Mm Cué,
■JJb
JK
y
m m
Voor Dammers.
PP SP
111
V
i
Zaterdag 13 Januari 1912.
56e Jaargang. No. 5053.
TWEEÜ£ KLAD.
Oplossing probleem No. 71
van, K. Veager te Koe gras.
Stand zwart, 8 schijven op: 3, 4, 7, 8, 9, 12, 14,
16 en 2 dammen op 2oen 35.
Stand -wit, 10 schijven op: 17, 20 ,21, 22, 23, 27,
33, 37, 44, 50 en een dam op 47.
CCCXXXII.
OVER MODDER EN AFBRAAK.
„Al leyd dé stad verwoest, en wil dacr niet van
ijsen:
Sy snl met grooter glans uyt asch en stof verrij-
Rafaëi in „Gysbrecht van Aemstel".
1'ondel.
Oplossing:
Wit: 4741.
Zwart: 35 49.
2318.
12 23.
22—18.
23 12.
2722.
16 18.
3329.
12 21.
5044.
49 23.
41—46.
23 41.
46 5.
25 14.
5 12.
Oplossing Probleem No. 72
van D. Dissel te Helder.
Stand zwart, 11 schijven op: 11, 13, 14, 16, 18,
19, 20, 23, 29, 35 en 45.
Stand wit, 12 schijven op: 25, 26, 2J, 28, 32, 34,
37, 38 39, 42, 43 en 50.
Oplossing:
Wit: 34—30. Zwart: 35 li.
27—22. 18 27.
32 21. 23 41.
21—17. 11 22.
42—37. 41 32.
38: 9. 14 3.
25 34.
Goede oplossingen ontvingen we van:
P. J. W. te Anna, Paulowna, R. Z. te Cajlantsoog,
W. S. en Jb. B. te Hoogwoud, Jb. B., H. A. en P.
S. te Oudkarspel, P. if. te Oudesluis, K. B., C. B.
ep D. O. Azn. te N. Niedorp, D. A. B. en C. P. te
St. Maarten, D. K., J. K. en J. de V. te Winkel,
C. L. en C. S. te Kolhorn, Jac. K. te Zuid-Scharwou-
de, H. J. G., en G. de W. te Sehagen, C. S. te Keins-
merbrug, S. E. te Koegras van de nos. 71 en 72.
D. D. te Den Helder van no. 71 en K. V. te Koe
gras en K. H. te Sehagen van no. 72. Een tweetal
oplossingen kwamen in mijn bezit waarop de naam
van den afzender ontbrak. De inzenders hiervan ver
zoek ik mij daarover te berichten.
Probleem No. 73
tfan D. Dissel te Helder.
Zwart.
Si
Wm
Wit.
Stand zwart, 11 schijven op: 4, 7, 9, 12, 13, 14,
16, 17, 18, 21 en 26.
Stand wit, 12 schijven op: 20, 24, 27, 28, 32, 33,
36, 40 tot 43 en 45.
Probleem No. 74
van H. Aarts te Oudkarspel.
Zwart.
Wit.
Stand zwart, 11 schijven op: 2, 8, 9, 10, 13, 15,
16, 18, 18, 23, 25 en 28-
Stand wit, 12 schijven*op: 26, 32, 35, 36, 38, 40.
41, 43. 45, 47, 48 en 49.
Oplossingen van bovenstaande problemen in te zen
den uiterlijk Maandag 22 Januari aanstaande.
GROOTE D YMDAG TE MIDDEN-BEEMSTER
op Zondag 25 Februari 1912 in „Het Heerenhuis",
café van den heer G. de Wit.
Door een© commissie, bestaande uit de heer en, J.
de Heer Azn. en P. Zeeman Jr. te Beemster, J.
Noome Mzn. te Purmerend ep J. de Haas te Am
sterdam wordt een groote dam wedstrijd voorbereid,
waaraan alle Noord-Hollajudsch© damclubs kunnen
deelnemen.
Het ligt in de bedoeling de Noord-Hollandsche spe
lers te doen kampen tegen de Amsterdajnscïie.
Amsterdam, met zijn opgewekt dam leven kan ge
makkelijk een groot aantal strijders uitzenden; in elk
geval evenveel, als d© noordelijken tezamen. Om dit
grootscheplan te doen slagen is natuurlijk aller mee
werking noodig.
Aan de diverse vereenig-in gen is een circulaire ver
zonden waarin een en ander meer uitvoerig is om
schreven
Als prijzen worden medailles beschikbaar gesteld,
uitgeloofd door de Damclub „Arls de Heer" te Beem
ster en anderen.
De inschrijving ia opengesteld tot 25 Januari aan
staande.
Alleen die vereenigingen kunnen deelnemen, die bij
Nederlandschen, Dam bond aangesloten zijn.
Men ziet u^t bovenstaand, dat er voor de ontwikke
ling yam het damspel en, voor de orgamisatie van zijn
beoefenaren veel gedaan wordt. Van de vereenigin
gen wordt slechts gevraagd volle m ed e w e r-
k i n g en die moet gegeven worden. Komt vrienden
en bewonderaars van ons spel, toont ook n,u dat gij
de moeite van de commissieleden op prijs stelt, zj
rekenen zich dan zeker dubbel beloond.
Dus, damspelers in Noord-Holland, allen op 25
Februari naar de Beemster!
Is het voor mevrouw?
Neen, Barend! voor me dochter.
Kom an! hernam hij. dat 's hetzelfde; «le damc*
zyn onze beste klanten voor de blommen; maar al«
We 't van de blommen hebben mosten!
ben' Maar Waar drommo1 moet je 't anders van lieb-
Wel van do bollen, zei Barend; de blommen
bcteckenen nies. Dat is armoed
„De Familie Kogge". Hildcfcrand.
v.Wy bouwen mettertijd nog wel 'n, stad van goud."
Welzeker, er kan nog meer bij; we zitten nog niet
vol genoeg met modder! 't Moet 'n vreemdeling, die
zoo te hooi en te gras Amsterdam eens bezoekt,
wel toeschijnen, alsof de stadsraad besloten heeft er
éene groote puinhoop van te maken, éene gróte
modderpoel. We spreken hiermee geen kwaad van
den stads-reinigingsdienst, die dag en nacht in 't
geweer is, om de straten begaanbaar te houden. Eer
lijk gezegd staan wij verslagen, hoe zij 't nog zoo
klaar speelt en rêe houdt; want de overige Amster
dammers, die dan niet aan dien reinigings-dienst
verbonden zijn smijten alle overtolligheden, die ze
m handen krijgen, op de vlakte: kranten stukken
pakpapier, afgedankte zakdoeken, bodemlooze em
mers, kapotte ketels, enz. 't Moet wel zoo zijn, dat
ze die daar neer smijten; 'n mensch verliest toch
niet bij ongeluk 'n emmer? of 'n oude valies? of 'n
omslag van 'n boek? of, zooals gisteren op 't Rokin
ag, n halve kinderwagen? De reinigingsdienst heeft
ia zijp wanhoop van er geen doen aan te weten, hier
en daar in de stad veelal op de drukst© punten
ijzeren korven geplaatst, om er oude kranten, schil
ten van pisangs enz., zoo in 't voorbij-gaan in te wer
pen. t Is mogelijk, dat er bij elk van die korven
n man op den uitkijk- staat, om, zoodra er iets in
valt, dit er weer uit te halen, opdat zoo'n korf niet
op 't onverwachts te vol worde, maai- ik heb er nog
nooit iets in zien liggen. Ja tochééns; een
bijna nieuw kinderschoentje, dat waarschijnlijk een
twee-, driejarig passant, uit zijn wagen zonder
dat zijn moeder er erg in had er in kijlde. ik zou
niet weten, hoe 't er anders in gekomen was
Maar voor 't overige negeert ieder Amsterdammer
„straal die korven. Ze zouden denken zich te be-
Z?nT,Se,r^ *ls ze éen P°SlnS deden, om de orde of de
zindelijkheid op straat te bevorderen, en geven om
de pogingen, door den reinigingsdienst aangewend
en aangeboden, al even weinig, als dames geven om
net verzoek der tramdirectie, om zich tocli vooral bij
t uitstappen van de tram vast te houden met de
linkerhand. Ze rollen liever over de straat, ze wor
den liever 'n eind meegesleurd, en ik zou haast zeg
gen: ze breken liever haar nek. Van de tien onge
leed. die er met do tram gebeuren, zijn er negen
te wijten aan ongezeglijkheid en koppigheid, waar vol
wassenen,-evenals kwajongens, zich aan schuldig ma
ken en op laten voorstaan. „Zulke pieten zijn we nu.
dat we daar niet om geven, dat we d&t wel durven!"
En als er dan weer een langs den aardbol rolt, erg
genoeg, om hier of daar binnen gedragen te worden
onlfnS6 die dame op 't Koningsplein, zooals
verleden week dat brutale meisje aan de Wetering-
T dfJ1 krijgt gewoonlijk de conducteur de
schuld, die ten slotte gaat aarzelen "n woord van
zeg?en' omdat gewoonlijk 'n belee-
aigende blik of n schampere opmerking 't antwoord
is op zijn vriendelijkheid.
yolezaam' 6-eHoorzaam, oplettend
goedwillig is de durchschnitt Amsterdammer ingee-
nen deele. De enkele, die er onder doorloopt, wordt
opgemerkt, maar zijn voorbeeld niet gevolgd En zij
ÏSJSü1* Wel \reeiad staan kijken van de in-acht-
neming en navolging van elk publiek reglement in
Londen of in het overdadig drukke New-York, als
de Lngelschen en de New-Yorkers hier verbaasd moe-
ten staan, van de opzettelijke verwaarloozing daar
van. Chsehoonmisschien is Amsterdam nog niet
gtn0e?-' °m 1 verkeerde van die verwaarloo
zing te begrijpen, 't Is althans niet mogelijk zich 'n
voorsteiljng te maken van Parijs of Londen. Berlijn
or New-York, als men daar zoo deed als hier Dau
vielen er duizend dooden op éenen dag, en we zou
den geen oorlog meer behoeven, om zoo nu en dan
eens opruiming te houden.
Wat er aan 't Christendom mankeert, hebben de
..christenen op hun geweten; wat het Socialisme zoo
i?e*nHD& heeft gebracht, is de schuld van de
„socialisten en wat in Amsterdam den gang van
jaDb0el maakt' 13 aaa de ALtS
dammers te wijten, die ,,'t wel weten", die ,,'t
i nUe,P 010 zich »niets laten z e g-
f zlch zelfs met laten, vermajien, om hun eigen
ongelukken. kandkaying °rde. <«r voorkoming van
daar komt nu. in dezen üsloozen winter, de
e ™F,en "°s bij' dle "attó sneeuw, die
smeltend- neervallende hagel. Daar komen nu die
ken Straten "°E "et hun bergen
e° Z d,e 'n mensch doen aarzelen de
deur uit te gaau. omdat elke straat wel 'n modder-
ÏÏÏrfstlS f d 10 of d°<"' i'e Roelof
Hartstraat ot door de Kalverstraat. door de Ferdi-
de f. °VYr d,° Wetor|ngechaus gaat. overal zyn
tele dOPS°^S, en overal saat g* "K nw en
kels door de modder. De Roelof Hartstraat ligt nu
al drie maanden, van 't concertgebouw tor. aan de
Ruijsdaelstraat, open, en toen ik van de weck aan
een der opzichters vroeg, of de rioleering want
er wordt 'n nieuw riool gelegd in deze zoo goed als
straaf büna klaar was, luidde het ant-
op; maar toch wel
n maandje duren, en, dan beginnen we aan de zij
straten.
En in t hart van de stad, op den Dam en wat
daar omheen ligt, is 't nog erger. Daar weet geniet
1Waar g,° voeten' m°et zetten, maar
n°s bedr€Ugd door geheel los-staande
gevels van huizen, dio afgebroken worden, en welke
gevels met n enkele windvlaag naar beneden kun-
Surveilleerende agenten loopen steeds te
waarschuwen voor dreigende gevaren, en 't was giste-
ütn IT in afbraak zijnde huis 'van Kroger op
den Vijgendam 'n half wonder, dat er niemand ge-
ÏZ ZWerd<?°?L 't StUk l00d- dat "ell
den liet en uit het takel viel.
Hot haele Damrak, van de Beurs af, van do plaats
maanden geleden het „Bible-hotel"
nog stond, tot aan den Vijgendam toe, de heele Vij
gendam zelf, het plein achter het Commandantshuis
voor en achter het bekende „Poortje", 'n d^TvS
hLi ms!fa^t' deel van de Warmoesstraat 'n,
vann de?Jfl bGeft h,et aanzien van 'n reusachtige
werf waar schepen gesloopt worden, zooals men die
zien kan langs de Theems en wel voorkomen in de
geiliustreerde werken van Dickens. Dfe schepen zijn
dan hier resten van huizen.
Als er dan ook 'n vreemdeling afstapt aan hot
Cen raal-Station, en, du stad ingaande, dien, kant uit-
kijkt, zal bij zich wel afvragen of hij ridi mtooMen
zen honderd jaren vergist in do geschiedenis en men
hier nog 1300 schrijft, toen do Kennemers e? Wa
vraM m "S den, sd,ns aiin Misschien
Vraagt hu dan ook wel. of Güsbrecht al vertrokken
„nae 't vette lan,d van Pruyssen
er nvt het Poolsch gebergt do -n-oisselstroom ï'oomt
ruvsschen."
Maar als hij dit doen mocht, dan is 't te wenw-heu
voor dezen „Rip van Winkel", dat hij 't niet aan
'n Amsterdammer vraagt, want die zou er hem naar
allen fichijn toch geen antwoord op kunnen geven.
'Want de Amsterdammers hebben wel 'n grooten mond
en verbeelden zich wel heel wat te weten, maar voor
90 percent zijn 't stommelingen, wat zoo erg niet
wezen zou, als ze dit nog maar wisten. Maar zelfs
d i t weten ze niet, wat volgens de „Lof der Zot
heid" van Erasmus en volgens Arabische Wijsheid
weer ten goede komt aan hun over 't paard gebeurd
zelfgevoel en aan hun eigendunk.
De man, die weet. dat hij wat weet,
Kan zeer gelukkig leven.
En hij, die weet, dat hij niets weet.
Behoeft nog niet te beven.
Maar hij, die niemendal en weet.
Ook zelfs niet, dat hij dom is,
Is ongelukkig, vreeslijk zelfs,
Wijl hij zoo vreeslijk stom ls.
Zoo „vreeslijk"? Och, „zoo vreeslijk" niet.
Hij waant zichzelf een heele Piet.
Want zon,der nu de Schagers of de Winkelers, of
de Lutjebroekers in de hoogte te willen steken, moet
erkend worden, dat juist uit die „gaten" het Amster-
damsche intellect gefourneerd moet worden, anders
zatea ze zonder. Enfin, dit is wel meer gebeurd; er
is wel meer „iets goeds uit Nazareth voortgekomen",
al stond 't te Jeruzalem niet hoog in tel. Ons Neder-
landsch hoofdstedelijk Jeruzalem spreekt dan ook
altijd nog graag van „provlnciaaltje s". Maar
de hier aanwezige „bolle n", die in Amsterdam
geboren zijn, zijn wel te tellen. En... ik zeg 't niet;
Beets zegt 't: „Van de bollen moeten we 't
hebbe n".
Maar voorloopig, helaas, is 't hier modder en af
braak; en 't treft al heel slecht, dat ik juist n u 'n
echte „Amsterdamschen brief" wallende schrijven,
'n onderwerp behandel, waar 'n mensch 'n figuur bij
slan.t als modder. Misschien ligt 't ook wel aan mijn
stemming, dat ik naar geen reden willende luiste
ren geen troost vind bij Vondel en bijna niet ge-
looven kan, dat de stad met grooter glans uit dezen
stofhoop, uit dit puin en uit dien modderpoel ver
rijzen, zal.
En toch, 't zal zoo zijn!
Elke dag wordt weer gevolgd door 'n anderen, en
als de voor afbraak bestemde huizen maar eenmaal
weg zijn en het puin verdwenen is, als de Dam 'n,
nieuwe Dam zal zijn geworden, ruim, breed, groot,
met midden er op 'n ruiterstandbeeld, 'n groep van
groote helden of misschien 'n Koggeschip, dan
Dan zal ik 't in 'n brief vertellen. Kom jelui dan
eens kijken?
H. d. H.
I
Toen mijn broer voor het
voetlicht geroepen «verd.
DOOR GUSTAV WIED.
Het stond, eerlijk gezegd, slecht met directeur
Aa^by... Maar daar las hij op een goeden dag ln de
krant, dat mijn tooneelstuk 2X2 5 grooten op
gang gemaakt had en dat het een schouwburg in de
hoofdstad over een ©enigszins dood punt heen gehol
pen had. En verder dat ik bij de eerste vertooning
tegenwoordig geweest was.
Waarop hij weer hoop schepte en mij schreef, of ik
hem dat stuk niet tegen enkele procenten kon af
staan en hem bovendien den grooten dienst wilde be
wijzen, om de eerste vertooning van het werk in zijn
zomerschouwburg te Tutiput bij te wonen,
i „Daar het geluk u toe schijnt te lachen," zoo ein
digde zijn eerbiedige brief, „zoo hoop ik. dat uwe
geëerde tegenwoordigheid mij en mijn kleinen bekwa
men troep voor den dreigenden ondergang zal behoe
den."
Ik voelde mij geroerd en beloofde te komen. Nu
heb ik er echter een afkeer van, om het voorwerp
van de belangstelling van een, groote vergadering te
zijn. En toen de tijd van de vervulling van mijn be
lofte naderde, werd ik door een onoverwinnelijke ze
nuwachtigheid overvallen, die zich in plotselinge kou
de rillingen en een telkens terugkeevende onpasselijk
heid uitte.
Tot ik eindelijk een paar dagen voor de eerste ver
tooning een inval kreeg, die mijn evenwicht volkomen
herstelde.
Ik zou mijn broer uitnoodigen om mee te gaan.
Directeur Aaby had mij nooit in natura gezien, ea
mijn broer leek sprekend op mij, alleen is hij op
enkele plaatsen misschien enkele centimeters dikker.
Ik zond hem daarom een vriendelijke uïtnoodiging.
Hij nam haar geroerd aan. En wij vertrokken.
„Gorm," zei ik tegen hem, toen wij op dien dag
in den sneltrein naar Tutiput zaten, „beste Gorm."
zei ik, „zoo en zoo staan de zaken. Ik houd er niet
van, om het voorwerp van de belangstelling van een
groote menigte te zijn. Ik krijg hoofdpijn en word
kwalijk. Hoor daarom wat ik besloten heb: als mijn
komediestuk vanavond opgang maakt en de menschon
mij verlangen te zien, dan moet jij je in mijn plaats
vertoonen."
Mijn broer zag mij verbaasd, ja verschrikt aan en
zeide
„Ik! En wat moet ik dan doen?"
„Je moet alleen maar buigen en er iddoot uitzien."
„Dat kan ik niet."
„Zeker kun je dat!... En denk eens aan, wat dat
vooi? jou op je ouden dag voor een herinnering zal
zijn."
„Ja e, zeker
„Heb dank!" zeide ik en gTeep zijn hand. „Je geeft
dus je toestemming, en als de voorstelling in het
water valt, smeren wij 'm stilletjes en gaan met den
sneltrein van 2.45 terug."
„Ik wou dat de voorstelling magr in het water
viel!" zeide hij.
„Beste broer," zeide ik verwijtend, „dat kun jo
toch niet meenen."
En daariyt spoorden wij droomend verder, ieder in
zijn eigen gedachten verdiept.
En ik verdween ln ile iklillug vnn de tnven.
Mijn broer wi!de mij volgen.
„Neen, dezen kant op, mijnbeer de schrijver!zei
de directeur.
En, hij en zijne vrouw pakten Gorm onder den arm
en urokken met hem erop uit, naar het midden van
de stad toe..
Om acht uur was de schouwburg stampvol. Mijn
broer en ik waren In een loge voor het tooneel mi-
dergebraiht, vanwaar een bekleede deur naar het
tooneel voerde.
Gorm was bleek en had groen zweet op zijn voor
hoofd.
„Houd je taai," zei ik.
„Ja, jij hebt goed praten... Kijk do menschen mij
eens aanstaren."
„Ja, men wil den schrijver zien... Buig Je een
beetje voorover!"
Ik zelf had mijn stoel zoo ver mogelijk naar den
achtergrond van de loge geschoven, zoodat Gorm de
in het oog loopende plaats kon krijgen, die hem toe
kwam
De muziek begon, te spelen.
„Nu beginnen ze!" kermde Gorm.
„Houd je goed," zei ik. „Wat kunnen ze Je, voor
den duivel maken?"
Een journalist kwam naar de borstwering van de
loge toe, om den schrijver te begroeten en enkele
vragen tot hem te richten.
„Hebt u iets nieuws onderhanden, mijnheer Wied?'*
„Antwoord toch. wat satan!" fluisterde Ik uit den
achtergrond.
„Ja... zeker... ja ik heb eenklonk het
van mijn broeders lippen.
„Wat, als ik vragen mag?" De krantenman haald*»
een opschrijfboekje voor den dag. a
„E... a..." zeide mijn broeder! „Wat..."
„Ja, wat?" herhaalde de man van de krant „Een
roman? Een komedie? Een klucht?"
„Een saterspel," zeide ik, daar Gorm zonder iets te
zeggen bleef zitten. „Mijn broer is altijd wat zenuw
achtig bij zijne premières."
„Ach, een saterspel!" herhaalde de journalist en
teekende aan- „Zou het onbescheiden zijn, naar den
titel van uw werk te vragen?"
„Volstrekt niet, wel Gustav?"
„Neen, volstrekt niet., geenszins!" zeide mijn broer.
„Ik wou dat de duivel je haalde."
„Het heet: Toen mijn broer voor het voetlicht ge
roepen werd," lichtte ik toe.
„Een wonderlijke titel!" zeide de krantenman ver
rukt. „En wat lijkt u op den schrijver! Dank u!"
Hij boog diep. „Het ls mij een groote eer geweest,
dat ik met den schrijver heb mogen kennis maken!"
Gorm wuifde met de hand.
„Dat heb je er goed afgebracht.'" zei ik. „Nu begin
je met je rol vertrouwd te raken
De" muziek zweeg, het scherm ging in de hoogte.
„Genadige God!" klonk het uit den mond van mijn,
broer. „Ik wou, dat ik op Sirius zat!"
Het eerste bedrijf werd met ingehouden bijval ont
vangen.
De directeur kwam uit de bekleede deur te voor
schijn gesneld.
,,U moet toeh werkelijk klappen, mijnheer de schrij
ver!" zeide hij, zonder zich te beheerschen, tegen
mijn broer. „U moet, voor den drommel, toch werke
lijk klappen! Als de menschen u zoo stijf en zonder
belangstelling zien zitten, durft niemand van zijne in
stemming te laten blijken."
„Kan men zijn eigen werk toejuichen?" vroeg ik.
„Ja zeker, wat dacht u dan? De schrijver klapt
voor de tooneelspelers!"
„Goed," zeide ik, „laten wij dus klappen, Gustav."
Toen het scherm na het tweede bedrijf zakte, klap
ten wij als een paar bezetenen.
Ook het publiek klapte.
Er moest driemaal gehaald worden.
„Nu marcheert het!" lachte de directeur en toonde
zijn stralend gezicht in de opening van de bekleede
deur. „Maar de heeren kunnen ook gerust bij open
doek klappen; dat moedigt het publiek aan."
„Bien," zeide ik.
En bij iet derde bedrijf klapten wij om den an
deren zin.
Het publiek volgde ons geestdriftig. Er werd zes
maal gehaald.
„Het wordt een succes....'" steunde mijn broei*.
„Natuurlijk" zei ik „En de volgende maal ben
jij aan de beurt."
„Waterzeide hij. „Is hier geen water?"
Ik schonk hem een niet te bepalen vloeistof in, die
in een karaf op den achtergrond van de loge stond;
en hij dronk haar gretig.
De heer Aaby vertoonde zich, in de opening van
de bekleede deur.
„Nu moet u zich goreed houden, mijnheer de schrij
ver," zeide hij honingzoet.
En achter hem dook mevrouw Aaby met een ge
weldigen lauwerkrans op, die van linten in de kleu-
"ren van de Deensche vlag voorzien was.
Het scherm viel na het vierde bedrijf.
Mijn broer was rood gestreept met gele vlekken
en zijn armen hingen slap langs zijn lichaam.
Maar ik schoof mijn stoel op den voorgrond en
hamerde er op los.
Het publiek hamerde mee.
Bij de aankomst te Tutiput werden wij door direc
teur Aaby en zijne vrouw met rozen ontvangen.
Mijn broer nam de bloemen aan, en stelde mij als
zijn broer voor.
Waarop de directeur van mij niet de minste notitie
nam.
„Wij zullen juist binnen een half uur een laatste
algemeen© repetitie houden, mijnhee:* de schrijver,"
zeide hij, „en ik zou er groote waarde aan hechten,
indien mijnheer de schrijver mij de eer wilde aan
doen. er bij tegenwoordig te zijn."
„Hm hm... ach, ach!" stamelde mijn broer.
„Ja, dan zal ik de zaak in orde brengen, waarover
ik je gesproken heb, beste Gustav," zeide ik. „En
dan zien wij elkaar om zes uur weer in de Harmonie!
Maar Gorm zette groote, wilde oogen op.
„Neen. neen......" zeide hij. „Ik. ik
De directeur wendde zich tot mij
„Mijnheer de groothandelaar," zeide hij (ik was
aan hem voorgesteld als grossder in naaimachines),
„mijnheer de groothandelaar komt toch zeker vandaag
in den schouwburg?"
„Natuurlijk! Spreekt van zelf! Zou het stuk in
slaan?"
„Vaslt en, zeker! De zaal is al uitverkocht! Ik heb
mij namelijk veroorloofd, aan de kranten het bericht
te sturen, dat de schrijver de voorstelling zou bij
wonen. Heb maar geen zorg. Er zal vele malen ge
haald moeten worden."
Mijn broer kreeg het te kwaad.
„Ik wensch je geluk," zei ik en knikte schielijk tot
afscheid.
„Tot weerziens."
Het was een, suoces van wat ben je me.
Nadat er voor de vierde maal gehaald was, kwamen
de directeur en zijne vrouw de loge binnengevallen.
„Kom toch, kom toch, mijnheer de schrijver! Nu moet
u voor het voetlicht komen. Het publiek verlangt u
te zien!"
Maar mijn broer verroerde geen vin.
„Wil ik niet liever gaan?" vroeg ik „Mijn broer
is zoo zenuwachtig."
„Bent u gek. mijnheerzeide de directeur.
„Denkt u, dat ik met u samen het publiek voor d.?u
mal wil houden?'"
En hij en zijne vrouw sleurden mijn broer van den
stoel iri de hoogve en trokken er met hem op los.
Het publiek schreeuwde en tierde: „De schrijver!
De schrij-verrr!"
En nu zag ik Gorm midden op het tooneel komen
rennen, alsof hij uit een pistool of een mortier was
weggeschoten. Aan zijn arm bengelde de lauwerkrans
en de linten pldpperden tegen zijn rug als wimpels.
Zes maal rende bij al buigende van den oenen kant
naar den anderen, alleronchristelijkst-idioot.
En telken^ brak de storm van gejuich boven zijn
hoofd los
Maar ik zat veilig in mijn loge en met een glim
lach hoog verheven boven alles.
Ten naaste bij als een God in zijn hemel troont.
N. Rt. Crt.
Gemengd Nieuws.
I
VREESELIJK LIJDEN.
De correspondent van de ,,N. Soer. Ct." te Eudeh
schrijft aan hel Hdhld.
Binnenkort zuilen de dagbladen een vanwege de
regeeriim ontvangen bericht behelzen, dat een patrouille
in Oost-Soemba tegen een versterkte kampong stuitte en
dat bij die gelegenheid een Europeesch sógeant zwaar"
en twee inïandsche fuseliers levensgevaarlijk gewond
werden. Daar men in Indië aan dergelijke korte be
richten is gewend geraakt, zal het niet eens bijzonder
de aandacht trekken. En toch, die paar regels zullen
een geschiedenis bevatten, zoo tragisch, zoo vol van
naamloos lichamelijk lijden, zoo vol ,van kalme be
rusting, dat bij hel kennis nemen daarvan een ge
voel van innig medelijden piet de arme, afgetobde
stumpers, die toch hun ileven hebben gewaagd voor
de eer van onze vjag, niet zal kunnen worden onder
drukt.
Den 9en November werd de sergeant Mulder met
14 inlanders van het bivak Meloli uitgezonden, om
een bende van ongeveer 15 man, die zich volgens