if ent,
Meriascle ffiiem
Voor Dammers.
Zaterdag 27 Januari 1912.
56e Jaargang. No. 5061.
iDERDE BLAD.
Oplossing Probleem No. 73
van D. Dissel te Den Helder.
Stand; zlwantt, 11 schijven op: 4, 7, 9, 12, 13, 14,
6, 17, 18, 21 en 26.
Stand wit, 12 schijven op: 20, 24, 27, 28, 32, 33,
.6, 40 tot 43 en 45.
Oplossing:
Zwart: 14
25.
46.
Wit: 4237.
3731. 36
2822. 46
22 2. 21 32.
2 14.
Oplossing Probleem No. 74,
van H. Aarts te Oudkarspel.
Staflid zwa,rt, 11 schijven, op: 2, 8, 9, 10, 13, 15,
.6, 18, 23, 25 en 28.
Sta,nd wit, 12 Schijven op: 26, 32, 35, 36, 38, 40,
1, 43, 45, 47, 48 en 49.
Oplossing:
Wit: 2621. Zwart: 28 46.
4842. 16 27-
3631. 27 36.
3832. 46 28.' 5
3530. 25 34.
40 29. 23 34.
47—41. 36 38.
43 5.
Goede oplossingen ontvingen we van,:
P. J. W. te Anna Ppulowna, R. Z. te Callantsoog,
ff. S. te Hoogwoud, Jb. B. te Hoogwoud, D. B. te
Berkhout, Jb. B. en P- S. te Oudkarspel, P. N. te
Dudesluis, K. B., C. B. en D. O. Aan. te N. Niedorp,
k R te, Schoorlda.m, D. A. B. en C. P, te St. Maar
ten, D. K., J. K. en J- de V. te Winkel, C. L. en
2. S. te KoLhorn, L. K. Szn. te Noordscharwoude,
lac. K. te Zuidscharwoude, H. J. G., G. de W. en
K. H. te Schagen, J. V. en C. S. te Keinsmerbrug,
K. V. en S. E. te Koegras van de nos. 73 en 74.
H. A. te Oudkarspel van no.. 73 en D. D. te Hel
ler van no. 74. Bij de oplossers van de nos. 71 en
<2 vermelden wij nog J. V. te Keinsmerbrug en A.
R. te Schoorldam.
Probleem No. 75,
van A. van, Nienes te Noordscliarwoude
Zwart.
durende de laatste 10 jaren en als zijn meening te
kennen gaf, dat de groote vlucht, die het dammen in
ons land nam, voor een groot deel op rekening der
pers moest worden gesteld on ook ten zeerste het
amateurisme in ons land roemde, waarvan hij esnige
staaltjes mededeelde, werd een aanvang gemaakt met
het vertoonen van allerlei standen, combinaties, slag-
zatten, eindspelen enz.
De voordracht werd door een zeer talrijk publiek
gerekend was of om gevraagd werd -- terug weiden
gegeven. Ook liier weet nicii van toevertrouwde ge-
neimen, stil uitgesniktc tranen van nerouw eu
gnig; van beden om vergjileius en s.iüe meenten aan
vertrouwde harten, waarvan de wereld glooit iets we
ten mocht,.... en waarvan de wereld dan ook nooit
iels te weten kwam; van in de bres-spangen voor anue-
ren, van volstrekt met aan ziclizelven denh.cn, van a.L.n
maar denken uun hel gel uk van den vriend, aan
JL/e V vu L Ui u l, nwu UVUI otll *CV1 n
met veel aandacht gevolgd. Het was een welgealapg- (geluk van Jiaar of hem, die in 'n onbewaakt oogeu
ulik riohzedven gpt en meende voor neet 'n uari ».,ei
minder dan heei n leven te mogen geven, en ook mei
anders geven kon. Hartroerende ven uilen, onbevangen
aangehoord en onbevangen in praktijk gebracht, oin
lucuwe lauweren te liecrn en aan de kroon der mensen
huid. Heetor en Andromaehe leven voort in de huwelijks
zangen, die 'heden ten dage gedicht worden. Orestes en
Pylades, David en Jonathan, de „Burgpqhaft'' van
Sfiijllftr worden op nieuwe wijzen gezet en'gezongen door
de vrienden van net huidig geslacnt. De een durft zich,
als 't moet, vernietigen voor den ander, en de ander, j
die dit weet, haast zich den een vóór te zijn. Die
verhalen ik ken er duizend behelzen de ge-
de lezing.
Voor de te houden cursus, die onder leiding der
keeren J. H. Woudenberg en D., de Waard van het
Vereepigd Amsterdamsch Damgenootschap gehouden
za,l worden,, meldden zich na, afloop 27 personen ARR;
thans is hét aantal de 50 reeds overschreden.
CCCXXXIV.
sohiedenis van mcnschcn, die door liet gewoel der i
wereld heen, 'n wedloop houden in edetmoedigheid, en;
deze mededingers bazuinen dit niet uit, vragen-om geen
lauwers, maar gaan sül hun weg, wetend, dat nuu
kroon n „o n v er der f 1 ij ke' is, waarvan de we-:
reld niet benoeft' te weten.
'l Is alleen maar jammer, dat 't raeerendeel dier ver-
halen uit „sprookjes" bestaat. „Sprookjes zeg
ik, mooie „sprookjes die ons ineL beschaming slaan,
die ons met hun lieve stemmen verwijten doen, billet- i
der dan de bitterste scheldwoordenthe ons onze vroe-
gere vrienden, onze vroegere geliefden die alles ge- i
loofden wat wij hen voorlogen en wijs maakten doen 1
uitvluchten. „Sprookjes'' van 'n eerlijkheid, die
SPROOKJES.
Wij gevoelen ons nooit zoo beschaamd, als wan
neer wij geprezen worden.
Geprezen, t,e worden is 'n zegen, nis do geprezene
maar weet, dat hij dien prijs niet; verdient.
Thomas a Kempis.
Voor dezen keer wil ik u eens 'n sprookje vertel
len, dal ik jaren en jaren geleden al gelezen heb, en
dat ik tot mijn groole genoegen eeniga maanden terug,
weer in herinnering vond gebracht in een onzer ge
ïllustreerde tijdschriften, 't Is 'n sprookje uit liet Oosten,
vanwaar wij zoo veel sprookjes, kinderlijk verteld, eer
lijk en opvoedend bedoeld, ontvangen Ihebben. r
lk zal beproeven het /.oo getrouw mogelijk over te door ons niet'werd betracht; die wij misbruikt heb-
vertellenI j>envan 'n goedlieid, die wij in staat van beschuldi-
In het Oosten leefden eens drie broeders. Zij heetten 'ging stelden, om onze eigen viesheden te bedekken
Sadi, AciEmed en Ali. Bij den dood van hunnen vader j en voor het oog van de oningewijde geloovigen vrij uit
hadden zij de gelofte afgelegd, om 'n pelgrimstocht te ie gaan. „Sprookjes" van rechtschapenheid, die geon
gaan doen naar het graf van den Profeet, die, zooals „rechtschapenheid'" wós; van vriendschap, wat geen
bekend, te Mekka begraven ligt. Sadi had 'n prachtigen "vriendschap", liefde, wat geen „liefde"', waarheid, wal
grooten tuin, waarin de mooiste en zeldzaamste rozen 'geen „waarheid"' was.
bloeiden, waarvan hij er jaarlijks honderd duizenden!0 jjen ik 'n lasteraar 'n aanklager?! 'n beschuldiger?!
zond «aar Pagami, om er daar rozenolie van te laten Durft dan iemand zijn iianden opheffen en zeggen:
bereiden, die hij dan voor duren prijs verkocht. Daar „Ziet. ze zijn rein!"'? Durft er dan een zich den
kon hij goed van leven. Achmed, had bij, den dood naam van „goed" laten aanleunen, zonder in verzei
zijns vaders, diens vogels gekregen, papjgaaien, par- te komen zonder rood van {schaamte te worden?! Waar
kielen, kakatoe's en andere mooi-gekleurde vogels, waar 1IS onze dankbaarheid gebleven, die wij Goden mensahen
hij handel in dreef. Zijn vogelkooien waren beroemd schuldig waren, voor 't vele goede, dat zij ons gaven.-'
in heel het land; hij verkocht zijn vogels tegen duren \yaar was 0nze bescheidenheid, toen wij 'n enkele maal
prijs en leefde er goed van. Ali had niets anders dan ie)s deden, dat de wereld „goed' noemde, omdat zij
n vijver met vissollen, en ofschoon de overleden vader drijfveeren niet kende, die ons tot liet doen daarvan
bij hel maken van zijn testament meende eerlijk en brachten
onbevooroordeeld gehandeld te hebben: „Sadi den
tuin met rozen, Achmed de kooien met vogels, Ali den GoedP l
vijver met vissohen' zoo was toch Ali de armste MLs(rouw dit woord..Slechts Eén is goed", zegt
van do drie. want de opbrengst van den vijver was Christus,
maaivgering. En .heeft deze Eéne in de eerste scheppingsweek
voor de gebroeders op reis naar Mekka gingen, zei ()ok 6Cheps'len „goed" genoemd, dit deden sinds
de een lot den ander „Hoor eens, wij hebben vrouw Dc Dllivcl en zijn erven slechts, de schelmen,
noch kind, noch n dienaar, om ons eigendom tc Wien win5l de dwazen wien 't verlies aanbrengt,
beschermen. Aan wien zullen wij dan onze eigendommen Gevaarlijk is dat woord geworden. Nog heden
toevertrouwen gedurende den tijd dien wij afwezig zul- Süchl OI,heil vaak ccn ^oéde buur, die eerst
len zijn?'
En Sadi.
die de oudste was, zei
Uw morgens tot gehakt van beuzelpraat
„Zie ik weet, dat Versnijdt en 's avonds met uw goeden naam
ir ik iH'minn ri„ i.n.
do mcnschcn bijaeloovig zijn, en daar zal ik rekening 1[Mr {jlc0 hel|„' ,s„ik;rcn. Goede vrouwen ken ik,
mee houden, fcn hij nam n pot mol Ver! en 'n Welhaas, zoo k„iscJi als die van Polifar;
Wit
Stand zwart," 9 schijven op: 6, 10, 14, 16, 18, 19,
27, 28, 29 en een dam op 32.
Stand wit, 11 schijven op: 17, 25, 26, 36, 40, 41,
42, 44, 47, 48 en 50.
Probleem No. 76,
van W. Speets te Hoogwoud.
Zwart
Wit
Stand zwart, 13 schijven op: 1, 2, 5, 6, 9, 11, 12,
17, 18, 21, 22, 26 en 35.
Stand wit, 13 schijven, op: 20, 23, 28, 29, 31, 33,
34, 36, 37, 38, 41, 46 en 49.
Oplossingen van bovenstaande problemen in te zen
den uiterlijk Maandag 5 Februari aanstaande.
CORRESPONDENTIE.
D. O. Azn. te Nieuwe Niedorp. Met belangstelling
nam ik kenpis van een en a.nder. De schijf winst te
gen den heer B. had deze kunnen verhinderen door
te spelen: 2329 of 2328, 2832, 26 48. Ook
de andere stande'n ging ik na; daar deze partijen
nog niet uitgespeeld zijn, mag ik hierover niets schrij
ven. Gaarne ontvang ik beide partijen.
Jac. K. te Zuidscharwoude. Van de heer De H.
vernam ik een en ander. Gaarne voldoe ik aan uw
verzoek. De overwinning tegen Den Helder was op
het kantje af.
K. H. te Schagen. Er is een bijoplossing in. Indien
wit 4439 speelt is de stand overwegend. Zie het
eens na.
groote kwast en hij schreef op de poort van zijn rozen
tuin: „Weet, wandelaar, dat dit 'n toovertuin is. Wan
neer gij u aan den geur van mijn rozen zult ver
kwikken, is u dit gaarne toegestaan. Maar zoo gij er een
van afplukt, dan wordt ge terstond in 'n hond veran
derd.' "1
Acfhmed, dc tweede broeder gei: „Ik weel, dat ide
menschen laf zijn. Ik zal 'n hond bij mijn vogels
opsluiten, en tlan zal niemand het wagen mijn vogel
huis te betreden.' Hij sloot het dier op bij zijn vo
gels en schreef op de deur: „Deze hond zal den
(dief verscheuren.'
Maar Ali, de jongste broeder, zei: „Hoe kan ik
verwachten, dat mijn medemensch mijn vriend zal zijn
en eerbied zal hebben voor mijn. eigendom, wanneer
ik begin met hem te wantrouwen en doe alsof hij
mijn vijand is Als ik hem woorden van schrik zeg
en zijn leven bedreig? Neen. ik zal tot hem sproken
als lot 'n broeder en van hom verwachten, dat hij
doen zal tegenover mij, zooals ik zou doen tegenover
hém."
En hij schreef op de deur van den hof, die naar
zijn vijver voerde: „Weet, wandelaar, dat deze vischl-
vijver alles is, wat ik bezit. Wanneer ik bestolen wordt,
dan zal Ik in grooten nood zijn. Handel dus, zooals
gij in mijne plaats zoudt willen behandeld worden.'"
Toen elk der "broeders zoo ieder op rijn eigen
manier voor rijn eigendom gezorgd had. begaven
rij zich'vol vertrouwen op weg naar de heilige stad,
om daar op 't graf van Mohammed te bidden.
En na verloop van drie maanden keerden zij terug.
Maar Sadi .vond de deur van rijn rozentuin openge
broken en alle rozen afgeplukt. Jammerend rukte hij
zich de liaren uit hel hoofd eu riep: „O, menschen,
wat zijl gij slecht! Gij gelooft dus niet aan hoogero
machten!" Hij vond aan 'n rozenslam 'n briefje be
vestigd, waarop stond: „Sadi, ge zijt 'n leugenaar! Ik
heb al uw rozen afgeplukt en ben toch niet in 'n
hond veranderd!" Toen Werd hij in rijn droefheid
neg boos ook, en begreep niet, dat hij zelf aanleiding
gegeven had tot die bespotling.
En terwijl hij; nog stond Ie klagen en allerlei leclijke
woorden zei over alle menschen, kwam Achmed aan-
loopen, en deze riep; .,,0. ik dwaas! Waar waren toch
mijn gedachten toen ik dien hond in dat hok zotte
Hij heeft al mijn VbgeJsj dood gebeten, en heeft ergens
'n uitweg moeten vinden, want bij is nergens te zien
O, ik dwaasik dwaas
Toen verscheen ook Ali, de jongste broeder. Maai
bij klaagde en jammerde niet. Integendeel, Jiiji was
vroolijk en wel te moede, en zei ..Ziet ge nu wel.
En goede, goede moedors, die haar kind
Gebruiken bij intriges, en wier liefde
Haar eigen vleesch en bloed, uit louter liefde
Kalm ter verdoemnis wijdt; en goede vrienden,
(Heel goede) die zich zóó knellen aan uw hals,
Totdat zij, eenmaal vastgezogen, u slikken doen,
Als katten idoen, naar "t heet, bij jonge kind'ren.
Aurora Lcigh.' Mrs. B. BROWNING.
-T-v n - r
Want dit is liet voimi6 van onze goedheid, dat zij
piet spontaan is; haar warmte is niet latènt; onze
vriendschap heeft dikwijls zóózeer bijsmaakjes van
knoflook en a,ndere kwalijk riekende gewassen om
dan, maar „knoflook" te zeggen dalt menig vriend
ze niet lust. Een vriend is geen schuurpaal, om. even
als koeien doen, er zijn onbehagelijkheden aan af te
schuren, Wat gaat bij velen pardon, ik versprak
mij! wat gaat bij de meesten voor „liefde" door?
Stoeien kan 'n uiting van liefde wezen, en verdient
als zoodanig aanbeveling; maar daarom is alle stoeien
nog geen liefde. Al wat zoent, heeft nog niet lief;
dat hebt ge aan Judas gezien. En ik verzeker 't u,
dat er na Judas nog heel wait Judaskussen gevallen
zijn; want at is Judas dood, zijn soort is het niet.
Liefde, waarachtige liefde is nog iets anders, iets
meer en iets hoogers dan. 'n beetje mallepraat en
wat gezoen; en wie niet weet, dat er ook tranen bij
behooren, "heeft er zelfs geen begrip van. Vreemd
hè? En onze weldadigheidszin, ons brood-geven aan
den hongerige, water aan den, dorstige, 'n kleed aan
den zwerveling, doet zij niet vaak denken aan Mat-
theus zooveel, waar gesproken, wordt van menschen
die voor zich laten uittrompetten? En zijn de paar
keeren, waarin wij ons best deden iets goeds te doen
al was 't dan ook goed met 'n onbetrouwbaren
zellkapt; ja, misschien wel des te meer, paarmalte dit
erger was zijn die arme paar keeren ons dan
geen oorzaak geweest, om in ijdele zelfvoldaanheid
nèer te zitten en te pruttelen van 'n dankbaar zijn
niet te wezen als de reöt? Ging 't zoo niet? Het:
„ik dank u, Heer, dat ik nietben alsli ij",
ligt in duizepd vacatiën in onzen mond bestorven.
Maar 't is zelfbedrog, niets anders dan zelfbedrog
en wie 'n mensch n.let aanzien of groeten zou, omdat
deze zoo hoe zal ik zeggen?! zoo slecht, zoo
ij del, zoo onbetrouwbaar is. laat die beginnen met
't glas boven zijn waschtafel kapot te slaan, dan
is tenminste niet 's morgens vroeg reeds zijn beele
dag bedorven.
Neen, als we elkaar niet anders dan „geschie
denis" vertelden, verhalen, die waar gebeurd zijn
of althans gebeuren kunnen, dan zou 't leven wei
nig aan; ze blijven altijd „sprookjes", d. w. z.
dingen, die niet heusch gebeurd zijn. Maar dit i»
erg jammer! Men moet sprookjes lezen en aanhoo-
ron. alsof zij gebeurlijk zijn en alsof wij ze kunnen
nadoen In ons leven. En dat kunnen wij ook, als we
maar tot die hoogte van wijsheid stijgen, waar sprook
jes geen ..sprookjes" meer zijn. En dit is nie%
zoo moeilijk als men wel denkt; men behoeft er al
leen maar 'n beetje minder voor aan zichzelf te den
ken dan aan anderen. Wan,t het kort begrip van elk
goed sprookje komt hierop neer:
De nood van den vijand is 'n goede gelegenheid om
van den vijand 'n vriend te maken. Grijp die gelegen
heid aan!
Zoudt gij 't heele menschdom wantrouwen, omdat
tien mensehen u bedrogen? Wantrouwen groeit wol,
maar niet in 't zonnelicht; terwijl vertrouwen licht
en blijdschap beide is, ook al wordt het beschaamd.
Zou 'n werkelijk goed mensch in staat zijn kwaad
van anderen te spreken? En indien lk van anderen
ging vertellen, dat zij zonden deden, die ik zelf be
drijf. zou er dan 'n woord te bedenken zijn. dat dui
delijk genoeg de verachting weergaf, die ik mijzelf
moest toedragen? Dit is ondenkbaar.
Neen, wie geringschattend over sprookjes spreekt,
die heeft zo nog nooit goed gelezen, en begrepen nog
minder. Die heeft zoomin begrip van hun waarheid
als van hun zonneschijn; en de wijsheid van den dich
ter zal hem nooit naderen. Zoo zei eens 'n dichter
van Wijsheden, dat men, kwaari met goed moest ver
gelden en dat men zijn vijanden moest liefhebben,
't Klonk als 'n sprookje; maar de menschhaid gevoel
de da kostelijke wijsheid, die in dezo dwaasheid ver
borgen, lag, zóo innig diep, dat zij haar twee dui
zend jaren lang van 't eene geslacht aan het andere
overreikte.
Er zijn geschiedkundige waarheden, historische fei
ten, historische vertellingen, die 't in, waarde en be-
teekenis tegen zulke sprookjes moeten afleggen. Wat
kan, 't het hart schelen, of er ooit zulk 'n Samari
taan leefde? Dit is de bergtop waar gij heen moet,
dit is de zeilsteen van, uw hart. want de begeerte
naar het volkomene is den mensch ingeboren En dit
moet ge begrijpen
„Zoo roept geen rave om de spijze.
Zoo trekt geen bloeme naar de zon,
•Als 't hart naar U, Algoede, Alwijze!
U, Licht- en Liefde-, Levensbron!"
Hymne. Ten Kate.
En, dat „Volkomene" wijzen ons do sprookjes aa»,
die wij in ons leven tot werkelijkheid moeten maken.
Wat hindert het, dat de historische critiek van ai-
breeht Beilinck 'n verzonnen figuur maakt? Wij moe
ten trouw zijn aan 't eens gegeven woord, al zou
den we er levend voor begraven worden. Geen enkel
woordbreker heeft de wereld nog ooit 'n enkelen stap
verder gebracht. Wat hindert het, dat Antigone even
min ooit bestaan zou hebben als Koning Kréon? Zij
eerbiedigde de hoogste wet der liefde, zoo leert ons
het verhaal, en dit is voldoende. Denken de critici
het ideaal der hoogste Wijsheid, der hoogste men-
schelijke Goedheid te kunnen wegnemen, als zij straks
bewijzen zullen, dat Jezus Christus nooit be
staan, heeft? Nu, dan mogen zij verstand van historie
hebben, maar van menschenharten hebben zij het
niet. Omdat de begeerte naar het hoogste en het
beste elk menschenhart is ingeschapen. En, dat hoog
ste en beste vinden wij In vertellingen, gelijkenissen,
sprookjes. En hij die er niet naar luisteren kan, of
wil, berooft zichzelf van veel schoons.
„Er lag 'n knaapje in zijn wiegje,
...Natuur, zijn min,nemoer sprak.
Terwijl ze hem tilde op heur schoot;
„Zie, dit boek schreef uw Vader voor u
Lees het vlijtig, dan wordt ge groot."
Toen zei ze: „Kom, ga met mij meó
Naar een vreemd, een onbekend land
En lees wat nog niemand las
In de schriften van Gods hand."
En hij ging met moeder Natuur
Langs stroom en berg en dal,
En zij zong voor hem nacht en dag
De rijmpjes van 't Heelal,
En werd het soms bang aan zijn hart
En. scheen hem de weg soms lang,
Dan verzon zij een nieuw verhaal
Of een wondervoller gezang."
Over AgassJZ. Longfello.w..
La,at ons dan óok leeren luisteren naar die ver
halen, die gelijkenissen, 'die sprookjes van schoon
heid en waarheid, welke door ons betracht, waarde
en kleur van liefde en goedheid aan ons leven geveu
kunnen-
Laat ons dan vol vertrouwen leven tusschen men
schen, die wantrouwend zijn
Laat ons vrij van hebzucht leven, tusschen men
schen, die hebzuchtig zijn.
Laat ons vrij van haat leven tusschen menschen,
die haten.
Laat ons dan gelukkig leven tusschen menschen,
die het Geluk niet kennen.
Dan zullen wij zijn als steden op bergen.
Dan zullen wij zijn als Goden, gekroond met blijd
schap.
H. d. H.
Van dit en van dat.
dat dc menschen zoo slechl niet zijn?! Dit briefje heb njg anders dan 'n schrik zijn; en omdat dit wel
lk Bevonden bij mijn visdivijver; on hij lis hol h.m to SI.j,rjklljk wezen Mu. kebben we spro„k.
v°or „Alt. zoon van SWiamme. Gelooid zij Am je3 verzonnon. En dlo vertellen we elkander:
naamIk heb hel oosdrtift on den hof wïiarbmnon Er een6 m die ,n v(jand kad en wen
dammen.
De heer De Haas, de Nederlandsche; kampioen hield
dezer dagën te Amsterdam een zeer interessante le
zing over „Het Damspel" bij w.'.'ze van inleiding tot
een cursus voor dammers.
'Spreker vertelde, dat, naar men beweert, dit spel
reeds plm. 2000 jaar vóór Chr. werd beoefend en
dat Plato Herodotes en Aristoteles reeds over dam
men schreven- Historisch juist is echter, dat in 1547
reeds een daanwerk verscheen van Antonjo Toreque-
made. Als een der belangrijkste werken uit de 18de
eeuw, roemde spreker zeer het werk Manoury.
Verder gaf spreker als diens meening te kennen,
dat het damspel in ons land in doorsnee zeer hoog
slaat, doch dat de Franschen op ons hun uitgebreide
school, hun groote collectie dam werken vóór hebben,
terwijl onze damliteratuur in de laatste jaren eenige
boeken rijker werd.
Nadat spreker aog geruimen tijd had stil gestaan
bij de ontwikkeling van he.t damspel In ona land git-
naamIk heb het opschrift, op den hof waarbinnen
uw vijver ligt, gelezen, en daar ik als openbaar schrij
ver mij kan vestigen waar ik wil, zoo heb ik 'n plaals
gekozen tegenover uwen vischvijver, waar ik alle voor
bijgangers zien kon, zonder gezien te worden. En ik
heb er over de z^Ven duizend geleld. De meestem
hunner hebben ook uw opschrift gelezen, en p~ezen
dan Mohammed, die zulke zonen heeft. Niemand heef!
uw vischvijver beroerd. Gezegend zij uw geloof in de
menschen! Gezegend zij Allah, AIlili al Allah, gezegend
zij Mohammed, zijn grootste Profeet!''
Ja. het Ooslen heeft vele mooie sprookies en het is
'n rijkdom voor den geest ze te kennen. Haar wijsheid
heeft haar licht ook in hef Weslen doen schijnen en
hel Westen mag daar het Oosten dankbaar voor rijn.
Maar.... ook het Westen heeft zijn sprookjes ik
zeg: „zijn sprookjes'" ook hef Westen heeft
zijn verhalen van beloonde- eerlijkheid, beantwoorde
trouw, beantwoorde liefde, beantwoorde vriendschap,
l>eantwoorde toewijdingook het Westen heeft zijn ge
tuigenissen van hart en karakter, die als lichtende lam
pen. op gelieven hoven elk geslacht, ook dit' geslacht
den weg des heils en den weg <jer ware mienschelijk-
heid wijzen. Er zijn hier vertellingen zoowel van heele
familiën als van enkelingen, in omloop, die ons de
overtuiging geven. dat. wat verbeelding, imaginatie be
treft. ons werelddeel voor het Oos'en niet behoeft on
der te doen. Ook hier weet men van advocaten, die 't
opnamen voor 'n beroofde en tot den bedelstaf gebrachte
familie, en die, gedreven door hun oerlijkheidsrin
en door hun drang tot redden zoon familie er weer
boven op hielpen. Ook hier weet men van 't toever
trouwen va'n .groote sommen, die later eerlijk en zonder
hij diep vijand vond, uitgeplunderd en mishandeld
lapgs den weg1, toep zette hij 'm op zijn ezel ep bracht
hem paar 'n herberg in de buurt, liet hem verplegen
en betaalde alle onkosten."
Of wel: „Er was eens 'n rijk map, van wien men
zóóveel geld te leen vroeg, dat hij zelf niets meer
over hield, en van het uitgeleende geld kreeg hij
niets terug. Maar God zegende hem in zijp handel
en bedrijf ep hij werd wederom rijk. Toen kwamen
er wederom menscihen tot hem, die geld van hem
ter leen vroegen en hij gaf het, wapt, zeide hij, die
eersten waren wel- slecht, maar dezen zullen het
niet zijn. En zijn vertrouwen werd niet beschaamd,
want hij kreeg evepaJs Job al zijn geld eerlijk
terug en leefde gelukkig."
Nu ja, ik ben immers begonnen te zeggen, dat we
elkaax „sprookjes" vertellen!
„Of een andermaal was er iemand, die 'n groot
kwaad deed, en hij kon 't in zijn zwijgen niet lan
ger dragen; en hij ontmoette 'n mensch, aan wien
hij het biechtte. En hij, aan wien hij 't biechtte, be
loofde alles te zullep zwijgen ep er nooit tot iemapd
over te spreken. En dilt deed hij ook; noodt ont
snapte 'p enkel woord van 't hem toevertrouwde ge
heim zijn lippen. Maar de ander, de biechteling, vond
dit zóo gek en idioot, dat hijzelf het geheim ging
rondklappen, er hij zeggende, dat die ander, die vroe
gere vrind van hem, het schelmstuk bedrevep had.
En toen die ander dit vernam, toen is hij niet boos
geworden en heeft alleen maar gezegd: Zie. deze
zijne dwaasheidd ia erger dan de eerste; waoR. hier
mee vonnist hij zichzelf."
Ja, er zijn sprookjes, die wonderlijk veel van ge
vraag naar loon, met rente en al zonder dat liierop schiedanis hebben; maar niemand peemt ze aJs zooda-
ledig en niet ledig.
Gek toch, dat, als je op je hoofd gaat staan,
al je bloed naar beneden loopt. Als ik op mijn voe
ten sta, doet 't dat toch niet'
Dit werd in 'n gezelschap opgemerkt door iemand,
die zoomin 't buskruit ajs "c zwarte garen had uit
gevonden. 'n Ander uit 't gezelschap antwoordde hier-
op. dat dit nog al duidelijk was, want. zei hij, dat
komt immers, omdat je voeten niet leeg zijn.
I Ep de man van 't hoofd, die de eerste opmerking
i gemaakt liad, begreep maar niet, waarom al de an
deren la,chtep.
mededeelingen tusschen visschen.
Onlangs heeft'n Engelsdhman, Field geheeten proe
ven genomen of visschen elkaar kunnen meedeeleu,
wat hup wedervaren is. In een van de visehvijvers
van Guildford wierp hij 'n levende forel, dien hij
gevangen had. Toen deed hij versch aas aan denhoek,
maar kon geen enkelen visch meer vangen.
In 'n anderen, even goed voorzienep vijver, waar
hij geen gevangen visch in wierp, kon hij zooveel
forellen vangen, als hij wilde, en deed dit ook. Maar
toen hij er weer 'n. gevangen visch in wierp, was
't met het vangen gedaan. Waaruit af te leiden is.
dat -de vrijgelaten visch op de een of andere manier
den apderen visschep heeft medegedeeld, wat er mee
hem gebeurd was.
Deze gevolgtrekking wordt door Kapitein Ward
bevestigd uit eigep ondervinding bij het vangen van
grondel ingen.
Kapitein Yarrel zegt, dat zekere zingende visschen
'n gonzend geluid" maken, dat op twintig vademen
diepte te hooren is, ep hij houdt het er voor, dat
hun stemgeluiden, evenals bij vogels, waarschijnlijk 6e
minpetaal tusschen de mannetjes ep de wijfjes of waar
schuwingen voor de anderen zijp.
coquetteiue.
Coquetterie is 'n lokaas, waardoor de bezitster piet
zoozeer iets vangt, dan wel vroeg of laat; of misschien
wel nooit zelf gevangen wordt. En altijd tot haar
sehade, want verstandige manpen houdep er zich
niet mee op, laten er zich piet door misleiden en zul
len er nooit 'n vrouw iets liever om vinden, laat
Htaap waardeeren.