1' lilt n Menschenvleesch. (Donderdag 2a November 1911 55e Jaargang. No. 5025. Iliij- TWEEDE BLAD. leid het Ontegenzeggelijk heelt het veel voor, in een groote islslad zijn jongensjaren door te brengen. Men voelt s kind al een zekere verwantschap met de buiten we- eld; elk schip dat aankomt is werkelijk een stuk van en >Teemd land. En zooveel menschen zijn zelf ver peg geweest, dat men, eiken dag, een ooggetuige kan ooren vertellen van de afgelegenste plekjes van do rereld. Wat heeft zoo'n groote stoomboot, die op haar smak de haven binnenglijdt, al niet beleefd en gezien n de bemanning van zoo'n stoomboot kan er heel v" rat van verhalen. Maar 't is toch raadzaam, den - Ai ersten roes te laten voorbijgaan, want dan liegen die r erels al te erg en worden daarenboven dadelijk woe lend, met een neiging tot klappen nitdeelcn. Men moet ook niet gelooven, dat alle zeevarenden m ioo bijster veel kunnen of willen vertellen. Niet zel- n ien komt hun heele verhaal neer op e?n mededeéling ■"'is die van een beroemd zee-officier. „Is xi te Ceylon geweest?" „O ja, een zeer merkwaardig oord. Daar hebben rij de Engelsche kameraden van Hr. Ms. „Thundcrer" zóó laten drinken, dat zij onder de tafel rolden". „Is u ook te Yoko'hama geweest?" „O ja, een heel eigenaardige stad. Daar hebben Ijde Russische kameraden van Zr. Ms. „Wladimir" enz. zoo dronken gemaakt, dat wij onder de tafel zijn beland. Enzoovoort met de noodige afwisseling. Maar er bestaan toch ook weer andere zeelui, dio veel meer beleefd hebben en er ook wat van wet én te vertellen. Een echte meester in die kunst, zooals mijn vriend Richard Rohleder, is cr heinde cn ver nietl Ie vinden. Wat die al niet op zijn reizen had beleefd en geleden en opgemerkt. Ja, als men de oogen maar >pendoet, dan ziet men heel wat, eix als men .naar ■erre landen gaat, beleeft men vermeldenswaardige din- ;en. Ik kende hem van klein kind af, zijn moeder vas een buurvrouw van mijn grootmoeder in hel kleine daatsje, waar deze woonde en het was een ware vreug- le, hem in mijn havenstad als zeeman weer to vinden, iil lii was we^ tien jaar ouder dan ik, die toen nog een "■■Schooljongen was en wat ervaring betrof, was hij, met nij vergeleken, een reus bij: oen dwerg; maar mijn vetenschappelijke ontwikkeling lei toch wel een ge richt je in die schaal, want men leest geen Latijn zonder xntzag "te verwekken. Hoe 'l zij, hij ging met mij om ils met zijn gelijke. En dal was toch heel mooi van en man, die, op zulk een jeugdigen leeftijd, werkelijk in die zeeën had bevaren van den evenaar tot de uiler- ,0ei( te poolstreken en letterlijk alle oorden van de wp- id eld1 lxad bezocht. ppU Hoeveel landen hij uit eigen ervaring wel kende t hoe diep ihij; jn do diep de, gehcimannigtsto bïn- irok ïenlandeix der woestijmachligste, oViYxekendste werelddee- en gedrongen was, dat was meer dan verbazend. En nog veel verbazender was het, hoe lxij overal djn oogen den kost had gegeven en hoe hij1 zijn han- len en andere Jichaainscleelen eni natuurlijk bovenal zijix geest had gebruikt! ws WdSfewaar verspreidden zijn vijanden en zijn benij- '"rders het gerucilit dat mag ik niet verzwijgen! - - 'Vat hij maar eens ixx zijn leven op zee was geweest, r ^en wel als seheepsjoixgeii! en niet verder dat tot Am- 'r00Verdanxdaar had hij zoo genoeg gehad van -slaag cn JOn%eeriekte, dat hij er vandoor was gegaan cn voortaan, jcrlijk cn nuchter, zijn brood had verdiend als koks- ongen op een Rijnboot tusschen Keulen eax Mainz. \ran deze in omloop zijnde geruchten hoorde ik ech- er pas veel later. Maar ik zoxi toch, als ik er van iadl gehoord, cr geen woord van geloofd hebben. Wat ik met zekerheid] kan zeggen, was dat hij, oen als kok op de kleine boot tusschen Stettin en Tankfort voer; maar dat was, zooals hij zelf vertelde, naar zoolang, oixx een beetje uit te rusten. Dat hij ils matroos; de kookkunst er hij had geleerd en wer kelijk goed geleerd, dat bewees hij en daar was hij rotsch op. I En ik geloofde dat gaarne; want als hij deze kunst Ou naar half zoo goed verstond als die andere, het ver- U R ellen van allerlei merkwaardige lievelingsspijzeix van Teemde volksstammen, zóo dat men er van water- a. andde, dan verdiende hij kok lxij1 den koning to wor- \len. 't Was wonderbaarlijk, zoo appetijtelijk hij ixx .«f ijn verhalen, de ratten en de hloeclzxiigeis der Chi- teezeix of de voorgekauwde rijst van sommige neger- tanxxnen, of d mij zen met traan der Eskimo's en eel andere grit..: _,e gerechten, met smakelijke woox-- cn wist loe te bereiden, zoodat de toehoorders trek regen in een vetten bloedzuiger te happen. Maar als lxij overging tol de beschrijving van meer escïiaafde lekkernijen, zooals schildpadsoep, olifante- 'Ortqnuil, Indische vogelnestjes of ijsbeerklnuwen en hij. 1 deze heerlijkheden voor onze oogen bakte, braad- e of kookte, dan voelde men bepaald lust, het va- erland vaarwel te zeggen cn te vluchten naar die yi ezegende landen, waar zulke lekkere schoteltjes goed- oop te krijgen zijn. .Ru i rok 0.1 3ore j Maai-, als hij zoo smakelijk ha<l zitten vertellen, jaf hij ten slotte nog te kennen dat hij nog iels ver- Pytweeg, dat al de opgesomde kostelijke hapjes ver ovcr- *- ^Vof. "Weliswaar gaf lxij dal niet met duidelijke woorden e kennen, maar de geheimzinnige uitdrukking van. zijn rekken, vooral van zijn oogen, die dau wijd-open. eken te staren in een zoetlokkend ver verschiet, werkté och bijzonder opwekkend cn prikkelend op de eet- knlasie van zijn toehoorders. En menigcexx lxetraple ach dan wel op een langdurig, begeerig gepeins over Ie raadselachtige vrucht of het geheimzinnig wildbraad, iODfipt b'j bedoelde. Maar nog niemand was het gelukt, ajn geheim te doorgronden. saAj Als ooit iemand kans had, ten slolte dit vurig ver- ~k tngde doel te bereiken, waren het wel nxijxx vriend |n ïahnemann en ik, zijn ei-kende gunstelingen. Voor- inwtjopig was het ons echter niet 'gelukt. 'D' i, P 060 mo°ien namen wij een groot besluit. 11 djYij legden al ons zakgeld bij eLkaar en kochten een ^tyroole flesclx Deenschen koienbrandewij nom die aan ?eri4tich;tnl Rohleder te geven, want wij wisten dat hij uxvUeei hield vaxx dezen sterken drank, die hem echter je duur was om zelf aan te schaffen. Wij hoopten hem r hJoor deze vrijwillige hulde zoo vriendelijk te stein- lga.unendat hij ons qls contra-beleefdheid het groote ge- wlljieim zou onthullen. maa] Maar zóo gemakkelijk gelukte ons plan toch niet - ~'ejn wij begonnen ons ongerust te maken of ons zak- r!JvlekI, dat ons heel wat pretjes lxad kunnen verschaf- pi, nutteloos verspild zou zijn. Hij ontving het ge- lchenk weliswaar.nxet uitbundige dankbetuiging en zette tich onveivvijld aan het werk, het naar waarde ito Ichatten. maar op onze smeekbede antwooxxlde lxij enkel pet een ernstig hoofdschudden en een blik, waarin eeix percld van weemoed lag. R langzamerhand echter, toen hij zoover was gevorderd '1# Jix het naar waaxrie schatten van deix voortreffelijken Jljpuden braixdewijn, als wij, in onze onschuld, wel van j alen dorstigen god Thor, maar niet van een gewonen Sterveling, zelfs niet vaxx een matroos, voor mogelijk geziiindden gehouden, begon hij handelbaar te worden cn hefins eenige hoop te geven, dat hij ons eindelijk zou hnlwoordcn. Wel maaklc lxij toen weer allerlei oxxx- jvegjes, maar al aanhoudend, hij met uitdrinken en wij nxet aandiingen, bereikten wij toch ten slolte het pogenblik, waarop hij zijn veerspinn ighcid opgaf, even wel niet eji- wij hem, met de heiligste ceden, eén twéé de lies cl» koixaxbraixdowijn haddeibeloofd. Ik zie zijn dik gezient nog voor mij, zijn strak starende oogan, -zijn kommervolle trekken, zijji tot in het tragische verwrongen nxond, toen hij exnaelijk hel verschrjKkelijke wooru fluisterde: -— „Menscheiivleeseh". IIui\ erend weken wij achteruit. Wij waren niet voor bereid op zulk een gruwelijke oplossing van het raad sel, diat onze gedachten zoo lang had beziggehouden. \n ij luidden ecu heelen lijd ncxxlig om bij ie komen van den schxik. Toen ixennnerden wij ons echter een gedicht van 1-reiligratlx, waarin een slaaf zijn rijken neer beklaagt, omdat deze met al zijn schatten toch niet de hoogste aller aardsche vreugden menschenvleesch eten, kan Koopen. Dat was een wonderbaarlijke be- \estiging van dat gezegde. En nu begon langzamer hand de nieuwsgierigheid de overhand te krijgen. „Maar jij, itichard". vromen wij schuchter, jij hebt toch geen menschenvleesch giegelen?" Hij knikte met een doodsoedroefd gezicht. „Ja, toch wel", fluisterde hij, „heel veel, heel veel 1' Wij schrikten en griezelden opnieuw, maar niet meer zoo lang, want nu was onze nieuwsgieiigiiead heftig ge prikkeld. „Vertel! Vertel ons!" drongen wij bijna smee- kend aan. „Nog een flesclx korenbrandewijn, dan doe ik hei", antwooidde hij ernstig. Wij beloofden, zonder voorbehoud, hoewel wij ixx de verste verte niet wisten, hoe en wanneer wij die derde flesch zouden kunnen betalen. En nu veitelde hij werkelijk: „Wij h adden van Frisco af wel twintig dagen achter elkaar mooi weer en? een goede reis gehad: daar kwam zoo'n vervloekte storm opzetten knik, knak, krak, bom, daar gingen onze ra's hoen en toen de boegspriet pn de masten en ten slotte het roei en wij liepen aldoor schots en scheef, als een hond, die zijn baas kwijl is. En het duurde dan ook niet lang, of wij zaten vast; hel was een karaleniif, dat ons vasthaak te. „Dat gebeurde in den nacht; en toen de morgen kwam, ging de wind liggen en zagen wij dicht voor ons een mooi eiland,. Maar dat kon ons niet helpen, want onze booten waren allemaal overboord geslagen en weggedreven, en het was veel te ver om er naar toe te zwemmen. Ons schip was echter zoo lek, dat het, elk oogenblik, uit elkaar kon vallen, want de zoe was nog wild en beukte geweldig tegen het lekke schip. „Daar zien wij opeens aan het strand een heel gewemel van zwarte kerels; en die gaan in hun kano's en varen recht op ons af. Ja, wat zouden wij begin nen? Vei'drinken of doodgeslagen worden, "komt, in hoofdzaak, vrijwel op hetzelfde neer. Daarin moesten wij dus maar beiiislen. Alleen was het ons onaange naam, dal die wilden ons misschien zouden opeten, want dat is zoo heel wat andei-s dan een christelijke begrafenis. „Maar toen zij dichterbij kwamen, wenkten zij heel viiendelijk eu maakten zij allerlei gebaren, om te kennen te gieven, dat zij met vreedzame bedoelingen kwamen. Ik zal niet beweren, dat wij hen bepaald vertrouwden, maar wat konden wij beginnen? Een eerste-klasse-hej- grafenis kregen, wij toch ook niet in zee en de mo gelijkheid bestond toch, dat die zwarte kerels werke lijk het goed. niet ons meenden, want dat komt ook vel voor. „Wij gingen dus in de kano's, elk apart natuurlijk, want die bootjes waren niet groot. Maar de zwartjes waren nog altijd) vriendelijk en eenige vrouwen, die ei- bij waren, aaiden ons zelfs allerliefst over de wangen. Daainiee liet ik mij echter niets wijsmaken, want de oogen van die zwarte vi-ouwtjes flonkerden lielsch on derwijl, vol eetlust, zoo ongeveer als de oogen van een jong deerntje, dal voor de ruiten van een banket- hakkei-swinkel staat te .gluren naar het uitgestalde lek kers. Maar nu hielp geen tegenstribbelen meer. „En jawel, nauwelijks waren wij! op het eiland aan gekomen, loen zij ons van achteren vastgrepen en inl een oogenblik lagen wij met gebonden handen en voe ten naast elkaar. En er was geen twijfel aan, wij zouden opgegeten worden. „En wij werden ook opgegeten, tenminste de meesten, ik alleen, met nog een paar kameraden, wist te ont komen aan dit gruwelijk lot. Of eigenlijk was ik het die ons het leven redde, en wel op een listige manier. „De wilden hadden ons wrak geplunderd- cn mee gesleept al wat mee te sleepen was. En wij zagen met verdriet hoe zij omsprongen met onze dingen en met de meeste niets wisten te beginnen. En daar wa len een heeleboel blikjes met verduurzaamde levens middelen bij; daar snuffelden zij aan en zij wisten niet wat het was en hoe zij de bussen open konden krijgen. „Kom", dacht ik, „dat is ©en goede gelegenheid om mij in hun giuist te dringen En ik begon hun wenken tie geven met gezicht en oogen, dat ik hun zou wijzen wat er zat in de blikjes -en dat het wat erg lekkers was. „Dat begrepen zij dan eindelijk en zij maakten mij los en guven mij tal van blikjes om open te maken. Dat deed ik dan ook naar alle eischen van de kunst, nadat ik ze behoorlijk had opgewarend en ik liet hun proeven vrat er iix zat, alle mogelijke soorten lekker vleesch, van gewonen schapenbout tot de fijnste fazan ten en patrijzen. „En toen mex-kle ik al dadelijk, dat de sausen en al vrat nog meer bij het vleesch behoorde hun heer lijk smaakte, want zij klapten met de tong en liktccx zich cle lippni, maar liet vleesch zelf spogen zij uit en zij trokken leelijke gezichten en gpven mij met geba ren, waaronder ook slagen waren, duidelijk te verstaan, dat dat bocht hun niet smaakte, dat hei veel te hard en te laai was en goen aroma had en volstrekt niet kon worden vergeleken met het gebraad, waaraan zij gewend waren en daarbij wezen zij op mijn kameraden. Daar kreeg ik plotseling weer een p~achtigen inval. Ik gaf hun te verslaan cn gelukkig begrepen zij mij gemakkelijkdat als zij mij en mijn kameraden, die nog overgebleven waren, het leven wilden laten, ik het gebraad, waaraan zij gewend waren, in die blikjes zou inmaken, met dezelfde sauzen en dal zij het djan konden l>ewaren zoo lang zij verkozen. Dan kon er ook. zoo licht geen hongersnood meer komen, zelfs als zij soms een langen vredestijd hadden en als zij ook geen schepen met blanken huitmaakten. ..Zoodra zij begrepen hadden, wat ik bedoelde, hieven zij een jubelgesdireeuw aan en 'dansten als waanzinni gen om ons heen; en zij sneden ook de touwen los. waarmee mijn kameraden gebonden waren, en wij wa ren gered. Wij wei-den wel in een kooi gezet en gioed bewaakt, maar dat was lang zoo erg niet als gebonden op den grond te liggen. En het w-erd naderhand hoe langer hoe beter. Den volgenden morgen ondernam de wilde volksstam een grooten krijgstocht naar een naburig eiland; en toen zij 's avonds terugkeerden, kregen wij de handen vol met de inmaakblikjes, heel wat dagen en 'nachten in één stuk door. ..Dat was nu niet zoo heel erg, want ik verstond de kunst, en de anderen waren ook vlijtig bezig en I werkten flink nxee. Het ergste was, dat wij ook ntoesten eten, want andex-s warexi wij doodgehongerden dan I zouden wij het toch wezenlijk nog beter hebben ge- j lxad, als wij verdronken waren of geslacht. Wij kre- 1 gen echter niets anders te eten dan dit door onszelf ingemaakt vleesch. Want al de vleeschwaren, die wij hadden meegebracht, hadden zij dadelijk jn zee ge smeten. „Ecxat griezelden wij cr naluuiiijk van en verkozen wij niet te eten. Wij; hadden allen zoo'n gevoel, alsof wij een stuk van onszelf zouden eten. En dat is een natuurkundige merkwaardigheid, die ik ontdekt heb ieder menscli ziet zichzelf met genoegen, tenminste in den spiegel en hoort zich gaarne praten en ruikt gaarne zijn eigen luchtje en bevoelt zich ook zondei* tegenzin; alleen als hij zichzelf moet proeven, rauw of gebraden, dan heeft hij daar niet den minsten lust Toen echter dc ware honger kwam, troostten wij elkaar met deze gezegden „Levend kunnen wij deze arme kerels locii n.el meer maken en hun onsterfelijke ziel doen wij gveti kwaad. Wat wij eten is toch eigenlijk maar hun aardsch omhulsel, dal hun toch tot niets meer dient. En 't waren overigens toch maar wilden en die kun nen er nog trotseti op zijn, ie belanden in de mau„ van een fatsoenlijken blanke. Dal is toch voor zoon zwartje een soort van éerste-klasse-lxcgrafcnis. In eik geval; als de nood aan den man komt, eet de dui vel vliegen. En zoo begonnen wij voorzichtig oen becljc te knui> beien. Maar het bleef niet lang hij knabbelen, wan! het vleesch smaakte zóó lekker, zóó lekker - lieve hemeltje, zooiets heerlijks had geen van ons allen ooit van zijn leven geproefd, 't Is niet te beschrijven hoe inalsch dat vleesch was en hoe geurig en smakelijk, zooiets tusschen een korhoen en een fazant, maai veel fijner als een van die of allebei tegelijk.. Ik zou wel willen dat jullie zooiets eens kondt proeven. Wij deinsden natuurlijk terug voor zooiets afschu welijks. Maar het was toch een waar genoegen, zijn ve.iTiikl gezicht te zien, alsof hij zich nog te goed deed aan de herinnering van het heerlijke maal. Zijn oogen werden ondertusschcn hoe langer lioe grooler en zijn gebaren hoe langer hoe geheimzinniger en, terwijl wij ons, in stilte, een beetje angstig, afvroe gen wat hij toch wel zou hebben, kwam hij plotseling los „Nu, jongens, als jullie mij nog één flesch erbij belooft, zal ik hel jullie eens laten proeven." Wij staarden hem aan alsof hij niet recht wijs was. Zijn aanbod leek ons werkelijk zóó dom, dat ik iro- i nisch dit antwoord gif: ,,0, h eel graag, maar wij moeten eerst den wilde zien, dien je wilt slachten, of hij wel vet ge noeg is." Maar hij was mij toch de baas. 1 - „Stommert", zei hij, „ik bedoel een blikje. Hel is mijn allerlaatste. Toen wij van het eiland gered werden door een Engelsch schip, heb ik tot aandenken, een dozijn meegenomen; natuurlijk mocht geen menscli I weten wat er in zit. En toen heb ik altijd op Aller- zielendag en op andere boetedagen een blikje openge maakt en er in mijn eentje lekkertjes van gesmuld. I Nu is er nog maar écn over. Nu heb ik hier de wacht op deze oude booten en ik zou mij hier vreeselijk vervelen als ik niemand bij mij had om een woordje mee te pratenen nu heeft het dit voor, dat geen menscli ons kan bespieden, als wij in de kajuit ons eens te gloed doen. Dus, als jullie 't goed vindt ik meen dat van den brandewijn wil ik met genoegen het blik openmaken, ik gun iemand anders ook graag wat lekkers." Wij waren verontwaardigd over rijn aanbod. Hij glimlachte echter welgemoed over onze zedelijke be zwaren. 1 „Nu ja", zei hij, met de tong klappend, „jullie weet ook nog niet hoe het smaakt." i Plotseling kwam een nieuwe gedachte in ons op. 1 „Interessant zou het toch wel zijn, hel eens Ic zien", zei Hahnemann tegen mij, „en zoo'n gelegen heid zullen wij geen tweede maal in ons leven vinden." Dat vond ik eigenlijk ook. I „Ja", zei ik, „en niet iedereen heeft zooiets ge- 1 zien, ais hij geen Afrika-reiriger of Zuidzee-vaarder is." Wij deden' nu ons best om den prijs voor het en- j kele zien tot ©en halve flesclx korenbrandewijn af te dingen, maar Richard Rohleder liet zich niet bepraten en bleef bij zijn eisch. j „Of jullie nu enkel maar kijkt of dat jullie er vaji proeft, dat is mij hetzelfde, het blik Ls dan toch verloren", beweerd© liij en er kwam een treurige uitdrukking op rijn bolrond gezicht. Eindelijk gaven wijl toe en beloofden de heele flesch brandewijn, want wijl brandden van nieuwsgie righeid. Toen daalde hij met een zekere plechtigheid in hel ruim -en verdween eigens in het donker. Onze har ten klopten heftig; wij sidderden toch letterlijk voor den griezeligen aanblik. Na tamelijk langen tijd kwam hij weer boven; nxet een tier bewuste blikken bussen in dc hand. Zwijgend begaf hij zich naar dc keuken, door ons begeleid en legde het blik in een pan met warm water. Terwijl wij stil en angstig keken naar het opwarmen, had hij de tafel gedekt in de kajuit en nu bracht hij ons daar, nadat hij de bus uit het water had gevischt. En nu opende hij de bus. Het was oen griezelig oogenblik, wij kregen bijna berouw over ons voor nemen. Maar oen lekkere braadgeur steeg ons al in -den neus en het blik ging voor onze oogen open. De aanblik van den inhoud was volstrekt niet ver schrikkelijk. Een vleeschgerecht, dat er tamelijk gewoon uitzag, tal van gesneden, samengeperste stukjes an ders .niet. Richard's oogen schitterden van verrukking en dat konden wij nu wel een beetje meevoelen, want het vleesch zag er even onschuldig als smakelijk uit. Hij stak cr met de vork in en haalde een bruinge- braden stukje als een coteletje er uit. Hij sneed net en al; zijn verrukking steeg ten top. „Nu. proef ook eens het is lekker", zei hij eenvoudig en schoof ons het blik toe. Nieuwe af schuw kwam in ons op, ;maar tegelijk toch ook appetijt en nieuwsgierigheid te zamen. „Als men het weer levend kon maken, zou ik het niet aanraken", zei de Richard, „maar dat is toch niet mogelijk. Daar had hij gelijk aan en wij waren onschuldig aan het bloedvergieten van dezen ongelukkigen wilde: en vicii schaadde" 'I ook eigenlijk, als wi.i er van proef den Of Richard alles alleen opat of dat wij er een stukje van meeproefden was voor de zedelijke wereldorde toch precies hetzelfde. Maar even proeven het was toch al te interessant. En hel was zeker de eenig' gelegenheid in ons leven Hahnemann toonde zich he! kordaatstplotseling nam hij oen stuk op rijn bord. Nu zou het toch laf zijn geweest, mij te onthouden. Ik nam d is ook een stukje, sneed het klein maar toen aarzelde ik weer. liet, was toch zoo vreeselijk griezelig! Maar nu voelde ik mij aangegrepen door de eer zucht. tien grootstcn moed te loon enen met de oogen stijf dicht, nam ik een hapje in den mond. En toen volgde Hahnemann mijn voorbeeld. Met een zekere lillende bewondering keken wij elkaar aan. En onze blikken bekenden elkaar tegelijk' liet smaakt heerlijk. „Nou?" vroeg Richard met een zegevierend ge richt Wij knikten zwijgend, namen nog een paar stukjes en vonden, dat het aldoor lekkerder smaakte. „Dat is toch wonderbaarlijkzei Hahnemann. Hij zag er tegen op, zooiets te zeggen, dat meikte ik wef. maar hij wou .eens laten zien hoe een kranige kerel hij was, ,,'t is toch wonderbaarlijk dat zoo'n wilde inwendig zoo malsch is.' „Zoo'n wilde?" antwoordde Ridiard ernstig, „dat komt dezen keer niet uit. Deze bus is van een meisje." „Och!" riepen wij met een gilletje. „Ja". Iievestigde hij met een gruwelijke gemoeds rust, ..en wel van een blank meisje. Zij was de doch ter van een Engelschen zendeling." Vol-afschuw lieten wij onze vorken vallen. „Zij was een allerliefst schepseltje,' voer Ri chard droómerig voort, „ik heb veel van haar gehou den en zij mocht mij ook wel Jijden. Verscheiden wekenlang werd zij bij ons vetgemest. Zij verdroeg haar lot met engelachtige benisling. Een mooi lief gezichtje als melk en bloed. En zulke zachte armen en zoo'n poezel blank halsje. Mijn hart draaide om in mi je lijf..." Mij en Hahnemann echter ook. Deze sprong ineens van zijn stoel op, wankelde er in heen en weer, keek angstig rond alsof hij naar iets zocht, vond eindelijk een Jeeren ©mmer, hoog zich daarover heen en met al haar verschrikking kwam de zeeziekte los. De ïï- vierziekle, zou ik eigenlijk moeten zeggen, maar het geval bleef hetzelfde. ik taJxnde nu ook niet lang meer om zijn voor bedde tc volgjnik boo__, mij ook en broederlijk te- gsn^«Hsuir aan griciiid. IjJwi _«S samen. om' ons niet te beschamen en kauwde met vollen inond, terwijl de herinnering hem menigen droeven t ii ont lokte. Eindelijk voe.den wij on-» opgei wn:. Wij pro» beerden te doen alsof er nies !>.-..:,i was, wij »lo'. pen stilletjes weer aan tafel en krx.ji ine! bev.<>n.le ring naar Ridiard. Opeens ontdekte ik in de bus, onder de weinige overgeblevene restjes vleesdi ieis bijzonders, dat mijn aandacht boeide. Het zag er uit als een fijngebouwd licht spiralend boenderseise!een gebogen vinger mis schien, maar met veel meer dan het gewoon aantal geledingen neen, als ccti staartje, een ringstaartje. Heftig greep ik er naar cn nam hel op mijn bord. Duivels! Als dat geen staartje van een speenvarken was. had ik cr nooit een gezien liahricinami er» ik Keken elkaar aan. Twee zielen en éen gsdaclite. Opspringen en Richard Rohleder aanvallen was het werk van éen seconde, afgeschud worden, dat van een tweede, slaan, van een derde cn geslagen worden, dat van een vierxle en tamelijk veel volgende seconden. Richard was sterk als een rirasdat' lag zeker aan de goede voeding! Toen hij ons zóo tam geslagen had, dat Wij bereid waren tot een verzoening gif hij ons tot afscheid de ieege bus ten geschenke. Er stond duidelijk op: „Speen varken." De vier flesschen Deenschen korenbrandewijn moesten wij hem echter verschaffen, goed- of kwaad schiks; want wij hadden immers ondervonden hoe reuze- sterk Richard Rohleder was en wij hadden geen lust in verdere ervaringen. „Een man, een man, een woord, oen woord!" bleef daarom onze stelregel. Men beleeft toch veel meer in groote kuststeden dan in het binnenland; men moet maar flink de oogen opendoen Gemengd Nieuws. EEN DOKTERSKIND. Marcel Prévost heeft in een vermakelijke schets de overdaad van. geneeskundige verzorging geteekeai. waarmede de tegenwoordige jeugd wordt bedreigd. Hij vertelt van het kind van een dokter waarvan de slaap met een chronometer wordt afgemeten, de spij zen op centigrammen na nauwkeurig wordei afge wogen, terwijl met de microscoop alles wordt ontleed wat het aan het Al terug geeft. Weegschaal en maat staf bepalen alle schommelingen in gewicht en leng te; een wreedaardige waterbehandeling, afgewisseld met Zweedsch-Deensch-Noordsche gymnastiek, neemt den tijd in, die door een stelselmatige oefening vaxx den geest wordt vrijgelaten. Het schepsel is even ver bijsterd als een cavia, die maar niet begrijpt, wat men toch met hem wil in het labaratorium. Al de in strumenten, waarmede men hem beweldadigt, zijn hem een soort afgoden, die men moet gehoorzamen; vooral de thermometer, die bij hem wordt aangelegd bij het ontwaken, na het ontbijt., na de wandeling, na de gymnastiekles. Eens bracht hem een goed vriend een pijpje drop in zilverpapier mede, toen hij ver kouden was. Zóo had hij het thermometerachtige voor werp gezien, of hij draaide den vriend gedwee ,,sor. pitoyable derrière de vietime" toe. EEN GEFOPTE BRUIDEGOM. Als een staaltje van kwade trouw schrijft de Djocjasche correspondent van het „Soer. Hand." het volgende: Een inlander was met een anderen inlander over eengekomen, dat hij dezen zijn dochter tot vrouw zou geven. Vooraf moest de verliefde jonkman f50 dok ken als eerste koste van deze transactie. Toen de trouwdag bepaald was, begon de bruid met allerlei voor een middelmaitigen Javaan zeer kostbare dingen te vragen, maar de man vond haar niets te duur, ofschoon hij om aan haar grillen te voldoen, zich. in de schulden bij Arabieren en Chineezen moest steken. Eindelijk vroeg de a.s. schoonpapa twintig dagen uitstel van het huwelijk, omdat, naar hij zeide, de toebereidselen van de schitterende fuif, welke hij voornemens was te geven, meer tijd vereischten, dan gedacht had. Nu nog had de bruidegom geen kwaad vermoeden, vooral omdat een groot feest werd voor bereid. En inderdaad was er op den trouwdag een schit terend maal in heft huis der a.s. schoonouders aan wezig en zaten daar de bruidegom en de talrijke gasten op de komst van dezen en de bruid te wach ten. Geen hunner verscheen echter, en toen men in het achtexixuis ging zoeken, bleken zij gevlogen te zijn Nu zit de gefopte bruidegom met f 500 sdhuld en ofschoon hij de hulp der politie heeft ingeroepen, zal hij zeker alleen dit alles moeten betalen. Het onverwacht geval bedierf echter de feest-, vreugde niet en met uitzondering van den bruidegom die zich begrijpelijkerwijs niet lekker voelde, amu seerde men zich uitstekend en fuifde tot het glo ren van den nieuwen morgen,. Dit alles geschiedde in kampong Djam'ooe en Djokja. BESMETTELIJKE ZIEKTEN BIJ DEN VERSTA PEL. Volgens Mededing van de directie van den lanT- bouv i, .ei maand October 1911 waren (53 diere aangelas: door miltvuur. In Limburg kwamen 2(5 ge vallen voor, terwijl de overige verdeeld waren over de verschillende gewesten, behalve in Zeeland, dal ge heel vrij was. Aan schuit leden 01 schapen, n.l. in Noord-, 11 in Zuid-Holland. 10 ixx Friesland e i 2 in Drente. Vlekziekte werd geconstateerd lxij 'JU var kens en wel 36 in Zuid-Holland, 32 in 'Gelderland. 14 in I ricsland, en 1 in elk tier gewesten Noord-Bra bant cn Overijsol. Rolkrcupel kwam sleeh!s bij i schaap in Overijsel voor. Wat he' mond- en klauw zeer aangaat, hierbij kan gewezen worden op gioo'.c verbetering van den toestand. Wel komt de riekte nog in alle provinciën voor, maar het aantal besmette stal len bedroeg 1391 tegenover 13477 in de vorig.- maan.:, ajzoo een groote vooruitging. DE OUDSTE ACTEUR VAN DE WERELD. La oudste looneelspeler van de wereld is zeker v.t-f Enrico Pineili, die nabij Palermo zijn 110e verjaar dag gevierd heeft. Hij had tegelijk ook een jubileum kunnen vieren, want honderd jaar geleden trad hij in de eerste en laatste opvoering. p Sicilië, van dit stuk) op als (zoontje van Wilhelm Teil.'Zijn vader,'die directeur was, kreeg voor dc opvoering van dit revolutionnaire stuk ©en jaar gevangenisshiif. De jonge Pineili heeft lol zijn 90e jaar gespeeld DE SUFFRAGETTES IN LONDEN. LONDEN. 21 Nov. Na een vergadering van suffra gettes in Caxton Hall, waar een motie werd aangeno men tegen de voorstellen omtrent het kiesrecht, die de regeering van plan is in te dienen, trokken tie vrouwen naar Parliament Square met het doel het parlement binnen, te gaan en te trachten den eersten minister te spreken te krijgen. Dichte politiecordons beletten den toegang tot het gebouw en hielden de menigte op een afstand. Walgelijke tooneelen speelden zich af. toen de suf fragettes trachtten op verschillende plaatsen door de cordons heen te breken, zonder dat. zij eenige kans op slagen hadden. Een groot aantal vrouwen worstelde met de agen ten. sommige hielden zich vast aan de teugels van de paarden der bereden politie en -moesten met ge weld gearresteerd worden. De politie trad overigens zoo zachtmoedig mogelijk tegen haar op. Een gToot aantal vrouwen werden in hechtenis ge nomen; men zegt omstreeks honderd en bovendien vele mannen. Tegen negen uur kwamen er nieuwe brigades tex- versterking der politie en deze veegden alle straten, rondom het plein schoon. Eenige vrouwen trokken daarna naar de „National Liberal Club" op White Hall Place en wiei*pen daai* eenige ruiten in. Hier werden weder eenige arrestaties gedaan. Ook werden de ruiten voor enkele regeeringsgebou- wen op White Hall ingesmeten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1911 | | pagina 5