Merflasclfi Bims. Voor Dammers. s; el sldt ring ia. Zaterdag 16 56e Jaargang. Maart. 1912. No. 5089. DERDE BLAD. Het kind en de school. TOL De alzijdige opvoeding. „Juist, meneer, alzijdigheid in de opvoeding; U be hoeft me niets meer te zeggenik ben daar een groot voorstander van en dat niet alleen, maar ik handel er i ook naar. Ik laat mijn kinderen letterlijk van alles leeren. Daar heb je b.v. mijn zoontjo Piet, die 't volgend jaar j naar de H. B. S. gaatop school heeft hij les in de ge- vat Cl in<j •ril ^ii wone vakken en handenarbeid en daarbij krijgt hij extra piano viool-, dans- teoken- en houtsnijles, terwy'1 ik nog voornemens ben, hem een cursus in rhythmische gym nastiek te laten volgen, als er ten minste tijd voor te vinden is Eigenlijk heeft hij niet meer dan den Zondagmiddag vrij, maar ik zal toch zien, dat hij aan die rhythmische gymnastiek kan meedoen, want ik heb gelezen, dat die zoo nuttig en ontwikkolend is en't is, zooals ik U zei: ik ben voor de alzijdigheid, ik vind, je kunt je kindoren nooit te veel laten loeren U behoeft me dus eigenlijk niets meer te vertellen". Ik wil de moeder die zoo spreekt vaders hebben gewoonlijk geen tijd om zich met de eigenlijke opvoe ding bezig te houden aantoonen dat haar zoogenaamde alzijdige opvoeding al heel ergeenzijdig is. Juist deze moeder, die zoo geheel te goeder trouw in de meening verkeert, dat zy zoo goed opvoedt en zoo alzijdig, moet overtuigd worden. j Hair „opvoeding" houdt geen rekening met het licha melijk en geestelijk draagvermogen van haar jongen, beschouwt de zedelijke opvoeding als iets bijkomstigs en is dus niet gericht op de vorming van een zooveel mogelijk harmonisch ontwikkelden mensch. Ik ken iemand, van wien men onder eenigvoorbehoud zou kunnen zeggen„al wat in boeken staat, is in zijn hoofd gevaren" en de man ziet geen kans om een spijker in den wand te slaan zonder zich ettelijke malen op de vingers te rakeniets te knutselen voor zijn kinderen is oen genot, dat bij niet kent. Gij roeit uit dezen of genen tak van literatuur of kunst een of ander onderdeel aan en onze man verbluft u met zijn bekendheid daarmee, spreek hem evenwel niet over een wandeling, als de straten een beetje glad zijn, want, ging hy' op uw herhaald aandringen met u mee, dan zoudt ge voor spot met hem op de wegen verkeeren. Verstandig ontwikkeld is hij genoeg en logisch rede- neeron kan hy ook, maar een boodschap voor zichzelf of zyn vrouw doet hij verkeerd; zijn inkomsten en uit gaven in balans houden, is een kunst die hij niet ver slaat;zjjn geleerdheid omhult hem als een wolk, maar zijn persoonlijkheid geldt als nul vóór 'tcijfer! Sterrenkunde is een liefhebberijstudie van hem; maar nooit bonsde het bloed'in zijn slapen, a7B hij den hemel met een heirleger van fonkelende diamanten bezaaid zag! Hy verveelt zich.... op een concert Te strijden voor een ideaal, is een genot, dat hy niet kent 1 Ia waarheid: het groote aan lal typen en caricaturen, die wy dagelijks om ons heen kunnen waarnemen, be wijst voldoende, dat het mogelijk is de verschillende gaven en krachten van den mensch eenzijdig te ont wikkelen. Om nu te komen tot een harmonische ontwikkeling van alle lichamelijke, verstandelijke en zedolyke gaven en krachten, moeten de fouten en gebreken der oude opvoedings- en onderwijsmethoden aangewezen en ver beterd worden. Een groote fout begaat men in de eerste plaats door te denken en te doen alsof de lichamelijke, de verstan delijke en de zedelijke opvoeding drie verschillende „op voedingen" zijn, ieder met een afzonderlijk gebied. By een goed begrip van de alzijdige opvoeding wordt er integendeel naar gestreefd verband te leggen tusschen die drie, zoodat zij eikaar steunen, met elkaar in even wicht zijn en er dus harmonie bestaat in het opvoedings werk. De moedor, die meent, haar kind van alles te moeten laten leeren, de vader, die zy'n zoon ter wille van de* zoogenaamden strijd om 't bestaan voortdrijft van het eene examen naar 't andere, en de school met haar hoofdzakelijk intellectualistische opvoeding, alle drie be grijpen zy het opvoedingswerk slecht of in 't geheel niet. (Wordt vervolgd.) NATHAN DER WEISE von G. E. LESSING. RITTER ERNST VON POSSART Men behoeft slechts ouder te worden, om zacht moedig te wezen in zijn oordeel. Zachtmoedigheid en wijsheid zijn éen. Goethe. God verdraagt ons. Bedenkt dit wei, onverdraag- j-jzanie menschen! De Gasparin. 4 De aarde heeft geen verhevener en seliooner schouwspel aan te wijzen dan 'n liefde, die zelfs de .verdraagzaamheid verdraagt, en. de boosheid van Jen, kwaadwillige niet goedheid beantwooi-dt. Robertsen. 't Is voorbij; en geen onzer zal ooit meer genieten »an den wonderschoonen „Nathan", zooals Ernst von Possart, Duitschlands grootste tooneelspéler, dien vist uit te beelden, 't Is voorbij, en als 'n sprookje i a' ging 't ons voorbij, aandoenlijk, plechtig, vol ontroe- van godsdienstige aandoening; a.ls 'n. sprookje fan verbeven, waarheid, dat uitgrijpt boven, der men- optieken kleinzielig gedioe en veelal door menschen niet gegrepen kan worden. Wat is schoonheid anders dan leenwijzing naar 't ideale? Wat is idealisme anders lan, vrooomheid en, begeerte naar harmonie? En hier waren voor ons twee krachten van mis- chien wel gelijke grootte werkzaam, om ons dit te oen beseffen,; meer nog: te doen gevoelen, te doen egrijpen met onze ziel. Lessing schreef de „Nathan" n Von Possart vertolkte ons het gedicht. Laat mij u even van den schrijver iets meedee- mp ;u; dan weet ge met wien go te doen hebt. ",fl Gotthold Ephraïm Lessing werd den 21sten Janu- i'i 1729 te Camenz, in Saksen, waar zijn vader pre- wikant was, geboren. Ik vertel u dit opzettelijk, om- at er 'n legende in, omloop is, dat hij van Jood- Jü i :he afkomst zou zijn, en hij a,ls „Jood" met voor- efde „Nathan" de deugdvol zou hebben toebedeeld. taar dit is zoo niet. Door verstandige ouders opge- >ed, wist hij, dat men geen „Christen" behoeft te jn, om 'n goed mensch te wezen; evenmin als men 1 «jaar „Jood" voor behoeft te zijn. In het vierde be- 'rijf ik loop nu mijzelf maar even, vooruit het vierde bedrijf van „Nathan"' zegt Lessing zelf t duidelijk: „De Christenen hebben in hun haai gen. de Joden, Nathans vrouw en zijn zeven zenen. Ie allen in, het huis van Nathans broeder gevlucb. aren, verbrand. Niets had hij meer om I: te heb ben. Hij heeft in stof en asch gelegen voor God, en geweend, geweend; getwist met Godes raad, ge- inord, gewoed, zichzelf en 't heelal vervloekt, „der Christenheid cc-n onverzoenbare!! haat en wraak ge- zworen". Totdat 't gezond verstand terugkwam en bij trachtte te berusten. .,'k Stond op en riep tot God: Ik wil! Geef gij, o God, slechts, dftt ik wil." Tóen werd hem door 'n rijknecht 'n, kindje toe-, gereikt. Hij wist niet vanwaar die rijknecht kwam en ook niet wiens kind dit was. „Ik weet niet eens, wat men mij toen gezegd heeft. Zooveel weet ik nog: ik nam het kind, lei 't op mijn leger, kuste 't, viel op mijn kruien, en snikte: God.' van zeven gaaft Gij m' er een al weer terug!" De Kloosterbroeder, aan wien hij dit vertelt, roept It: „Nathan, Nathan! gij zijt een Christen, ja, gij zijt een Christen, •een beter Christen was er nooit." Waarop Nathan antwoordt: „Wel ons! want wat bij u mij tot een Christen maakt, dat maakt bij mij juist u tot Jood." Zooals gezegd dan ik ga nu weer verder over Lessing zelf was hij te Camenz geboren, en ging 'op 18-jarigen leeftijd naar de school te Sint Afra ii\ Meiszen, om zich daar voor zijn studie in de theo logie voor te bereiden- Daar schreef hij 'n tooneel- st.uk, dat hij „De jonge Geleerde" noemde, en waarin hij alle waanwijsheid en betweterij aan de kaak stel de. In Leipzig ging hij theologie studeeren, las er veel comedies, die hem zooals hij later zelf ge tuigde zichzelf hebben doen kennen, en. waar hij, zijn „Jonge Geleerde" zag opvoeren. Het succes was toen uitbundig; nu schijnt het verouderd. Doch hij lcan, zich niet aan den dienst der kerk "wijden, wat zijn ouders veel verdriet doet, en gaat in de medicijnen, studeeren. Maar ook in, die studie bracht hij 't niet tot 'n einde. Eigenlijk heeft hij zich nooit geheel op 'n bepaald vak toegelegd; en als zijn geschiedschrijver hem ,,'n zwerver" noemt, dar is daar wel 'n kantje van aan Hij zat nu r.e Berlijn, dan te Leipzig, dan weer te Wittenberg, schreef ver zeil en critieken, brochures en artikelen voor dag bladen, en had halswerk om zóóveel te verdienen, dat hij zijn hoofd boven water hield; wat hij in figuurlijken zin natuurlijk n,ooit gedaan heeft, wan,t hij heeft tot aan zijn dood toe in de schulden gezeten. Hij deed niets en hij deed van alles, maar van 'n vasten werkkring is bij hem zelden, sprake ge weest; en als hij er al eens een, had, dan, duurde 't niet lang. Zijn altijddurende geldzorgen kwamen ten eerste hieruit voort, dat hij weinig verdiende, wat meer voorkomt bij schrijvers en geleerden en niet altijd wist waarvan hij morgen leven zou; en desalniettemin, er toch nooit tegen opzag, om voor kennissen of vrienden borg te spreken of hen zijn laatste thalers te leenen, die hij natuurlijk want dit schijnt altijd zoo geweest te zijn nooit terug kreeg. Zijn, altijd goed vertrouwen heeft hem zijn leven lang in zorg doen zitten. In 1760 kreeg hij bij Generaal Tauenzieu te Bres- lau 'n betrekkiug als secretaris, waar hij den heelen dag kolossale sommen moest verwerken, welke be zigheid hem zóo zwaar viel, dat hij aan zijn vriend Mendelson schreef, dat hij 't niet langer uit kon houden. In 1767 kwam hij als tooneel-criticus te, Hamburg, waar hij kennis maakte met Eva, ICönig, met wie hij later trouwde. In 1770 werd hij bibliothecaris le Woll'enbuttel in Bronswijk, waar hij 15 Februari 1781 in den ouder dom van 52 jaren stierf. Ziedaar in korte woorden het leven van den man, I die „Nathan der Weise" schreef, het drama, waardoor hij beroemd geworden, is. Behalve dit, schreef hij over Bijbel en Christendom, en het is de moeite waard deze „Axlomata", zooals hij die geschriften n,oemt ,te lezen. Maar zijn hoofdwerk is „Nathan", een rijke Jood, die te Jeruzalem woont, en, als 't scherm voor het eerst opgaat, van de reis terug komt. Zijn huishoud ster is 'u Christin, Daja geheeten, en hij heeft een aangenomen dochter ,die Recha heet. Reclia zelf weet niet beter, of zij is Nathans eigen kind. Terwijl Nathan op reis was, is zijn huis verbrand, bij welk ongeval zijn dochter* ongetwijfeld om het. leven zou zijn gekomen, indien 'n daar vertoevend tempelridder haar niet had gered. Die tempelridder was eigenlijk 'n gevangene van, Saladin, die evenals twintig anderen het hoofd zou verloren hebben, als niet terwijl de beul het zwaard al opgeheven had Saladin zelf was toegeschoten, om den beul tegen te houden. Deze redding dankte de tempelridder aan zijn bijzondere gelijkenis op Saladïns broeder. En nu zwerft hij zonder doel rond in Jeruzalem, eu heeft hij op een, van die. zwerftochten het kind van den Jood gered, dat hem zeer genegen is, zelfs liefde voor hem heeft opgevat, maar waarvan hij niets we ten, wil. Dit is 't romantisch deel van 't drama. Later komt uit, dat de aangenomen doch te. van Nathan en de tempelridder broer en zuster zijn, kinderen van Sa- ladins broeder, Asad geheeten, die met een Duitsche vrouw getrouwd was. Maar dit alles is niets anders dan ornamentiek, en hoe ook hier en daar schitterend door geestige op merkingen, weinig meer dan woord-gedoe, om de ge lijkenis van de drie ringen tot haar zuiver recht te doen komen. Sultan Saladin bevindt zich in geldverlegenheid, en besluit, hoewel met tegenzin en schaamte, Nathan "den Wijze 'n strikvraag te doen, welker beantwoor ding ,hoe deze ook uitvalle, den Sultan gelegen,lieid zal geven, Nathan 'n boete op te leggen. De Sultan zegt tot Nathan: „Gij, die zoo wijs zijt. zeg mij, wat dunkt u het beste geloof en de beste wet?" Natjaan antwoordt: „Sultan, ik ben 'n Jood." Saladin herneemt: „En ik een Muzelman; de Christen staat tusschen ons in; en éen van deze godsdiensten kan toch slechts de ware zijn. 'n ;>lan als gij. blijft niet eenvoudig en onnadenkend daar staan, waar zijn geboorte, 'n speling van het lot, hem neerwierp. En blijft hij daar staan, dan is 't alleen na rijp be raad en wijze keuze. Welnu, laat mij de gronden van die k^uze hooren, opdat ik ze tot de mijne make. Nathan krijgt 'n korten bedenktijd en antwoordt dan met het volgende verhaal: „In 't grijs verleden leefde een man in 't Oosten, Die van geliefde hand een ring bezat. Van niet te schatten waarde. Een opaal Straalde uit den ring, met honderd schoone kleuren, En had de tooverkracht, bij God en menschen Dien aangenaam te maken, die in dit Geloof hem droeg. Was 't wonder, dat de man In 't Oosten nooit hem van den vinger deed. En schittering maakte, om steeds in zijn geslacht D^en ring te laten blijven? Naamlijk zóo: Hij liet den ring den meest geliefde van Zijn zonen na, en stelde vast, dat deze Hem op zijn beurt weer aan zijn liefsten zoon Vermaken zou, en dat de meest beminde, Steeds, zonder aanzien van geboorte, alleen Maar krachtens he,t bezitten van. den ring, De vorst, het hoofd van het geslacM zou zijn. Sultan, versta mij wel Al naar hij zich met een der drie alleen Bevond, en de andren niet de warmte deelden - Vau 'i vaderhart den ring het meeste waard. Dien, hij dan ook de vrome zwakheid had Aan ieder In 't bijzonder te beloven Dit ging zoolang het ging. Maar toen de vader 1 Zijn einde voelde naad'ren, kwam hij in Verlegenheid. Twee zijner zónen, die Zich op' zijn. woord verlieten, zóo te krenken. Dit denkbeeld griefde hem. Maar wat te doen? Zeer in 't geheim liet hij een kunst'naar komen. Aan wien hij, naar 't model van zijnen, ring, Twee andere bestelde. Geld n,och moeite Mocht deze sparen, om de twee volkomen Aan den oorspronk'lijken gelijk te maken, 't Gelukte. En toen de kunstenaar zijn werk Den vader bracht, kon deze zelf den echten Niet van de valsehe ringen onderscheiden. Verheugd roept hij nu zijne zonen, éen Voor éen; geeft elk afzonderlijk zijn zegen. Eu zijn ring. en sterft. Gij luistert. Sultan? Saladin antwoordt getroffen Ja. ja! ik luister! Kom met uw verhaai Maar ras ten einde. N a, th a n. ik ben ten. einde, Want wat nog volgt ligt voor de hand. Nauw is De vader dood, of elk der zonen komt Met zijnen ring, en ieder wil het hoofd Des huizes zijn. Men twist, men onderzoekt. Klaagt aan. Vergeefs' Het was niet uit te maken Wiens ring hier de echte was haast evenmin Als wiens geloof hier 't echte is, hier voor ons. De Sultan is met dit antwoord niet tevreden. Het onderseheid tusschen den echten ring en de twee nagemaakte moge al niet te zien zijn, maar de gods diensten door hem genoemd, onderscheiden zich wel degelijk door kleeding en 't gebruik van spijs en drank. Waarop Nathan antwoordt: „Maar niet door hunnen grondslag- Want alle drie gronden zij zich op geschiedenis, hetzij door schrift, hetzij door mondelinge overlevering. En immers kan geschiedenis alleen Op goed vertrouwen, worden aangenomen. Nu, wiens vertrouwenswaardigheid trekt men Het minst in twijfel? Zeker die der zijnen? Van hen, wier bloed wij zijn? die steeds hun liefde Ons, reeds van onze vroege kindsheid af. Betoonden? die ons nooit bedrogen, dan Wanneer dit voor ons welzijn noodig was? Hoe zou ik minder mijne raderen Vertrouwend eeren dan, gij 't de uwe doet? Of omgekeerd, kan, ik van, u verlangen, Dat gij uw vaad'ren logenstraft, alleen Opdat -gij niet de mijne zoudt weerspreken? Welnu, ditzelfde geldt ook van den Christen! Saladin (in zichzelven). Bij God' Die man spreekt waarheid. Mijn, aanslag Is mislukt. Nathan. Doch keeren wij tot onze ringen Terug. Zooals' ik zei, de zonen klaagden Elkander aan; en elk zwoer voor den rechter. Naar waarheid, dat de vader zelf den ring Hem had gegeven, nadat sedert lang Het voorrecht aan, den, ring verbonden hem Beloofd was waarheid eveneens. De vader Verzekerde elk, kon tegen hem niet valsch Geweest zijn. Saladin,. En de rechter nu? Verlangend ben 'k'te hooren wat de rechter zei. Nathan. Dit' was het woord des rechters: Brengt gij niet dadelijk dien vader hier, 'k Zend u dan weg van voor mijn rechterstoel. Denkt gij, dat ik om raadsels op te lossen Hier zit? Of hoopt gij, dat de ware ring Hier spreken zal? Maar wacht! ik hoorde straks. Dat de echte ring de wonderkracht bezit, Bij God en bij den mensch bemind te maken, Dat moet beslissenWan,t de valsehe ringen. Zijn daartoe toch wel niet in staal. Nu, wieu Van u beminnen de twee anderen Het meest? Gij zwijgt? De ringen werken slechts Op die hen draagt? en niet n.aar buiten? Elk Bemint zichzelf het meest? Dan zijt gij .llen Bedrogene bedriegers. Uwe ringen Zijn geen. van alle echt. Vermoedelijk Ging de echte ring verloren. Om 't verlies Geheim te houden, te vergoeden, liet Uw vader drie in plaats van éenen maken. Saladin. Heerlijk! Heerlijk! Nathan. Dus ging de rechter voort, Wanneer gij niet mijn raad in, stede van Mijn vonnis wenscht, gaat dan! Mijn raad is deze: De zaak te nemen zooals zij daar ligt. Kreeg elk van, u zijn ring van zijnen vader, Beschouw dan elk den zijnen als den echten, 't Is mcog'lijk, dat de vader langer niet De dwinglandij van d' eenen ring wou dulden; En zeker is 't, dat hij u alle drie Heeft liefgehad, gelijk'lijk liefgehad. Daar hij aan twee geen nadeel wilde doen. Om éenen te begunstigen. Welaan! Streev' ieder uwer 's vaders liefde na, Zoo edel en van elk vooroordeel vrij. Wedijvert met elkander om de kracht Elk van, den steen, in zijnen ring te tooneu; Komt haar ter hulpe met zachtmoedigheid, Met hart'lijke verdraagzaamheid, met weldoen. En vol vertrouwende overgave aan God. Eu doet zich dan de kracht der steenen gelden Bij uwe kïnds-kindskinderen, dan daag ik U over duizend, duizend jaren weer Voor dezen stoel. Dan zal een wijzer man Dan ik hier zetelen en recht doen. Gaat! Aldus sprak de bescheid'ne rechter. Saladin. zonder ..christen'" en Joden zonder „Jood" ie zijn? Wil !k dan nu eens bewijzen,... och! trachten te bewijzen?... dat mijn ring de ethfe En wilt gij dc.n ook' ffw best doen. te t'-uijzen. d rt.-j i; v. e de echte is? Wie onzer 't meest den ander Hef zal hebben, door brandstichting en roof en kindcnn<-ord en smaad en laster heen, diens ring zal d' criii. wstcr-. Zoo bedoelde Lessing 't immers? En zoo heeft Christus 't immer.bedoeld? Toen Nathan op 't punt stond heen te gaan, vroeg hij dot» Sultan, of deze hem nog iets te zeggen had. Neen. niets! Waarom vraagt ge dit? Ik had u zoo grnag 'n verzoek gedaan Welnu, doe dat. Ik kom van 'n verre reis, op welke ik veel schulden incasseerde. Ik heb nu wel wat veel geld en de tijden zijn bedenkelijk; men weet 't niet veilig" te bergen, en nu wou lk vragen, of u er niet wat van gebruiken kunt. Kunt ge vormoeden, wat er toen in dien Sultan om ging? Dit is 'n spiegel, mijn vrienden! Laat ons er goed in zien; heel goed in, zien.' Misschien worden we be schaamd! H. d. H. DAMZET, voorgekomen in een partij, gespeeld door do heereu D. Olie Azn. (Nieuwe Niedorp) met Wit en K. H. (Nieuwe Niedorp) met ZwarL Zwart wit. Stand zwart 15 schfjve» op: 4, 6 tot 15, 18, 19, 23 en 24. Stand wit 15 schijven op: 25, 26, 27, 30 tot 35, 38 ,40, 43, 45. 47 en 48. Wit was in bovenstaanden stand aan zet gn speel de 2721, hiermede uitlokkend 1116 van zwar* dit geschiedde. De partij had nu het volgende ver loop: Zwart: li16. 16 Wit: 27—21. 33—28. 32—27. 26 17. 2520. 23 21. 12 4741. 36 47. 3833. 47 29. 34 5. 25 34. 5 2. SLAGZET IX DE OPENING. 1. Wit: 3126. Zwart: 1823. 2. 32—27. 1218. 3. 3329. 1924. 4. 38—33. 14—19. 5. 3732. 812. 6. 42—38. 1722? Stand na den 6den zet van zwart. Zwart. 1 m «BS* P. '0 PP i' m güP 'M n? Uk 8 m HP §t Üf mm m Saladin. 'k Versta u; verder! N a t h a Nathan. O, Saladin, wanneer gij nu gevoelt. Die wijzere, beloofde man te zijn Saladin, die Nathans hand gegrepen heeft: lk, stof! Ik, niets! O God! N at h a ii. Wat deert u. Sultan? Saladin. Neen, beste Nathan. ze zijn nog niet om. De duizend, duizend jaren van uw rechter.' Zijn rechterstoel is niet de mijne. Ga, Ga heenMaar wees mijn vriend! Laat mij hier zoo weinig mogelijk aan toevoegen. Ernst von Possart heeft ons den „Nathan" uitgebeeld, en 't is voor 't, laatst geweest; zijn tooneelloopbaan is hiermee ten einde. Maar van allen, die hem zagen en hoorden, zal geen hem vergeten, noch zijn sober gebaar, noch zijn wonderlijk mooie stem. De Joden, de Christenen, Roomschen en Protestanten, allen zoo zij daar zaten, hebben wogen zien in den spiegel der mensch en liefde, hen door Nathan voorgehouden. Zal Zoo kwam de ring, van zoon lot zoon, ten laatste de prediking van Lessing, zoo heerlijk door Voa In handen van, een vader van drie zonen. Possart vertolkt, door enkelen verstaan zijn en tér Die allen evenzeer hem eerbied toonden, harte genomen? Zuilen we nu eikand niet meer En die hij daarom allen, even lief had. haten en geen vliegen meer afvangen, om des geloofs Nu scheen hem de een, dan de ander, dan de derde wil? En willen wij dan nu eens trachten Christenen Het leuke in dezen stand is dat wit nu een dam- zet doet hoewel zwart nog al de schijven op de lijn 15 heeft staan. 7. Wit: 3228. 8. 26 8' 9. 3530. 10. 2924. Zwart 23 21. 11. 34 3. EEN OEFENING. Zwart 16 schijven op: 1, 3, 5 tot 2, 14 16 17 19, 20, 24. Wit 15 schijven op. 22. 25 tot 28. 31 tot 34. 37 38, 40, 41. 44. 46. Een partijstand waarin wit aan zet is. Deze deed hier een mooien damzet, die hem de partij deed win nen. Als men den stand der zwarte stukken beschouwt, ziet men gemakkelijk, dat wit slechts dam zal kun nen krijgen op vak 2 of 4. En als wij ons even voor stellen, dat schijf 24 weg is, dan is de toegang tot: de velden 2 en 4 geheel open. Zouden wij nu nog een zwarte schijf op 30 kunnen plaatsen en er dar* met schijf 40 op 35 achter kunnen, loopen, dan heb ben wij een mooien, winnendeii damzet gedaan. Zoo ongeveer heeft wit gedacht toen hij het sp„l bestudeerde, en 't bleek hem. dat schijf 24 gemak kelijk te verwijderen is. en dat er geen schijf, maar ■wel een dam op 30 gebracht kan, worden. Hij speelde op de volgende wijze. Ik verzoek den lezers echter nog geen schijf te verplaatsen, maar m gedachten den loop van het spel te volgen, "t Is e< n nuttige oefening, en niet moeilijk. Wit 26 21, zwart 17 26. Deze schijf zal na eeni- ge zetten dam worden en dan op 30 komen. Nu spee't wit 3329, zwart 24 42. wit 37 48. daarmede te vens schijf 2 6 op 37 brengend. Nu volgt 4 842. zv-art 37 48. en, wit heeft een vrijen zet, want zwart moet nu 48 30. Wit speelt dus eerst 40—35, waarna 35 tot 2 volgt. (Slaat 5 schijven en wint bij' oen vojgen.den zet ook schijf 19.) S1MULTAAN-SéANCE TE ZUIDSCHAKWOUDE. Wrij herinneren den damliefhebbers aan de séance, die de heer De Haas Zondag 17 Maart a.s.. hoopt te geven in het lokaal van den heer A. Kist te Zuid- scharwoude. De deelname is voor ieder opengesteld. Borden en schijven moeten worden medegebracht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1912 | | pagina 9