eife t. Dammers. jne n. isse fff 8! n gjf Ut ÜS s Éi m 31 @1 m lm, '13 Lentestormen. firejee i M-ra Mon. P'J» u«r- Zaterdag 26 April 1913. 56e Jaargang. No. 5254. DËRDË"BLAD. EEN HOOGST INTERESSANTE PARTIJSTAND. In onderstaanden stajnd was de lieer A. C. van Wa- feningen ,te Rotterdam, zwart, aan zet. 1'. Wit: 33- -29. Zwart: 1117. 2. 29 40. 17—22. 3. 28 17. 23—28. 4. 32 23. 21 32. 5. 38 27. 12 32. 6. 23 12. 8 17. 7. 37 28. 26 46. 8. 40- —34. 46 40. 9. 45 34. En zwart won een. schijf. Het lag werkelijk niet voor de hand! .wit. i Stand zwart 10 schuwen op: 3, 6, 8 ,13, 14, 17, 8. 19, 23 en 24. Stand wit 10 schijven op: 25, 27, 32, 38, 39, 41, 44, 45 en 48. In dezen stand speelde zwart 812! Hoewel wit hu op 9 mattieren kan zetten, kan jrj- geen zet doen, of zwart doet een diamzet, tenzij vit een schijf offert, waardoor zj^art dus 'n schijf de meerderheid komt. Laten wij maar eens zleji.^ 1. Op 4540 volgt zwart met 2430 en 2329. 3. Op 4440 zie voorgaand antwoord. 3. Op 3934 volgt zwart 2329. 4. Op 3933 volgt zwart met 2429, 19 30 ei\ 1328. i 5. Op 3833 volgt zwart 1721, 2328 en dan S 36. 6. Op 4843 volgt 2430 en 2329. Op 42 of 4137 en 4136 volgt 2430 eh 3—28. Er zit dus niets anders op dan door 2520 b.v. jen, schijf te offeren. SLAGZET IN DE PARTIJ. Onderstaande stand is uit een partij tusschen de leeren J. Noome Mz. (zwart) en S. de H. Klzn. wit). Damclub „Aris de Heer". ic la U m w- m 7V'.' Vfj Wit. 8. 11 tot 16, 18, Stand wit ,14 schijven op: 25, 27, 28, 29, 31, 32. Stand, zwart, 14 schijven op: fQW. 21» 23, 26 en 34. 1 Stand wit ,14 schijv 27, 38, 41, 42, 43, 45 en 48. Wit's laatste zet is. gelijk men zie* 3329,. in de schijf 34 te vermeesteren. Maar „vragen is eraarlijk" en als goed dammer toonde de heer Noo- zijn tagënpartij de waarde van deze spreuk als f. slgt aan,: ei »e«- Feuilleton 14. Frieda zat tong alleen in haar kamer. Op de schrijf- GCftfel stond een groote ruiker violen. Rotenburg had fe 's morgens vroeg gebracht.1 De zoete geur omgaf als een liefkoozing en bewees baar zijn onver- iderlijke vriendschap. Trij moest het hier uithouden. Ging zij weg, dan peilde da|t baar dok van hem. M sschien sloeg de luitm van de prinses spoedig wel [eer om. Wanneer zij weer begon te paardrijden kon leelijke Lilli haar niet vergezellen, daar deze nog j»oït op een paard gezeten had. E n lakei meldde, dat hare Hoogheid freule Von brdeck vei zocht voor de thee beneden te komen. Hsda's ge'aat vrcolijkte dadelijk weer op. MUöDe onvermijdelijke Lilli stond natuurlijk reeds aan ncrd theetafel en rinkelde met kopjes en schotels. De agöfprinses knabbelde koekjes. Na een knipxigje van 1'li Bergen wend.de de erfprinses zich schijnbaar on- tdwongen tot Frieda. |„Denk eens, Frieda, Lilli wilde zoo gaarne paard eren rijden. Eerst moet zij het in de manege pro- reren, totdat zij mij zal kunnen vergezellen. Kun 1 haar nu niet eens een rijkleed leenen, tot het harie aar is? Het mijne is voor haar te kort. Jelui bent igeveer even groot." „Ach, lieve juffrouw Von Nordeck, het zou eigeai- ik al te Hef van u zijn!" bedelde IA1.1L „Mijn hoog- wensch is met hare Hoogheid te kunnen rij- pn." Een bitter lachje werd er om Frieda's mond zicht bar. Dus ook dat nam men haar reeds af. Stap voor lap werd zij systematisch op zijde godrongen. „Mijn rijkleed is ter uwer beschikking, juffrouw >n Bergen." zeide Frieda koud. „Wanneer uwe Hoog liever met haar rijdt dan met mij, trek ik mij uurlijk terug. Ik weet eigenlijk zelf niet meer, •toe ik eigenlijk nog hier ben." I)e erfprinses haalde op haar gewone laatdunken- manier haar schouders op. „Ja. wanneer je a,lles overdreven opvat!" meende zij verdrietig. 7 Um zweeg stil. „Spelen wij nog tennis?" vroeg öan. „Graaf Rotenburg zou ook komen." erfprinses sprong op. „Speel je mee, Frieda?" RyWtf «Wanneer uwe Hoogheid bet beveelt, natuurlijk, 0. ^rs schreef ik liever een brief aan mijn moeder." >r C* HET WATER IN DEN GROND. I. De „walerkwestie'' is, iu welke groolo tegenstelling do woorden ook tot elkander slaan, iu vele streken van. ons land1 nog altijd een brandende kwestie, een j zaak, die in staat is scherpe partij verdeelingen in de besturen van polders en waterschappen in het Jcveai te roepen. En toch is het o.i. aan geen twijfel onder hevig, dat grooto verschilpunten als hierboven be- doeld nimmer zouden opiroden, als iodcr jnaar een klaar en helder begrip had van de betcckenis van het water in den bodem. Dan zou het niet noodig zijn, dat. door belanghebbenden daartoe m'genoodigd, een Rijkslandbouwleeraar in een vergadering \uu land bouwers deze moest komen steunen in hun strijd tegen een conservatief bestuurslichaam, dat klaarblijkelijk geen oog heeft voor de inzichten van wetenschap en practijk en een waterloozing bestendigt, diepten eenen- malo met onzen modernen akkerbouw iu strijd is. Wie maar eenigszins hel vaknieuws bijhoudt, zat we ten dat we hior doelen op het sympathieke streven der Walchersche landbouwers, die een Jcrachligen steun mochten vinden in den Rijkslandbouwleeraar voor Zee land', den lieer I. G. J. Kakebeeke te Gocs. Dan zou de landbouw ook leeren inzicii, dat het noodzakelijk is, naast den strijd tegen het water buiten onze zeeweringen, die tegen het te vele binnen onzé dijken te voeren. Onze provincie kan er gelukkig op roemen, dat het poldeis bezit, waar de walerkweslie als zoo goed als opgelost kan worden beschouwd. Vergeleken met naburige provincies is de waterstand hier niet slecht, hoewel deze in lal van streken nog heel wat verbeterd zou kunnen worden. Langzamerhand zal echter ook daar de nieuwe richting zich meer baan breken. Als we zien, hoe in bepaalde deelen van onze omgeving, bin nen een betrekkelijk klein getal jaren een geheélé om mekeer heeft plaals gehad1 in do openbare mocning en daarmee gepaard gaande plannen tol betere waterloozing Zijn ontworpen, dan kan het niet anders, of we moeten met het oog op den „opgaanden'" tijd do toekomst voor vele streken op dit punt met vertrouwen tegemoet zien. Enkele beschouwingen over het water in den grond zijn daarom o.i. hier zeker op haar plaats. In alle gronden, die voor de teelt' van planter,, 't zij landbouwgewassen, 'l zij grassen, moeten die pen, is water een onontbeerlijk bestanddeel. Waar water ontbreekt, daar kan ook geen leven zijn. Voor de kieming van het zaad is dc aanwezighek! van water een onmisbare factor. .Als de jonge plant bcgjnt te groeien, neemt ze het boderavocds'1 op, doch alleen opgelost in groote hoeveelheden water. De voort durende sapstroom door liet planlenlichaam heen, waar door de vorming en de verplaatsing geschiedt van do stoffen, waaruit de plant bestaat, is ondenkbaar zonder water. Groote hoeveelheden vocht, die door dc wortels worden opgenomen, worden grootendecls aan de op perhuid der bladeren weder uitgedampt, doch hel al dus doorgevoerde water heeft de opgenomen stoffon uit den grond tevens 'ter plaatse gebracht, waar ze noodig waren. Gemiddeld mag men aannemen, dat voor elke Gram droge stof, waaruit een plant bestaat. 300 Gram water door het planlenlichaam heen uit den grond vandaan in de lucht als waterdamp is verdwenen. Ook hij dc scheikundige processen, die in den grond e» in het planteiilichaam voortdurend plaats .grijpen, is veel water noodig. Bij de lezing van bovenstaande functies van hel water, zou men allicht de conclusie kunnen maken, dat het alzoo gewenscht zou zijn, dat er zooveel mo gelijk water in den grond aanwezig was. Niels is even wel minder waar dan dit. Behalve de aanwezigheid van een voldoende hoeveelheid water zijn nog andere voor- waaiden Ie vervullen om van een weelderigen planten groei verzekerd te zijn. Noodig zijn n.1. ook naast aanwezigheid van ruim voldoende hoeveelheid opneem bare plantenvoedingsstof, een voldoende hoeveelheid lucht en een niet te lage temperatuur. Wc zullen echter uiteenzetten, dat water- en lucht- gehalte en die temperatuur van den bodem, drie za ken zijn, welke zeer nauw met elkander samenhangen. We kunnen de eenc omstandigheid niet wijzigen zon der onmiddellijk invloed uit te oefenen op de beide andere. Dat ook lucht zeer noodzakelijk is in den grond, wordt, vooral in den akkerbouw, steeds meer inge zien. Zo is in den bouwgrond even onmisbaar als hel. water. Voor de kieming van het zaad is naast het water lucht noodzakelijk. Verder is lucht noodig voor de ademhaling der ondcraardsche pkm'endcelcn, maar voor al is dc aanwezigheid van lucht en wel mier in het bijzonder van haar bestanddeel dc zuurstof zoo nuttig, omdat onder haar invloed verschillende scheikundige processen in den grond, die de aanwezige plantenvo-.:- dingsstoffen in gewcnschte vormen overbrengen, in de juiste richting verloopen. Ook het koolzuurgis, dat én bij de ademhaling en hij vele der scheikundige om zettingen in den g:ond worxit gevormd, en 't weik dus indirect voor een groot deel zonder lucht niet ontstaan zou, speelt bij de vruchlbaarmaking van den bouw grond een gewichtige rol. Waar evenwel water is, daar kan tegelijkertijd geen lucht zijn. Is derhalve de grond met water doortrokken, dan moet dit heel schadelijk op dien grond inwerken. Er js dan ook geen enkele onzer e uit uurgewassen, die op den duur een overmaat van water in den grond verdraagt. In den zomer bij vollen groei kunnen slechts een paar dagen van te veel water in den grond zeer noodlottig worden, al moet het erkend worden, dat do verschillende gewassen zich te dien opzichte niet alle gelijk gedragen. Vele grossen zijn tamelijk goed bestand legen te voel water, terwijl granen en peul vruchten er in doorsnee zeer gevoelig voor zijn. Iu den winter evenwel is ook op onbebouwden grend de schade van te veel water veel grootcr dan m<*i blijkbaar weet. Oogcnschijnlijk zou men zeggen dat het in dien tijd toch niet zooveel zal moeten uitmaken, of alle processen, die anders door de aanwezigheid van lucht zoo nuttig voor den landman werkzaam zijn, eens een poosje stilstaan. Deze opvatting is echter niet geheel juist. Er zul len evengoed scheikundige omzettingen plaats heb ben, doch in een geheel andere richting. r>De aard van deze artikelen laat niet toe omtrent dit punt eenigszins in verklaringen te treden, aangezien, eënige kennis van scheikunde hierbij zeker niet ge mist kan worden. We zullen derhalve volstaan met de mededeeling, dat er verkeerde stoffen gevormd wor den, die in gunstige omstandigheden wel weder ver dwijnen kunnen, doch haar uitwerking vaak nog in den volgenden zomer laten gevoelen. Trouwens de practijk kent den ongewenschten toestand, waarin voorjaars de grond kan verkeeren door een langdu rige periode van te veel water in den,' winter, helaas maar al te goed. Nog dezer dagen meldden ons de nieuwsbladen, dat men in Walcheren nu nog bezig was met het poten van vroege aardappelen, terwijl het klimaat daar beduidend milder is dan bijv. in Hollands Noorderkwartier. Door dien natten, winter was de grond „ziek" geworden, verklaarden de boe ren. Inderdaad, de toestand is met het woord „ziek" voor dergelijke gronden, heel juist aapgeduld. Iu sommige polders, waar gedurende den winter de grondwaterstand steeds als te hoog moet worden bestempeld, zijn, vooral wanneer deze grond, door aanwezigheid van veel zand, uit zichzelf een min der groot waterhoudend vermogen heeft, in den zomer de gevolgen van de aanwezigheid van „zie ken" grond dicht onder de oppervlakte goed waar neembaar. Door flinke bewerking en bemesting is dan de bovenste grondlaag wel een zeer geschikte woonplaats voor de wortels der gewassen, doch zoodra het maar een poosje sterk droogt, wordt soms vrij plotseling de groei gestuit. De wortels bevinden' zich nl. alle in de gezonde bovenste dunne grondlaag en kunnen daar dan geen voldoende vocht vinden. Der gelijke gronden zouden door een lagen grondwater stand in den winter ongetwijfeld gedurende den zo mer lang niet zoo spoedig watergebrek krijgen. bisschoppelijke overlieden. Den Roomschen priester werd imincis opgedragen, iederen dag iu dc H. ME lc bidden voor het behoud der Christelijke regeeriug en daarmede heeft de hoogste geestelijkheid oon s'rijd, welke louter liarte «•houd Uit en voor de Pers. ROOMSCH ALLERLEI. Men schrijft san Roomsch-Kathclieke zijde aan de N. R. Crt. Meer dan ooit, zijn er in den laats'.en tijd in cn om dc Roomsch-Kaliiolieke samenleving van ons land dingen voorgevallen, welke wel in s!aal waren op bizonderc wijze de aandacht te trekken. Op verschil lend gebied ontwikkelde de Roomschc geestelijkheid een werkzaamheid, welke, zoo niet steeds gewaar deerd, in ieder géval moet worden erkend a:s van buitengewone beleekenis. Op de eerste plaats ontstond er in verscheiden diocesen een krachtige beweging tot steun vau de Roomschc pers. Men wil alom onder liet publiek do belangstelling voor de Roomschc journalistiek trachten tc, bevorderen en om strijd bieden do concurrocircnde bladen zicii aan! 'De reclame is wel wat lawaaiig, te doorzichtig en te uitsluitend van buiten-af op gedrongen dan dat ze diepen indruk op het Room schc publiek zou hebben, maar dit neemt niet weg, dat er een massa geestelijken en leeken druk mede zijn. Of deze plotselinge belangstelling uitsluitend mag wor den toegeschreven aan diepe overtuiging omtrent jlo noodzakelijkheid eener goede Roomscho pers, dan wel of hier bijredenen iu het spsl zijn als naijver, eerzucht en vrees voor de komende verkiezingen, blijft een opai vraag. In aanmerking nemende wat de geestelijkheid doel jnet het oog op den naderenden stembusstrijd, heeft het er allen schijn van, dat zich onder de edel aardige bedoelingen der pers-ijveraars mengde vrees voor zekere Junigebourlenis. Hoe dit zijde geestelijkheid heeft onbewimpeld partij gekozen in de politiek, daartoe genoodzaakt door haar heeft de hoogste geestelijkheid «n s'riji politiek moest blijven, gelieven in de s.eer v godsdienst, 'lot zelfs de kinderen verden w stembusstrijd betrokken, want de onschukligen ook al moeten in de s.-iiool bidden voor net der rechtsche meerderheid i Dwazer besluit niet genomen worden en de vraag is hier op haro pEals, of men de beteekenis van dit laten bluucai aoo: de kinderen wel ernstig heeft overwogen. Er tvordt hier met de ontvankelijke kinderziel een gevaarlijk spet gespeeld. Wal zullen de kleintjes wel denken, af» ze van hun makkertjes hooren, dat, ondanks al dit hiikl.ii, Onzelievchcertje ze lekkertjes niet verhoord lux-ftEn do priesters r Wanneer links nu eens zegepraalt Is dc verhooring van hun gebed liet land dan niet zalig geweest f 'Maar dan zou God hun immers daardoor beduiden, dat Hij het vaderland liever door «ien „pa- ganist' dan door den verpolitiekten Christen gere geerd ziet! liet bidden voor den ui slag der verkiezingen heeft hierom iets onweerstaanbaar afstuitende, dat het tot zulke huichelachtige dingen voert, want. men ver beelde het zich, dat de Roomschc Gods hulp inroept voor den papenhatenden Christelijk-Historischc en den Gereformeerde, die het Roomschc geloof „bijgeloof' scheldt. Bovendien is hel risico voel te groot en incii mag er benieuwd naar zijn te vernemen, welke vrucht, bij een nederlaag der rechtsche partijen, door $|e Room schen, die voor het politieke succes bidden, als dio van hun gebed zal worden aangewezen! Merkwaardig in niet mindere mate zijn do berich ten, welke zoowel uit binnen- als buitenland kwamen over het verbod der Paaschcommunic. Verschillende) gevallen zijn in dit blad vermeld van KathoLieken, dio door hun biechtvader werden weggezonden, wijl zij weigerden b.v. de lezing van eenig bepaald niet- roomsch blad te staken. Oogcnschijnlijk geeft zulk een verbod blijk van hoogen durf en krachtsbewustzijn, maar in werkelijkheid is het heel iets anders. Slechts zeer ongaarne gaat de Roomsche geestelijkheid tot zulke dwangmaatregelen over, omdat zij,"weet, dat bet dan gewoonlijk voor de betrokken personen reeds la laat is. Wanneer zij met bedreiging van ernstige straffen haar macht tracht te handhaven, is de eerbied voor het gezag, dat zijn macht wil behouden, reeds lang verdwenen. Over het algemeen ziet men dan ook dat de geloovige, die met de kerkelijke straffen be dreigd is, ongevoelig blijft voor die bedreiging gelijk o.a. afdoende is gebleken te Hulst en omgeving, waar op straffe van clèn Paaschplïcht niet te mogen vervul len, de geloovigen het blad van notaris van Dalsum zijn blijven lezen. Trouwens, welk voordeel kan er voor do geestelijkheid in zijn gelegen, dat haar geloovigein uit vrees voor dd kerkelijke straf haar gehoorzamen.'' Zij kweekt er slechts huichelarij mede,, waarbij van een willig volgen door hart en geest geen sprake is. De groote fout bij dit alles is, dat de Roomsche geestelijk heid haar macht meermalen overschat. Uitwendig gaat de Roomsche Kerk, dank zij mede aan de houding der andere gerealiseerde Christelijke groepen, sterk vooruit, doch haar geestelijkheid zelf ontkent het niet dat het innerlijke geloofsleven schrikbarend verzwakt. Niet het minst is tut het geval onder het jongere Roomsche geslacht. De katholieke geest, de ,,sensus catholicus' is bty dezen niet zelden tot een minimum ingekrompen, vandaar, dat de geestelijkheid alles in het werk stelt, om in rt bizonder dc jeugd te bewerken. Vandaar misschien ook, dat ci' tijdens het onlangs te Amsterdam gehouden Gereformeerde Congres voor Evangelisatie ernstige stemmen opgingen, om onder de Roomschen propaganda te maken voor de Gere formeerd Christelijke beginselen. Deze Christelijke broe ders hebben blijkbaar verondersteld, dat het Room sche terrein thans voor hen een. vruchtbare akker be looft te worden. Bijgevolg willen zij er het onkruid van het „Roomsche bijgeloof', gelijk prof. dr. Bavinck zich uitdrukte, uitroeien cn er zaaien het goede zaad der oprechte Christelijkheid. Een dergelijke poging - ze moge door de Christelijke ooalitiebroedei-s nog zoo goed bedoeld zijn getuigt nochtans meer van aan trekkelijke naïveteit dan van oen goeden kijk op het Roomsche geloofsleven. Iedere Evangelisatie in Gere formeerden of welken Christelijken, maar niet-Room se hen zin ook, zal onder de Roomsehen schipbreuk lij den. De Roomschen immers zijn niet gesneden van het hout, waarvan men brave, Christelijke broeders maakt. I De Roomschen zijn daarvoor te levenslustig cn dc vrome» j Protestanten te stijf. Bovendienhechten de Room schen te zeer aan hun kerk met haar liturgische schitte- j ring en pracht, dan dat zij zich ooit thuis zouden gevoelen in de kille kerkgebouwen der Protestanten met hun traag-slepende en eenlonig-uügegslmde psal men. Daarom blijft de Roomsche Roomsch en mocht hij. in zijn kerk geen bevrediging meer \indon voor zijn hart, en deze verlat«ïn, dan zal men toch uiterst zelden hooren. dat hij overging tot eenige andere kerk. Gewoonlijk blijft hij dan religieus-onverschillig, gelijk de voorbeelden bij duizenden bewijzen. Intusscheii was het wel interessant te vernemen, dat de met de Room schen op gemeenschappelijken geloofswortel stoelend© Gereformeerde broedess openlijk hebben uitgesproken, dat do Roomschen toch eigenlijk maar bijgel oovigere zijn, die volgens ds. L. G. Gciis den Christus Yer- waarloozen. „Ik beveel niemendal. Doe dus, wat je het naamst is." Frieda stoüd op. Zonder Lilli met een blik te verwaardigen ging zij na een kleine buiging de ka mer uit. „Godlof!" zeide juffrouw Yon Bergen. Zij kende het terrein voldoende; zij wist wel d?.t zij iets kon wagen. De erfprinses stemde toe. „Zij is "dikwijls onuit staanbaar. Eerst was zij zoo lief, maar sedert eenige dagen is zij afschuwelijk. Ik geloof dat Rotenburg haar het hoofd op hol heeft gebracht." „Ja, de heeren moeten altijd nogal veel met- haar hebfcen opgehad.meende juffrouw Von Bergen. Zij zag haur eigen gezicht in den spiegel tegen over haar en snikte nijdig. „Zij was ook reeds eenmaal verloofd. Ik heb een nichtje in, het garnizoen, waa.r juffrouw Von Nor deck vroeger woonde. Anna Hartittg, en die schreef mij voor eenigen tijd en vroeg naar Frieda. Ik was natuurlijk voorzichtig in mijn oordeel, wan* 't kwam mij zoo voor, alsof mijn nichtje ïïiet zoo heel goed over Frieda te spreken} was. Zij maakte eenige duis tere aanduidingen, waarom of mevrouw Von Nordeck was weggetrokken. Bij de verlovingsgeschiedenis moet een schandaaltje zijn voorgevallen." „Zoek daar toch achber te komen, Lilli." verzocht, de erfprinses. „Dat zou hoogst belangwekkend zijn- Men zou dat geschiedenisje kunnen, gebruiken, als domper, als Frieda het hoofd eens wat al te hoog opstak. Zij wil haar moeder schrijven, dat klonk bijna, alsof zij mij mijn congé wenschte te geven." „Daar zal zij wel op passen. Zlij hangt té veel van haar positie hier af- De op perhof meesteres heieft mij verteld, in welke erbarmelijke positie haar moeder verkeert." „De erfprinses dacht een poosje na. „Je weet hoe lief ik je heb gekregen, Lilli. Had ik geen, hofdame je weet wel wie of ik zou kiezen." Lilli kuste haar de hand. „Maar ik kan niet zoo vlug weer verwisselen. Ik moet wachten tot de breuk van Frieda uitgaat- Wan neer zij haaf dol hoofdje volgt, is zij tot alles in staat." „Ik schrijf vandaag nog aan Hartung," meende Lilli, die snel begreep. „Is er toen niets gepasseerd welnu zooveel te beter. In elk gevaj is uwe Hoog heid volkomen gerechtigd om van het vroegere leven harer hofdame geheel op de hoogte te worden ge steld." „En tot wie moet ik mij dan weladeri, om met jou verleden op de hoogte te worden' gesteld, Lilli?" plaagde de erfprinses. „Tot wie uwe Hoogheid maar wil. Rood haar een mopsneus zomersproeten, het zijn uitsteken de wachters om een meisje deugdzaam te houden." „Je ben,t zoo origineel, sbhat." De erfprinses stak haar arm door dien van het jonge meisje. „Naar de kajnpplaats!" zong zij. „Het is weliswaar pas half April, maar warm is het als in Mei. Wij willen bij het tennissen den kamerheer bewerken, dat hij je rijles geeft. De stalmeester moppert doorloopend, totdat je buiten rijden moogit." Graai Rotenburg in tennis-costnum ontmoette Fried op de trap. „Wel wel, nog niet in het pak? Vlug vlug, lieve freule." „Ik speel niet mee." „Wat heeft men, je weer gedaan?" vroeg hij mede lijdend. Hij boog zicb vriendelijk over haar heejn, „Kind, maak aan die kwelling toch een einde. Ik kan het heusch niét meer aanzien." De deelname en de toon waarop hij tot haar sprak, deden het restje harer zelfbeheersehing verdwijnen. Zij verborg haar gelaat in haar beide, handen en snikte luid. Zonder op zijn vraag te antwoorden, liep zij als gejaagd naar haar kamer. Op de tennisplaats ging het vroolijk toe. De bal len vlogen, plagende woorden, toespelingen, en scherts gingen tusschen de erfprinses en haar geliefde LiUL heen en weer. Rotenburg dacht aan Frieda's) tranen. Hij bleef stil en norsc-h. Toen er eindelijk een pauze werd gehouden wendde de prinses zich buitengewoon, vriendelijk tot hem. „Graaf Rotenburg ik heb een verzoek." „Hoogheid beveelt?" „O, niet zoo dat kaïn, ik in dit geval iu 't geheel niet. Het is een gunst waar ik u om verzoek. Zoudft u juffrouw Von Bergen rijles wiilen geven? Zij heeft grooten lust om rijden te leeren." „Ik ben geen pikeur of manegemeester van pro fessie," antwoordde Rotenburg kort. De reden van Frieda's tranen was hem nu dadelijk bekend. „Ik dacht dat uwe Hoogheid een persoonlijken wensch hal. In dat geval sta ik steeds tot haar beschikking." „Het is mijn persoonlijke wensch met juffrouw Von Bergen te rijden." De erfprinses werd rood vafi ergernis. „Dat gaat niet. Uwe Hoogheid mag alleen rijden in gezelschap van een goede ruiteres. Ik neem daar van niet de verantwoordelijkheid op mij. Juffrouw Von Nordeck is hofdame, dus aangewezen, om u te begeleiden." „Wanneer ik echter de voorkeur geef aan juffrouw Von Bergen?" „Ondanks dat. Bovendien hebben wij geen paaiden voor beginnelingen." „Springflower gaat zeer rustig." „Springflower is het hofdamepaard. Ik moet er voor zorgen dat juffrouw Von Nordeck steeds een goedgereatr >aard tot haar beschikking vind. Ik zal en wil Springflower niet aan ongeoefende harden toe vertrouwen." ,.Dan spreek ik zelf met den stalmeester." De erf prinses kookte het bloed van woede. Rotenburg boog even. ..Uwe Hoogheid weet wel. hoe daar het antwoord uitvalt," meende hij gelaten. „Dan rijd ik zelf ook niet!" Hare Hoogheid stamp te met den voet. De toon waarop zij sprak, was ge heel die van een, eigenzinnig kind.' „Dan zal ik verplicht zijn dagelijks zelf met freule Von Nordeck te rijden." antwoordde Rotenburg steeds even kalm. „Opdat de paarden voldoende geoefend, blijven, totdat juffrouw Von Bergen zal kunnen rij den." De erfprinses ging, zonder den kamerheer nog met een, blik te verwaardigen ,naar haar geliefde Lilli. Deze nam de zaak niet tragisch op. ..Goed. dan rijd ik in de stedelijke manege. Rotenburg is na tuurlijk op Nordeck verliefd, daarom neemt hij het voor haar op." ..Maar verloofd zijn zij nog niet." De erfprinses lachte boosaardig., „Wij wijlen eerst eens bericht af wachten van juffrouw Hajtung. Rotenburg is een pedant heer, die vergeeft niemand ter wereld een eënmaal uitgehaajden dom men streek. O. hoe zal ik mij vrij gevoelen, als dat heer eenmaal zit op het stamslot zijner vadferen." „Ik vrees juffrouw Von Nordeck, dat ik u geen goeden diénst heb bewezen," zeide Rotenburg zacht tot Frieda. „Een, rijpaard bespaarde ik voor onge schikte beginnelingen, maar de luim onzer hoogt gebiedster is er door mijn tegenstand niet op ver beterd." ,,U hebt het goed gemeend," Frieda keek hem dankbaar aan,. Hij keek ontevreden naar haar bleek en droevig gelaat. ,.Je moet je die dingen hier niet zoo aan trekken," bromde hij. „Ik wenschte dat ik je naar je moeder kon brengen." Hij zweeg, want hij zag hoe juffrouw Von Bergen die lak tegenover hen zat, met gespannen aam dacht op elk hunner woorden lette. „Ik ga voor een paar dagen naar Rotenburg,'* voegde hij er nu luide aan toe. „De pachter neemt de afkoopsom aan. Hij geeft mij mijn, eigendom weer over." „Axel, je gaat ons toch niet verlaten?" riep de erf prins. „Wat moet ik zonder je beginnen?" „Niemand is onmisbaar," meende de kamerheer ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1913 | | pagina 9