Mm Cué, ■JJb JK y m m Voor Dammers. PP SP 111 V i Zaterdag 13 Januari 1912. 56e Jaargang. No. 5053. TWEEÜ£ KLAD. Oplossing probleem No. 71 van, K. Veager te Koe gras. Stand zwart, 8 schijven op: 3, 4, 7, 8, 9, 12, 14, 16 en 2 dammen op 2oen 35. Stand -wit, 10 schijven op: 17, 20 ,21, 22, 23, 27, 33, 37, 44, 50 en een dam op 47. CCCXXXII. OVER MODDER EN AFBRAAK. „Al leyd dé stad verwoest, en wil dacr niet van ijsen: Sy snl met grooter glans uyt asch en stof verrij- Rafaëi in „Gysbrecht van Aemstel". 1'ondel. Oplossing: Wit: 4741. Zwart: 35 49. 2318. 12 23. 22—18. 23 12. 2722. 16 18. 3329. 12 21. 5044. 49 23. 41—46. 23 41. 46 5. 25 14. 5 12. Oplossing Probleem No. 72 van D. Dissel te Helder. Stand zwart, 11 schijven op: 11, 13, 14, 16, 18, 19, 20, 23, 29, 35 en 45. Stand wit, 12 schijven op: 25, 26, 2J, 28, 32, 34, 37, 38 39, 42, 43 en 50. Oplossing: Wit: 34—30. Zwart: 35 li. 27—22. 18 27. 32 21. 23 41. 21—17. 11 22. 42—37. 41 32. 38: 9. 14 3. 25 34. Goede oplossingen ontvingen we van: P. J. W. te Anna, Paulowna, R. Z. te Cajlantsoog, W. S. en Jb. B. te Hoogwoud, Jb. B., H. A. en P. S. te Oudkarspel, P. if. te Oudesluis, K. B., C. B. ep D. O. Azn. te N. Niedorp, D. A. B. en C. P. te St. Maarten, D. K., J. K. en J. de V. te Winkel, C. L. en C. S. te Kolhorn, Jac. K. te Zuid-Scharwou- de, H. J. G., en G. de W. te Sehagen, C. S. te Keins- merbrug, S. E. te Koegras van de nos. 71 en 72. D. D. te Den Helder van no. 71 en K. V. te Koe gras en K. H. te Sehagen van no. 72. Een tweetal oplossingen kwamen in mijn bezit waarop de naam van den afzender ontbrak. De inzenders hiervan ver zoek ik mij daarover te berichten. Probleem No. 73 tfan D. Dissel te Helder. Zwart. Si Wm Wit. Stand zwart, 11 schijven op: 4, 7, 9, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 21 en 26. Stand wit, 12 schijven op: 20, 24, 27, 28, 32, 33, 36, 40 tot 43 en 45. Probleem No. 74 van H. Aarts te Oudkarspel. Zwart. Wit. Stand zwart, 11 schijven op: 2, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 18, 18, 23, 25 en 28- Stand wit, 12 schijven*op: 26, 32, 35, 36, 38, 40. 41, 43. 45, 47, 48 en 49. Oplossingen van bovenstaande problemen in te zen den uiterlijk Maandag 22 Januari aanstaande. GROOTE D YMDAG TE MIDDEN-BEEMSTER op Zondag 25 Februari 1912 in „Het Heerenhuis", café van den heer G. de Wit. Door een© commissie, bestaande uit de heer en, J. de Heer Azn. en P. Zeeman Jr. te Beemster, J. Noome Mzn. te Purmerend ep J. de Haas te Am sterdam wordt een groote dam wedstrijd voorbereid, waaraan alle Noord-Hollajudsch© damclubs kunnen deelnemen. Het ligt in de bedoeling de Noord-Hollandsche spe lers te doen kampen tegen de Amsterdajnscïie. Amsterdam, met zijn opgewekt dam leven kan ge makkelijk een groot aantal strijders uitzenden; in elk geval evenveel, als d© noordelijken tezamen. Om dit grootscheplan te doen slagen is natuurlijk aller mee werking noodig. Aan de diverse vereenig-in gen is een circulaire ver zonden waarin een en ander meer uitvoerig is om schreven Als prijzen worden medailles beschikbaar gesteld, uitgeloofd door de Damclub „Arls de Heer" te Beem ster en anderen. De inschrijving ia opengesteld tot 25 Januari aan staande. Alleen die vereenigingen kunnen deelnemen, die bij Nederlandschen, Dam bond aangesloten zijn. Men ziet u^t bovenstaand, dat er voor de ontwikke ling yam het damspel en, voor de orgamisatie van zijn beoefenaren veel gedaan wordt. Van de vereenigin gen wordt slechts gevraagd volle m ed e w e r- k i n g en die moet gegeven worden. Komt vrienden en bewonderaars van ons spel, toont ook n,u dat gij de moeite van de commissieleden op prijs stelt, zj rekenen zich dan zeker dubbel beloond. Dus, damspelers in Noord-Holland, allen op 25 Februari naar de Beemster! Is het voor mevrouw? Neen, Barend! voor me dochter. Kom an! hernam hij. dat 's hetzelfde; «le damc* zyn onze beste klanten voor de blommen; maar al« We 't van de blommen hebben mosten! ben' Maar Waar drommo1 moet je 't anders van lieb- Wel van do bollen, zei Barend; de blommen bcteckenen nies. Dat is armoed „De Familie Kogge". Hildcfcrand. v.Wy bouwen mettertijd nog wel 'n, stad van goud." Welzeker, er kan nog meer bij; we zitten nog niet vol genoeg met modder! 't Moet 'n vreemdeling, die zoo te hooi en te gras Amsterdam eens bezoekt, wel toeschijnen, alsof de stadsraad besloten heeft er éene groote puinhoop van te maken, éene gróte modderpoel. We spreken hiermee geen kwaad van den stads-reinigingsdienst, die dag en nacht in 't geweer is, om de straten begaanbaar te houden. Eer lijk gezegd staan wij verslagen, hoe zij 't nog zoo klaar speelt en rêe houdt; want de overige Amster dammers, die dan niet aan dien reinigings-dienst verbonden zijn smijten alle overtolligheden, die ze m handen krijgen, op de vlakte: kranten stukken pakpapier, afgedankte zakdoeken, bodemlooze em mers, kapotte ketels, enz. 't Moet wel zoo zijn, dat ze die daar neer smijten; 'n mensch verliest toch niet bij ongeluk 'n emmer? of 'n oude valies? of 'n omslag van 'n boek? of, zooals gisteren op 't Rokin ag, n halve kinderwagen? De reinigingsdienst heeft ia zijp wanhoop van er geen doen aan te weten, hier en daar in de stad veelal op de drukst© punten ijzeren korven geplaatst, om er oude kranten, schil ten van pisangs enz., zoo in 't voorbij-gaan in te wer pen. t Is mogelijk, dat er bij elk van die korven n man op den uitkijk- staat, om, zoodra er iets in valt, dit er weer uit te halen, opdat zoo'n korf niet op 't onverwachts te vol worde, maai- ik heb er nog nooit iets in zien liggen. Ja tochééns; een bijna nieuw kinderschoentje, dat waarschijnlijk een twee-, driejarig passant, uit zijn wagen zonder dat zijn moeder er erg in had er in kijlde. ik zou niet weten, hoe 't er anders in gekomen was Maar voor 't overige negeert ieder Amsterdammer „straal die korven. Ze zouden denken zich te be- Z?nT,Se,r^ *ls ze éen P°SlnS deden, om de orde of de zindelijkheid op straat te bevorderen, en geven om de pogingen, door den reinigingsdienst aangewend en aangeboden, al even weinig, als dames geven om net verzoek der tramdirectie, om zich tocli vooral bij t uitstappen van de tram vast te houden met de linkerhand. Ze rollen liever over de straat, ze wor den liever 'n eind meegesleurd, en ik zou haast zeg gen: ze breken liever haar nek. Van de tien onge leed. die er met do tram gebeuren, zijn er negen te wijten aan ongezeglijkheid en koppigheid, waar vol wassenen,-evenals kwajongens, zich aan schuldig ma ken en op laten voorstaan. „Zulke pieten zijn we nu. dat we daar niet om geven, dat we d&t wel durven!" En als er dan weer een langs den aardbol rolt, erg genoeg, om hier of daar binnen gedragen te worden onlfnS6 die dame op 't Koningsplein, zooals verleden week dat brutale meisje aan de Wetering- T dfJ1 krijgt gewoonlijk de conducteur de schuld, die ten slotte gaat aarzelen "n woord van zeg?en' omdat gewoonlijk 'n belee- aigende blik of n schampere opmerking 't antwoord is op zijn vriendelijkheid. yolezaam' 6-eHoorzaam, oplettend goedwillig is de durchschnitt Amsterdammer ingee- nen deele. De enkele, die er onder doorloopt, wordt opgemerkt, maar zijn voorbeeld niet gevolgd En zij ÏSJSü1* Wel \reeiad staan kijken van de in-acht- neming en navolging van elk publiek reglement in Londen of in het overdadig drukke New-York, als de Lngelschen en de New-Yorkers hier verbaasd moe- ten staan, van de opzettelijke verwaarloozing daar van. Chsehoonmisschien is Amsterdam nog niet gtn0e?-' °m 1 verkeerde van die verwaarloo zing te begrijpen, 't Is althans niet mogelijk zich 'n voorsteiljng te maken van Parijs of Londen. Berlijn or New-York, als men daar zoo deed als hier Dau vielen er duizend dooden op éenen dag, en we zou den geen oorlog meer behoeven, om zoo nu en dan eens opruiming te houden. Wat er aan 't Christendom mankeert, hebben de ..christenen op hun geweten; wat het Socialisme zoo i?e*nHD& heeft gebracht, is de schuld van de „socialisten en wat in Amsterdam den gang van jaDb0el maakt' 13 aaa de ALtS dammers te wijten, die ,,'t wel weten", die ,,'t i nUe,P 010 zich »niets laten z e g- f zlch zelfs met laten, vermajien, om hun eigen ongelukken. kandkaying °rde. <«r voorkoming van daar komt nu. in dezen üsloozen winter, de e ™F,en "°s bij' dle "attó sneeuw, die smeltend- neervallende hagel. Daar komen nu die ken Straten "°E "et hun bergen e° Z d,e 'n mensch doen aarzelen de deur uit te gaau. omdat elke straat wel 'n modder- ÏÏÏrfstlS f d 10 of d°<"' i'e Roelof Hartstraat ot door de Kalverstraat. door de Ferdi- de f. °VYr d,° Wetor|ngechaus gaat. overal zyn tele dOPS°^S, en overal saat g* "K nw en kels door de modder. De Roelof Hartstraat ligt nu al drie maanden, van 't concertgebouw tor. aan de Ruijsdaelstraat, open, en toen ik van de weck aan een der opzichters vroeg, of de rioleering want er wordt 'n nieuw riool gelegd in deze zoo goed als straaf büna klaar was, luidde het ant- op; maar toch wel n maandje duren, en, dan beginnen we aan de zij straten. En in t hart van de stad, op den Dam en wat daar omheen ligt, is 't nog erger. Daar weet geniet 1Waar g,° voeten' m°et zetten, maar n°s bedr€Ugd door geheel los-staande gevels van huizen, dio afgebroken worden, en welke gevels met n enkele windvlaag naar beneden kun- Surveilleerende agenten loopen steeds te waarschuwen voor dreigende gevaren, en 't was giste- ütn IT in afbraak zijnde huis 'van Kroger op den Vijgendam 'n half wonder, dat er niemand ge- ÏZ ZWerd<?°?L 't StUk l00d- dat "ell den liet en uit het takel viel. Hot haele Damrak, van de Beurs af, van do plaats maanden geleden het „Bible-hotel" nog stond, tot aan den Vijgendam toe, de heele Vij gendam zelf, het plein achter het Commandantshuis voor en achter het bekende „Poortje", 'n d^TvS hLi ms!fa^t' deel van de Warmoesstraat 'n, vann de?Jfl bGeft h,et aanzien van 'n reusachtige werf waar schepen gesloopt worden, zooals men die zien kan langs de Theems en wel voorkomen in de geiliustreerde werken van Dickens. Dfe schepen zijn dan hier resten van huizen. Als er dan ook 'n vreemdeling afstapt aan hot Cen raal-Station, en, du stad ingaande, dien, kant uit- kijkt, zal bij zich wel afvragen of hij ridi mtooMen zen honderd jaren vergist in do geschiedenis en men hier nog 1300 schrijft, toen do Kennemers e? Wa vraM m "S den, sd,ns aiin Misschien Vraagt hu dan ook wel. of Güsbrecht al vertrokken „nae 't vette lan,d van Pruyssen er nvt het Poolsch gebergt do -n-oisselstroom ï'oomt ruvsschen." Maar als hij dit doen mocht, dan is 't te wenw-heu voor dezen „Rip van Winkel", dat hij 't niet aan 'n Amsterdammer vraagt, want die zou er hem naar allen fichijn toch geen antwoord op kunnen geven. 'Want de Amsterdammers hebben wel 'n grooten mond en verbeelden zich wel heel wat te weten, maar voor 90 percent zijn 't stommelingen, wat zoo erg niet wezen zou, als ze dit nog maar wisten. Maar zelfs d i t weten ze niet, wat volgens de „Lof der Zot heid" van Erasmus en volgens Arabische Wijsheid weer ten goede komt aan hun over 't paard gebeurd zelfgevoel en aan hun eigendunk. De man, die weet. dat hij wat weet, Kan zeer gelukkig leven. En hij, die weet, dat hij niets weet. Behoeft nog niet te beven. Maar hij, die niemendal en weet. Ook zelfs niet, dat hij dom is, Is ongelukkig, vreeslijk zelfs, Wijl hij zoo vreeslijk stom ls. Zoo „vreeslijk"? Och, „zoo vreeslijk" niet. Hij waant zichzelf een heele Piet. Want zon,der nu de Schagers of de Winkelers, of de Lutjebroekers in de hoogte te willen steken, moet erkend worden, dat juist uit die „gaten" het Amster- damsche intellect gefourneerd moet worden, anders zatea ze zonder. Enfin, dit is wel meer gebeurd; er is wel meer „iets goeds uit Nazareth voortgekomen", al stond 't te Jeruzalem niet hoog in tel. Ons Neder- landsch hoofdstedelijk Jeruzalem spreekt dan ook altijd nog graag van „provlnciaaltje s". Maar de hier aanwezige „bolle n", die in Amsterdam geboren zijn, zijn wel te tellen. En... ik zeg 't niet; Beets zegt 't: „Van de bollen moeten we 't hebbe n". Maar voorloopig, helaas, is 't hier modder en af braak; en 't treft al heel slecht, dat ik juist n u 'n echte „Amsterdamschen brief" wallende schrijven, 'n onderwerp behandel, waar 'n mensch 'n figuur bij slan.t als modder. Misschien ligt 't ook wel aan mijn stemming, dat ik naar geen reden willende luiste ren geen troost vind bij Vondel en bijna niet ge- looven kan, dat de stad met grooter glans uit dezen stofhoop, uit dit puin en uit dien modderpoel ver rijzen, zal. En toch, 't zal zoo zijn! Elke dag wordt weer gevolgd door 'n anderen, en als de voor afbraak bestemde huizen maar eenmaal weg zijn en het puin verdwenen is, als de Dam 'n, nieuwe Dam zal zijn geworden, ruim, breed, groot, met midden er op 'n ruiterstandbeeld, 'n groep van groote helden of misschien 'n Koggeschip, dan Dan zal ik 't in 'n brief vertellen. Kom jelui dan eens kijken? H. d. H. I Toen mijn broer voor het voetlicht geroepen «verd. DOOR GUSTAV WIED. Het stond, eerlijk gezegd, slecht met directeur Aa^by... Maar daar las hij op een goeden dag ln de krant, dat mijn tooneelstuk 2X2 5 grooten op gang gemaakt had en dat het een schouwburg in de hoofdstad over een ©enigszins dood punt heen gehol pen had. En verder dat ik bij de eerste vertooning tegenwoordig geweest was. Waarop hij weer hoop schepte en mij schreef, of ik hem dat stuk niet tegen enkele procenten kon af staan en hem bovendien den grooten dienst wilde be wijzen, om de eerste vertooning van het werk in zijn zomerschouwburg te Tutiput bij te wonen, i „Daar het geluk u toe schijnt te lachen," zoo ein digde zijn eerbiedige brief, „zoo hoop ik. dat uwe geëerde tegenwoordigheid mij en mijn kleinen bekwa men troep voor den dreigenden ondergang zal behoe den." Ik voelde mij geroerd en beloofde te komen. Nu heb ik er echter een afkeer van, om het voorwerp van de belangstelling van een, groote vergadering te zijn. En toen de tijd van de vervulling van mijn be lofte naderde, werd ik door een onoverwinnelijke ze nuwachtigheid overvallen, die zich in plotselinge kou de rillingen en een telkens terugkeevende onpasselijk heid uitte. Tot ik eindelijk een paar dagen voor de eerste ver tooning een inval kreeg, die mijn evenwicht volkomen herstelde. Ik zou mijn broer uitnoodigen om mee te gaan. Directeur Aaby had mij nooit in natura gezien, ea mijn broer leek sprekend op mij, alleen is hij op enkele plaatsen misschien enkele centimeters dikker. Ik zond hem daarom een vriendelijke uïtnoodiging. Hij nam haar geroerd aan. En wij vertrokken. „Gorm," zei ik tegen hem, toen wij op dien dag in den sneltrein naar Tutiput zaten, „beste Gorm." zei ik, „zoo en zoo staan de zaken. Ik houd er niet van, om het voorwerp van de belangstelling van een groote menigte te zijn. Ik krijg hoofdpijn en word kwalijk. Hoor daarom wat ik besloten heb: als mijn komediestuk vanavond opgang maakt en de menschon mij verlangen te zien, dan moet jij je in mijn plaats vertoonen." Mijn broer zag mij verbaasd, ja verschrikt aan en zeide „Ik! En wat moet ik dan doen?" „Je moet alleen maar buigen en er iddoot uitzien." „Dat kan ik niet." „Zeker kun je dat!... En denk eens aan, wat dat vooi? jou op je ouden dag voor een herinnering zal zijn." „Ja e, zeker „Heb dank!" zeide ik en gTeep zijn hand. „Je geeft dus je toestemming, en als de voorstelling in het water valt, smeren wij 'm stilletjes en gaan met den sneltrein van 2.45 terug." „Ik wou dat de voorstelling magr in het water viel!" zeide hij. „Beste broer," zeide ik verwijtend, „dat kun jo toch niet meenen." En daariyt spoorden wij droomend verder, ieder in zijn eigen gedachten verdiept. En ik verdween ln ile iklillug vnn de tnven. Mijn broer wi!de mij volgen. „Neen, dezen kant op, mijnbeer de schrijver!zei de directeur. En, hij en zijne vrouw pakten Gorm onder den arm en urokken met hem erop uit, naar het midden van de stad toe.. Om acht uur was de schouwburg stampvol. Mijn broer en ik waren In een loge voor het tooneel mi- dergebraiht, vanwaar een bekleede deur naar het tooneel voerde. Gorm was bleek en had groen zweet op zijn voor hoofd. „Houd je taai," zei ik. „Ja, jij hebt goed praten... Kijk do menschen mij eens aanstaren." „Ja, men wil den schrijver zien... Buig Je een beetje voorover!" Ik zelf had mijn stoel zoo ver mogelijk naar den achtergrond van de loge geschoven, zoodat Gorm de in het oog loopende plaats kon krijgen, die hem toe kwam De muziek begon, te spelen. „Nu beginnen ze!" kermde Gorm. „Houd je goed," zei ik. „Wat kunnen ze Je, voor den duivel maken?" Een journalist kwam naar de borstwering van de loge toe, om den schrijver te begroeten en enkele vragen tot hem te richten. „Hebt u iets nieuws onderhanden, mijnheer Wied?'* „Antwoord toch. wat satan!" fluisterde Ik uit den achtergrond. „Ja... zeker... ja ik heb eenklonk het van mijn broeders lippen. „Wat, als ik vragen mag?" De krantenman haald*» een opschrijfboekje voor den dag. a „E... a..." zeide mijn broeder! „Wat..." „Ja, wat?" herhaalde de man van de krant „Een roman? Een komedie? Een klucht?" „Een saterspel," zeide ik, daar Gorm zonder iets te zeggen bleef zitten. „Mijn broer is altijd wat zenuw achtig bij zijne premières." „Ach, een saterspel!" herhaalde de journalist en teekende aan- „Zou het onbescheiden zijn, naar den titel van uw werk te vragen?" „Volstrekt niet, wel Gustav?" „Neen, volstrekt niet., geenszins!" zeide mijn broer. „Ik wou dat de duivel je haalde." „Het heet: Toen mijn broer voor het voetlicht ge roepen werd," lichtte ik toe. „Een wonderlijke titel!" zeide de krantenman ver rukt. „En wat lijkt u op den schrijver! Dank u!" Hij boog diep. „Het ls mij een groote eer geweest, dat ik met den schrijver heb mogen kennis maken!" Gorm wuifde met de hand. „Dat heb je er goed afgebracht.'" zei ik. „Nu begin je met je rol vertrouwd te raken De" muziek zweeg, het scherm ging in de hoogte. „Genadige God!" klonk het uit den mond van mijn, broer. „Ik wou, dat ik op Sirius zat!" Het eerste bedrijf werd met ingehouden bijval ont vangen. De directeur kwam uit de bekleede deur te voor schijn gesneld. ,,U moet toeh werkelijk klappen, mijnheer de schrij ver!" zeide hij, zonder zich te beheerschen, tegen mijn broer. „U moet, voor den drommel, toch werke lijk klappen! Als de menschen u zoo stijf en zonder belangstelling zien zitten, durft niemand van zijne in stemming te laten blijken." „Kan men zijn eigen werk toejuichen?" vroeg ik. „Ja zeker, wat dacht u dan? De schrijver klapt voor de tooneelspelers!" „Goed," zeide ik, „laten wij dus klappen, Gustav." Toen het scherm na het tweede bedrijf zakte, klap ten wij als een paar bezetenen. Ook het publiek klapte. Er moest driemaal gehaald worden. „Nu marcheert het!" lachte de directeur en toonde zijn stralend gezicht in de opening van de bekleede deur. „Maar de heeren kunnen ook gerust bij open doek klappen; dat moedigt het publiek aan." „Bien," zeide ik. En bij iet derde bedrijf klapten wij om den an deren zin. Het publiek volgde ons geestdriftig. Er werd zes maal gehaald. „Het wordt een succes....'" steunde mijn broei*. „Natuurlijk" zei ik „En de volgende maal ben jij aan de beurt." „Waterzeide hij. „Is hier geen water?" Ik schonk hem een niet te bepalen vloeistof in, die in een karaf op den achtergrond van de loge stond; en hij dronk haar gretig. De heer Aaby vertoonde zich, in de opening van de bekleede deur. „Nu moet u zich goreed houden, mijnheer de schrij ver," zeide hij honingzoet. En achter hem dook mevrouw Aaby met een ge weldigen lauwerkrans op, die van linten in de kleu- "ren van de Deensche vlag voorzien was. Het scherm viel na het vierde bedrijf. Mijn broer was rood gestreept met gele vlekken en zijn armen hingen slap langs zijn lichaam. Maar ik schoof mijn stoel op den voorgrond en hamerde er op los. Het publiek hamerde mee. Bij de aankomst te Tutiput werden wij door direc teur Aaby en zijne vrouw met rozen ontvangen. Mijn broer nam de bloemen aan, en stelde mij als zijn broer voor. Waarop de directeur van mij niet de minste notitie nam. „Wij zullen juist binnen een half uur een laatste algemeen© repetitie houden, mijnhee:* de schrijver," zeide hij, „en ik zou er groote waarde aan hechten, indien mijnheer de schrijver mij de eer wilde aan doen. er bij tegenwoordig te zijn." „Hm hm... ach, ach!" stamelde mijn broer. „Ja, dan zal ik de zaak in orde brengen, waarover ik je gesproken heb, beste Gustav," zeide ik. „En dan zien wij elkaar om zes uur weer in de Harmonie! Maar Gorm zette groote, wilde oogen op. „Neen. neen......" zeide hij. „Ik. ik De directeur wendde zich tot mij „Mijnheer de groothandelaar," zeide hij (ik was aan hem voorgesteld als grossder in naaimachines), „mijnheer de groothandelaar komt toch zeker vandaag in den schouwburg?" „Natuurlijk! Spreekt van zelf! Zou het stuk in slaan?" „Vaslt en, zeker! De zaal is al uitverkocht! Ik heb mij namelijk veroorloofd, aan de kranten het bericht te sturen, dat de schrijver de voorstelling zou bij wonen. Heb maar geen zorg. Er zal vele malen ge haald moeten worden." Mijn broer kreeg het te kwaad. „Ik wensch je geluk," zei ik en knikte schielijk tot afscheid. „Tot weerziens." Het was een, suoces van wat ben je me. Nadat er voor de vierde maal gehaald was, kwamen de directeur en zijne vrouw de loge binnengevallen. „Kom toch, kom toch, mijnheer de schrijver! Nu moet u voor het voetlicht komen. Het publiek verlangt u te zien!" Maar mijn broer verroerde geen vin. „Wil ik niet liever gaan?" vroeg ik „Mijn broer is zoo zenuwachtig." „Bent u gek. mijnheerzeide de directeur. „Denkt u, dat ik met u samen het publiek voor d.?u mal wil houden?'" En hij en zijne vrouw sleurden mijn broer van den stoel iri de hoogve en trokken er met hem op los. Het publiek schreeuwde en tierde: „De schrijver! De schrij-verrr!" En nu zag ik Gorm midden op het tooneel komen rennen, alsof hij uit een pistool of een mortier was weggeschoten. Aan zijn arm bengelde de lauwerkrans en de linten pldpperden tegen zijn rug als wimpels. Zes maal rende bij al buigende van den oenen kant naar den anderen, alleronchristelijkst-idioot. En telken^ brak de storm van gejuich boven zijn hoofd los Maar ik zat veilig in mijn loge en met een glim lach hoog verheven boven alles. Ten naaste bij als een God in zijn hemel troont. N. Rt. Crt. Gemengd Nieuws. I VREESELIJK LIJDEN. De correspondent van de ,,N. Soer. Ct." te Eudeh schrijft aan hel Hdhld. Binnenkort zuilen de dagbladen een vanwege de regeeriim ontvangen bericht behelzen, dat een patrouille in Oost-Soemba tegen een versterkte kampong stuitte en dat bij die gelegenheid een Europeesch sógeant zwaar" en twee inïandsche fuseliers levensgevaarlijk gewond werden. Daar men in Indië aan dergelijke korte be richten is gewend geraakt, zal het niet eens bijzonder de aandacht trekken. En toch, die paar regels zullen een geschiedenis bevatten, zoo tragisch, zoo vol van naamloos lichamelijk lijden, zoo vol ,van kalme be rusting, dat bij hel kennis nemen daarvan een ge voel van innig medelijden piet de arme, afgetobde stumpers, die toch hun ileven hebben gewaagd voor de eer van onze vjag, niet zal kunnen worden onder drukt. Den 9en November werd de sergeant Mulder met 14 inlanders van het bivak Meloli uitgezonden, om een bende van ongeveer 15 man, die zich volgens

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1912 | | pagina 5