if ent, Meriascle ffiiem Voor Dammers. Zaterdag 27 Januari 1912. 56e Jaargang. No. 5061. iDERDE BLAD. Oplossing Probleem No. 73 van D. Dissel te Den Helder. Stand; zlwantt, 11 schijven op: 4, 7, 9, 12, 13, 14, 6, 17, 18, 21 en 26. Stand wit, 12 schijven op: 20, 24, 27, 28, 32, 33, .6, 40 tot 43 en 45. Oplossing: Zwart: 14 25. 46. Wit: 4237. 3731. 36 2822. 46 22 2. 21 32. 2 14. Oplossing Probleem No. 74, van H. Aarts te Oudkarspel. Staflid zwa,rt, 11 schijven, op: 2, 8, 9, 10, 13, 15, .6, 18, 23, 25 en 28. Sta,nd wit, 12 Schijven op: 26, 32, 35, 36, 38, 40, 1, 43, 45, 47, 48 en 49. Oplossing: Wit: 2621. Zwart: 28 46. 4842. 16 27- 3631. 27 36. 3832. 46 28.' 5 3530. 25 34. 40 29. 23 34. 47—41. 36 38. 43 5. Goede oplossingen ontvingen we van,: P. J. W. te Anna Ppulowna, R. Z. te Callantsoog, ff. S. te Hoogwoud, Jb. B. te Hoogwoud, D. B. te Berkhout, Jb. B. en P- S. te Oudkarspel, P. N. te Dudesluis, K. B., C. B. en D. O. Aan. te N. Niedorp, k R te, Schoorlda.m, D. A. B. en C. P, te St. Maar ten, D. K., J. K. en J- de V. te Winkel, C. L. en 2. S. te KoLhorn, L. K. Szn. te Noordscharwoude, lac. K. te Zuidscharwoude, H. J. G., G. de W. en K. H. te Schagen, J. V. en C. S. te Keinsmerbrug, K. V. en S. E. te Koegras van de nos. 73 en 74. H. A. te Oudkarspel van no.. 73 en D. D. te Hel ler van no. 74. Bij de oplossers van de nos. 71 en <2 vermelden wij nog J. V. te Keinsmerbrug en A. R. te Schoorldam. Probleem No. 75, van A. van, Nienes te Noordscliarwoude Zwart. durende de laatste 10 jaren en als zijn meening te kennen gaf, dat de groote vlucht, die het dammen in ons land nam, voor een groot deel op rekening der pers moest worden gesteld on ook ten zeerste het amateurisme in ons land roemde, waarvan hij esnige staaltjes mededeelde, werd een aanvang gemaakt met het vertoonen van allerlei standen, combinaties, slag- zatten, eindspelen enz. De voordracht werd door een zeer talrijk publiek gerekend was of om gevraagd werd -- terug weiden gegeven. Ook liier weet nicii van toevertrouwde ge- neimen, stil uitgesniktc tranen van nerouw eu gnig; van beden om vergjileius en s.iüe meenten aan vertrouwde harten, waarvan de wereld glooit iets we ten mocht,.... en waarvan de wereld dan ook nooit iels te weten kwam; van in de bres-spangen voor anue- ren, van volstrekt met aan ziclizelven denh.cn, van a.L.n maar denken uun hel gel uk van den vriend, aan JL/e V vu L Ui u l, nwu UVUI otll *CV1 n met veel aandacht gevolgd. Het was een welgealapg- (geluk van Jiaar of hem, die in 'n onbewaakt oogeu ulik riohzedven gpt en meende voor neet 'n uari ».,ei minder dan heei n leven te mogen geven, en ook mei anders geven kon. Hartroerende ven uilen, onbevangen aangehoord en onbevangen in praktijk gebracht, oin lucuwe lauweren te liecrn en aan de kroon der mensen huid. Heetor en Andromaehe leven voort in de huwelijks zangen, die 'heden ten dage gedicht worden. Orestes en Pylades, David en Jonathan, de „Burgpqhaft'' van Sfiijllftr worden op nieuwe wijzen gezet en'gezongen door de vrienden van net huidig geslacnt. De een durft zich, als 't moet, vernietigen voor den ander, en de ander, j die dit weet, haast zich den een vóór te zijn. Die verhalen ik ken er duizend behelzen de ge- de lezing. Voor de te houden cursus, die onder leiding der keeren J. H. Woudenberg en D., de Waard van het Vereepigd Amsterdamsch Damgenootschap gehouden za,l worden,, meldden zich na, afloop 27 personen ARR; thans is hét aantal de 50 reeds overschreden. CCCXXXIV. sohiedenis van mcnschcn, die door liet gewoel der i wereld heen, 'n wedloop houden in edetmoedigheid, en; deze mededingers bazuinen dit niet uit, vragen-om geen lauwers, maar gaan sül hun weg, wetend, dat nuu kroon n „o n v er der f 1 ij ke' is, waarvan de we-: reld niet benoeft' te weten. 'l Is alleen maar jammer, dat 't raeerendeel dier ver- halen uit „sprookjes" bestaat. „Sprookjes zeg ik, mooie „sprookjes die ons ineL beschaming slaan, die ons met hun lieve stemmen verwijten doen, billet- i der dan de bitterste scheldwoordenthe ons onze vroe- gere vrienden, onze vroegere geliefden die alles ge- i loofden wat wij hen voorlogen en wijs maakten doen 1 uitvluchten. „Sprookjes'' van 'n eerlijkheid, die SPROOKJES. Wij gevoelen ons nooit zoo beschaamd, als wan neer wij geprezen worden. Geprezen, t,e worden is 'n zegen, nis do geprezene maar weet, dat hij dien prijs niet; verdient. Thomas a Kempis. Voor dezen keer wil ik u eens 'n sprookje vertel len, dal ik jaren en jaren geleden al gelezen heb, en dat ik tot mijn groole genoegen eeniga maanden terug, weer in herinnering vond gebracht in een onzer ge ïllustreerde tijdschriften, 't Is 'n sprookje uit liet Oosten, vanwaar wij zoo veel sprookjes, kinderlijk verteld, eer lijk en opvoedend bedoeld, ontvangen Ihebben. r lk zal beproeven het /.oo getrouw mogelijk over te door ons niet'werd betracht; die wij misbruikt heb- vertellenI j>envan 'n goedlieid, die wij in staat van beschuldi- In het Oosten leefden eens drie broeders. Zij heetten 'ging stelden, om onze eigen viesheden te bedekken Sadi, AciEmed en Ali. Bij den dood van hunnen vader j en voor het oog van de oningewijde geloovigen vrij uit hadden zij de gelofte afgelegd, om 'n pelgrimstocht te ie gaan. „Sprookjes" van rechtschapenheid, die geon gaan doen naar het graf van den Profeet, die, zooals „rechtschapenheid'" wós; van vriendschap, wat geen bekend, te Mekka begraven ligt. Sadi had 'n prachtigen "vriendschap", liefde, wat geen „liefde"', waarheid, wal grooten tuin, waarin de mooiste en zeldzaamste rozen 'geen „waarheid"' was. bloeiden, waarvan hij er jaarlijks honderd duizenden!0 jjen ik 'n lasteraar 'n aanklager?! 'n beschuldiger?! zond «aar Pagami, om er daar rozenolie van te laten Durft dan iemand zijn iianden opheffen en zeggen: bereiden, die hij dan voor duren prijs verkocht. Daar „Ziet. ze zijn rein!"'? Durft er dan een zich den kon hij goed van leven. Achmed, had bij, den dood naam van „goed" laten aanleunen, zonder in verzei zijns vaders, diens vogels gekregen, papjgaaien, par- te komen zonder rood van {schaamte te worden?! Waar kielen, kakatoe's en andere mooi-gekleurde vogels, waar 1IS onze dankbaarheid gebleven, die wij Goden mensahen hij handel in dreef. Zijn vogelkooien waren beroemd schuldig waren, voor 't vele goede, dat zij ons gaven.-' in heel het land; hij verkocht zijn vogels tegen duren \yaar was 0nze bescheidenheid, toen wij 'n enkele maal prijs en leefde er goed van. Ali had niets anders dan ie)s deden, dat de wereld „goed' noemde, omdat zij n vijver met vissollen, en ofschoon de overleden vader drijfveeren niet kende, die ons tot liet doen daarvan bij hel maken van zijn testament meende eerlijk en brachten onbevooroordeeld gehandeld te hebben: „Sadi den tuin met rozen, Achmed de kooien met vogels, Ali den GoedP l vijver met vissohen' zoo was toch Ali de armste MLs(rouw dit woord..Slechts Eén is goed", zegt van do drie. want de opbrengst van den vijver was Christus, maaivgering. En .heeft deze Eéne in de eerste scheppingsweek voor de gebroeders op reis naar Mekka gingen, zei ()ok 6Cheps'len „goed" genoemd, dit deden sinds de een lot den ander „Hoor eens, wij hebben vrouw Dc Dllivcl en zijn erven slechts, de schelmen, noch kind, noch n dienaar, om ons eigendom tc Wien win5l de dwazen wien 't verlies aanbrengt, beschermen. Aan wien zullen wij dan onze eigendommen Gevaarlijk is dat woord geworden. Nog heden toevertrouwen gedurende den tijd dien wij afwezig zul- Süchl OI,heil vaak ccn ^oéde buur, die eerst len zijn?' En Sadi. die de oudste was, zei Uw morgens tot gehakt van beuzelpraat „Zie ik weet, dat Versnijdt en 's avonds met uw goeden naam ir ik iH'minn ri„ i.n. do mcnschcn bijaeloovig zijn, en daar zal ik rekening 1[Mr {jlc0 hel|„' ,s„ik;rcn. Goede vrouwen ken ik, mee houden, fcn hij nam n pot mol Ver! en 'n Welhaas, zoo k„iscJi als die van Polifar; Wit Stand zwart," 9 schijven op: 6, 10, 14, 16, 18, 19, 27, 28, 29 en een dam op 32. Stand wit, 11 schijven op: 17, 25, 26, 36, 40, 41, 42, 44, 47, 48 en 50. Probleem No. 76, van W. Speets te Hoogwoud. Zwart Wit Stand zwart, 13 schijven op: 1, 2, 5, 6, 9, 11, 12, 17, 18, 21, 22, 26 en 35. Stand wit, 13 schijven, op: 20, 23, 28, 29, 31, 33, 34, 36, 37, 38, 41, 46 en 49. Oplossingen van bovenstaande problemen in te zen den uiterlijk Maandag 5 Februari aanstaande. CORRESPONDENTIE. D. O. Azn. te Nieuwe Niedorp. Met belangstelling nam ik kenpis van een en a.nder. De schijf winst te gen den heer B. had deze kunnen verhinderen door te spelen: 2329 of 2328, 2832, 26 48. Ook de andere stande'n ging ik na; daar deze partijen nog niet uitgespeeld zijn, mag ik hierover niets schrij ven. Gaarne ontvang ik beide partijen. Jac. K. te Zuidscharwoude. Van de heer De H. vernam ik een en ander. Gaarne voldoe ik aan uw verzoek. De overwinning tegen Den Helder was op het kantje af. K. H. te Schagen. Er is een bijoplossing in. Indien wit 4439 speelt is de stand overwegend. Zie het eens na. groote kwast en hij schreef op de poort van zijn rozen tuin: „Weet, wandelaar, dat dit 'n toovertuin is. Wan neer gij u aan den geur van mijn rozen zult ver kwikken, is u dit gaarne toegestaan. Maar zoo gij er een van afplukt, dan wordt ge terstond in 'n hond veran derd.' "1 Acfhmed, dc tweede broeder gei: „Ik weel, dat ide menschen laf zijn. Ik zal 'n hond bij mijn vogels opsluiten, en tlan zal niemand het wagen mijn vogel huis te betreden.' Hij sloot het dier op bij zijn vo gels en schreef op de deur: „Deze hond zal den (dief verscheuren.' Maar Ali, de jongste broeder, zei: „Hoe kan ik verwachten, dat mijn medemensch mijn vriend zal zijn en eerbied zal hebben voor mijn. eigendom, wanneer ik begin met hem te wantrouwen en doe alsof hij mijn vijand is Als ik hem woorden van schrik zeg en zijn leven bedreig? Neen. ik zal tot hem sproken als lot 'n broeder en van hom verwachten, dat hij doen zal tegenover mij, zooals ik zou doen tegenover hém." En hij schreef op de deur van den hof, die naar zijn vijver voerde: „Weet, wandelaar, dat deze vischl- vijver alles is, wat ik bezit. Wanneer ik bestolen wordt, dan zal Ik in grooten nood zijn. Handel dus, zooals gij in mijne plaats zoudt willen behandeld worden.'" Toen elk der "broeders zoo ieder op rijn eigen manier voor rijn eigendom gezorgd had. begaven rij zich'vol vertrouwen op weg naar de heilige stad, om daar op 't graf van Mohammed te bidden. En na verloop van drie maanden keerden zij terug. Maar Sadi .vond de deur van rijn rozentuin openge broken en alle rozen afgeplukt. Jammerend rukte hij zich de liaren uit hel hoofd eu riep: „O, menschen, wat zijl gij slecht! Gij gelooft dus niet aan hoogero machten!" Hij vond aan 'n rozenslam 'n briefje be vestigd, waarop stond: „Sadi, ge zijt 'n leugenaar! Ik heb al uw rozen afgeplukt en ben toch niet in 'n hond veranderd!" Toen Werd hij in rijn droefheid neg boos ook, en begreep niet, dat hij zelf aanleiding gegeven had tot die bespotling. En terwijl hij; nog stond Ie klagen en allerlei leclijke woorden zei over alle menschen, kwam Achmed aan- loopen, en deze riep; .,,0. ik dwaas! Waar waren toch mijn gedachten toen ik dien hond in dat hok zotte Hij heeft al mijn VbgeJsj dood gebeten, en heeft ergens 'n uitweg moeten vinden, want bij is nergens te zien O, ik dwaasik dwaas Toen verscheen ook Ali, de jongste broeder. Maai bij klaagde en jammerde niet. Integendeel, Jiiji was vroolijk en wel te moede, en zei ..Ziet ge nu wel. En goede, goede moedors, die haar kind Gebruiken bij intriges, en wier liefde Haar eigen vleesch en bloed, uit louter liefde Kalm ter verdoemnis wijdt; en goede vrienden, (Heel goede) die zich zóó knellen aan uw hals, Totdat zij, eenmaal vastgezogen, u slikken doen, Als katten idoen, naar "t heet, bij jonge kind'ren. Aurora Lcigh.' Mrs. B. BROWNING. -T-v n - r Want dit is liet voimi6 van onze goedheid, dat zij piet spontaan is; haar warmte is niet latènt; onze vriendschap heeft dikwijls zóózeer bijsmaakjes van knoflook en a,ndere kwalijk riekende gewassen om dan, maar „knoflook" te zeggen dalt menig vriend ze niet lust. Een vriend is geen schuurpaal, om. even als koeien doen, er zijn onbehagelijkheden aan af te schuren, Wat gaat bij velen pardon, ik versprak mij! wat gaat bij de meesten voor „liefde" door? Stoeien kan 'n uiting van liefde wezen, en verdient als zoodanig aanbeveling; maar daarom is alle stoeien nog geen liefde. Al wat zoent, heeft nog niet lief; dat hebt ge aan Judas gezien. En ik verzeker 't u, dat er na Judas nog heel wait Judaskussen gevallen zijn; want at is Judas dood, zijn soort is het niet. Liefde, waarachtige liefde is nog iets anders, iets meer en iets hoogers dan. 'n beetje mallepraat en wat gezoen; en wie niet weet, dat er ook tranen bij behooren, "heeft er zelfs geen begrip van. Vreemd hè? En onze weldadigheidszin, ons brood-geven aan den hongerige, water aan den, dorstige, 'n kleed aan den zwerveling, doet zij niet vaak denken aan Mat- theus zooveel, waar gesproken, wordt van menschen die voor zich laten uittrompetten? En zijn de paar keeren, waarin wij ons best deden iets goeds te doen al was 't dan ook goed met 'n onbetrouwbaren zellkapt; ja, misschien wel des te meer, paarmalte dit erger was zijn die arme paar keeren ons dan geen oorzaak geweest, om in ijdele zelfvoldaanheid nèer te zitten en te pruttelen van 'n dankbaar zijn niet te wezen als de reöt? Ging 't zoo niet? Het: „ik dank u, Heer, dat ik nietben alsli ij", ligt in duizepd vacatiën in onzen mond bestorven. Maar 't is zelfbedrog, niets anders dan zelfbedrog en wie 'n mensch n.let aanzien of groeten zou, omdat deze zoo hoe zal ik zeggen?! zoo slecht, zoo ij del, zoo onbetrouwbaar is. laat die beginnen met 't glas boven zijn waschtafel kapot te slaan, dan is tenminste niet 's morgens vroeg reeds zijn beele dag bedorven. Neen, als we elkaar niet anders dan „geschie denis" vertelden, verhalen, die waar gebeurd zijn of althans gebeuren kunnen, dan zou 't leven wei nig aan; ze blijven altijd „sprookjes", d. w. z. dingen, die niet heusch gebeurd zijn. Maar dit i» erg jammer! Men moet sprookjes lezen en aanhoo- ron. alsof zij gebeurlijk zijn en alsof wij ze kunnen nadoen In ons leven. En dat kunnen wij ook, als we maar tot die hoogte van wijsheid stijgen, waar sprook jes geen ..sprookjes" meer zijn. En dit is nie% zoo moeilijk als men wel denkt; men behoeft er al leen maar 'n beetje minder voor aan zichzelf te den ken dan aan anderen. Wan,t het kort begrip van elk goed sprookje komt hierop neer: De nood van den vijand is 'n goede gelegenheid om van den vijand 'n vriend te maken. Grijp die gelegen heid aan! Zoudt gij 't heele menschdom wantrouwen, omdat tien mensehen u bedrogen? Wantrouwen groeit wol, maar niet in 't zonnelicht; terwijl vertrouwen licht en blijdschap beide is, ook al wordt het beschaamd. Zou 'n werkelijk goed mensch in staat zijn kwaad van anderen te spreken? En indien lk van anderen ging vertellen, dat zij zonden deden, die ik zelf be drijf. zou er dan 'n woord te bedenken zijn. dat dui delijk genoeg de verachting weergaf, die ik mijzelf moest toedragen? Dit is ondenkbaar. Neen, wie geringschattend over sprookjes spreekt, die heeft zo nog nooit goed gelezen, en begrepen nog minder. Die heeft zoomin begrip van hun waarheid als van hun zonneschijn; en de wijsheid van den dich ter zal hem nooit naderen. Zoo zei eens 'n dichter van Wijsheden, dat men, kwaari met goed moest ver gelden en dat men zijn vijanden moest liefhebben, 't Klonk als 'n sprookje; maar de menschhaid gevoel de da kostelijke wijsheid, die in dezo dwaasheid ver borgen, lag, zóo innig diep, dat zij haar twee dui zend jaren lang van 't eene geslacht aan het andere overreikte. Er zijn geschiedkundige waarheden, historische fei ten, historische vertellingen, die 't in, waarde en be- teekenis tegen zulke sprookjes moeten afleggen. Wat kan, 't het hart schelen, of er ooit zulk 'n Samari taan leefde? Dit is de bergtop waar gij heen moet, dit is de zeilsteen van, uw hart. want de begeerte naar het volkomene is den mensch ingeboren En dit moet ge begrijpen „Zoo roept geen rave om de spijze. Zoo trekt geen bloeme naar de zon, •Als 't hart naar U, Algoede, Alwijze! U, Licht- en Liefde-, Levensbron!" Hymne. Ten Kate. En, dat „Volkomene" wijzen ons do sprookjes aa», die wij in ons leven tot werkelijkheid moeten maken. Wat hindert het, dat de historische critiek van ai- breeht Beilinck 'n verzonnen figuur maakt? Wij moe ten trouw zijn aan 't eens gegeven woord, al zou den we er levend voor begraven worden. Geen enkel woordbreker heeft de wereld nog ooit 'n enkelen stap verder gebracht. Wat hindert het, dat Antigone even min ooit bestaan zou hebben als Koning Kréon? Zij eerbiedigde de hoogste wet der liefde, zoo leert ons het verhaal, en dit is voldoende. Denken de critici het ideaal der hoogste Wijsheid, der hoogste men- schelijke Goedheid te kunnen wegnemen, als zij straks bewijzen zullen, dat Jezus Christus nooit be staan, heeft? Nu, dan mogen zij verstand van historie hebben, maar van menschenharten hebben zij het niet. Omdat de begeerte naar het hoogste en het beste elk menschenhart is ingeschapen. En, dat hoog ste en beste vinden wij In vertellingen, gelijkenissen, sprookjes. En hij die er niet naar luisteren kan, of wil, berooft zichzelf van veel schoons. „Er lag 'n knaapje in zijn wiegje, ...Natuur, zijn min,nemoer sprak. Terwijl ze hem tilde op heur schoot; „Zie, dit boek schreef uw Vader voor u Lees het vlijtig, dan wordt ge groot." Toen zei ze: „Kom, ga met mij meó Naar een vreemd, een onbekend land En lees wat nog niemand las In de schriften van Gods hand." En hij ging met moeder Natuur Langs stroom en berg en dal, En zij zong voor hem nacht en dag De rijmpjes van 't Heelal, En werd het soms bang aan zijn hart En. scheen hem de weg soms lang, Dan verzon zij een nieuw verhaal Of een wondervoller gezang." Over AgassJZ. Longfello.w.. La,at ons dan óok leeren luisteren naar die ver halen, die gelijkenissen, 'die sprookjes van schoon heid en waarheid, welke door ons betracht, waarde en kleur van liefde en goedheid aan ons leven geveu kunnen- Laat ons dan vol vertrouwen leven tusschen men schen, die wantrouwend zijn Laat ons vrij van hebzucht leven, tusschen men schen, die hebzuchtig zijn. Laat ons vrij van haat leven tusschen menschen, die haten. Laat ons dan gelukkig leven tusschen menschen, die het Geluk niet kennen. Dan zullen wij zijn als steden op bergen. Dan zullen wij zijn als Goden, gekroond met blijd schap. H. d. H. Van dit en van dat. dat dc menschen zoo slechl niet zijn?! Dit briefje heb njg anders dan 'n schrik zijn; en omdat dit wel lk Bevonden bij mijn visdivijver; on hij lis hol h.m to SI.j,rjklljk wezen Mu. kebben we spro„k. v°or „Alt. zoon van SWiamme. Gelooid zij Am je3 verzonnon. En dlo vertellen we elkander: naamIk heb hel oosdrtift on den hof wïiarbmnon Er een6 m die ,n v(jand kad en wen dammen. De heer De Haas, de Nederlandsche; kampioen hield dezer dagën te Amsterdam een zeer interessante le zing over „Het Damspel" bij w.'.'ze van inleiding tot een cursus voor dammers. 'Spreker vertelde, dat, naar men beweert, dit spel reeds plm. 2000 jaar vóór Chr. werd beoefend en dat Plato Herodotes en Aristoteles reeds over dam men schreven- Historisch juist is echter, dat in 1547 reeds een daanwerk verscheen van Antonjo Toreque- made. Als een der belangrijkste werken uit de 18de eeuw, roemde spreker zeer het werk Manoury. Verder gaf spreker als diens meening te kennen, dat het damspel in ons land in doorsnee zeer hoog slaat, doch dat de Franschen op ons hun uitgebreide school, hun groote collectie dam werken vóór hebben, terwijl onze damliteratuur in de laatste jaren eenige boeken rijker werd. Nadat spreker aog geruimen tijd had stil gestaan bij de ontwikkeling van he.t damspel In ona land git- naamIk heb het opschrift, op den hof waarbinnen uw vijver ligt, gelezen, en daar ik als openbaar schrij ver mij kan vestigen waar ik wil, zoo heb ik 'n plaals gekozen tegenover uwen vischvijver, waar ik alle voor bijgangers zien kon, zonder gezien te worden. En ik heb er over de z^Ven duizend geleld. De meestem hunner hebben ook uw opschrift gelezen, en p~ezen dan Mohammed, die zulke zonen heeft. Niemand heef! uw vischvijver beroerd. Gezegend zij uw geloof in de menschen! Gezegend zij Allah, AIlili al Allah, gezegend zij Mohammed, zijn grootste Profeet!'' Ja. het Ooslen heeft vele mooie sprookies en het is 'n rijkdom voor den geest ze te kennen. Haar wijsheid heeft haar licht ook in hef Weslen doen schijnen en hel Westen mag daar het Oosten dankbaar voor rijn. Maar.... ook het Westen heeft zijn sprookjes ik zeg: „zijn sprookjes'" ook hef Westen heeft zijn verhalen van beloonde- eerlijkheid, beantwoorde trouw, beantwoorde liefde, beantwoorde vriendschap, l>eantwoorde toewijdingook het Westen heeft zijn ge tuigenissen van hart en karakter, die als lichtende lam pen. op gelieven hoven elk geslacht, ook dit' geslacht den weg des heils en den weg <jer ware mienschelijk- heid wijzen. Er zijn hier vertellingen zoowel van heele familiën als van enkelingen, in omloop, die ons de overtuiging geven. dat. wat verbeelding, imaginatie be treft. ons werelddeel voor het Oos'en niet behoeft on der te doen. Ook hier weet men van advocaten, die 't opnamen voor 'n beroofde en tot den bedelstaf gebrachte familie, en die, gedreven door hun oerlijkheidsrin en door hun drang tot redden zoon familie er weer boven op hielpen. Ook hier weet men van 't toever trouwen va'n .groote sommen, die later eerlijk en zonder hij diep vijand vond, uitgeplunderd en mishandeld lapgs den weg1, toep zette hij 'm op zijn ezel ep bracht hem paar 'n herberg in de buurt, liet hem verplegen en betaalde alle onkosten." Of wel: „Er was eens 'n rijk map, van wien men zóóveel geld te leen vroeg, dat hij zelf niets meer over hield, en van het uitgeleende geld kreeg hij niets terug. Maar God zegende hem in zijp handel en bedrijf ep hij werd wederom rijk. Toen kwamen er wederom menscihen tot hem, die geld van hem ter leen vroegen en hij gaf het, wapt, zeide hij, die eersten waren wel- slecht, maar dezen zullen het niet zijn. En zijn vertrouwen werd niet beschaamd, want hij kreeg evepaJs Job al zijn geld eerlijk terug en leefde gelukkig." Nu ja, ik ben immers begonnen te zeggen, dat we elkaax „sprookjes" vertellen! „Of een andermaal was er iemand, die 'n groot kwaad deed, en hij kon 't in zijn zwijgen niet lan ger dragen; en hij ontmoette 'n mensch, aan wien hij het biechtte. En hij, aan wien hij 't biechtte, be loofde alles te zullep zwijgen ep er nooit tot iemapd over te spreken. En dilt deed hij ook; noodt ont snapte 'p enkel woord van 't hem toevertrouwde ge heim zijn lippen. Maar de ander, de biechteling, vond dit zóo gek en idioot, dat hijzelf het geheim ging rondklappen, er hij zeggende, dat die ander, die vroe gere vrind van hem, het schelmstuk bedrevep had. En toen die ander dit vernam, toen is hij niet boos geworden en heeft alleen maar gezegd: Zie. deze zijne dwaasheidd ia erger dan de eerste; waoR. hier mee vonnist hij zichzelf." Ja, er zijn sprookjes, die wonderlijk veel van ge vraag naar loon, met rente en al zonder dat liierop schiedanis hebben; maar niemand peemt ze aJs zooda- ledig en niet ledig. Gek toch, dat, als je op je hoofd gaat staan, al je bloed naar beneden loopt. Als ik op mijn voe ten sta, doet 't dat toch niet' Dit werd in 'n gezelschap opgemerkt door iemand, die zoomin 't buskruit ajs "c zwarte garen had uit gevonden. 'n Ander uit 't gezelschap antwoordde hier- op. dat dit nog al duidelijk was, want. zei hij, dat komt immers, omdat je voeten niet leeg zijn. I Ep de man van 't hoofd, die de eerste opmerking i gemaakt liad, begreep maar niet, waarom al de an deren la,chtep. mededeelingen tusschen visschen. Onlangs heeft'n Engelsdhman, Field geheeten proe ven genomen of visschen elkaar kunnen meedeeleu, wat hup wedervaren is. In een van de visehvijvers van Guildford wierp hij 'n levende forel, dien hij gevangen had. Toen deed hij versch aas aan denhoek, maar kon geen enkelen visch meer vangen. In 'n anderen, even goed voorzienep vijver, waar hij geen gevangen visch in wierp, kon hij zooveel forellen vangen, als hij wilde, en deed dit ook. Maar toen hij er weer 'n. gevangen visch in wierp, was 't met het vangen gedaan. Waaruit af te leiden is. dat -de vrijgelaten visch op de een of andere manier den apderen visschep heeft medegedeeld, wat er mee hem gebeurd was. Deze gevolgtrekking wordt door Kapitein Ward bevestigd uit eigep ondervinding bij het vangen van grondel ingen. Kapitein Yarrel zegt, dat zekere zingende visschen 'n gonzend geluid" maken, dat op twintig vademen diepte te hooren is, ep hij houdt het er voor, dat hun stemgeluiden, evenals bij vogels, waarschijnlijk 6e minpetaal tusschen de mannetjes ep de wijfjes of waar schuwingen voor de anderen zijp. coquetteiue. Coquetterie is 'n lokaas, waardoor de bezitster piet zoozeer iets vangt, dan wel vroeg of laat; of misschien wel nooit zelf gevangen wordt. En altijd tot haar sehade, want verstandige manpen houdep er zich niet mee op, laten er zich piet door misleiden en zul len er nooit 'n vrouw iets liever om vinden, laat Htaap waardeeren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1912 | | pagina 9