Van het Land.
Men meent te kun,ncn vaststellen dat er minstens
vier groote ijstijden geweest zijn, waartusschen echter
ter afwisseling een aantal kleinere zijn voorgekomen.
De laatste daarvan, Hst waarschijnlijk slechts een, lleu-
t.ot twintigduizend, jaar achter ons. De kwestie is dus
maar, wanneer de volgende komt.
Doch zoo'n ijstijd is eigenlijk slechts als eefl win
terslaap onzer planeet, te beschouwen. Is hij voorbij
dan bloeit het leven opnieuw op. Van een werkelijk
vergaan" is hier dus geen sprake.
Over de entropie, dc algeheele afkoeling der zon
en daarmee van ons geheele zonnestelsel, hebben we
reeds de voorlaatste maal geschreven. Volgens de
tegenwoordig meest gangbare theorieën moet dit
eenmaal plaats vinden, doch wordt ons nog zooveel
icillioenon jaren tijd gegeven, dat bezorgdheid hier
omtrent voorloopig onnoodig is.
Er staat ook nog op het programma een eventueel
op de aarde neerstorten der maan. Volgens de zooge
naamde „katastrofentheorie" trekken de planeten hun
manen steeds meer tot zich, waardoor deze laats ten
zich tenslotte met hun planeten moeten vereenigen.
Voordat dit plaats heeft met onze maan, wordt zij,
door de ongelijke aantrekkingskracht die de aarde
op haar verschillende deelen uitoefent, geheel verbrok
keld. De brokstukken zullen aanvankelijk een ring
om de aarde vormen, juist zooals wij tegenwoordig
i:i den ring om Saturnus daarvan een voorbeeld neb
ben. Daarna beginnen, zij op de aarde neer te vallen,
steeds heviger en in steeds grooter getale. Onze damp
kring, die in den loop der eeuwen steeds ijler wordt,
zal ons niet meer tegen dien met ontzettende kracht
ncerkomenden steenenregen kunnen'beveiligen, en 't
gevolg zal zijn dat onze aarde weer geheel in den
gloeienden toestand overgaat. Ook dan zal het met
het leven op onze planeet voorloopig geheel uit zijn.
Eerst wanneer zij, na duizenden en tienduizenden
jaren opnieuw voldoende afgekoeld zal zijn, kan we
derom het leven daarop een plaats vinden. Daar ech
ter onze maan zich nog op een zeer grooten afstand
Aan ons bevindt, zullen er nog schier oneindig vele
jaren moeten verloopen, alvorens bedoelde katastrofe
U wachten staat
Ons rest nu nog de mogelijkheid te bespreken van
een botsing me.t een ander hemellichaam. Samentref-
fe,n van, de aarde met een komeet is al zeer onwaar
schijnlijk; volgens berekening is de kans daa-op niet
grooter dan 1 op 400 millioen. En zelfs al zou die
uilerst geringe mogelijkheid nog eens in vervulling
gaan, dan rru waarschijnlijk onze dampkring ons
uog wel voldoende beschermen. Een botsing van
ons zonnestelsel met een ander zonnestelsel of een
enkel vreemd hemellichaam is echter iets waarschijn
lijker. Ons zonnestelsel beweegt zich nl. voortduren!
met zeer groote snelheid in een bepaalde richting van
liet heelal voort. Doch van de ons omringende andere
zonnestelsels bevindt zich zelfs de meest nabijzijnde
nog op zulk een grooten afstand, dat er weer hon
derdduizenden jaren zouden moeten verloopen, alvo
rens wij (laar konden aankomen. Waarbij nog komt,
dat de lcans zeer gering is (lat wij precies in de
richting van een ander zonnestelsel in het hemelruim
zouden voortijlen-
't Is echter waarschijnlijk, of wel geheel zelcer, dat
er zich in 't heelal een groot aantal reeds geheel af
gekoelde, donkere hemellichamen bevinden, die daar
om door ons niet gezien kunnen worden. Voor de
aanwezigheid van enkele daarvan hebben wij het
bewijs, Avaarover later meer. Indien dezulken zich
ook wat meer in onze nabijheid ophouden, dan wordt
do kans op een botsing al iets grooter. Men stelle
zich zoo'n gebeurtenis echter niet voor als iets on
verwachts en plotselings. Wanneer bijv. dat vreemde
lichaam even groot was als onze zon, dan zou het in
onze kijkers reeds vijftien jaren vóór de katastrofe
gezien kunnen worden. Aanvankelijk zou het Avellicht
a'oor een nieuAve planeet Avorden gehouden, doch spoe
dig zou men beter inzien. Men zou de schijf steeds
grooter zien worden, en ongeveer negen jaar na de
eerste ontdekking zou men het reeds met het bloote
oog kunnen Avaarnemen. Ten slotte zouden de tot
den ondergang gedoemde aardbewoners hun onverbid-
(lelijken vijand als een tweede maan aan den noorde
lijken hemel zien schijnen. Snel toenemende in schijn-
bare grootte, daar bij hét afnemen van den, afstand
de aantrekkingskrachten van de zon en, het vreemde
lichaam steeds toenemen, zou het eindelijk met ra-
^ende snelheid op de zon toesnellen en in haren gloed
c? i^a erdAvijnen.
J$ -wjj kunnen ons moeilijk iets verschriklcelijkers
«c?/? verstellen dan het afwachten van zulk een lang
vooruit nauAvkeurig voorspelde executie op groote
V chaal: acht minuten na het oogenblik, dat voor de
F hotsing was berekend,, zou de daardoor ontstane vuur
stroom van de zon over de aardbaan heengolven, en
in een oogwenk zou onze planeet in gloeiende gassen,
opgelost worden-
En wat dan! ni
Ongetwijfeld een nieuwe nevelvlek als resultaat. En
daarmee de mogelijkheid, dat zich naderhand een
nieuw zonnestelsel zou vormen, hetwelk dus de plaats
van het oude in, t heelal zou innemen: een nieuwe
centrale zon, nieuAve planeten, nieuwe trawanten. Het
geheel grooter; na ontelbare eeuwen, noodig voor de
vorming en afkoeling, opnieuw en meer plaats en
waarschijnlijk gelegenheid biedend voor de ontwikke
ling van het leven.
Dat is de groote kringloop, de groote evolutie in
de natuur!
Amsterdam, Augustus 1911. SLH.
DOOR
CAREL GOCDEMOND.
Van de bochel, dio stom en doof was.
Het gebeurde lang geleden, toen grootmoeder nog
jong Avas en grootvader op zee voer
In 't huisje, aan den dijk. halfwege den lindeweg,
Avoon.de Jajisje, de bochel. Jansje, de bochel, was mis-
Aormd en oud en ze hield een winkeltje in bezems
en klompenschuur, omdat ze niet meer meidewerk
doen kon bij de boeren, zooals vroeger. Krom en
gebogen was haar lijf en, keur stem krijsclite schel
bij het vertellen van een nieuwtje uit de vlek. Groot
moeder koclvt schelp en schuur bij haar, omdat ze
goeie-koop Avas en altoos nieuws wist
Grootvader was thuis van zee en grootvader was
e>en a-reemde. Hij stak den spot altijd met alles
en hij stak den spot vooral met grootmoeder, die er
niét tegen kon.
En nu Avas grootvader thuis.
„Ik zal je Avat zeggen," zei grootmoeder, toen ze
morgenbrood sneed. „Miete A-an de Kreek moet in de
kraam wezen."
„Zoo," zei grootvader langgerekt en hij stopte on
der 't bedrijf de pijpe met lange roer. „Zoo? Miete
van de Kreek in de kraam."
„Ja," zei grootmoeder weer, die graag njeuwtjes
vertelde.
„Is 't dan een vrouwspersoon, die Miete?" vroeg
grootvader were.
Grootmoeder hield op met snijden in de stoet en
gluurde over de blompot naar hem, „natuurlijk,"
zei ze, „ben je uut fen huus?"
„En kan ze dan niet in de kraam wezen," praatte
hij. -
„Nou dat dunkt me," ^i grootmoeder met een
giegeltje, „maai- de knoop is, dat ze niet 'etrouwd
is"
„Kan ze nog wel in de kraam Avezen zonder
dat ze 'etrouAvd is," bootste hij na.
„Maar 'n jonge meid krijgt geen kinders met eere
benne je gek? Miete het met vrijers gerold
en niemand wist ervan."
GrootA*ader sloeg de tondel en hield de vlam aan
de pijpe. „Dan geloof ik 't niet," zei hij.
,,'k Zeg je, dat 't gebeurd is," hield grootmoeder
vol. „Miete van de Kreek is in de kraam de
bochel heeft me gister verteld
„Wie?" vroeg hij.
,,'t Bocheltje van den lindeweg."
„Dan geloof ik 't-niet," zei grootvader weer.
„Jij kent gelooven wat j'e wilt, maar 't is vast."
Grootmoeder sneed af en smeerde de sneden met
geiteboter. Grootvader drukte met den vinger de
sprankels tabak in, do pijpekop.
„'t Kan niet," zei hij rechtuit.
„Weet jij Avat kan bij Miete?" vroeg grootmoeder.
Grootvader lachte niet.
„Bij Miete kan alles," zei-die, „als 't 'n aardige
deern is... maar... 't kan niet..."
„Wat kan niet."
„Wie heeft 't jou gezeid?'.' vroeg grootvader raak-
weg.
„De bochel, waar 'k zand en hik haal, die weet
alles."
,,'t Kan niet," zei hij.
,,'lc Zeg je, dat 't wel kap. de bochel vertelt
geen leugens rond."
„De bochel vertelt in 't geheel niks," zei groot
vader.
„Zoo weet jij 't?"
„Dat Aveet ik genogt," sprak grootvader kalm, als
hij dampte. „De bochel vertelt jou niks glad niks"
en hij strekte de heenen en kruiste de armen
over elkaar.
De wolkjes kringelden omhooge wijduit en groot
vader tuurde behagelijk in het Avazige niet...
„Wel-heere-vader," begon grootmoeder weer, ,,'t
lijkent of jij 't beter weet as ik je zet er te
nimmer 'n been in huis
Grootvader smookte langzaam, stil en keelt door
het onderruit in het beziënhed. „Dat Aveet '1c ook,"
zei-die op gemak voor zich uit, „dat weet ik wel
goed de bochel zegt niks au jou."
„Niet?"
„Nee."
„Niet?"
„Nee."
„Zoo dan weet jij 't goed," zei grootmoeder
vlug en vinnig, „dan weet jij, dat de bochel liegt,
dan weet jij, dat Mieke van de Kreek gezond is,
dan weet jij, dat ik 't gister niet gehoord heb..."
„Dan Aveet jij d'r alles af," zei ze en sloot do brood
trommel dicht op de latafel. „Maar ilc zeg je, dat
't suver waar is de bochel wist 't allereerst."
„De bochel Aveet niks," zei grootvader.
„De bochel wist 't allereerst."
„Hoor 'es," zei grootvader, met ernst in. de stem,
en nu zag hij grootmoeder vlakscherp aan, „hoor 'es
je moet geen valsche praat zeggen..."
„Wat zegge..."
„Je moete niet liegen..."
„Denk je, dat 'k leugens doe?..."
„Je moete niet denken, dat wij alles g'looven..."
„Wat?"
„Je moete niet denken, dat jq 'n daas voorheb-
be
Grootmoeder zei niets.
„Ik ben geen kind..."
Grootmoeder was stomgeslageu.
„Ik heb m'n redens, versta-ge
Grootmoeder wachtte.
„en goeie ooren heb 'k ook..."
„Maar..." zei grootmoeder.
„Nee," zei grootvader als een zedemeester, „dat
komt niet te pas je moet zuiver spreken zui
ver, hoor je. Zuiver zuiver zuiver geen
leugens ep geen zotteklap dat past niet voor 'n
vrouw als jij, hoor je dat past niet."
„Ilc wéét wat ilc zeg," viel grootmoeder uit.
„Jij weet niks."
„Ilc weet, dat Miete van de Kreek in de kraam
Is
„Dat Aveet 'k nou ook."
j „Eu dat de .bochel 't me verteld hebbe."
,,'t Kan niet," zei grootvader net zoo en hij keek
weer door de onderruit.
„Waarom niet?"
GrootA'ader drukte de tabak in den kop van de
pijpe.
„Omdat de bochel stom is," zei-die.
„Stom?"
„Wiszelcer," zei grootvader.
„Nee, mapr nou."
„En doof er bij," zei grootvader.
„Vent, je benne bejoederd," lachte zijn, vrouw, ,,'t
mensch is zoo goed as 't hoeft."
Ze schonk thee uit de stoofketel in de grauwe
kommelces en zette de weikaas en de zult van de
eigen zeug op tafel.
„Laten Ave schoften," zei ze.
Grootvader legde de pijpe op de groote aschpul en
schikte goed. Grootmoeder gaf 'n flentertje zult aan
de poes en deed gelijk zoo. Ze vouwden de handen
in een greep op den rand vande tafel en met 't
hoofd deemoedig gebogen, baden ze.
„Heere-Vader, in de hemel geef ons heden..."
praatte grootmoeder zacht en grootvader zat er lui
sterend bij, met de oogen heel dicht tot hij eindelijk
eens gluurde door de haartjes of grootje nog niet
klaar Avas.
„Proost," zei-die, heel opgelucht toen grootmoe
der de oogleen ophief en grootmoeder zei „amen".
Grootvader at groote happen van de stoet met
kaas en dronk wat slokken uit een mok regenwater.
Grootmoeder voerde; lelletjes van de zult aan gijs
poes.
i ,,'t Is maar barder as bar met die Miete," zei ze-
,,'t Is heel gewoon," meende; grootvader, toen-ie
de hap geslikt had.
i „Zoo denk jij gewoon? denk jij, dat de
bochel 't voor d'r houdt? Die vertelt 't rond
ka-je opan,"
„De bochel vertelt niks," zei grootvader droog.
1 „Ik zeg je van wél wat duvekater," beet z'n
vrouw met een mondvol. „Ze het me zelf gezeid."
„De bochel zeit niemendal," pareerde hij.
„Begin je nog- Aveer?"
„De bochel zeit piks," zei grootvader, „de bochel
is stom."
Grootmoeder hield nu op te eten. „Wel al'mech-
tig," zei ze beduusd. Grootvader schofte verder, ,,'k
Geloof, dat je de bol suist," voer grootmoeder voort,
„wat mangelt je vandaag?"
„Ilc zeg je, dat de bochel stom en doof is," praatte
grootvader onder 't kauwen, „ik zeg je, dat de bo
chel stom en doof is en... en dat 'r bij de bochel
onder de kast gekakt wordt."
„Och me lieve man je lijkt simpel het
mensch is kraakzindelijk as'ter-an-toe."
„Ze kakt onder heur eigeu kast, zeg ik je," weer
sprak h& „en de bochel is stom en doof."
„Zoo zout heb ik 't nog niet gegeten," vloekte
grootmoeder en halfklaar stond ze op van de tafel,
„ben je dronken of ben je nuchteren?"
„Ilc ben nuchteren," zei grootvader 't is nog
vroeg in den morgen."
„Heb-de-gij je verstand dan?"
„En ik ben helder van hoofd," zei-die als voren
„binst klaar met schoften?"
„Ilcke wel," beet ze kwaad van humeur.
Grootvader streek de kruimels uit de baard toen
hij klaar Avas en zocht de pijpe uit de aschpul. Lang
zaam maakte hij er weer den brand in en tuurde
door het groene ruit achter de blompotten.
Grootmoeder rinkelde met de botervloot en deed
ruw op de tafel. Gijspoes kreeg 'n meppe en 'n
„allé-Avèg-kat" voor de brutaalheid en de kommekens
gingen met eene knauw in de waschvergiet.
Grootmoeder wierd kwaad.
„Da's kras," zei ze brommende voor zich, „da's
kras... daar kan 'k niet van weerom geven"
en heur handen repten in buitengewone drift tot ze
klaar was op die tafel.
„Dat noem ik tegen 't ware inspreken," zei ze
„de bochel zou doof en stom wezen."
Grootvader glimmerde een lach in den baard.
„De bochel is doof en stom, vrouw," bleef hij
zeggen en veegde de ruit achter de blompotten.
„Hoor je benne klaar pïe-wijs... je ben sthpel,"
begon grootmoeder te schelden „je ben' bar sta
pel je het altijd wat aars
„Zoo is 't," zei grootvader.
„Je weet alles 't best," ging ze verder, „altijd al-
Ine je kan, Jans in 't gaars niet en je Avil pra
ten
„Wat 'k weet, weet ik," zei grootvader als hij
smookte.
„Je weet er de duvel nie-van -niks niks!"
Toen ging grootmoeder de zeug voeren en het
schaap-ooi melken, maar ze was kwaad. Ze kon 't
niet kroppen, dat ze Avierd tegengepraat. GrootA-ader
had al den drommel zoo iets extra als hij strijen
wou.
Wel een uur bleef ze weg, onderwijl grootvader
aan de kippenren Avat hamerde en toen ze 'n kop
troost dronken te elf uur, sprak ze niet.
Toen de koffie Avas gedronken stopte grootvader
de pijpe piet lange roer en vroeg Avat.
„D'r wordt bar met de roodbruine kloekhen, ge
vochten," zeiedie, „wat zou je denken als ilc de kip
in 't dwarsloopko zette?"
„Je zult 'th alleen nog beter weten," mompelde
grootmoeder vittig, „je weet alles goed."
„Hoe zeg je dat zoo?" vraagde grootvader al heel
omioozel, maar grootmoeder ging opstaan en toen ze
de deur met de g'lazen ruit dichtgooide, zei ze nog
gauw: „doe jij 't maar alleen, jij ben' de bollebof."
Grootvader liep heur na tot de glazen deur en
tilete.
„Hoor'ris vrouw!"
Grootmoeder kwam terug.
„En Avat zal 't nou?"
„Hoor'ris vroinv zuil' we de roodbruine kloek
in 't dwarsloopje zetten?" Grootvader lachte guitig.
„Jij weet alles goed als je van 't leven nog
niet bij Jans, de bochel, ben' thuis geweest, Aveet je
daar alles af te zeggen, dus.../.."
„Daar hem 'we niet over," zei grootvader
...„dus dan weet je oolc Avel als je vier maanden
an boord ben' of hier de kippenren deugt, zou 'k
denken
„Hoor'ris vrouw."
Niks te hoorrissen heur je? Ik kenne Jans
van do' lin,denweg jaren, 'lc Aveet er alles af."
„Vrouw -de bochel is stom en doof," zei groot
vader.
„En ik zeg da-j-'t liege zoo poen als ge voor
mo staat," begon grootmoeder Aveer erg boos uit te
vallen. ,,,Ik kenne de buurt gansch en al en ieder
winkeltje puur op m'n duim, bij Jans kom 'k tAvee-
rcaal in de week om schuur en bik, twéémaal,
aaat wou je? doêh-je da'k nou niet-en-wist hoe
't mensch hesting? Watte? Ilc kom er tAveemalen
alle week en ik zegJ je, dat 't vrouwtje als 'n spie
gel zoo helder is en dat ze zoo grif hoort en spreekt
al3 gij en ik."
,,'t Kan me allegander niet verdutten," zei groot
vader 't zelfde, „de bochel is stom en doof." Hij
smookte aan de pijpe en groef de handen in den
zolc van de zeilc-n broek. En. grootmoeder ging in 't
schuurtje weer. Heel den voormiddag zei ze 'geen
woord en te etenstijd aten ze brijkoeken zonder sa
men te spreken. Grootmoeder Avaschte de vaten en
sloeg met den boel, dat 't daverde, de borden kwa
men op elkaar, dat 't ijzer kletterde en 't vetkom-
metje zóo, dat 't op de roö baksteenen te gruis viel.
Alles wierd dwars in 't hoekkastje gesmeten en de
glazen deur vau de kleine kamer rinkelde om de mi
nuut.
Grootvader zat zeiltouwen te splitsen en sprak
geen woord en grootmoeder ook niet. 't Was heel
stil den namiddag.
Toen 't werk gedaan was ging grootmoeder den
weg op. Ze zei niet gedag, ze liep heen zonder
spreken. Grootvader zag heur na door de groene ruit
achter de blompotten.
Eerst tegen schemerdonker keerde ze langs het
hagepad terug; Avaar ze geweest Avas zei ze nog niet.
Langzaam, met de handen onder de schort gevouwen,
kwam ze 't pad af en liep bü 't varkenskot. Ze
roerde wat met de potsteel in de trog, schraapte 't
voer uit de hoeken bij elkaar en ging vandaar door
't gaas in de kippenren gluren, 't Laatst leeek ze
nog even in de nachthokken of er eiers waren. Toen
kwam ze door 't lckmipenhok binnen.
In liet flauwe namiddag-donker zat grootvader in
de lui-stoel achterover en rookte uit de pijpe met
lange roer.
„Of je nog weer lcomt," zei-diel schalks, op eén'
toon van \-erwijt ,,'n lieA'e manier als je man van
zee is."
Grootmoeder zei niets terug. Ze werkte Avat aan
dei vuurpot en stak met 'n ZAvavelstok de oliepit
aan.
Toen begon ze weer pardoes te praten.
,,'k Benne bij Jans, de bochel, geweest," zei ze
stug, ,,en 'k hebbe met 'r gepraat
„Dat lean best," zei grootvader terug-.
„En ze hett,e' me gehoord ook."
,,'t Kan best," zei-die weer in gedachten.
Grootmoeder zag een oogenblik naai- hem toe
of ze dacht, dat ze niet leefde. „Dat kan best?...?"
vroeg ze.
„Wiszeker kan dat," zei grootvader nog. eens.
,„Wat kan
„Dat je bij Jans, de bochel, geweest ben."
„Nou da' ben 'k ook," gaf grootmoeder toe.
GrootA-ader zat bij den lichtschijn voorover en
splitste de zeiltouwen.
„Maar je hebbe de bochel piet hooren praten,"
zegde hij voor zich heen.
Grootmoeder lcwam een stap dichterbij.
„Wat nou?..."
„En de bochel heeft je niet verstaan," eindigde
grootvader.
Grootmoeder stond te kijken.
„Hoor'reis..." begon ze.
- „Niks te hoorreissen," zei nu grootvader, ,,'k
Weet 'r alles van. Jij benne bij Jans, de bochel, ge-
Aveest, da's klaar*. Maar je hebbe de bochel niet hoo
ren pratengeen woorddat weet ik... en
de bochel heeft jou niet verstaan ook... geen letter,
ziezoo nou jij
Grootmoeder kwam nog een stap naderbij en, groot
vader ging kalm achterover zitten, in de luist,oei. „Jij
hebbe de bochel niet hooren praten."
„Zeg nou maar poudweg of je meene, dat 'k gek
ben," begon zij uitdagend.
„Jij hebbe de bochel niet hooren praten," zeide
grootvader als 'n echo en hij keek heur recht in 't
gezicht.
„Eu 't is wèl waai;, zeg ik je," schreeuwde ze nu
uit, rood van nijdigheid,"„ben' de beduveld..." en ze
sloeg in pure kwaadheid vergramd met de vuist op
de tafel, terwijl ze vlalc voor hem stond en groot
vader onnoozel toezag. En, daarna sloeg ze zich in
drift op de borst. „Ilc ben' der nèt.
„Jij hebbe de bochel niet hooren,
praten," zei grootvader langzaam.
Toeü was grootmoeder in twee woeste stappen, uit
de kamer en de glazen deur kletterde dicht, dat de
gebloemde ruit met rinkelend geluid op de steeuen
stuk viel
Drie dagen lang praatte grootmoeder niet. In een
roes van aangewende beslotenheid werkte ze en koel
de de drift aan alles wat te pas kAvam. Ronduit spre
ken tegen grootvader deed ze niet. Ze sloeg met de
deur en rammelde met de klink, 's Morgens vroeg
stond ze op vóór grootvader want ze wou
geene bak thee op bed. Ze voerde vóór schofttijd de
kippen en kuikens in de ren en stak versche rogge-
distels voor de konijnen, wat grootvader altijd deed
als hij van zee was. Nou kregen ze van die-en-dikke-
lekkere niet.
Dan sneed ze morgenbrood en ging ze schoften zon
der spreken. Grootvadr zat er stillekens bij en gluur
de wanneer ze klaar was of begon. Gijze-poes kreeg
de flintertjes niet van de zult of de korskens van
de Goudsche. Gijzerpoes moest op den grond.
Als 't schoften gedaan vas ging grootmoeder 't
ooi melken en de zeug voeren. Maar de zeug kreeg
geene krauweltje tusschen de ooren. Ze kreeg eene
doedes voor den. bek als ze In, 't hoek van de trog
niet avou slurpen. En 't, ooischaap liep met keutel-klon
ters aan de stoort, dat grootvader ze Avegsuee. Tegen
den tijd voor de kop troost schonk grootmoeder in
de Icommekes, maar ze dronk 't hare niet uit. Ze
ging net zoo weg en gooide' met geweld met de ke
tels en pannen in 't boenhok en plensde emmers wa
ter uit de boogertsloot over het gele straatje voorhuis
langs. Met breed gedoe aan den vuurpot en wildemans
gooien met brandend hout en gloeiende kleiteken
makate grootmoeder dan de middagpot. Als 't klaar
en gegeten was ging ze weg. Ze liep 't pad af, naar
't dorp toe en kAvam om schemerdonker terug. Dan
ging ze te praten bij Mie en Geurt en klaagde heur
nood. Dan zei ze, dat ze niet avou blijven in 't huis
ken achter den boogert en dat ze stil zou wegtrekken,
als grootvader op zee was. Mapr grootvader wist, van
het alles niet.
Grootmoeder brak veel' leere Klingen in woeste drift-
hcid. Dc linker vaas van hot kabinet was te gruis ge
vallen en ook de Japansche hond, die grootvader had
meegebracht en Iavcc Séverscho borden en de Friesche
blaker cn tA\*ec van grootvaders pijpen. De ketting
van de vuurpot was in het midden geknapt! De ge
bloemde ruit had grootvader gemaakt, maar veel was
gehavend1 en stuk cn roekeloos geschonden. Groolmoe
der smeet alles herom. Ze bruiste van drift van binnen,
maar aan grootvader avou ze 't niet luchten.
's Avonds was 't stil! in do kamer, want grootmoe
der sprak niet. Zo zat linnen te weven aan bet hou
ten raam en haspelde vlas op de haspel. En groot
vader rookte uit dc pijpe met lange roer en toekende
zeeschepen a-ooi- de jongens \'an de geburen. Ze gluur
den maar elkaar als de andere niet keek. Als 't laat
wierd. zette grootmoeder do haspels en spoelen weg
en d|ced langzaam dc rok en 't schootlijf pit. Dan
lei zo wollen kousen in een kruis voor liet bed en
stapte zwijgend in de sleé. En grootvader hing het
mouwvest over dc stoelleuning als grootmoeder, met
dc handen gevouAven op :t bedlaken. bad, en bond
de neusdoek met een strik om jiet hoofd als een
slaapmuts. Dan blies hij de pit uit en stapte over
biddende grootmoeder heen en ze zeiden elkaar niet
„goê-nacht'....
Toen kwam) buur Vergeer op 't erf zoo reis' kijken
en vertelde 't praatje uit de vlek, dat Miete, dc deerne
van deKreekhoeve, in de kraam lei.
Grootvader leunde oA*er 't hek van jglen dam, ter
wijl de morgen in voorjaarslach lichtte cn rookte de
pijpe. Grootmoeder stond op Avat afstand er bij.
„Wie het' jouav verteldzei grootvader.
„TrijnATouw .heeft' mij zegdl", Vertelde da buur,
„maar ik g'loove, dat dc bochel van de' Lindeweg
de blijde boodschap rond 'zeid het"'.
„Dal 's puur gelogen", zei grootvader, ,,dat kan
niet".
,,'k Meene Jans, (lé bochel', van 't lindenpad", zei
de buur.
„Ja, dat kan best, buur", praatte grootvader terug,
„maar dc bochel het' 'l niet verteld'
„Nee wis-en-drie", lachte de buur, „die bochel
is zoo stom als 'n pomphaak../'-
GrootA-ader en grootmoeder zagen op naar de buur.
....„Maar 'k meene Jans, die de bochel het?'..
„Juust" ,zei grootvader en keek om.
Toen draaide groötmoafor weg en keerde 't gezicht,
om de knijpende lippen en den lacli te verbergen, maar
grootvader ging haar ma en gaf heur een zoen op
den mond en nog oen....
„Telegraaf'.
Van dit en van dat.
WOORDEN I IT MAETERIJNCK'S „WIJSHEID EN
LEVENSLOT".
Zichzelf bewust te zgn is voor de grootsten, zich tot
op zekere hoogte bewust zijn van zijn gesternte of
levenslot. Zij stellen vertrouwen in de gebeurtenissen,
omdat zij van dit oogenblik af aan reeds weten wat
deze in hun ziel zullen worden. Do gebeurtenis op zich
zelf is het zuivere water, dat de fortuin ons inschenkt,
en in den regel heeft ze op zichzelf smaak, noch kleur,
noch reuk. Zy wordt schoon of droevig, zoet of bitter,
doodelijk of levenwekkend, al naar de hoedanigheid der
ziel, die haar opneemt. Wat aan één mensch overkomt,
overkomt zoo goed als aan allen. Maar Jezus Christus
ontmoet op ziin weg een troepje kinderen, 'n overspelige
of 'n Samaritaansche vrouw, en driemalen achtereen
verheft zich de menschheid ter hoogte van Gods troon.
Men zou bijna moeten zeggen, dat den menschen
niets anders overkomt, dan wat zij zelf willen.
Voor de meeste menschen zy'n het de uitwendige
gebeurtenissen, die hun leven somber of liebt maken;
maar bij diegenen, over wie ik spreek, is 't het inwen-
dig leven, dat een lichtschijn werpt over alles wat hun
overkomt. Als gy bemint, dan is het niet deze liefde,
die uw lot bestemt, maar uw diepste zelf, dat gy in
deze liefde gevonden hebt, zal uw leven een nieuwe
richting geven. Als men verraad jegens u gepleegd
heeft, dan is niet dit verraad de groote oorzaak, maar
dan is het de vergiffenis, die het in uw ziel heeft doen
ontstaan; en de meer of minder algemeene, meer of
minder verheven, meer of minder verdachte aard van
deze vergiffenis zal uw ziel heenwenden naar de vreed
zame, helderder zijde van het lot, waar ge uzelf duide
lijker zien zult dan indien men u was trouw gebleven.
Maar indien dat verraad den eenvoud, het hoogere
vertrouwen, de grootte uwer liefde niet doen toenemen,
dan heeft men u verraden zonder resultaat, en kunt ge
zeggen, dat er niets gebeurd is.
Laat ons niet vergeten, dat ons niets overkomt, wat
niot van één natuur is met ons zelfBeklim een berg
of daal neer in het dal, begeef u naar het einde dei-
wereld of loop even rondom uw woning, op al uw
wegen zult ge uzelven ontmoeten. Indien Judas dezen
avond uitgaat, dan gaat hij naar Judas toe en zal
gelegenheid vinden voor verraadmaar indien Socratee
zijn deur opent, zal hij Socrates sluimerend op zy'n
dorpel vinden, en de gelegenheid vinden om 'n wijze
te zijn.
RECLAMES.
NIERVERGIFTEN
ontrooven don lijdei' zijn. gezondheid,
geluk en leven.
De nieren zijn de belangrijkste orgaDen van het
lichaam, omdat zij het bloed fiitreeren. Wanneer vjj
gezond zijn, dragen zij zorg voor de afscheiding van
alle vloeibare onzuiverheden uit. het lichaam. Zijn
zij daarentegen ziele, (lan is het geheele lichaam
ziek, omdat het bloed de onzuiverheden op zijn weg'
door het lichaam mededraagt en ziekte in plaats
van gezondheid en kracht met zich brengt.
Duizeligheid, rugpijn, rheumatiek, schele hoofdpijn,
waterzucht, ontsteking van de blaas, hevige lenden
pijn bij het bukken, slapeloosheid, enz. worden ver
oorzaakt door de onzuiArerheden in het bloed, dat de
nieren eruit hadden dienen te verwijderen. Een goede
gezondheid kan slechts verkregen worden, wanneer
deze belangrijke organen gezond zijn. Het bloed moet
l'risch, rein en zuiver zijn.
Foster's Rugpijn Nieren Pillen genezen de nieren
en verwijderen de ziekté-verwekkende stoffen. Zij
genezen de gevolgen van zwakke of zieke nieren,
doordat zij de nieren genezen.
Wij waarschuwen tegen namaak en. malcen koopers
erop attent, dat op iedere doos de handteekeni jg
van James Poster dient voor te komen. Poster's Rug
pijn N' jren Pillen zijn te Schagen verkrijgbaar bij
den .ie :r J. Rotgans. Toezending geschiedt iranco na
ontvangst van postwissel a f 1,75 A-oor éen, of f 10,
voor zes doozen- 39