eife
t.
Dammers.
jne
n.
isse
fff
8!
n
gjf
Ut
ÜS
s
Éi
m
31
@1
m
lm,
'13
Lentestormen.
firejee i M-ra Mon.
P'J»
u«r-
Zaterdag 26 April 1913.
56e Jaargang. No. 5254.
DËRDË"BLAD.
EEN HOOGST INTERESSANTE PARTIJSTAND.
In onderstaanden stajnd was de lieer A. C. van Wa-
feningen ,te Rotterdam, zwart, aan zet.
1'.
Wit: 33-
-29.
Zwart: 1117.
2.
29
40.
17—22.
3.
28
17.
23—28.
4.
32
23.
21 32.
5.
38
27.
12 32.
6.
23
12.
8 17.
7.
37
28.
26 46.
8.
40-
—34.
46 40.
9.
45
34.
En zwart won een. schijf. Het lag werkelijk niet
voor de hand!
.wit.
i Stand zwart 10 schuwen op: 3, 6, 8 ,13, 14, 17,
8. 19, 23 en 24.
Stand wit 10 schijven op: 25, 27, 32, 38, 39, 41,
44, 45 en 48.
In dezen stand speelde zwart 812!
Hoewel wit hu op 9 mattieren kan zetten, kan
jrj- geen zet doen, of zwart doet een diamzet, tenzij
vit een schijf offert, waardoor zj^art dus 'n schijf
de meerderheid komt. Laten wij maar eens zleji.^
1. Op 4540 volgt zwart met 2430 en 2329.
3. Op 4440 zie voorgaand antwoord.
3. Op 3934 volgt zwart 2329.
4. Op 3933 volgt zwart met 2429, 19 30 ei\
1328.
i 5. Op 3833 volgt zwart 1721, 2328 en dan
S 36.
6. Op 4843 volgt 2430 en 2329.
Op 42 of 4137 en 4136 volgt 2430 eh
3—28.
Er zit dus niets anders op dan door 2520 b.v.
jen, schijf te offeren.
SLAGZET IN DE PARTIJ.
Onderstaande stand is uit een partij tusschen de
leeren J. Noome Mz. (zwart) en S. de H. Klzn.
wit). Damclub „Aris de Heer".
ic
la U
m
w-
m
7V'.'
Vfj
Wit.
8. 11 tot 16, 18,
Stand wit ,14 schijven op: 25, 27, 28, 29, 31, 32.
Stand, zwart, 14 schijven op:
fQW. 21» 23, 26 en 34.
1 Stand wit ,14 schijv
27, 38, 41, 42, 43, 45 en 48.
Wit's laatste zet is. gelijk men zie* 3329,. in de
schijf 34 te vermeesteren. Maar „vragen is
eraarlijk" en als goed dammer toonde de heer Noo-
zijn tagënpartij de waarde van deze spreuk als
f. slgt aan,:
ei
»e«-
Feuilleton
14.
Frieda zat tong alleen in haar kamer. Op de schrijf-
GCftfel stond een groote ruiker violen. Rotenburg had
fe 's morgens vroeg gebracht.1 De zoete geur omgaf
als een liefkoozing en bewees baar zijn onver-
iderlijke vriendschap.
Trij moest het hier uithouden. Ging zij weg, dan
peilde da|t baar dok van hem.
M sschien sloeg de luitm van de prinses spoedig wel
[eer om. Wanneer zij weer begon te paardrijden kon
leelijke Lilli haar niet vergezellen, daar deze nog
j»oït op een paard gezeten had.
E n lakei meldde, dat hare Hoogheid freule Von
brdeck vei zocht voor de thee beneden te komen.
Hsda's ge'aat vrcolijkte dadelijk weer op.
MUöDe onvermijdelijke Lilli stond natuurlijk reeds aan
ncrd theetafel en rinkelde met kopjes en schotels. De
agöfprinses knabbelde koekjes. Na een knipxigje van
1'li Bergen wend.de de erfprinses zich schijnbaar on-
tdwongen tot Frieda.
|„Denk eens, Frieda, Lilli wilde zoo gaarne paard
eren rijden. Eerst moet zij het in de manege pro-
reren, totdat zij mij zal kunnen vergezellen. Kun
1 haar nu niet eens een rijkleed leenen, tot het harie
aar is? Het mijne is voor haar te kort. Jelui bent
igeveer even groot."
„Ach, lieve juffrouw Von Nordeck, het zou eigeai-
ik al te Hef van u zijn!" bedelde IA1.1L „Mijn hoog-
wensch is met hare Hoogheid te kunnen rij-
pn."
Een bitter lachje werd er om Frieda's mond zicht
bar. Dus ook dat nam men haar reeds af. Stap voor
lap werd zij systematisch op zijde godrongen.
„Mijn rijkleed is ter uwer beschikking, juffrouw
>n Bergen." zeide Frieda koud. „Wanneer uwe Hoog
liever met haar rijdt dan met mij, trek ik mij
uurlijk terug. Ik weet eigenlijk zelf niet meer,
•toe ik eigenlijk nog hier ben."
I)e erfprinses haalde op haar gewone laatdunken-
manier haar schouders op. „Ja. wanneer je a,lles
overdreven opvat!" meende zij verdrietig.
7 Um zweeg stil. „Spelen wij nog tennis?" vroeg
öan. „Graaf Rotenburg zou ook komen."
erfprinses sprong op. „Speel je mee, Frieda?"
RyWtf «Wanneer uwe Hoogheid bet beveelt, natuurlijk,
0. ^rs schreef ik liever een brief aan mijn moeder."
>r C*
HET WATER IN DEN GROND. I.
De „walerkwestie'' is, iu welke groolo tegenstelling
do woorden ook tot elkander slaan, iu vele streken
van. ons land1 nog altijd een brandende kwestie, een j
zaak, die in staat is scherpe partij verdeelingen in de
besturen van polders en waterschappen in het Jcveai
te roepen. En toch is het o.i. aan geen twijfel onder
hevig, dat grooto verschilpunten als hierboven be-
doeld nimmer zouden opiroden, als iodcr jnaar een
klaar en helder begrip had van de betcckenis van
het water in den bodem. Dan zou het niet noodig
zijn, dat. door belanghebbenden daartoe m'genoodigd,
een Rijkslandbouwleeraar in een vergadering \uu land
bouwers deze moest komen steunen in hun strijd tegen
een conservatief bestuurslichaam, dat klaarblijkelijk
geen oog heeft voor de inzichten van wetenschap en
practijk en een waterloozing bestendigt, diepten eenen-
malo met onzen modernen akkerbouw iu strijd is.
Wie maar eenigszins hel vaknieuws bijhoudt, zat we
ten dat we hior doelen op het sympathieke streven
der Walchersche landbouwers, die een Jcrachligen steun
mochten vinden in den Rijkslandbouwleeraar voor Zee
land', den lieer I. G. J. Kakebeeke te Gocs.
Dan zou de landbouw ook leeren inzicii, dat het
noodzakelijk is, naast den strijd tegen het water buiten
onze zeeweringen, die tegen het te vele binnen onzé
dijken te voeren.
Onze provincie kan er gelukkig op roemen, dat
het poldeis bezit, waar de walerkweslie als zoo goed
als opgelost kan worden beschouwd. Vergeleken met
naburige provincies is de waterstand hier niet slecht,
hoewel deze in lal van streken nog heel wat verbeterd
zou kunnen worden. Langzamerhand zal echter ook
daar de nieuwe richting zich meer baan breken. Als
we zien, hoe in bepaalde deelen van onze omgeving, bin
nen een betrekkelijk klein getal jaren een geheélé om
mekeer heeft plaals gehad1 in do openbare mocning en
daarmee gepaard gaande plannen tol betere waterloozing
Zijn ontworpen, dan kan het niet anders, of we moeten
met het oog op den „opgaanden'" tijd do toekomst
voor vele streken op dit punt met vertrouwen tegemoet
zien.
Enkele beschouwingen over het water in den grond
zijn daarom o.i. hier zeker op haar plaats.
In alle gronden, die voor de teelt' van planter,,
't zij landbouwgewassen, 'l zij grassen, moeten die
pen, is water een onontbeerlijk bestanddeel. Waar water
ontbreekt, daar kan ook geen leven zijn.
Voor de kieming van het zaad is dc aanwezighek!
van water een onmisbare factor. .Als de jonge plant
bcgjnt te groeien, neemt ze het boderavocds'1 op, doch
alleen opgelost in groote hoeveelheden water. De voort
durende sapstroom door liet planlenlichaam heen, waar
door de vorming en de verplaatsing geschiedt van do
stoffen, waaruit de plant bestaat, is ondenkbaar zonder
water. Groote hoeveelheden vocht, die door dc wortels
worden opgenomen, worden grootendecls aan de op
perhuid der bladeren weder uitgedampt, doch hel al
dus doorgevoerde water heeft de opgenomen stoffon
uit den grond tevens 'ter plaatse gebracht, waar ze
noodig waren. Gemiddeld mag men aannemen, dat
voor elke Gram droge stof, waaruit een plant bestaat.
300 Gram water door het planlenlichaam heen uit den
grond vandaan in de lucht als waterdamp is verdwenen.
Ook hij dc scheikundige processen, die in den grond
e» in het planteiilichaam voortdurend plaats .grijpen,
is veel water noodig.
Bij de lezing van bovenstaande functies van hel
water, zou men allicht de conclusie kunnen maken,
dat het alzoo gewenscht zou zijn, dat er zooveel mo
gelijk water in den grond aanwezig was. Niels is even
wel minder waar dan dit. Behalve de aanwezigheid van
een voldoende hoeveelheid water zijn nog andere voor-
waaiden Ie vervullen om van een weelderigen planten
groei verzekerd te zijn. Noodig zijn n.1. ook naast
aanwezigheid van ruim voldoende hoeveelheid opneem
bare plantenvoedingsstof, een voldoende hoeveelheid
lucht en een niet te lage temperatuur.
Wc zullen echter uiteenzetten, dat water- en lucht-
gehalte en die temperatuur van den bodem, drie za
ken zijn, welke zeer nauw met elkander samenhangen.
We kunnen de eenc omstandigheid niet wijzigen zon
der onmiddellijk invloed uit te oefenen op de beide
andere.
Dat ook lucht zeer noodzakelijk is in den grond,
wordt, vooral in den akkerbouw, steeds meer inge
zien. Zo is in den bouwgrond even onmisbaar als
hel. water.
Voor de kieming van het zaad is naast het water
lucht noodzakelijk. Verder is lucht noodig voor de
ademhaling der ondcraardsche pkm'endcelcn, maar voor
al is dc aanwezigheid van lucht en wel mier in het
bijzonder van haar bestanddeel dc zuurstof zoo nuttig,
omdat onder haar invloed verschillende scheikundige
processen in den grond, die de aanwezige plantenvo-.:-
dingsstoffen in gewcnschte vormen overbrengen, in de
juiste richting verloopen. Ook het koolzuurgis, dat én
bij de ademhaling en hij vele der scheikundige om
zettingen in den g:ond worxit gevormd, en 't weik dus
indirect voor een groot deel zonder lucht niet ontstaan
zou, speelt bij de vruchlbaarmaking van den bouw
grond een gewichtige rol.
Waar evenwel water is, daar kan tegelijkertijd geen
lucht zijn. Is derhalve de grond met water doortrokken,
dan moet dit heel schadelijk op dien grond inwerken.
Er js dan ook geen enkele onzer e uit uurgewassen,
die op den duur een overmaat van water in den grond
verdraagt. In den zomer bij vollen groei kunnen slechts
een paar dagen van te veel water in den grond zeer
noodlottig worden, al moet het erkend worden, dat
do verschillende gewassen zich te dien opzichte niet
alle gelijk gedragen. Vele grossen zijn tamelijk goed
bestand legen te voel water, terwijl granen en peul
vruchten er in doorsnee zeer gevoelig voor zijn.
Iu den winter evenwel is ook op onbebouwden grend
de schade van te veel water veel grootcr dan m<*i
blijkbaar weet. Oogcnschijnlijk zou men zeggen dat
het in dien tijd toch niet zooveel zal moeten uitmaken,
of alle processen, die anders door de aanwezigheid
van lucht zoo nuttig voor den landman werkzaam
zijn, eens een poosje stilstaan.
Deze opvatting is echter niet geheel juist. Er zul
len evengoed scheikundige omzettingen plaats heb
ben, doch in een geheel andere richting. r>De aard
van deze artikelen laat niet toe omtrent dit punt
eenigszins in verklaringen te treden, aangezien,
eënige kennis van scheikunde hierbij zeker niet ge
mist kan worden. We zullen derhalve volstaan met de
mededeeling, dat er verkeerde stoffen gevormd wor
den, die in gunstige omstandigheden wel weder ver
dwijnen kunnen, doch haar uitwerking vaak nog in
den volgenden zomer laten gevoelen. Trouwens de
practijk kent den ongewenschten toestand, waarin
voorjaars de grond kan verkeeren door een langdu
rige periode van te veel water in den,' winter, helaas
maar al te goed. Nog dezer dagen meldden ons de
nieuwsbladen, dat men in Walcheren nu nog bezig
was met het poten van vroege aardappelen, terwijl
het klimaat daar beduidend milder is dan bijv. in
Hollands Noorderkwartier. Door dien natten, winter
was de grond „ziek" geworden, verklaarden de boe
ren. Inderdaad, de toestand is met het woord „ziek"
voor dergelijke gronden, heel juist aapgeduld.
Iu sommige polders, waar gedurende den winter
de grondwaterstand steeds als te hoog moet worden
bestempeld, zijn, vooral wanneer deze grond, door
aanwezigheid van veel zand, uit zichzelf een min
der groot waterhoudend vermogen heeft, in den
zomer de gevolgen van de aanwezigheid van „zie
ken" grond dicht onder de oppervlakte goed waar
neembaar. Door flinke bewerking en bemesting is
dan de bovenste grondlaag wel een zeer geschikte
woonplaats voor de wortels der gewassen, doch zoodra
het maar een poosje sterk droogt, wordt soms vrij
plotseling de groei gestuit. De wortels bevinden' zich
nl. alle in de gezonde bovenste dunne grondlaag en
kunnen daar dan geen voldoende vocht vinden. Der
gelijke gronden zouden door een lagen grondwater
stand in den winter ongetwijfeld gedurende den zo
mer lang niet zoo spoedig watergebrek krijgen.
bisschoppelijke overlieden. Den Roomschen priester werd
imincis opgedragen, iederen dag iu dc H. ME lc bidden
voor het behoud der Christelijke regeeriug en daarmede
heeft de hoogste geestelijkheid oon s'rijd, welke louter
liarte
«•houd
Uit en voor de Pers.
ROOMSCH ALLERLEI.
Men schrijft san Roomsch-Kathclieke zijde aan de
N. R. Crt.
Meer dan ooit, zijn er in den laats'.en tijd in cn
om dc Roomsch-Kaliiolieke samenleving van ons land
dingen voorgevallen, welke wel in s!aal waren op
bizonderc wijze de aandacht te trekken. Op verschil
lend gebied ontwikkelde de Roomschc geestelijkheid
een werkzaamheid, welke, zoo niet steeds gewaar
deerd, in ieder géval moet worden erkend a:s van
buitengewone beleekenis.
Op de eerste plaats ontstond er in verscheiden
diocesen een krachtige beweging tot steun vau de
Roomschc pers. Men wil alom onder liet publiek do
belangstelling voor de Roomschc journalistiek trachten
tc, bevorderen en om strijd bieden do concurrocircnde
bladen zicii aan! 'De reclame is wel wat lawaaiig,
te doorzichtig en te uitsluitend van buiten-af op
gedrongen dan dat ze diepen indruk op het Room
schc publiek zou hebben, maar dit neemt niet weg, dat
er een massa geestelijken en leeken druk mede zijn.
Of deze plotselinge belangstelling uitsluitend mag wor
den toegeschreven aan diepe overtuiging omtrent jlo
noodzakelijkheid eener goede Roomscho pers, dan wel
of hier bijredenen iu het spsl zijn als naijver, eerzucht
en vrees voor de komende verkiezingen, blijft een opai
vraag. In aanmerking nemende wat de geestelijkheid
doel jnet het oog op den naderenden stembusstrijd,
heeft het er allen schijn van, dat zich onder de edel
aardige bedoelingen der pers-ijveraars mengde vrees voor
zekere Junigebourlenis.
Hoe dit zijde geestelijkheid heeft onbewimpeld partij
gekozen in de politiek, daartoe genoodzaakt door haar
heeft de hoogste geestelijkheid «n s'riji
politiek moest blijven, gelieven in de s.eer v
godsdienst, 'lot zelfs de kinderen verden w
stembusstrijd betrokken, want de onschukligen
ook al moeten in de s.-iiool bidden voor net
der rechtsche meerderheid i Dwazer besluit
niet genomen worden en de vraag is hier op haro
pEals, of men de beteekenis van dit laten bluucai aoo:
de kinderen wel ernstig heeft overwogen. Er tvordt
hier met de ontvankelijke kinderziel een gevaarlijk spet
gespeeld. Wal zullen de kleintjes wel denken, af» ze
van hun makkertjes hooren, dat, ondanks al dit hiikl.ii,
Onzelievchcertje ze lekkertjes niet verhoord lux-ftEn
do priesters r Wanneer links nu eens zegepraalt Is
dc verhooring van hun gebed liet land dan niet zalig
geweest f 'Maar dan zou God hun immers daardoor
beduiden, dat Hij het vaderland liever door «ien „pa-
ganist' dan door den verpolitiekten Christen gere
geerd ziet! liet bidden voor den ui slag der verkiezingen
heeft hierom iets onweerstaanbaar afstuitende, dat het
tot zulke huichelachtige dingen voert, want. men ver
beelde het zich, dat de Roomschc Gods hulp inroept
voor den papenhatenden Christelijk-Historischc en den
Gereformeerde, die het Roomschc geloof „bijgeloof'
scheldt. Bovendien is hel risico voel te groot en incii
mag er benieuwd naar zijn te vernemen, welke vrucht,
bij een nederlaag der rechtsche partijen, door $|e Room
schen, die voor het politieke succes bidden, als dio
van hun gebed zal worden aangewezen!
Merkwaardig in niet mindere mate zijn do berich
ten, welke zoowel uit binnen- als buitenland kwamen
over het verbod der Paaschcommunic. Verschillende)
gevallen zijn in dit blad vermeld van KathoLieken, dio
door hun biechtvader werden weggezonden, wijl zij
weigerden b.v. de lezing van eenig bepaald niet-
roomsch blad te staken. Oogcnschijnlijk geeft zulk een
verbod blijk van hoogen durf en krachtsbewustzijn,
maar in werkelijkheid is het heel iets anders. Slechts
zeer ongaarne gaat de Roomsche geestelijkheid tot
zulke dwangmaatregelen over, omdat zij,"weet, dat bet
dan gewoonlijk voor de betrokken personen reeds la
laat is. Wanneer zij met bedreiging van ernstige
straffen haar macht tracht te handhaven, is de eerbied
voor het gezag, dat zijn macht wil behouden, reeds
lang verdwenen. Over het algemeen ziet men dan ook
dat de geloovige, die met de kerkelijke straffen be
dreigd is, ongevoelig blijft voor die bedreiging gelijk
o.a. afdoende is gebleken te Hulst en omgeving, waar
op straffe van clèn Paaschplïcht niet te mogen vervul
len, de geloovigen het blad van notaris van Dalsum
zijn blijven lezen. Trouwens, welk voordeel kan er voor
do geestelijkheid in zijn gelegen, dat haar geloovigein
uit vrees voor dd kerkelijke straf haar gehoorzamen.''
Zij kweekt er slechts huichelarij mede,, waarbij van
een willig volgen door hart en geest geen sprake is. De
groote fout bij dit alles is, dat de Roomsche geestelijk
heid haar macht meermalen overschat. Uitwendig gaat
de Roomsche Kerk, dank zij mede aan de houding der
andere gerealiseerde Christelijke groepen, sterk vooruit,
doch haar geestelijkheid zelf ontkent het niet dat het
innerlijke geloofsleven schrikbarend verzwakt. Niet het
minst is tut het geval onder het jongere Roomsche
geslacht. De katholieke geest, de ,,sensus catholicus'
is bty dezen niet zelden tot een minimum ingekrompen,
vandaar, dat de geestelijkheid alles in het werk stelt,
om in rt bizonder dc jeugd te bewerken.
Vandaar misschien ook, dat ci' tijdens het onlangs
te Amsterdam gehouden Gereformeerde Congres voor
Evangelisatie ernstige stemmen opgingen, om onder
de Roomschen propaganda te maken voor de Gere
formeerd Christelijke beginselen. Deze Christelijke broe
ders hebben blijkbaar verondersteld, dat het Room
sche terrein thans voor hen een. vruchtbare akker be
looft te worden. Bijgevolg willen zij er het onkruid
van het „Roomsche bijgeloof', gelijk prof. dr. Bavinck
zich uitdrukte, uitroeien cn er zaaien het goede zaad
der oprechte Christelijkheid. Een dergelijke poging -
ze moge door de Christelijke ooalitiebroedei-s nog zoo
goed bedoeld zijn getuigt nochtans meer van aan
trekkelijke naïveteit dan van oen goeden kijk op het
Roomsche geloofsleven. Iedere Evangelisatie in Gere
formeerden of welken Christelijken, maar niet-Room
se hen zin ook, zal onder de Roomsehen schipbreuk lij
den. De Roomschen immers zijn niet gesneden van het
hout, waarvan men brave, Christelijke broeders maakt.
I De Roomschen zijn daarvoor te levenslustig cn dc vrome»
j Protestanten te stijf. Bovendienhechten de Room
schen te zeer aan hun kerk met haar liturgische schitte-
j ring en pracht, dan dat zij zich ooit thuis zouden
gevoelen in de kille kerkgebouwen der Protestanten
met hun traag-slepende en eenlonig-uügegslmde psal
men. Daarom blijft de Roomsche Roomsch en mocht
hij. in zijn kerk geen bevrediging meer \indon voor
zijn hart, en deze verlat«ïn, dan zal men toch uiterst
zelden hooren. dat hij overging tot eenige andere kerk.
Gewoonlijk blijft hij dan religieus-onverschillig, gelijk
de voorbeelden bij duizenden bewijzen. Intusscheii was
het wel interessant te vernemen, dat de met de Room
schen op gemeenschappelijken geloofswortel stoelend©
Gereformeerde broedess openlijk hebben uitgesproken,
dat do Roomschen toch eigenlijk maar bijgel oovigere
zijn, die volgens ds. L. G. Gciis den Christus Yer-
waarloozen.
„Ik beveel niemendal. Doe dus, wat je het
naamst is."
Frieda stoüd op. Zonder Lilli met een blik te
verwaardigen ging zij na een kleine buiging de ka
mer uit.
„Godlof!" zeide juffrouw Yon Bergen. Zij kende
het terrein voldoende; zij wist wel d?.t zij iets kon
wagen.
De erfprinses stemde toe. „Zij is "dikwijls onuit
staanbaar. Eerst was zij zoo lief, maar sedert eenige
dagen is zij afschuwelijk. Ik geloof dat Rotenburg
haar het hoofd op hol heeft gebracht."
„Ja, de heeren moeten altijd nogal veel met- haar
hebfcen opgehad.meende juffrouw Von Bergen.
Zij zag haur eigen gezicht in den spiegel tegen
over haar en snikte nijdig.
„Zij was ook reeds eenmaal verloofd. Ik heb een
nichtje in, het garnizoen, waa.r juffrouw Von Nor
deck vroeger woonde. Anna Hartittg, en die schreef
mij voor eenigen tijd en vroeg naar Frieda. Ik was
natuurlijk voorzichtig in mijn oordeel, wan* 't kwam
mij zoo voor, alsof mijn nichtje ïïiet zoo heel goed
over Frieda te spreken} was. Zij maakte eenige duis
tere aanduidingen, waarom of mevrouw Von Nordeck
was weggetrokken. Bij de verlovingsgeschiedenis moet
een schandaaltje zijn voorgevallen."
„Zoek daar toch achber te komen, Lilli." verzocht,
de erfprinses. „Dat zou hoogst belangwekkend zijn-
Men zou dat geschiedenisje kunnen, gebruiken, als
domper, als Frieda het hoofd eens wat al te hoog
opstak. Zij wil haar moeder schrijven, dat klonk
bijna, alsof zij mij mijn congé wenschte te geven."
„Daar zal zij wel op passen. Zlij hangt té veel van
haar positie hier af- De op perhof meesteres heieft mij
verteld, in welke erbarmelijke positie haar moeder
verkeert."
„De erfprinses dacht een poosje na. „Je weet hoe
lief ik je heb gekregen, Lilli. Had ik geen, hofdame
je weet wel wie of ik zou kiezen."
Lilli kuste haar de hand.
„Maar ik kan niet zoo vlug weer verwisselen. Ik
moet wachten tot de breuk van Frieda uitgaat- Wan
neer zij haaf dol hoofdje volgt, is zij tot alles in
staat."
„Ik schrijf vandaag nog aan Hartung," meende
Lilli, die snel begreep. „Is er toen niets gepasseerd
welnu zooveel te beter. In elk gevaj is uwe Hoog
heid volkomen gerechtigd om van het vroegere leven
harer hofdame geheel op de hoogte te worden ge
steld."
„En tot wie moet ik mij dan weladeri, om met jou
verleden op de hoogte te worden' gesteld, Lilli?"
plaagde de erfprinses.
„Tot wie uwe Hoogheid maar wil. Rood haar
een mopsneus zomersproeten, het zijn uitsteken
de wachters om een meisje deugdzaam te houden."
„Je ben,t zoo origineel, sbhat." De erfprinses stak
haar arm door dien van het jonge meisje. „Naar de
kajnpplaats!" zong zij. „Het is weliswaar pas half
April, maar warm is het als in Mei. Wij willen bij
het tennissen den kamerheer bewerken, dat hij je
rijles geeft. De stalmeester moppert doorloopend,
totdat je buiten rijden moogit."
Graai Rotenburg in tennis-costnum ontmoette Fried
op de trap. „Wel wel, nog niet in het pak? Vlug
vlug, lieve freule."
„Ik speel niet mee."
„Wat heeft men, je weer gedaan?" vroeg hij mede
lijdend. Hij boog zicb vriendelijk over haar heejn,
„Kind, maak aan die kwelling toch een einde. Ik
kan het heusch niét meer aanzien."
De deelname en de toon waarop hij tot haar sprak,
deden het restje harer zelfbeheersehing verdwijnen.
Zij verborg haar gelaat in haar beide, handen en
snikte luid. Zonder op zijn vraag te antwoorden, liep
zij als gejaagd naar haar kamer.
Op de tennisplaats ging het vroolijk toe. De bal
len vlogen, plagende woorden, toespelingen, en scherts
gingen tusschen de erfprinses en haar geliefde LiUL
heen en weer. Rotenburg dacht aan Frieda's) tranen.
Hij bleef stil en norsc-h. Toen er eindelijk een pauze
werd gehouden wendde de prinses zich buitengewoon,
vriendelijk tot hem. „Graaf Rotenburg ik heb een
verzoek."
„Hoogheid beveelt?"
„O, niet zoo dat kaïn, ik in dit geval iu 't geheel
niet. Het is een gunst waar ik u om verzoek. Zoudft
u juffrouw Von Bergen rijles wiilen geven? Zij heeft
grooten lust om rijden te leeren."
„Ik ben geen pikeur of manegemeester van pro
fessie," antwoordde Rotenburg kort. De reden van
Frieda's tranen was hem nu dadelijk bekend. „Ik
dacht dat uwe Hoogheid een persoonlijken wensch
hal. In dat geval sta ik steeds tot haar beschikking."
„Het is mijn persoonlijke wensch met juffrouw
Von Bergen te rijden." De erfprinses werd rood vafi
ergernis.
„Dat gaat niet. Uwe Hoogheid mag alleen rijden
in gezelschap van een goede ruiteres. Ik neem daar
van niet de verantwoordelijkheid op mij. Juffrouw
Von Nordeck is hofdame, dus aangewezen, om u te
begeleiden."
„Wanneer ik echter de voorkeur geef aan juffrouw
Von Bergen?"
„Ondanks dat. Bovendien hebben wij geen paaiden
voor beginnelingen."
„Springflower gaat zeer rustig."
„Springflower is het hofdamepaard. Ik moet er
voor zorgen dat juffrouw Von Nordeck steeds een
goedgereatr >aard tot haar beschikking vind. Ik zal
en wil Springflower niet aan ongeoefende harden toe
vertrouwen."
,.Dan spreek ik zelf met den stalmeester." De erf
prinses kookte het bloed van woede.
Rotenburg boog even. ..Uwe Hoogheid weet wel.
hoe daar het antwoord uitvalt," meende hij gelaten.
„Dan rijd ik zelf ook niet!" Hare Hoogheid stamp
te met den voet. De toon waarop zij sprak, was ge
heel die van een, eigenzinnig kind.'
„Dan zal ik verplicht zijn dagelijks zelf met freule
Von Nordeck te rijden." antwoordde Rotenburg steeds
even kalm. „Opdat de paarden voldoende geoefend,
blijven, totdat juffrouw Von Bergen zal kunnen rij
den."
De erfprinses ging, zonder den kamerheer nog
met een, blik te verwaardigen ,naar haar geliefde
Lilli.
Deze nam de zaak niet tragisch op. ..Goed. dan
rijd ik in de stedelijke manege. Rotenburg is na
tuurlijk op Nordeck verliefd, daarom neemt hij het
voor haar op."
..Maar verloofd zijn zij nog niet." De erfprinses
lachte boosaardig., „Wij wijlen eerst eens bericht af
wachten van juffrouw Hajtung. Rotenburg is een
pedant heer, die vergeeft niemand ter wereld een
eënmaal uitgehaajden dom men streek. O. hoe zal ik
mij vrij gevoelen, als dat heer eenmaal zit op het
stamslot zijner vadferen."
„Ik vrees juffrouw Von Nordeck, dat ik u geen
goeden diénst heb bewezen," zeide Rotenburg zacht
tot Frieda. „Een, rijpaard bespaarde ik voor onge
schikte beginnelingen, maar de luim onzer hoogt
gebiedster is er door mijn tegenstand niet op ver
beterd."
,,U hebt het goed gemeend," Frieda keek hem
dankbaar aan,.
Hij keek ontevreden naar haar bleek en droevig
gelaat. ,.Je moet je die dingen hier niet zoo aan
trekken," bromde hij. „Ik wenschte dat ik je naar
je moeder kon brengen."
Hij zweeg, want hij zag hoe juffrouw Von Bergen
die lak tegenover hen zat, met gespannen aam dacht
op elk hunner woorden lette.
„Ik ga voor een paar dagen naar Rotenburg,'*
voegde hij er nu luide aan toe. „De pachter neemt
de afkoopsom aan. Hij geeft mij mijn, eigendom weer
over."
„Axel, je gaat ons toch niet verlaten?" riep de erf
prins. „Wat moet ik zonder je beginnen?"
„Niemand is onmisbaar," meende de kamerheer ge-