Merflasclfi Bims.
Voor Dammers.
s;
el
sldt
ring
ia.
Zaterdag 16
56e Jaargang.
Maart. 1912.
No. 5089.
DERDE BLAD.
Het kind en de school.
TOL
De alzijdige opvoeding.
„Juist, meneer, alzijdigheid in de opvoeding; U be
hoeft me niets meer te zeggenik ben daar een groot
voorstander van en dat niet alleen, maar ik handel er i
ook naar. Ik laat mijn kinderen letterlijk van alles leeren.
Daar heb je b.v. mijn zoontjo Piet, die 't volgend jaar j
naar de H. B. S. gaatop school heeft hij les in de ge-
vat
Cl
in<j
•ril
^ii
wone vakken en handenarbeid en daarbij krijgt hij extra
piano viool-, dans- teoken- en houtsnijles, terwy'1 ik nog
voornemens ben, hem een cursus in rhythmische gym
nastiek te laten volgen, als er ten minste tijd voor te
vinden is
Eigenlijk heeft hij niet meer dan den Zondagmiddag
vrij, maar ik zal toch zien, dat hij aan die rhythmische
gymnastiek kan meedoen, want ik heb gelezen, dat die
zoo nuttig en ontwikkolend is en't is, zooals ik U
zei: ik ben voor de alzijdigheid, ik vind, je kunt je
kindoren nooit te veel laten loeren U behoeft me dus
eigenlijk niets meer te vertellen".
Ik wil de moeder die zoo spreekt vaders hebben
gewoonlijk geen tijd om zich met de eigenlijke opvoe
ding bezig te houden aantoonen dat haar zoogenaamde
alzijdige opvoeding al heel ergeenzijdig is. Juist deze
moeder, die zoo geheel te goeder trouw in de meening
verkeert, dat zy zoo goed opvoedt en zoo alzijdig, moet
overtuigd worden. j
Hair „opvoeding" houdt geen rekening met het licha
melijk en geestelijk draagvermogen van haar jongen,
beschouwt de zedelijke opvoeding als iets bijkomstigs
en is dus niet gericht op de vorming van een zooveel
mogelijk harmonisch ontwikkelden mensch.
Ik ken iemand, van wien men onder eenigvoorbehoud
zou kunnen zeggen„al wat in boeken staat, is in zijn
hoofd gevaren" en de man ziet geen kans om een
spijker in den wand te slaan zonder zich ettelijke malen
op de vingers te rakeniets te knutselen voor zijn
kinderen is oen genot, dat bij niet kent.
Gij roeit uit dezen of genen tak van literatuur of
kunst een of ander onderdeel aan en onze man verbluft
u met zijn bekendheid daarmee, spreek hem evenwel
niet over een wandeling, als de straten een beetje glad
zijn, want, ging hy' op uw herhaald aandringen met u
mee, dan zoudt ge voor spot met hem op de wegen
verkeeren.
Verstandig ontwikkeld is hij genoeg en logisch rede-
neeron kan hy ook, maar een boodschap voor zichzelf
of zyn vrouw doet hij verkeerd; zijn inkomsten en uit
gaven in balans houden, is een kunst die hij niet ver
slaat;zjjn geleerdheid omhult hem als een wolk,
maar zijn persoonlijkheid geldt als nul vóór 'tcijfer!
Sterrenkunde is een liefhebberijstudie van hem; maar
nooit bonsde het bloed'in zijn slapen, a7B hij den hemel
met een heirleger van fonkelende diamanten bezaaid
zag!
Hy verveelt zich.... op een concert
Te strijden voor een ideaal, is een genot, dat hy niet
kent 1
Ia waarheid: het groote aan lal typen en caricaturen,
die wy dagelijks om ons heen kunnen waarnemen, be
wijst voldoende, dat het mogelijk is de verschillende
gaven en krachten van den mensch eenzijdig te ont
wikkelen.
Om nu te komen tot een harmonische ontwikkeling
van alle lichamelijke, verstandelijke en zedolyke gaven
en krachten, moeten de fouten en gebreken der oude
opvoedings- en onderwijsmethoden aangewezen en ver
beterd worden.
Een groote fout begaat men in de eerste plaats door
te denken en te doen alsof de lichamelijke, de verstan
delijke en de zedelijke opvoeding drie verschillende „op
voedingen" zijn, ieder met een afzonderlijk gebied. By
een goed begrip van de alzijdige opvoeding wordt er
integendeel naar gestreefd verband te leggen tusschen
die drie, zoodat zij eikaar steunen, met elkaar in even
wicht zijn en er dus harmonie bestaat in het opvoedings
werk.
De moedor, die meent, haar kind van alles te moeten
laten leeren, de vader, die zy'n zoon ter wille van de*
zoogenaamden strijd om 't bestaan voortdrijft van het
eene examen naar 't andere, en de school met haar
hoofdzakelijk intellectualistische opvoeding, alle drie be
grijpen zy het opvoedingswerk slecht of in 't geheel
niet.
(Wordt vervolgd.)
NATHAN DER WEISE
von G. E. LESSING.
RITTER ERNST VON POSSART
Men behoeft slechts ouder te worden, om zacht
moedig te wezen in zijn oordeel. Zachtmoedigheid en
wijsheid zijn éen. Goethe.
God verdraagt ons. Bedenkt dit wei, onverdraag-
j-jzanie menschen! De Gasparin.
4
De aarde heeft geen verhevener en seliooner
schouwspel aan te wijzen dan 'n liefde, die zelfs de
.verdraagzaamheid verdraagt, en. de boosheid van
Jen, kwaadwillige niet goedheid beantwooi-dt.
Robertsen.
't Is voorbij; en geen onzer zal ooit meer genieten
»an den wonderschoonen „Nathan", zooals Ernst von
Possart, Duitschlands grootste tooneelspéler, dien
vist uit te beelden, 't Is voorbij, en als 'n sprookje
i a' ging 't ons voorbij, aandoenlijk, plechtig, vol ontroe-
van godsdienstige aandoening; a.ls 'n. sprookje
fan verbeven, waarheid, dat uitgrijpt boven, der men-
optieken kleinzielig gedioe en veelal door menschen niet
gegrepen kan worden. Wat is schoonheid anders dan
leenwijzing naar 't ideale? Wat is idealisme anders
lan, vrooomheid en, begeerte naar harmonie?
En hier waren voor ons twee krachten van mis-
chien wel gelijke grootte werkzaam, om ons dit te
oen beseffen,; meer nog: te doen gevoelen, te doen
egrijpen met onze ziel. Lessing schreef de „Nathan"
n Von Possart vertolkte ons het gedicht.
Laat mij u even van den schrijver iets meedee-
mp ;u; dan weet ge met wien go te doen hebt.
",fl Gotthold Ephraïm Lessing werd den 21sten Janu-
i'i 1729 te Camenz, in Saksen, waar zijn vader pre-
wikant was, geboren. Ik vertel u dit opzettelijk, om-
at er 'n legende in, omloop is, dat hij van Jood-
Jü i :he afkomst zou zijn, en hij a,ls „Jood" met voor-
efde „Nathan" de deugdvol zou hebben toebedeeld.
taar dit is zoo niet. Door verstandige ouders opge-
>ed, wist hij, dat men geen „Christen" behoeft te
jn, om 'n goed mensch te wezen; evenmin als men
1 «jaar „Jood" voor behoeft te zijn. In het vierde be-
'rijf ik loop nu mijzelf maar even, vooruit
het vierde bedrijf van „Nathan"' zegt Lessing zelf
t duidelijk: „De Christenen hebben in hun haai
gen. de Joden, Nathans vrouw en zijn zeven zenen.
Ie allen in, het huis van Nathans broeder gevlucb.
aren, verbrand. Niets had hij meer om I: te heb
ben. Hij heeft in stof en asch gelegen voor God,
en geweend, geweend; getwist met Godes raad, ge-
inord, gewoed, zichzelf en 't heelal vervloekt, „der
Christenheid cc-n onverzoenbare!! haat en wraak ge-
zworen". Totdat 't gezond verstand terugkwam en
bij trachtte te berusten.
.,'k Stond op en riep tot God: Ik wil!
Geef gij, o God, slechts, dftt ik wil."
Tóen werd hem door 'n rijknecht 'n, kindje toe-,
gereikt. Hij wist niet vanwaar die rijknecht kwam
en ook niet wiens kind dit was. „Ik weet niet eens,
wat men mij toen gezegd heeft.
Zooveel weet ik nog: ik nam
het kind, lei 't op mijn leger, kuste 't, viel
op mijn kruien, en snikte: God.' van zeven
gaaft Gij m' er een al weer terug!"
De Kloosterbroeder, aan wien hij dit vertelt, roept
It:
„Nathan, Nathan!
gij zijt een Christen, ja, gij zijt een Christen,
•een beter Christen was er nooit."
Waarop Nathan antwoordt:
„Wel ons!
want wat bij u mij tot een Christen maakt,
dat maakt bij mij juist u tot Jood."
Zooals gezegd dan ik ga nu weer verder over
Lessing zelf was hij te Camenz geboren, en ging
'op 18-jarigen leeftijd naar de school te Sint Afra
ii\ Meiszen, om zich daar voor zijn studie in de theo
logie voor te bereiden- Daar schreef hij 'n tooneel-
st.uk, dat hij „De jonge Geleerde" noemde, en waarin
hij alle waanwijsheid en betweterij aan de kaak stel
de. In Leipzig ging hij theologie studeeren, las er
veel comedies, die hem zooals hij later zelf ge
tuigde zichzelf hebben doen kennen, en. waar hij,
zijn „Jonge Geleerde" zag opvoeren. Het succes was
toen uitbundig; nu schijnt het verouderd.
Doch hij lcan, zich niet aan den dienst der kerk
"wijden, wat zijn ouders veel verdriet doet, en gaat
in de medicijnen, studeeren. Maar ook in, die studie
bracht hij 't niet tot 'n einde. Eigenlijk heeft hij
zich nooit geheel op 'n bepaald vak toegelegd; en
als zijn geschiedschrijver hem ,,'n zwerver" noemt, dar
is daar wel 'n kantje van aan Hij zat nu r.e Berlijn,
dan te Leipzig, dan weer te Wittenberg, schreef ver
zeil en critieken, brochures en artikelen voor dag
bladen, en had halswerk om zóóveel te verdienen,
dat hij zijn hoofd boven water hield; wat hij
in figuurlijken zin natuurlijk n,ooit gedaan heeft,
wan,t hij heeft tot aan zijn dood toe in de schulden
gezeten. Hij deed niets en hij deed van alles, maar
van 'n vasten werkkring is bij hem zelden, sprake ge
weest; en als hij er al eens een, had, dan, duurde 't
niet lang. Zijn altijddurende geldzorgen kwamen ten
eerste hieruit voort, dat hij weinig verdiende,
wat meer voorkomt bij schrijvers en geleerden en
niet altijd wist waarvan hij morgen leven zou; en
desalniettemin, er toch nooit tegen opzag, om voor
kennissen of vrienden borg te spreken of hen zijn
laatste thalers te leenen, die hij natuurlijk want
dit schijnt altijd zoo geweest te zijn nooit terug
kreeg. Zijn, altijd goed vertrouwen heeft hem zijn
leven lang in zorg doen zitten.
In 1760 kreeg hij bij Generaal Tauenzieu te Bres-
lau 'n betrekkiug als secretaris, waar hij den heelen
dag kolossale sommen moest verwerken, welke be
zigheid hem zóo zwaar viel, dat hij aan zijn vriend
Mendelson schreef, dat hij 't niet langer uit kon
houden. In 1767 kwam hij als tooneel-criticus te,
Hamburg, waar hij kennis maakte met Eva, ICönig,
met wie hij later trouwde.
In 1770 werd hij bibliothecaris le Woll'enbuttel in
Bronswijk, waar hij 15 Februari 1781 in den ouder
dom van 52 jaren stierf.
Ziedaar in korte woorden het leven van den man, I
die „Nathan der Weise" schreef, het drama, waardoor
hij beroemd geworden, is. Behalve dit, schreef hij
over Bijbel en Christendom, en het is de moeite
waard deze „Axlomata", zooals hij die geschriften
n,oemt ,te lezen.
Maar zijn hoofdwerk is „Nathan", een rijke Jood,
die te Jeruzalem woont, en, als 't scherm voor het
eerst opgaat, van de reis terug komt. Zijn huishoud
ster is 'u Christin, Daja geheeten, en hij heeft een
aangenomen dochter ,die Recha heet. Reclia zelf weet
niet beter, of zij is Nathans eigen kind.
Terwijl Nathan op reis was, is zijn huis verbrand,
bij welk ongeval zijn dochter* ongetwijfeld om het.
leven zou zijn gekomen, indien 'n daar vertoevend
tempelridder haar niet had gered. Die tempelridder
was eigenlijk 'n gevangene van, Saladin, die evenals
twintig anderen het hoofd zou verloren hebben, als
niet terwijl de beul het zwaard al opgeheven had
Saladin zelf was toegeschoten, om den beul tegen
te houden. Deze redding dankte de tempelridder aan
zijn bijzondere gelijkenis op Saladïns broeder. En nu
zwerft hij zonder doel rond in Jeruzalem, eu heeft
hij op een, van die. zwerftochten het kind van den
Jood gered, dat hem zeer genegen is, zelfs liefde
voor hem heeft opgevat, maar waarvan hij niets we
ten, wil.
Dit is 't romantisch deel van 't drama. Later komt
uit, dat de aangenomen doch te. van Nathan en de
tempelridder broer en zuster zijn, kinderen van Sa-
ladins broeder, Asad geheeten, die met een Duitsche
vrouw getrouwd was.
Maar dit alles is niets anders dan ornamentiek, en
hoe ook hier en daar schitterend door geestige op
merkingen, weinig meer dan woord-gedoe, om de ge
lijkenis van de drie ringen tot haar zuiver recht te
doen komen.
Sultan Saladin bevindt zich in geldverlegenheid, en
besluit, hoewel met tegenzin en schaamte, Nathan
"den Wijze 'n strikvraag te doen, welker beantwoor
ding ,hoe deze ook uitvalle, den Sultan gelegen,lieid
zal geven, Nathan 'n boete op te leggen.
De Sultan zegt tot Nathan: „Gij, die zoo wijs zijt.
zeg mij, wat dunkt u het beste geloof en de beste
wet?" Natjaan antwoordt: „Sultan, ik ben 'n Jood."
Saladin herneemt: „En ik een Muzelman; de Christen
staat tusschen ons in; en éen van deze godsdiensten
kan toch slechts de ware zijn. 'n ;>lan als gij. blijft
niet eenvoudig en onnadenkend daar staan, waar zijn
geboorte, 'n speling van het lot, hem neerwierp. En
blijft hij daar staan, dan is 't alleen na rijp be
raad en wijze keuze. Welnu, laat mij de gronden van
die k^uze hooren, opdat ik ze tot de mijne make.
Nathan krijgt 'n korten bedenktijd en antwoordt
dan met het volgende verhaal:
„In 't grijs verleden leefde een man in 't Oosten,
Die van geliefde hand een ring bezat.
Van niet te schatten waarde. Een opaal
Straalde uit den ring, met honderd schoone kleuren,
En had de tooverkracht, bij God en menschen
Dien aangenaam te maken, die in dit
Geloof hem droeg. Was 't wonder, dat de man
In 't Oosten nooit hem van den vinger deed.
En schittering maakte, om steeds in zijn geslacht
D^en ring te laten blijven? Naamlijk zóo:
Hij liet den ring den meest geliefde van
Zijn zonen na, en stelde vast, dat deze
Hem op zijn beurt weer aan zijn liefsten zoon
Vermaken zou, en dat de meest beminde,
Steeds, zonder aanzien van geboorte, alleen
Maar krachtens he,t bezitten van. den ring,
De vorst, het hoofd van het geslacM zou zijn.
Sultan, versta mij wel
Al naar hij zich met een der drie alleen
Bevond, en de andren niet de warmte deelden -
Vau 'i vaderhart den ring het meeste waard.
Dien, hij dan ook de vrome zwakheid had
Aan ieder In 't bijzonder te beloven
Dit ging zoolang het ging. Maar toen de vader 1
Zijn einde voelde naad'ren, kwam hij in
Verlegenheid. Twee zijner zónen, die
Zich op' zijn. woord verlieten, zóo te krenken.
Dit denkbeeld griefde hem. Maar wat te doen?
Zeer in 't geheim liet hij een kunst'naar komen.
Aan wien hij, naar 't model van zijnen, ring,
Twee andere bestelde. Geld n,och moeite
Mocht deze sparen, om de twee volkomen
Aan den oorspronk'lijken gelijk te maken,
't Gelukte. En toen de kunstenaar zijn werk
Den vader bracht, kon deze zelf den echten
Niet van de valsehe ringen onderscheiden.
Verheugd roept hij nu zijne zonen, éen
Voor éen; geeft elk afzonderlijk zijn zegen.
Eu zijn ring. en sterft. Gij luistert. Sultan?
Saladin antwoordt getroffen
Ja. ja! ik luister! Kom met uw verhaai
Maar ras ten einde.
N a, th a n.
ik ben ten. einde,
Want wat nog volgt ligt voor de hand. Nauw is
De vader dood, of elk der zonen komt
Met zijnen ring, en ieder wil het hoofd
Des huizes zijn. Men twist, men onderzoekt.
Klaagt aan. Vergeefs' Het was niet uit te maken
Wiens ring hier de echte was haast evenmin
Als wiens geloof hier 't echte is, hier voor ons.
De Sultan is met dit antwoord niet tevreden. Het
onderseheid tusschen den echten ring en de twee
nagemaakte moge al niet te zien zijn, maar de gods
diensten door hem genoemd, onderscheiden zich wel
degelijk door kleeding en 't gebruik van spijs en
drank.
Waarop Nathan antwoordt:
„Maar niet door hunnen grondslag- Want alle drie
gronden zij zich op geschiedenis, hetzij door schrift,
hetzij door mondelinge overlevering.
En immers kan geschiedenis alleen
Op goed vertrouwen, worden aangenomen.
Nu, wiens vertrouwenswaardigheid trekt men
Het minst in twijfel? Zeker die der zijnen?
Van hen, wier bloed wij zijn? die steeds hun liefde
Ons, reeds van onze vroege kindsheid af.
Betoonden? die ons nooit bedrogen, dan
Wanneer dit voor ons welzijn noodig was?
Hoe zou ik minder mijne raderen
Vertrouwend eeren dan, gij 't de uwe doet?
Of omgekeerd, kan, ik van, u verlangen,
Dat gij uw vaad'ren logenstraft, alleen
Opdat -gij niet de mijne zoudt weerspreken?
Welnu, ditzelfde geldt ook van den Christen!
Saladin (in zichzelven).
Bij God' Die man spreekt waarheid. Mijn, aanslag
Is mislukt.
Nathan.
Doch keeren wij tot onze ringen
Terug. Zooals' ik zei, de zonen klaagden
Elkander aan; en elk zwoer voor den rechter.
Naar waarheid, dat de vader zelf den ring
Hem had gegeven, nadat sedert lang
Het voorrecht aan, den, ring verbonden hem
Beloofd was waarheid eveneens. De vader
Verzekerde elk, kon tegen hem niet valsch
Geweest zijn.
Saladin,.
En de rechter nu?
Verlangend ben 'k'te hooren wat de rechter zei.
Nathan.
Dit' was het woord des rechters:
Brengt gij niet dadelijk dien vader hier,
'k Zend u dan weg van voor mijn rechterstoel.
Denkt gij, dat ik om raadsels op te lossen
Hier zit? Of hoopt gij, dat de ware ring
Hier spreken zal? Maar wacht! ik hoorde straks.
Dat de echte ring de wonderkracht bezit,
Bij God en bij den mensch bemind te maken,
Dat moet beslissenWan,t de valsehe ringen.
Zijn daartoe toch wel niet in staal. Nu, wieu
Van u beminnen de twee anderen
Het meest? Gij zwijgt? De ringen werken slechts
Op die hen draagt? en niet n.aar buiten? Elk
Bemint zichzelf het meest? Dan zijt gij .llen
Bedrogene bedriegers. Uwe ringen
Zijn geen. van alle echt. Vermoedelijk
Ging de echte ring verloren. Om 't verlies
Geheim te houden, te vergoeden, liet
Uw vader drie in plaats van éenen maken.
Saladin.
Heerlijk! Heerlijk!
Nathan.
Dus ging de rechter voort,
Wanneer gij niet mijn raad in, stede van
Mijn vonnis wenscht, gaat dan! Mijn raad is
deze:
De zaak te nemen zooals zij daar ligt.
Kreeg elk van, u zijn ring van zijnen vader,
Beschouw dan elk den zijnen als den echten,
't Is mcog'lijk, dat de vader langer niet
De dwinglandij van d' eenen ring wou dulden;
En zeker is 't, dat hij u alle drie
Heeft liefgehad, gelijk'lijk liefgehad.
Daar hij aan twee geen nadeel wilde doen.
Om éenen te begunstigen. Welaan!
Streev' ieder uwer 's vaders liefde na,
Zoo edel en van elk vooroordeel vrij.
Wedijvert met elkander om de kracht
Elk van, den steen, in zijnen ring te tooneu;
Komt haar ter hulpe met zachtmoedigheid,
Met hart'lijke verdraagzaamheid, met weldoen.
En vol vertrouwende overgave aan God.
Eu doet zich dan de kracht der steenen gelden
Bij uwe kïnds-kindskinderen, dan daag ik
U over duizend, duizend jaren weer
Voor dezen stoel. Dan zal een wijzer man
Dan ik hier zetelen en recht doen. Gaat!
Aldus sprak de bescheid'ne rechter.
Saladin.
zonder ..christen'" en Joden zonder „Jood" ie zijn?
Wil !k dan nu eens bewijzen,... och! trachten te
bewijzen?... dat mijn ring de ethfe En wilt gij
dc.n ook' ffw best doen. te t'-uijzen. d rt.-j i; v. e de
echte is?
Wie onzer 't meest den ander Hef zal hebben, door
brandstichting en roof en kindcnn<-ord en smaad en
laster heen, diens ring zal d' criii. wstcr-. Zoo
bedoelde Lessing 't immers?
En zoo heeft Christus 't immer.bedoeld?
Toen Nathan op 't punt stond heen te gaan, vroeg
hij dot» Sultan, of deze hem nog iets te zeggen had.
Neen. niets! Waarom vraagt ge dit?
Ik had u zoo grnag 'n verzoek gedaan
Welnu, doe dat.
Ik kom van 'n verre reis, op welke ik veel
schulden incasseerde. Ik heb nu wel wat veel geld
en de tijden zijn bedenkelijk; men weet 't niet veilig"
te bergen, en nu wou lk vragen, of u er niet wat
van gebruiken kunt.
Kunt ge vormoeden, wat er toen in dien Sultan om
ging?
Dit is 'n spiegel, mijn vrienden! Laat ons er goed
in zien; heel goed in, zien.' Misschien worden we be
schaamd!
H. d. H.
DAMZET,
voorgekomen in een partij, gespeeld door do heereu
D. Olie Azn. (Nieuwe Niedorp) met Wit en K. H.
(Nieuwe Niedorp) met ZwarL
Zwart
wit.
Stand zwart 15 schfjve» op: 4, 6 tot 15, 18, 19,
23 en 24.
Stand wit 15 schijven op: 25, 26, 27, 30 tot 35,
38 ,40, 43, 45. 47 en 48.
Wit was in bovenstaanden stand aan zet gn speel
de 2721, hiermede uitlokkend 1116 van zwar*
dit geschiedde. De partij had nu het volgende ver
loop:
Zwart: li16.
16
Wit: 27—21.
33—28.
32—27.
26 17.
2520.
23 21.
12
4741.
36
47.
3833.
47
29.
34 5.
25
34.
5 2.
SLAGZET IX DE OPENING.
1.
Wit: 3126.
Zwart:
1823.
2.
32—27.
1218.
3.
3329.
1924.
4.
38—33.
14—19.
5.
3732.
812.
6.
42—38.
1722?
Stand na den 6den zet van zwart.
Zwart.
1
m
«BS*
P.
'0
PP
i'
m
güP
'M
n?
Uk
8
m
HP
§t
Üf
mm
m
Saladin.
'k Versta u; verder!
N a t h a
Nathan.
O, Saladin, wanneer gij nu gevoelt.
Die wijzere, beloofde man te zijn
Saladin, die Nathans hand gegrepen heeft:
lk, stof! Ik, niets! O God!
N at h a ii.
Wat deert
u. Sultan?
Saladin.
Neen, beste Nathan. ze zijn nog niet om.
De duizend, duizend jaren van uw rechter.'
Zijn rechterstoel is niet de mijne. Ga,
Ga heenMaar wees mijn vriend!
Laat mij hier zoo weinig mogelijk aan toevoegen.
Ernst von Possart heeft ons den „Nathan" uitgebeeld,
en 't is voor 't, laatst geweest; zijn tooneelloopbaan
is hiermee ten einde. Maar van allen, die hem zagen
en hoorden, zal geen hem vergeten, noch zijn sober
gebaar, noch zijn wonderlijk mooie stem. De Joden,
de Christenen, Roomschen en Protestanten, allen zoo
zij daar zaten, hebben wogen zien in den spiegel der
mensch en liefde, hen door Nathan voorgehouden. Zal
Zoo kwam de ring, van zoon lot zoon, ten laatste de prediking van Lessing, zoo heerlijk door Voa
In handen van, een vader van drie zonen. Possart vertolkt, door enkelen verstaan zijn en tér
Die allen evenzeer hem eerbied toonden, harte genomen? Zuilen we nu eikand niet meer
En die hij daarom allen, even lief had. haten en geen vliegen meer afvangen, om des geloofs
Nu scheen hem de een, dan de ander, dan de derde wil? En willen wij dan nu eens trachten Christenen
Het leuke in dezen stand is dat wit nu een dam-
zet doet hoewel zwart nog al de schijven op de lijn
15 heeft staan.
7. Wit: 3228.
8. 26 8'
9. 3530.
10. 2924.
Zwart 23 21.
11.
34 3.
EEN OEFENING.
Zwart 16 schijven op: 1, 3, 5 tot 2, 14 16 17
19, 20, 24.
Wit 15 schijven op. 22. 25 tot 28. 31 tot 34. 37
38, 40, 41. 44. 46.
Een partijstand waarin wit aan zet is. Deze deed
hier een mooien damzet, die hem de partij deed win
nen. Als men den stand der zwarte stukken beschouwt,
ziet men gemakkelijk, dat wit slechts dam zal kun
nen krijgen op vak 2 of 4. En als wij ons even voor
stellen, dat schijf 24 weg is, dan is de toegang tot:
de velden 2 en 4 geheel open. Zouden wij nu nog
een zwarte schijf op 30 kunnen plaatsen en er dar*
met schijf 40 op 35 achter kunnen, loopen, dan heb
ben wij een mooien, winnendeii damzet gedaan.
Zoo ongeveer heeft wit gedacht toen hij het sp„l
bestudeerde, en 't bleek hem. dat schijf 24 gemak
kelijk te verwijderen is. en dat er geen schijf, maar
■wel een dam op 30 gebracht kan, worden.
Hij speelde op de volgende wijze. Ik verzoek den
lezers echter nog geen schijf te verplaatsen, maar
m gedachten den loop van het spel te volgen, "t Is
e< n nuttige oefening, en niet moeilijk.
Wit 26 21, zwart 17 26. Deze schijf zal na eeni-
ge zetten dam worden en dan op 30 komen. Nu spee't
wit 3329, zwart 24 42. wit 37 48. daarmede te
vens schijf 2 6 op 37 brengend. Nu volgt 4 842.
zv-art 37 48. en, wit heeft een vrijen zet, want
zwart moet nu 48 30. Wit speelt dus eerst 40—35,
waarna 35 tot 2 volgt. (Slaat 5 schijven en wint bij'
oen vojgen.den zet ook schijf 19.)
S1MULTAAN-SéANCE TE ZUIDSCHAKWOUDE.
Wrij herinneren den damliefhebbers aan de séance,
die de heer De Haas Zondag 17 Maart a.s.. hoopt te
geven in het lokaal van den heer A. Kist te Zuid-
scharwoude. De deelname is voor ieder opengesteld.
Borden en schijven moeten worden medegebracht.