongezuurd brood en
bittere saus. En als gij het eet zult gij gekleed zijn
om uit te gaan, uw schoenen aan uw voeten, uw
staf in uw hand, en gij zult het met haast eten.
want het is des Heeren Péscha. Pascha, Voorbijgang."
„En deze dag zal ulieden wezen tot een gedach
tenis, en gij zult hem den Heer tot een feest vierei>;
gij zult hem vieren onder uwe geslachten tot een
eeuwige Inzetting. Zeven dagen lang zult gij onge
zuurde brooden eten, maar op den eersten dag zult
gij het zuurdeeg wegdoen uit uwe huizen; want wie
het gedeesemde eet van den eersten dag tot op den
zevenden toe, diens ziel zal uitgeroeid worden uit
Israël. Daarom zult gij dezen dag houden onder uwe
geslachten, tot een eeuwige inzetting."
En hebt ge nu wel ->ns zulk 'n Joodsch Paasch-
feest medegemaakt, zooals dit deze week in vrome
Joodscbe gezinnen is gevierd? Dit is het geweldige
herinneringsfeest, waarbij zij denken aan de vlucht,
aan de verlossing uit Egypte, aan de afwerping van
het slavenjuk. Dit is de Seider-avond, de avond dei-
vragen, waarop de jongste van het gezin vragen doet
over de dingen die gebeurd zijn en gebeuren, aan
den oudste, die ze beantwoordt.
Waarom is deze avond anders dan andere avon
den?
Waarom vanavond alleen ongezuurd brood, en
andere avonden ook gezuurd?
Waarom vanavond die bittere saus en anders
nooit?
Waarom? Waarom?
En de vader antwoordt.
Ter herinnering en uit piëteit voor den jongsten
der aartsvaders, Jacob, naar wien zijn volk „Israël"
heet, heeft hij zich gestoken in het doodskleed, het
kleed, waarin hij zoo niet sterven, dan toch begra
ven zal worden; het kleed waarin hij zich voorstelt,
dat Jacob zijn laatsten zegen gaf. Den omzittenden
moge dit symbool tot ernst en nadenken stemmen.
En de jongste vraagt: „Ma mistjanoe hallajloo
bazee mikoul hajleiloua?": „Wat is het verschil tus-
scheu dezen avond en alle andere avonden?" 'n Van
buiten geleerd lesje, waaraan de Joodsche school
meester weken en weken te voren zijn best deed,
om het jonge hoofdjes door enkel maar nazeggen
in te stampen.
En de vader antwoordt: „Sjebgol halleilous onoe
ougliem g oom ets matzoo, halleilou hazee koeion
matzoo. Sjebgol halleiloo sjeaor jerookons, halleiloo
hazee inorur": „Alle andere avonden eten wij ge
zuurde en ongezuurde brooden; vanavond alleen on
gezuurde. Alle andere avonden eten wij allerlei groen
ten; vanavond alleen bitterkruid."
En dan begint de vertelling van hoe zij eens knech
ten waren in het land van Egypte en hoe zij daaruit
door de machtige hand van hunnen Schepper zijn
verlost. En als dan het heele verhaal gedaan is van
Mozes en Aüron, van het verzet van Pharao om het
volk te laten heengaan, als dan de laatste plaag
Egypteland ongedaan den doorslag en uitkomst heeft
gegeven en het volk van Israël droogvoets ging door
de Roode Zee, welker water zich opstelde „als 'n
muur nevens hesn", Pharao's heir, achter hen aan
komende, verdronk, terwijl zij veilig den anderen
oever bereikten, als dan Mirjams lied in herinnering
gebracht en gezongen is:
„Eerei den Bevrijder!
Alles juiche mee!
't Paard en zijn berijder
Wierp hij in de zee!",
dan is het herinneringsverhaal feu einde en de
gastheer staat op en zegt het woord der gastvrijheid,
door Joden zoo voorbeeldig betracht: „Kol dichfin
jeizei wjeichol!": „Wie honger heeft, dat hij kome
ete!'"
En dan is het feest in vollen gang, dan wordt het
vleesch gedeeld en de beker geheven en het „Sjier
amangelous" klinkt in volle pracht van tonenmenge-
iing door de kamer en dat mag doen denken aan het
„Sursum corda", aan het „Hef uwe harten om
hoog!" der eerste Christenen.
En de vader gaat voort te vertellen van zijn volk
en van de geschiedenis van zijn volk, en van de
Wijzen, die het heeft voortgebracht. En hij brengt
in herinnering de „Spreuken der Vaderen" en de
uitspraken der beroemde Rabbijnen (Meesters) en
bij doet de wijsheid der Ouden opleven door hunne
woorden te herhalen.
Schrijf het op, uAijn zoon, en vergeet het niet,
dat eens Rabbi Eliezer zeide: „De eer uws naaste
zij u even dierbaar als uw eigene";
dat Rabbi Jusaa leerde: ,,'n Kwaad oog, 'n kwaad
hart en haat zonder reden, doen iemand het recht
om te leven verliezen";
idat Rabbi E1 a z a r ben A' z a r j a oordeelde
„Waar men de letter der Wet niet kei\t, daar is liet
oordeel onzuiver; en wie den geest der Wet niet ver
staat. mag niet oordeelen";
dat Rabbi ben Zo ma yond:
„Wie is wijs?... die van ieder leeren wil.
Wie is 'n held?... die zichzelf beheerscht.
Wie is rijk?... die met zijn deel tevreden is.
Wie wordt geëerd?... die de eer van anderen hoog
houdt"
dat Rabbi A k i b a leeraarde
„Wilt Gij de Wet verzekeren?... Betracht haarl
Wilt gij rijkdom garen?... Geef!
Wilt ge uw naam als Wijze behouden?... Zwijg!";
dal de vrome Rabbi Hillel onderwees:
„Breng den Vrede, waar die niet is.
Hebt ieder lief; stoot niemand af.
Wilt ge heelemaal niet leeren? Waarom leeft ge
dan
Dan vertelt hij van Rabbijnen, die de studie dei-
Wet tot hun levenstaak maakten, en soms tot zóó
Iaat in den nacht bijeen bleven, dat de wachtende
leerlingen kwamen met het vreugdewoord„Meesters,
de dag is aangebroken I"
Ja. zulk 'n Joodsch. Paasehfeest is nog1 iets anders
dan 'n feest der herinnering; het is ook 'n feest van
stichting cn leering; een feest om al datgene in her
innering te houden, wat 'n volk verheffen "kan en doen
uitblinken "boven andere volken; want „Gerechtigheid
verhoogt 'n volk, maar trouweloosheid is 'n schandvlek
der natiën".
Is het waar. dat de Christenen het Paaschfees' van
de Joden hebben overgenomen? En denken zij op dien
dag aan de Opstanding' van Jezus uit den dood? Dat
is n mooi feest en wel waard gevierd te worden. Maar
horinnering 't Is te hopen 1 Want aan zoom lichaam
heeft 'n mensdh niet veel voor zijn verstand of voor
zijn ziel. Zoo'n lichaam, och hce dierbaar ook voor
vleesch en bloed is toch, evenals al wat stoffelijk is,
ter vernietiging opgeschreven. Maar de Geest leeft en
blijft leven, wekt leven en heeft 'n kracht van ver
menigvuldiging. waar die van hel lichaam in zijn mfl-
lioenen generaliën niets bij is. „Dc Geest maakt -le
vend''. omdat hij leidslieden oproept. Den Geest mis
kennen is God miskennen, die door Zijn Woord (Zijn
Gcesti.de aarde en dè hemden schiep. Des menschen
geest is 'n afschudding, 'n straal van Gods Geest, die
Mozes riep uil het brandend bosch en hem aanspoorde
'n daad van groot recht en grootc menscheniiefde Je
gaan vervullen. Die Geest was hel. die NaUian er
toe bracht tegen Koning David op te treden met hel
verwijt: Gij zijt die rnan!" Die Geest was het, die
den Dooper er toe bracht de taak van Eiia op te nemen,
,.om des Heeren paden recht te maken". Die Geest be
zielde Jezus, toen hij Zijn God-menschelijk schoon
„Komt allen tol mij I' liet hooren, ,„tot mij, gij 'allen,
tlio vermoeid en belast zijl en ik zal u rust geven
„Leer van mij, dat ik zachtmoedig ben. en nederig van
hart." Die Geest deed Hein Zijn heerlijke gelijkenissen
bedenken, die als zoovele schilderstukken door ons aan
schouwd en bewonderd mogen worden; deed llem «la
llen van wonder verrichten tegenover lammen, blinden,
kreupelen, dooden zelfs, wonderdaden, die goed
verstaan voor ons hun waarde niet verliezen kunnen,
omdat zij ons telkens weer leeren willen wat wijzelf
vermogen zouden, indien Gods Geest ook ons bezielde,
zooals hij eens dezen ouderen Broeder, dezen wijzeren
Leermeester, dezen Rabbi bij de gratie Gods," dezen
Mcnschenzoon hij uitnemendheid, bezielde.
Denken dü Christenen aan dit olies cn beseffen zij
de waarde van dien nimmer te dooden Geest, als- zij
liet feest der Opstanding vieren van dezen Heilige.
Laat ons dit bepeinzen, mijn broeders en zusters,
die met mij volgelingen zijn wilt van Hem. „die niet
terne' sloeg :i!s Ilij geslagen werd; die niet weder schold
als 11 ij werd gescholden. Laai ons dit bepeinzen dag en
nacht, zooals dc Joden hun Wet bepeinsden de studie
van Gods Wetten heeft geen einde En iaat ook eens
onze leerlingen blijde binnen komen met het vreugde
woord der Joodsche leerlingen„Meesters, de Dag is
aangebroken 1"
Imat ons allen daarvoor ijveren, beginnende bij ons
zelf, leerendc waar ons iets te leeren wordt aangeboden:
de zoon van zijn vader, do vader van zijn zoon, de
leerling van zijn meester de meester van zijn leerling,
de vriend van zijn vriend, de mindere van den meerdere,
de meerdere van- den mindere. Laat ons allen „leer
lingen" wezen en ons niet inbeelden „Meesters te zijn.
Ons wejen is <s luk werk; onze wijsheid de Al-Wijsheid niet.
Staan wij voor raadselen God is hun oplossing bekend.
„He looks into the seeds of time, and knows wich
grain will grow and wich will nol". Onze „waarheden'1'
lijden schipbreuk, gaan verloren; Zijn Waarheid blijft,
blijft leven, al' zouden duizend geslachten haar doo
den en begraven. Wanneer eenmaal Zij n Paaschmorgen
aanbreekt, dan laten wij allen, „meesters" en „leerlin
gen". onze folianten in den steek en snellen naar buiten
om dc Zon te zien. die Hij voor ons ontstak en liet
rijzen, en roepen in koor:
De Dag is aangebroken!
De Waarheid wordt erkend!
„De Heer is waarlijk opgestaan!"
H. d. H.
ZIJ EN VADER.
EX-DAX-NOG
Ze hield van vader. Echt véél. Ze kon nóg zoo
ondeugend zijn, als vader r naar zich toe riep...
Op de aparte manier, die hij over zich had... „Zeg,
Mie. .hoor 's effetjesDan wenkend met de oogen
en met eene hand... Al was ze nóg zoo woedend, dan
kwdm ze...
Hij was een ruwe. driftige kerel, de bootwerker. Ze
waren allemaal reëel-bang voor hem. Zelfs de mcest-
gespierden onder z'n kameraden. Ja, je hadt-wel, die
zeiden: „Die Van Leeuwen? Laat-ie maar opkomen.
LSét-ie 's het lef hebben!... Ik zal hem effetjes!....
Wacht maar!..."
Kwam' 't er op aan. dan krabbelden ze terug. Hij
iiao rooie-Kees een keer 'n oplawaai gegeven.... n op
lawaai...
En zijn eigen wijf... Mien had haar eigen moeder
nooit gekend. Maar verleid werd er. dat Van Leeuwen
bijzonder veel van z'n eerste wijf had gehouden. Dat
was geweest een smal. bleek wijfje. Hij had haar op
gepast, nacht en dag. Z'n meubeltjes had-ie verpatst
om medicijnen voor haai' te halen, 't Was een gekke
kerel. Van Leeuwen. Hij wou nu eenmaal niet van den
armen iets hebben. Vroeger zeiden ze. was
hij, als meesterknecht, in de rijke verdiensten geweest.
En dal zat er nog altijd in. Hij verbeeldde zich. vast
en zeker, dat er nog eens zoo'n betrekking voor hem
open zou komen, 't Was maar van voorbijgaanden
aard.... Hij had zelfs verzuimd om zich in „een bus"
te laten opnemen. Een kerel als hij!.... Die over zestig
man had gestaan... Na die zware ziekte was 't uitgeweest.
Finaal uit!.... De patroon had hem maar eventjes aan
gekeken. Had hem een tientje in de hand gestopt.
Zag direct dat de Van Leeuwen van vroeger niet meer
bestond...
Maai- vader bleef zoeken. Twee, driemaal had hij
ergens, ais gewoon knecht, in dienst kunnen komen.
Dat vertikte hij.... Zijn Jaantje, zijne vrouw, die
had er in geloofd. Als hij haar kussens had opgeschud;
als hij haai- had rcchtgelegd in bed, en hij z'n kop legde,
zoo eventjes naast haar hoofd, en hij vroeg: „Nou, Jaan,
vertel 's even, zal ik nu nog niet meesterknecht wor
den
Dan pakte zij hem, met haar al-smaller, al-zwak
ker wordende handen om zijn wangen en dan fluister
de ze:
„Moed houden, vader 1 Zeker, wien kunnen ze
beter krijgen dan jou?"
Maar Jaan was gestorven. Van Leeuwen had Op 't
punt geslaan... Toen hij het strakke, uitgemagerde lijk
van de teringlijdster voor zich had...
Toen was Mientje naar hem toe komen krabbelen,
strompelen. Had ze haar knuistjes op vaders knieën
gelegd. Had ze hem aangekeken met dezelfde, precies
dezelfde lichtblauwe oogendie ze van moeder had....
Jan had het wurmpje in zijn armen genomen. En
zeker wel een uur lang zitten schreien...
Hij had den moed gemist om te doen wat hij voor
nemens was geweest..
En Mien hield écht van vader..
Op een avond, jaren later, zaten* zij tegen
over elkander. Hij had z'n oude iliusiën prijsgegeven
en was een gewone bootwerker geworden, zooals hij
jaren-tevoren geweest was. vóórdat hij Jaan getrouwd
had.
En hij wist van Mien d'r vrijage. Ze zaten tegen
over elkander, in hel kamertje drie hoog. Ilij zoog aan
z'n tabakspijp. En zij deed of ze naaiwerk deed.
„Je bent een stommeling!" zei vader, en hij
kauwde de steel van z'n pijjï haast stuk,
schreeuwen. Ze wist niet wat le doen... Maar 't was
te sterk in haar... De liefde voor Kees: Ze drukte de
handen tegen haar oogen. want zij schaamde zich zoo...
En dc gedachte dut vader nu alleen zou blijven....
Buiten wachtle de jongen.
Ze liep met hem mee.
„Zeg, Kees..." zei ze, zoo onder het gaan.... „Zeg,
Kees. je weet wat vader..."
„Nu ja", bromde hij, haar tegen zich aandrukkend.
„Klets nou maar niet... Jij verdient wat op de fabriek,
en ik het mijne... Die oude vent..."
Ze was toen blijven staan.
„Wat zat 'k nou hebben 1" zci-ie, pogend z'n pijp
aan te steken... Onverschillig voor wat er in haar om»
n-.w Mien had hem. de pijp uit den mond ge
rukt. En hem aangekeken mei van die vlammende
t oogen, zoodal-ic er waarachtig van schrok...
„As-Jo me toch... As-je me toch..."
Hij haalde de schouders op, streek n nieuwen luei-
l Ier aan... Gaf haar een zoen.
„Drie gulden vijftig per week," dacht hij, „dat's
altijd meegenomen. En die fratsen leer 'k haar wel
r"
...Toen ze wakker werd, dien ochtend, kon ze zich
haast niet bewegen. Zoo'n pijn was er in haar hoele
lichaam. Maar ze had ook geen vier uren geslapen.
I Eu zoo als hij liaar geschopt, getrapt, geslagen had...
Zooals-ie huls had gehouden, den vorigen avond
I Erger, verschrikkelijker was 't geweest dan ooit
i tevoren. Ze had zich opgewurmd uit haar bed, -
Mien. Angstig had zo gekeken naar de plek, waar
hij lag te ronken met bloedrood gezicht... Angstig,
en met haat, die gloeide ln haar oogen...
Toon was de deur open gegaan.
Was vader gekomen. Voor de zooveelste maal. En
had gefluisterd, gewezen naar den dronken kerel, die
daar lag
Samen hadden ze gevoeld den wilden haat .tegen den
man. die hen had gescheiden... Vader durfde niks
te zoggen, Mien wist wel
I Mien had gegrabbeld ln de zakken van den dron-
kelap. Er waren nog guldens, dubbeltjes, centen
Zij stortte ze in de bevende handen van den
1 ander't was haar een groot genot deh kerel.
die haar enkele uren tevoren getrapt en geschopt
had te berooven... Het geld te geven aan den ouden
man;
Dicht was gegaan de deur, en zij wachtte wat vol
gen zou.
Ze keek naar den ronkenden kerel met oogen.
waarin schaterde de vreugde van hem ontnomen te
hebben de macht om zich weer te bedrinken. Hij bad
niks-meer.Geen cent meer, zij had alles leegge
plunderd. Al z'n zakken doorgezocht.
Ze wist 't heel stellig... De armen gekruist, wacht
te zij de dingen, die moesten komion...
Toen werd hij wakker.
Zij grijnsde. Zij dacht zou vader nu zoo verbras
sen de centen, aan Kees ontstolen
Heerlijk! Lekker! Prachtig!... Beter, dan dat Kees
ze met zijn kameraden ln de kroeg verbraste. Heer
lijk vond zij de gedachte van de woede, die hem
straks zou bevangen
Met wellust volgde zij elke beweging van den kerel...
Op wien zij vertrouwd had... Die naar van vader had
gescheiden...
Ze zag, hoe hij, dadelijk na z'n wakker-worden,
tastte... Met onzekere, slappe bewegingen.. In z'n zak
ken... Haar wantrouwend...
De oogen van den vent. die daar lag te zoeken, zoch
ten haar... Waar w6s... Waar was z'n geldz'n
centen?...
Zij, Mien. knikte tergend tegen hem, van: zeker,
hoor. ik hen ze genomen gestolen, geroofd!...
De doorwaakte nacht, ae klimmende angst, de wraak,
d diefde voor vader deden de rest...
Ze schreeuwde 't uit:
„Lekker hoor!.... Lekker!... Geen cent meerl Alles
heb ik ie afgenomen!.... Alles heb ik hier!.... Hier
Ze klopte op haar dijen. Tergend, uitdagend...
„Hier! Haal 't maar!.... Probeer niutr, 't te krijgen
Een knappe jongen as-je..."
Toen zag zij.... Kees richtte zich gj>... Hij had de
vuisten gebald. Hij maakte zich gereed om op haai*.
Mien, af te komen. Z'n centen terug te krijgen... In hel
dronkemansbrein werd 't helder.... Ilij begreep... Hij
zou haar, binnen een paar minuten, beet hebben... Hij
was al uit de bedstee geklauterd....
Mien greep 'n broodmes. De angst en de wraak en
de haat... de blinde, de matelooze... werkten samen...
Ze kroop in een hoek, loerend waar hem 't best aan
te vallen.
Hij kwam nader... Nader.... Ze zég z'n tot stompen,
tot geniepig beuken gcreede vuisten....
Toen vloog Mien op hem aan... Het broodmes voor
uit... Niets meer weten, willend, vervuld slechts van
den wensch om terug te drijven, neer te vellen, schade
loos te maken dat vijandige, monsterachtige, op haar
aankomend...
Bij de behandeling van het geval van zeer-emstige
mishandeling, door ae vrouw gepleegd, die reeds sinds
twee jaren samenleefde met den kerel, aan wiens ijzer-
sterke gestel 't slechts te danken viel dat hij aan den
messteek, hem dien avond toegebracht, niet bezweken
was... Bij die behandeling hebben de rechters lang
geweifeld: toerekenbaar of niet?
Als er, bij de voorlezing van het verslag der medische
deskundigen, werd gewaagd vafn het kei-ven; snijden,
opereeren, beleedigen van edele en andere lichaamsdéé-
Len... Dan had de beklaagde gelachen... Onbedaarlijk
gelachen... En onmiddellijk er na was ze in tranen
uitgebarsten...
Vreemd gevva. hadden allen 't gevonden...
Heel vreema.
Maar toen de uitspraak viel. Toen Mien veroor
deeld werd tot drie jaren gevangenisstraf. - met aan
neming van vele verzachtende omstandigheden... Toen
hadden allen gelet op de matelooze wanhoop, op de
schrijnende, schreiende smart in die oogen...
Toen hadden ze gedacht: Neen, gek is ze niet.... Of:
't mocht zijn van veel. van groot verdriet...
En dan-nog....
MAiTRE CORBEAU.
Bekendmakingen.
GEMEENTE 8 C H AG E V
„Snap-je dan nog niet, dal die Kees Dorens een
mispunt van 'n vent is. Dal-ie ie laat stikken als-ie
genoeg van je heeft... mot-je... daarvoor je vader in
Hij zag wel. dat de vingers van hel meisje plukten,
rukten, om het "kwasi-naaiwerk. En hij zag ook wel,
wat voor moeite ze had om haar tranen in te houden,
maar hij begreep, de oude kerel dat 't toch
vergeefsche moeite zou wezen.. Ze hield van den vent.
Met een juk, met een smak, pmeeJ hij z'n pijp
op den grond en hij zetie z'n pet op...
Ze keek op. Mien. Met dezelfde, lichtblauwe oogen
van Jaan... óf-ie moeite had, toen, om zich goed te
houden...
En wat er toen. omging in het hart van den ouden
kerel, maar hij zei géén woord.
Ging weg. Smeet de deur achter zich dicht. Wist
dat er toch geen praten, geen redeneeren voor was.
Vijf minuten later zat hij in de „Drie Zwaantjes".
Achter z'n derde proppie. 't Kon hem niks meer bom
men. Heelem-aal-nlks meer....
Thuis. in, 't kamertje, beet Mien op een punt
van haar schort. Ze had 't uit kunnen gillen, kunnen
ONDERWIJS.
Toelating nieuwe Leerlingen.
Burgemeester en Wethouders van Schagen bren
gen ter kennis van de ingezetenen:
I. dat het toelaten van nieuwe leerlingen op de
openbare lagere school zal geschieden op den eer
sten Mei a.s. en alsdan kunnen worden toegelaten
de kinderen, geboren in het Jaar 1905.
II. dat de ouders der het volle schoolgeld beta
lende schol leren, welke deze wensch en toegelaten te
zien, daarvan aan het Hoofd der School, den Heer
W. C. Deenik, kennis moeten geven vóór den 25 April
a.s., ook voor leerlingen, die onderwijs wenschen te
ontvangen in de Fransche, Duische en Engelsche
talen;
III. dat de verzoeken om kosteloos onderwijs of
om onderwijs tegen betaling van het halve school
geld, voor de nieuwe leerlingen alleen moeten wor-
Iden gedaan ter Gemeente-Secretarie vóór den 25
April a.s.
De geboorte- en vaccine-bewijzen der nieuwe leer
lingen moeten bij de toelating tot de school worden
medegebracht
Schagen, den 10 April 1911.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
De Burgemeester,
J. P. W. VAN DOORN.
De Secretaris.
ROGGEVEEN.