Van het Land. Men meent te kun,ncn vaststellen dat er minstens vier groote ijstijden geweest zijn, waartusschen echter ter afwisseling een aantal kleinere zijn voorgekomen. De laatste daarvan, Hst waarschijnlijk slechts een, lleu- t.ot twintigduizend, jaar achter ons. De kwestie is dus maar, wanneer de volgende komt. Doch zoo'n ijstijd is eigenlijk slechts als eefl win terslaap onzer planeet, te beschouwen. Is hij voorbij dan bloeit het leven opnieuw op. Van een werkelijk vergaan" is hier dus geen sprake. Over de entropie, dc algeheele afkoeling der zon en daarmee van ons geheele zonnestelsel, hebben we reeds de voorlaatste maal geschreven. Volgens de tegenwoordig meest gangbare theorieën moet dit eenmaal plaats vinden, doch wordt ons nog zooveel icillioenon jaren tijd gegeven, dat bezorgdheid hier omtrent voorloopig onnoodig is. Er staat ook nog op het programma een eventueel op de aarde neerstorten der maan. Volgens de zooge naamde „katastrofentheorie" trekken de planeten hun manen steeds meer tot zich, waardoor deze laats ten zich tenslotte met hun planeten moeten vereenigen. Voordat dit plaats heeft met onze maan, wordt zij, door de ongelijke aantrekkingskracht die de aarde op haar verschillende deelen uitoefent, geheel verbrok keld. De brokstukken zullen aanvankelijk een ring om de aarde vormen, juist zooals wij tegenwoordig i:i den ring om Saturnus daarvan een voorbeeld neb ben. Daarna beginnen, zij op de aarde neer te vallen, steeds heviger en in steeds grooter getale. Onze damp kring, die in den loop der eeuwen steeds ijler wordt, zal ons niet meer tegen dien met ontzettende kracht ncerkomenden steenenregen kunnen'beveiligen, en 't gevolg zal zijn dat onze aarde weer geheel in den gloeienden toestand overgaat. Ook dan zal het met het leven op onze planeet voorloopig geheel uit zijn. Eerst wanneer zij, na duizenden en tienduizenden jaren opnieuw voldoende afgekoeld zal zijn, kan we derom het leven daarop een plaats vinden. Daar ech ter onze maan zich nog op een zeer grooten afstand Aan ons bevindt, zullen er nog schier oneindig vele jaren moeten verloopen, alvorens bedoelde katastrofe U wachten staat Ons rest nu nog de mogelijkheid te bespreken van een botsing me.t een ander hemellichaam. Samentref- fe,n van, de aarde met een komeet is al zeer onwaar schijnlijk; volgens berekening is de kans daa-op niet grooter dan 1 op 400 millioen. En zelfs al zou die uilerst geringe mogelijkheid nog eens in vervulling gaan, dan rru waarschijnlijk onze dampkring ons uog wel voldoende beschermen. Een botsing van ons zonnestelsel met een ander zonnestelsel of een enkel vreemd hemellichaam is echter iets waarschijn lijker. Ons zonnestelsel beweegt zich nl. voortduren! met zeer groote snelheid in een bepaalde richting van liet heelal voort. Doch van de ons omringende andere zonnestelsels bevindt zich zelfs de meest nabijzijnde nog op zulk een grooten afstand, dat er weer hon derdduizenden jaren zouden moeten verloopen, alvo rens wij (laar konden aankomen. Waarbij nog komt, dat de lcans zeer gering is (lat wij precies in de richting van een ander zonnestelsel in het hemelruim zouden voortijlen- 't Is echter waarschijnlijk, of wel geheel zelcer, dat er zich in 't heelal een groot aantal reeds geheel af gekoelde, donkere hemellichamen bevinden, die daar om door ons niet gezien kunnen worden. Voor de aanwezigheid van enkele daarvan hebben wij het bewijs, Avaarover later meer. Indien dezulken zich ook wat meer in onze nabijheid ophouden, dan wordt do kans op een botsing al iets grooter. Men stelle zich zoo'n gebeurtenis echter niet voor als iets on verwachts en plotselings. Wanneer bijv. dat vreemde lichaam even groot was als onze zon, dan zou het in onze kijkers reeds vijftien jaren vóór de katastrofe gezien kunnen worden. Aanvankelijk zou het Avellicht a'oor een nieuAve planeet Avorden gehouden, doch spoe dig zou men beter inzien. Men zou de schijf steeds grooter zien worden, en ongeveer negen jaar na de eerste ontdekking zou men het reeds met het bloote oog kunnen Avaarnemen. Ten slotte zouden de tot den ondergang gedoemde aardbewoners hun onverbid- (lelijken vijand als een tweede maan aan den noorde lijken hemel zien schijnen. Snel toenemende in schijn- bare grootte, daar bij hét afnemen van den, afstand de aantrekkingskrachten van de zon en, het vreemde lichaam steeds toenemen, zou het eindelijk met ra- ^ende snelheid op de zon toesnellen en in haren gloed c? i^a erdAvijnen. J$ -wjj kunnen ons moeilijk iets verschriklcelijkers «c?/? verstellen dan het afwachten van zulk een lang vooruit nauAvkeurig voorspelde executie op groote V chaal: acht minuten na het oogenblik, dat voor de F hotsing was berekend,, zou de daardoor ontstane vuur stroom van de zon over de aardbaan heengolven, en in een oogwenk zou onze planeet in gloeiende gassen, opgelost worden- En wat dan! ni Ongetwijfeld een nieuwe nevelvlek als resultaat. En daarmee de mogelijkheid, dat zich naderhand een nieuw zonnestelsel zou vormen, hetwelk dus de plaats van het oude in, t heelal zou innemen: een nieuwe centrale zon, nieuAve planeten, nieuwe trawanten. Het geheel grooter; na ontelbare eeuwen, noodig voor de vorming en afkoeling, opnieuw en meer plaats en waarschijnlijk gelegenheid biedend voor de ontwikke ling van het leven. Dat is de groote kringloop, de groote evolutie in de natuur! Amsterdam, Augustus 1911. SLH. DOOR CAREL GOCDEMOND. Van de bochel, dio stom en doof was. Het gebeurde lang geleden, toen grootmoeder nog jong Avas en grootvader op zee voer In 't huisje, aan den dijk. halfwege den lindeweg, Avoon.de Jajisje, de bochel. Jansje, de bochel, was mis- Aormd en oud en ze hield een winkeltje in bezems en klompenschuur, omdat ze niet meer meidewerk doen kon bij de boeren, zooals vroeger. Krom en gebogen was haar lijf en, keur stem krijsclite schel bij het vertellen van een nieuwtje uit de vlek. Groot moeder koclvt schelp en schuur bij haar, omdat ze goeie-koop Avas en altoos nieuws wist Grootvader was thuis van zee en grootvader was e>en a-reemde. Hij stak den spot altijd met alles en hij stak den spot vooral met grootmoeder, die er niét tegen kon. En nu Avas grootvader thuis. „Ik zal je Avat zeggen," zei grootmoeder, toen ze morgenbrood sneed. „Miete A-an de Kreek moet in de kraam wezen." „Zoo," zei grootvader langgerekt en hij stopte on der 't bedrijf de pijpe met lange roer. „Zoo? Miete van de Kreek in de kraam." „Ja," zei grootmoeder weer, die graag njeuwtjes vertelde. „Is 't dan een vrouwspersoon, die Miete?" vroeg grootvader were. Grootmoeder hield op met snijden in de stoet en gluurde over de blompot naar hem, „natuurlijk," zei ze, „ben je uut fen huus?" „En kan ze dan niet in de kraam wezen," praatte hij. - „Nou dat dunkt me," ^i grootmoeder met een giegeltje, „maai- de knoop is, dat ze niet 'etrouwd is" „Kan ze nog wel in de kraam Avezen zonder dat ze 'etrouAvd is," bootste hij na. „Maar 'n jonge meid krijgt geen kinders met eere benne je gek? Miete het met vrijers gerold en niemand wist ervan." GrootA*ader sloeg de tondel en hield de vlam aan de pijpe. „Dan geloof ik 't niet," zei hij. ,,'k Zeg je, dat 't gebeurd is," hield grootmoeder vol. „Miete van de Kreek is in de kraam de bochel heeft me gister verteld „Wie?" vroeg hij. ,,'t Bocheltje van den lindeweg." „Dan geloof ik 't-niet," zei grootvader weer. „Jij kent gelooven wat j'e wilt, maar 't is vast." Grootmoeder sneed af en smeerde de sneden met geiteboter. Grootvader drukte met den vinger de sprankels tabak in, do pijpekop. „'t Kan niet," zei hij rechtuit. „Weet jij Avat kan bij Miete?" vroeg grootmoeder. Grootvader lachte niet. „Bij Miete kan alles," zei-die, „als 't 'n aardige deern is... maar... 't kan niet..." „Wat kan niet." „Wie heeft 't jou gezeid?'.' vroeg grootvader raak- weg. „De bochel, waar 'k zand en hik haal, die weet alles." ,,'t Kan niet," zei hij. ,,'lc Zeg je, dat 't wel kap. de bochel vertelt geen leugens rond." „De bochel vertelt in 't geheel niks," zei groot vader. „Zoo weet jij 't?" „Dat Aveet ik genogt," sprak grootvader kalm, als hij dampte. „De bochel vertelt jou niks glad niks" en hij strekte de heenen en kruiste de armen over elkaar. De wolkjes kringelden omhooge wijduit en groot vader tuurde behagelijk in het Avazige niet... „Wel-heere-vader," begon grootmoeder weer, ,,'t lijkent of jij 't beter weet as ik je zet er te nimmer 'n been in huis Grootvader smookte langzaam, stil en keelt door het onderruit in het beziënhed. „Dat Aveet '1c ook," zei-die op gemak voor zich uit, „dat weet ik wel goed de bochel zegt niks au jou." „Niet?" „Nee." „Niet?" „Nee." „Zoo dan weet jij 't goed," zei grootmoeder vlug en vinnig, „dan weet jij, dat de bochel liegt, dan weet jij, dat Mieke van de Kreek gezond is, dan weet jij, dat ik 't gister niet gehoord heb..." „Dan Aveet jij d'r alles af," zei ze en sloot do brood trommel dicht op de latafel. „Maar ilc zeg je, dat 't suver waar is de bochel wist 't allereerst." „De bochel Aveet niks," zei grootvader. „De bochel wist 't allereerst." „Hoor 'es," zei grootvader, met ernst in. de stem, en nu zag hij grootmoeder vlakscherp aan, „hoor 'es je moet geen valsche praat zeggen..." „Wat zegge..." „Je moete niet liegen..." „Denk je, dat 'k leugens doe?..." „Je moete niet denken, dat wij alles g'looven..." „Wat?" „Je moete niet denken, dat jq 'n daas voorheb- be Grootmoeder zei niets. „Ik ben geen kind..." Grootmoeder was stomgeslageu. „Ik heb m'n redens, versta-ge Grootmoeder wachtte. „en goeie ooren heb 'k ook..." „Maar..." zei grootmoeder. „Nee," zei grootvader als een zedemeester, „dat komt niet te pas je moet zuiver spreken zui ver, hoor je. Zuiver zuiver zuiver geen leugens ep geen zotteklap dat past niet voor 'n vrouw als jij, hoor je dat past niet." „Ilc wéét wat ilc zeg," viel grootmoeder uit. „Jij weet niks." „Ilc weet, dat Miete van de Kreek in de kraam Is „Dat Aveet 'k nou ook." j „Eu dat de .bochel 't me verteld hebbe." ,,'t Kan niet," zei grootvader net zoo en hij keek weer door de onderruit. „Waarom niet?" GrootA'ader drukte de tabak in den kop van de pijpe. „Omdat de bochel stom is," zei-die. „Stom?" „Wiszelcer," zei grootvader. „Nee, mapr nou." „En doof er bij," zei grootvader. „Vent, je benne bejoederd," lachte zijn, vrouw, ,,'t mensch is zoo goed as 't hoeft." Ze schonk thee uit de stoofketel in de grauwe kommelces en zette de weikaas en de zult van de eigen zeug op tafel. „Laten Ave schoften," zei ze. Grootvader legde de pijpe op de groote aschpul en schikte goed. Grootmoeder gaf 'n flentertje zult aan de poes en deed gelijk zoo. Ze vouwden de handen in een greep op den rand vande tafel en met 't hoofd deemoedig gebogen, baden ze. „Heere-Vader, in de hemel geef ons heden..." praatte grootmoeder zacht en grootvader zat er lui sterend bij, met de oogen heel dicht tot hij eindelijk eens gluurde door de haartjes of grootje nog niet klaar Avas. „Proost," zei-die, heel opgelucht toen grootmoe der de oogleen ophief en grootmoeder zei „amen". Grootvader at groote happen van de stoet met kaas en dronk wat slokken uit een mok regenwater. Grootmoeder voerde; lelletjes van de zult aan gijs poes. i ,,'t Is maar barder as bar met die Miete," zei ze- ,,'t Is heel gewoon," meende; grootvader, toen-ie de hap geslikt had. i „Zoo denk jij gewoon? denk jij, dat de bochel 't voor d'r houdt? Die vertelt 't rond ka-je opan," „De bochel vertelt niks," zei grootvader droog. 1 „Ik zeg je van wél wat duvekater," beet z'n vrouw met een mondvol. „Ze het me zelf gezeid." „De bochel zeit niemendal," pareerde hij. „Begin je nog- Aveer?" „De bochel zeit piks," zei grootvader, „de bochel is stom." Grootmoeder hield nu op te eten. „Wel al'mech- tig," zei ze beduusd. Grootvader schofte verder, ,,'k Geloof, dat je de bol suist," voer grootmoeder voort, „wat mangelt je vandaag?" „Ilc zeg je, dat de bochel stom en doof is," praatte grootvader onder 't kauwen, „ik zeg je, dat de bo chel stom en doof is en... en dat 'r bij de bochel onder de kast gekakt wordt." „Och me lieve man je lijkt simpel het mensch is kraakzindelijk as'ter-an-toe." „Ze kakt onder heur eigeu kast, zeg ik je," weer sprak h& „en de bochel is stom en doof." „Zoo zout heb ik 't nog niet gegeten," vloekte grootmoeder en halfklaar stond ze op van de tafel, „ben je dronken of ben je nuchteren?" „Ilc ben nuchteren," zei grootvader 't is nog vroeg in den morgen." „Heb-de-gij je verstand dan?" „En ik ben helder van hoofd," zei-die als voren „binst klaar met schoften?" „Ilcke wel," beet ze kwaad van humeur. Grootvader streek de kruimels uit de baard toen hij klaar Avas en zocht de pijpe uit de aschpul. Lang zaam maakte hij er weer den brand in en tuurde door het groene ruit achter de blompotten. Grootmoeder rinkelde met de botervloot en deed ruw op de tafel. Gijspoes kreeg 'n meppe en 'n „allé-Avèg-kat" voor de brutaalheid en de kommekens gingen met eene knauw in de waschvergiet. Grootmoeder wierd kwaad. „Da's kras," zei ze brommende voor zich, „da's kras... daar kan 'k niet van weerom geven" en heur handen repten in buitengewone drift tot ze klaar was op die tafel. „Dat noem ik tegen 't ware inspreken," zei ze „de bochel zou doof en stom wezen." Grootvader glimmerde een lach in den baard. „De bochel is doof en stom, vrouw," bleef hij zeggen en veegde de ruit achter de blompotten. „Hoor je benne klaar pïe-wijs... je ben sthpel," begon grootmoeder te schelden „je ben' bar sta pel je het altijd wat aars „Zoo is 't," zei grootvader. „Je weet alles 't best," ging ze verder, „altijd al- Ine je kan, Jans in 't gaars niet en je Avil pra ten „Wat 'k weet, weet ik," zei grootvader als hij smookte. „Je weet er de duvel nie-van -niks niks!" Toen ging grootmoeder de zeug voeren en het schaap-ooi melken, maar ze was kwaad. Ze kon 't niet kroppen, dat ze Avierd tegengepraat. GrootA-ader had al den drommel zoo iets extra als hij strijen wou. Wel een uur bleef ze weg, onderwijl grootvader aan de kippenren Avat hamerde en toen ze 'n kop troost dronken te elf uur, sprak ze niet. Toen de koffie Avas gedronken stopte grootvader de pijpe piet lange roer en vroeg Avat. „D'r wordt bar met de roodbruine kloekhen, ge vochten," zeiedie, „wat zou je denken als ilc de kip in 't dwarsloopko zette?" „Je zult 'th alleen nog beter weten," mompelde grootmoeder vittig, „je weet alles goed." „Hoe zeg je dat zoo?" vraagde grootvader al heel omioozel, maar grootmoeder ging opstaan en toen ze de deur met de g'lazen ruit dichtgooide, zei ze nog gauw: „doe jij 't maar alleen, jij ben' de bollebof." Grootvader liep heur na tot de glazen deur en tilete. „Hoor'ris vrouw!" Grootmoeder kwam terug. „En Avat zal 't nou?" „Hoor'ris vroinv zuil' we de roodbruine kloek in 't dwarsloopje zetten?" Grootvader lachte guitig. „Jij weet alles goed als je van 't leven nog niet bij Jans, de bochel, ben' thuis geweest, Aveet je daar alles af te zeggen, dus.../.." „Daar hem 'we niet over," zei grootvader ...„dus dan weet je oolc Avel als je vier maanden an boord ben' of hier de kippenren deugt, zou 'k denken „Hoor'ris vrouw." Niks te hoorrissen heur je? Ik kenne Jans van do' lin,denweg jaren, 'lc Aveet er alles af." „Vrouw -de bochel is stom en doof," zei groot vader. „En ik zeg da-j-'t liege zoo poen als ge voor mo staat," begon grootmoeder Aveer erg boos uit te vallen. ,,,Ik kenne de buurt gansch en al en ieder winkeltje puur op m'n duim, bij Jans kom 'k tAvee- rcaal in de week om schuur en bik, twéémaal, aaat wou je? doêh-je da'k nou niet-en-wist hoe 't mensch hesting? Watte? Ilc kom er tAveemalen alle week en ik zegJ je, dat 't vrouwtje als 'n spie gel zoo helder is en dat ze zoo grif hoort en spreekt al3 gij en ik." ,,'t Kan me allegander niet verdutten," zei groot vader 't zelfde, „de bochel is stom en doof." Hij smookte aan de pijpe en groef de handen in den zolc van de zeilc-n broek. En. grootmoeder ging in 't schuurtje weer. Heel den voormiddag zei ze 'geen woord en te etenstijd aten ze brijkoeken zonder sa men te spreken. Grootmoeder Avaschte de vaten en sloeg met den boel, dat 't daverde, de borden kwa men op elkaar, dat 't ijzer kletterde en 't vetkom- metje zóo, dat 't op de roö baksteenen te gruis viel. Alles wierd dwars in 't hoekkastje gesmeten en de glazen deur vau de kleine kamer rinkelde om de mi nuut. Grootvader zat zeiltouwen te splitsen en sprak geen woord en grootmoeder ook niet. 't Was heel stil den namiddag. Toen 't werk gedaan was ging grootmoeder den weg op. Ze zei niet gedag, ze liep heen zonder spreken. Grootvader zag heur na door de groene ruit achter de blompotten. Eerst tegen schemerdonker keerde ze langs het hagepad terug; Avaar ze geweest Avas zei ze nog niet. Langzaam, met de handen onder de schort gevouwen, kwam ze 't pad af en liep bü 't varkenskot. Ze roerde wat met de potsteel in de trog, schraapte 't voer uit de hoeken bij elkaar en ging vandaar door 't gaas in de kippenren gluren, 't Laatst leeek ze nog even in de nachthokken of er eiers waren. Toen kwam ze door 't lckmipenhok binnen. In liet flauwe namiddag-donker zat grootvader in de lui-stoel achterover en rookte uit de pijpe met lange roer. „Of je nog weer lcomt," zei-diel schalks, op eén' toon van \-erwijt ,,'n lieA'e manier als je man van zee is." Grootmoeder zei niets terug. Ze werkte Avat aan dei vuurpot en stak met 'n ZAvavelstok de oliepit aan. Toen begon ze weer pardoes te praten. ,,'k Benne bij Jans, de bochel, geweest," zei ze stug, ,,en 'k hebbe met 'r gepraat „Dat lean best," zei grootvader terug-. „En ze hett,e' me gehoord ook." ,,'t Kan best," zei-die weer in gedachten. Grootmoeder zag een oogenblik naai- hem toe of ze dacht, dat ze niet leefde. „Dat kan best?...?" vroeg ze. „Wiszeker kan dat," zei grootvader nog. eens. ,„Wat kan „Dat je bij Jans, de bochel, geweest ben." „Nou da' ben 'k ook," gaf grootmoeder toe. GrootA-ader zat bij den lichtschijn voorover en splitste de zeiltouwen. „Maar je hebbe de bochel piet hooren praten," zegde hij voor zich heen. Grootmoeder lcwam een stap dichterbij. „Wat nou?..." „En de bochel heeft je niet verstaan," eindigde grootvader. Grootmoeder stond te kijken. „Hoor'reis..." begon ze. - „Niks te hoorreissen," zei nu grootvader, ,,'k Weet 'r alles van. Jij benne bij Jans, de bochel, ge- Aveest, da's klaar*. Maar je hebbe de bochel niet hoo ren pratengeen woorddat weet ik... en de bochel heeft jou niet verstaan ook... geen letter, ziezoo nou jij Grootmoeder kwam nog een stap naderbij en, groot vader ging kalm achterover zitten, in de luist,oei. „Jij hebbe de bochel niet hooren praten." „Zeg nou maar poudweg of je meene, dat 'k gek ben," begon zij uitdagend. „Jij hebbe de bochel niet hooren praten," zeide grootvader als 'n echo en hij keek heur recht in 't gezicht. „Eu 't is wèl waai;, zeg ik je," schreeuwde ze nu uit, rood van nijdigheid,"„ben' de beduveld..." en ze sloeg in pure kwaadheid vergramd met de vuist op de tafel, terwijl ze vlalc voor hem stond en groot vader onnoozel toezag. En, daarna sloeg ze zich in drift op de borst. „Ilc ben' der nèt. „Jij hebbe de bochel niet hooren, praten," zei grootvader langzaam. Toeü was grootmoeder in twee woeste stappen, uit de kamer en de glazen deur kletterde dicht, dat de gebloemde ruit met rinkelend geluid op de steeuen stuk viel Drie dagen lang praatte grootmoeder niet. In een roes van aangewende beslotenheid werkte ze en koel de de drift aan alles wat te pas kAvam. Ronduit spre ken tegen grootvader deed ze niet. Ze sloeg met de deur en rammelde met de klink, 's Morgens vroeg stond ze op vóór grootvader want ze wou geene bak thee op bed. Ze voerde vóór schofttijd de kippen en kuikens in de ren en stak versche rogge- distels voor de konijnen, wat grootvader altijd deed als hij van zee was. Nou kregen ze van die-en-dikke- lekkere niet. Dan sneed ze morgenbrood en ging ze schoften zon der spreken. Grootvadr zat er stillekens bij en gluur de wanneer ze klaar was of begon. Gijze-poes kreeg de flintertjes niet van de zult of de korskens van de Goudsche. Gijzerpoes moest op den grond. Als 't schoften gedaan vas ging grootmoeder 't ooi melken en de zeug voeren. Maar de zeug kreeg geene krauweltje tusschen de ooren. Ze kreeg eene doedes voor den. bek als ze In, 't hoek van de trog niet avou slurpen. En 't, ooischaap liep met keutel-klon ters aan de stoort, dat grootvader ze Avegsuee. Tegen den tijd voor de kop troost schonk grootmoeder in de Icommekes, maar ze dronk 't hare niet uit. Ze ging net zoo weg en gooide' met geweld met de ke tels en pannen in 't boenhok en plensde emmers wa ter uit de boogertsloot over het gele straatje voorhuis langs. Met breed gedoe aan den vuurpot en wildemans gooien met brandend hout en gloeiende kleiteken makate grootmoeder dan de middagpot. Als 't klaar en gegeten was ging ze weg. Ze liep 't pad af, naar 't dorp toe en kAvam om schemerdonker terug. Dan ging ze te praten bij Mie en Geurt en klaagde heur nood. Dan zei ze, dat ze niet avou blijven in 't huis ken achter den boogert en dat ze stil zou wegtrekken, als grootvader op zee was. Mapr grootvader wist, van het alles niet. Grootmoeder brak veel' leere Klingen in woeste drift- hcid. Dc linker vaas van hot kabinet was te gruis ge vallen en ook de Japansche hond, die grootvader had meegebracht en Iavcc Séverscho borden en de Friesche blaker cn tA\*ec van grootvaders pijpen. De ketting van de vuurpot was in het midden geknapt! De ge bloemde ruit had grootvader gemaakt, maar veel was gehavend1 en stuk cn roekeloos geschonden. Groolmoe der smeet alles herom. Ze bruiste van drift van binnen, maar aan grootvader avou ze 't niet luchten. 's Avonds was 't stil! in do kamer, want grootmoe der sprak niet. Zo zat linnen te weven aan bet hou ten raam en haspelde vlas op de haspel. En groot vader rookte uit dc pijpe met lange roer en toekende zeeschepen a-ooi- de jongens \'an de geburen. Ze gluur den maar elkaar als de andere niet keek. Als 't laat wierd. zette grootmoeder do haspels en spoelen weg en d|ced langzaam dc rok en 't schootlijf pit. Dan lei zo wollen kousen in een kruis voor liet bed en stapte zwijgend in de sleé. En grootvader hing het mouwvest over dc stoelleuning als grootmoeder, met dc handen gevouAven op :t bedlaken. bad, en bond de neusdoek met een strik om jiet hoofd als een slaapmuts. Dan blies hij de pit uit en stapte over biddende grootmoeder heen en ze zeiden elkaar niet „goê-nacht'.... Toen kwam) buur Vergeer op 't erf zoo reis' kijken en vertelde 't praatje uit de vlek, dat Miete, dc deerne van deKreekhoeve, in de kraam lei. Grootvader leunde oA*er 't hek van jglen dam, ter wijl de morgen in voorjaarslach lichtte cn rookte de pijpe. Grootmoeder stond op Avat afstand er bij. „Wie het' jouav verteldzei grootvader. „TrijnATouw .heeft' mij zegdl", Vertelde da buur, „maar ik g'loove, dat dc bochel van de' Lindeweg de blijde boodschap rond 'zeid het"'. „Dal 's puur gelogen", zei grootvader, ,,dat kan niet". ,,'k Meene Jans, (lé bochel', van 't lindenpad", zei de buur. „Ja, dat kan best, buur", praatte grootvader terug, „maar dc bochel het' 'l niet verteld' „Nee wis-en-drie", lachte de buur, „die bochel is zoo stom als 'n pomphaak../'- GrootA-ader en grootmoeder zagen op naar de buur. ....„Maar 'k meene Jans, die de bochel het?'.. „Juust" ,zei grootvader en keek om. Toen draaide groötmoafor weg en keerde 't gezicht, om de knijpende lippen en den lacli te verbergen, maar grootvader ging haar ma en gaf heur een zoen op den mond en nog oen.... „Telegraaf'. Van dit en van dat. WOORDEN I IT MAETERIJNCK'S „WIJSHEID EN LEVENSLOT". Zichzelf bewust te zgn is voor de grootsten, zich tot op zekere hoogte bewust zijn van zijn gesternte of levenslot. Zij stellen vertrouwen in de gebeurtenissen, omdat zij van dit oogenblik af aan reeds weten wat deze in hun ziel zullen worden. Do gebeurtenis op zich zelf is het zuivere water, dat de fortuin ons inschenkt, en in den regel heeft ze op zichzelf smaak, noch kleur, noch reuk. Zy wordt schoon of droevig, zoet of bitter, doodelijk of levenwekkend, al naar de hoedanigheid der ziel, die haar opneemt. Wat aan één mensch overkomt, overkomt zoo goed als aan allen. Maar Jezus Christus ontmoet op ziin weg een troepje kinderen, 'n overspelige of 'n Samaritaansche vrouw, en driemalen achtereen verheft zich de menschheid ter hoogte van Gods troon. Men zou bijna moeten zeggen, dat den menschen niets anders overkomt, dan wat zij zelf willen. Voor de meeste menschen zy'n het de uitwendige gebeurtenissen, die hun leven somber of liebt maken; maar bij diegenen, over wie ik spreek, is 't het inwen- dig leven, dat een lichtschijn werpt over alles wat hun overkomt. Als gy bemint, dan is het niet deze liefde, die uw lot bestemt, maar uw diepste zelf, dat gy in deze liefde gevonden hebt, zal uw leven een nieuwe richting geven. Als men verraad jegens u gepleegd heeft, dan is niet dit verraad de groote oorzaak, maar dan is het de vergiffenis, die het in uw ziel heeft doen ontstaan; en de meer of minder algemeene, meer of minder verheven, meer of minder verdachte aard van deze vergiffenis zal uw ziel heenwenden naar de vreed zame, helderder zijde van het lot, waar ge uzelf duide lijker zien zult dan indien men u was trouw gebleven. Maar indien dat verraad den eenvoud, het hoogere vertrouwen, de grootte uwer liefde niet doen toenemen, dan heeft men u verraden zonder resultaat, en kunt ge zeggen, dat er niets gebeurd is. Laat ons niet vergeten, dat ons niets overkomt, wat niot van één natuur is met ons zelfBeklim een berg of daal neer in het dal, begeef u naar het einde dei- wereld of loop even rondom uw woning, op al uw wegen zult ge uzelven ontmoeten. Indien Judas dezen avond uitgaat, dan gaat hij naar Judas toe en zal gelegenheid vinden voor verraadmaar indien Socratee zijn deur opent, zal hij Socrates sluimerend op zy'n dorpel vinden, en de gelegenheid vinden om 'n wijze te zijn. RECLAMES. NIERVERGIFTEN ontrooven don lijdei' zijn. gezondheid, geluk en leven. De nieren zijn de belangrijkste orgaDen van het lichaam, omdat zij het bloed fiitreeren. Wanneer vjj gezond zijn, dragen zij zorg voor de afscheiding van alle vloeibare onzuiverheden uit. het lichaam. Zijn zij daarentegen ziele, (lan is het geheele lichaam ziek, omdat het bloed de onzuiverheden op zijn weg' door het lichaam mededraagt en ziekte in plaats van gezondheid en kracht met zich brengt. Duizeligheid, rugpijn, rheumatiek, schele hoofdpijn, waterzucht, ontsteking van de blaas, hevige lenden pijn bij het bukken, slapeloosheid, enz. worden ver oorzaakt door de onzuiArerheden in het bloed, dat de nieren eruit hadden dienen te verwijderen. Een goede gezondheid kan slechts verkregen worden, wanneer deze belangrijke organen gezond zijn. Het bloed moet l'risch, rein en zuiver zijn. Foster's Rugpijn Nieren Pillen genezen de nieren en verwijderen de ziekté-verwekkende stoffen. Zij genezen de gevolgen van zwakke of zieke nieren, doordat zij de nieren genezen. Wij waarschuwen tegen namaak en. malcen koopers erop attent, dat op iedere doos de handteekeni jg van James Poster dient voor te komen. Poster's Rug pijn N' jren Pillen zijn te Schagen verkrijgbaar bij den .ie :r J. Rotgans. Toezending geschiedt iranco na ontvangst van postwissel a f 1,75 A-oor éen, of f 10, voor zes doozen- 39

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1911 | | pagina 10