van een llititti Rim: Os litl eisr Prinsis. Een Kerstavond. Woensdag 24 December 1913. SCBAEEfi 57ste Jaargang No. 5299 [OÜEAÏÏ Dit nummer besta*# uit 2 bladen. EERSTE BLAD. Hoor van dorp tot stad luidt 't nu Voor het, ki®deke Jesu. Chr. Noordein a, Baume leuchtend. Baume blendend, Ueberall daa Siisze spendend, Alt und junges Herz erregend. Goetihe. Rund! uns hetrum/ breaiine®* viele Lichter, aber we®ig Herzen. Pr. Naumann. En van, nu aan, vangt, een nieuwe reeks eeuwen aan. Kerstprofetie van, Vergillus, In „Van Strijd en Vrede" geeft ons Frenpsen z'n gedachten naar aanleiding van het woord van JozaJa „Het volk dat in de duisternis wandelt, zal een groot licht zien,". Op de hem) eigen meesterlijke wij ze. schildert hij daar een volk, dot woont in een land, dat de zon ontbeert. ,,De dorpsweg üs den gajn- echen dag in duisternis gehuld. Vader verricht a,l tastende zijn werk en moeder kan Zaterdags het schoone goed voor de kinderen niet vinden in de kast. Wanneer zij naar de kerk gaan, verdwalen zij tusschen de graven; en de knecht die met vier paar den aan het ploegen is, moet zich ver vooroverbui gen, en hard roepen en dikwijls naast den ploeg gaan, om niet met zijn span in de sloot terecht te komen. Maar wat lezen wij nu hier? Het volk, dat in de duisternis wandelt zal een groot licht zie®, en over hen, die een somber oord bewonen, is een helder licht opgegaan." Aan dat zoo plastisch beschreven sombere tafereel denk ik dikwijls in de korte donkere dagen* die wij nu beleven, en waarin Wij hunkerend uitzien naar den blijden. Kerstdag met zijn verkondiging van licht, dat de duisternis overwint. En dan zeg ik altijd weer: „wat is toch ona Kerstfeest voor den- gene, die de diepte ervan peilt, een wonder-heerlijk feest. Kan het aangrijpender en plechtiger worden, inge luid dan met het Evangeliewoord: „Vreest niet, want zJe ik verkondig u groote blijdschap, die al den, volke wezen zal, nl. dat heden geboren, is de Zalig- maker, 't welk is Christus de Heer." Hoort gij het lozer? Groote, blijdschap! Waarnaar gaat het verlangen van ons aller harten sterker uit! dan naar blijdschap, waarachtige duurzame blijd - Bchap? Daarvoor doen toch de menschep alles: allen werken er voor; hier strijd^ er ée® voor, daar lijdt er een voor. Ja! daar zijn er die hup geweten er voor verkrachten, hun ha®de® ervoor opteeren, hun harten ervoor bezoedelen. En met de belofte van die blijdschap, dat brand punt vap ons verlangen, komt de Kerstdag fot ons allen. Tot ons allen. Niet tot éen of twee, hier een en daar eep en, de rest niet neep! hoort gij het? „die al den volke wiezen zal." Dus tot u en, tot mij, tot uw vader ep uw moeder, uw vrouw ep uW kind. uw vrind en uw buurman. En waarom die blijdschap voor allen? „nl. dat he den geboren ds de Zaligmaker, 't welk is Christus de Heer." Is dat alles? vraagt de nuchtere, koude, prozaï sche mensch, aan welke soort ona „land van mest en mist, va® vuile®, kou den regen. „Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en damp, „Vol vunp onpeilbaar slijk en ondoorwasdbre wegen, „Vol jicht en parapluies, vol kiespij® en vol kramp Feuilleton. HOOFDSTUK 1. Het was in de lente van, het japr 1509, toen Zijne Majesteit Koning. Hendrik VII den troon va® Engeland besteeg en mij, Edwin Caskoden, een eer volle plaats aap bet hof aanbood. Ik was gezegend met wereldsche goederen, zoo- als de rijkdom zooveel wordt genoemd, want mijn vader, een der raadslieden van Hendrik VII, bad mij een groot vermogen nagelaten. Mijn grootvader was goudsmid in den tijd. va® Koning Edward en had zich verheugd in den buitengewone n gunst va® dezen machtige® vorst. Daar ik vermogen had. kon het mij niet veel schele®, dat aan mijn ambt aan het hof weinig of liever geen inkomsten verbonden waren. Ik ver heugde mij over de eer allee®. Het was mij vergund daafdoor in zeer nauwe aanraking te komen met de personen va® het hof, vooral met de eerste dam mes va® de® lande, het beste gezelschap voor een man, wa®t zij veredelt zij® gemoed door betere ge dachten en loutert zij® hart door reiperej gevoelens. Het was een positie geheel waardig voor iederen edelman van het koninkrijk. Vier ot vijf jaar heb ik deze positie bekleed, toen het bericht aan het hof kwam dat er te Suffolk ee® bloedig duel had plaats gehad- Slecht® éen der vier stTijdera zou hij dit gevecht ex het leven hebben afgebracht. de andere drie hadden het leven er bij ingeschoten, of liever twee, daar die toestand va® den derde nog erger was dan de dood. De eerste die het gevecht overleefde, was de zoon van Sir WilTiam Brandow. de tweede heette Slr Adam Judson. Men vertelde elkaar dat de jonge Brandow en zijn andere broeder pes uit den oorlog waren teruggekeerd. Zij hadden Judson in ee® herberg te Tpswiek aangetroffen vaar deze hen met bet spel ee® groote som ge,dB afwo®. Ongeacht hun jeugd zoo rijk is. Ja, 't moet me nog maar eens van 't hart: Ons Hollandsch volk is rijk aap velerlei deugden; dit jubeljaar hebben we ze menigmaal in den breede hoo- ren uitmeten. Maar 't is arm, doodarm aan gevoel voor poëzie. Zou daarin misschien de oorzaak liggen, dat het poëzie rijke Kerstfeest het tot nu toe in populariteit heeft moeten afleggen tegen het heel wat nuchterder practischer Sinterklaasfeest? „Dat heden geboren is de Zaligmaker." Is dat alles? Ik antwoord: „Is dat niet genoeg? Meer dajn genoeg, om in ons hart te ontsteken een bra®d va® dank en blijdschap Gij, prozaischte aller prozaïst-hen, gij nuchterste aller nuchtere®! is het alleen al geen reden van groote blijdschap, om al die dierbare gezichten, die daar 't overige gedeelte van bet jaar niet of zeiden gezien worden, nu weer eens om u been te zien? En ik denk aap moeders, die zoo® of dochter weei aan het hart mogen sluiten. En ik denk aa® vaders nu ja! gij ziet het hun zoo niet aan." immers; het staat ®aar Holla®dsche begrippen zoo kinderachtig zich aangedaa® te toonen die in handdruk of kus, waarmee ze hun kind begroeten, meer blijd schap leggen, dan ze zelf willen erkennen. En ik er aa®, boe diegenen, die door te verren af stand verhinderd worden zich i® inoedere armen te werpen of vaders hand zegenend op het voorhoofd te voelen; of die de plaats bij vader c® moeder heb ben ingeruild voor een plaats bij God den Vader „Die in de hemelen is hoe zy met ee® traan va® weemoedig verlapigen toch in het bizonder op deze dage® worden herdacht. Graaf Ritfer wist het wel eenvoudig en waar te. zeggen: „Kerstmis de me®sch voelt zich dichter bij menschen".. Vooral bij de zijne®. Is dat alles? Neen, niet alles, maar is het reeds niet genoeg, om in deze donkere dage® met} verlan gen n®ar den Kerstdag uit te-zien; niet genoeg, om, als we het hebben, onzen God ervóór te danken? Is da,t alles? Neen, op lange na niet. Het beste komt nog. Ritter heeft er ook nog aan toegevoegd: „Kerstmis de mensch voelt zich nader bij God. Nearer to thee!" En nu laat ik de proza~schen, de nuchtere® achter bij bun Kerstvreugde van alleen ,„zilch dichter bij, menschen te voel©®." Ik gun hu® hun Kerstvreug de va® feestvieren en vroolijk gezelschap, va® een extra-verzorgde tafel te midden van wie bun dierbaar zijn. En ik richt mij tot diegene®, die al deze din gen niet versmaden, ze cok blij aanvaarden op het Kerstfeest, er evenzeer dankbaar in deelen, maar die daaibij allee® geen vrede hebben, die op het Kerstfeest niet vergeten, met hun gedachte® boven deze dingen uit te komen, wier z'elen de vlucht „naar den hooge®" kennen, wier hart niet rust, vóór het die in God heeft gevonden. Z ij zijn het die we ten: „De deuren des hemels staan nimmer zoo wijd voor ons op da® op do® Kerstdag". Alleen z ij verstaan „de groote blijdschap, dat he den, geboren, is de Zaligmaker." Dat is ©en ajntiek woord. Antiquiteiten worden i® onze dagen door ve len gezocht; niet omdat die „velen" ze mooi vi®den éen op de honderd! maar wel omdat ze duur zijn. Met antieke woorden is 't anders; ze komen tot ons met Petrus' woord tot den kreupele: „Goud en zilver heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u." Geen wonder, dat niet vele® ze zoeke®, Maar die ze zoeken, doen dat, omdat ze zé werkelijk „mcoi vinden", om'dat ze hun zijn een bro® va® blijd schap, bezieling, troost. „Dat hede® geboren is de Zaligmaker". Dat zegt vele® niets (zie boven); 't is voor he® een dood ding uit 'n museum, eem naa®i uit het verleden, ee® holle klank. Maar voor anderen is het alles: hoogste blijdschap, 't hechtst vertrouwen, machtig ste bezieling, innigste; troost. En Ik meen, dat we t^d moge® danken, als Hij ons een hart heeft gegeven, te warm, om niet te huiveren voor de kilte der eersten; warm genoeg om te, hunkeren naar den gloed dor laatsten. Voor hen is 't in waarheid Kerstfeest, feest van Christus, feest van blijdschap over hetgeen hun !s gegeven, feest voor Christus, feest van da,n,k om dat h ij het was, die het hu® gaf. Zij hoor©® niet alleen mei hun ooren, maar zij versta,B,n met hun hait als heerlijke werke lijkheid de verheven engelenzang: „Eere zij God in den hoogen! Vrede op aarde, i® menschen een, wel behagen!" Hoe is het mogelijk? Hoe is het ter wereld moge lijk, om in deze tij len dte engelenzang op de lip pen te nemen? Zeker, 't is ontroerend va® eenvoud en schoonheid, e® aangrijpend ala profetie, maar in het tegenwoordige... oen leugen! Eere zij God! O! „tot de meerdere eere Gods" Is in ons landje van h^ele en halve Calvinisten een be ken le klank, die dagelijks gaat over vele lippen, maar in het leven wordt het bijna, altijd tot eena®®. fluiting, een bespotting. E.r het „den hoogen God alleen zij eer"' ruischt door vele bedehuizen, maar 't vindt dikwijls weinig weerklank in de harten. Eere zij God! 't Mocht wat! De eer voor de® mensch! En voor God niet al leen geen eer, maar geen woord, geen, gedachte! EU „vrede op aard©!'" Ha, ha! Lezer, zeg dit eens op de® schamperen toon, waar op gij denkt, dat de duivel dltj zou hebben gezegd; en gij spaart mij wat papier en inkt en de®1 zet ter eenigo regels zetsel, noodig om u aan te toonen, dat dank(?) zij oorlogen en geruchten van oor loge®, dank zij diplomaten en naar goud-dorstenden en ondanks vredespaleizen, vredescongressen, vre- desgepraat, vredesverlangen de vrede hier op aarde nog maar een heel schamel dak boven zijn hoofd heeft, "t Is wel een verleidelijk thema om er op voort te borduren, maar't la oud nieuws, dat altijd maar weer nfeuw blijft. Ik de®k a®n ee® droom va® Rosegger. Met vele anderen staat Jezus voor den Almachtige: „En gij, mijn zoon, wat hebt gij aan do wereld geschonken?" „Den vrede,'" is het antwoord. „En wat heeft me® er mee gedaan?" Dan zwijgt Jezus en het gelaat ver bergt nd achter doorboorde handen, weent hij. En „God in den menschen een welbehagen!'' Ik kan kort zijn; telegramstijl is voldoende: teleurstel ling, angst, zorg, ziekte, rouw, dood. armoede zon der schuld, rijkdom zonder deugd. God in den mensch een welbehagen? „Daar is geen God; en afs Hij er is, is Hij wreeder dan de wreedste tïra®." Genoeg, meer da® genoeg, om den Kerstzang op onze lippen te doen verstommen, d© Kerstvreugde in onze harten te versmoren. Zou het zoo weze®? Bij velen wel. Meermalen misschien ook wel bij ons. Soms echter niet! En op den Kerstdag zeker niet,! Neen.' de Kerstdag trekt onze blikken en harten naar den Christus, en dan kunnen we niet anders dan geloovig vol vertrouwe® juichen: „En toch Trots duizenden eerroovers Gods; trots oorlogen en derzelver aanstokers: diplomaten en goudzoekers; trotp 't o®verklaarbre. Dat huivren doeit, En 't onbewijsbre Der hoop, die 'k, voed, Trots iéder raadsel, Het kwaad, zoo groot, De smart, zoo schriklijk, Trots rouw en dood Ja, toch. ik meene, Dat ik Uw hand Wel speurde in 't leven Uw Vaderhand. En dat mij® ziele Ter stille nacht, Uw stem wel hoorde, Zoo teer, zoo zacht. Vooral in den „stillen, heiligen nacht", den Kerst nacht. die meer vast legt in ons de overtuiging: „Eer roovers, vredeverstoorders en armzalige zondaars gaan. Maar God blijft, en door Christus blijft Hij kloi I pen aa® de poorten va® menschenzielen. En geen massieve deuren of hechte sloten zulle® op de® duur d'it kloppen kunnen weerstaap. En teleurstelling, angst, zorg, ziekte en dood zij keeren telkens weer; maar door Christus blijft God altijd maar weer lafenis en vertroosting bren gen aan de ziele®, die onder deze dinge® gebukt gaan. En menigeen heeft reeds de blijde ervaring doorgemaakt, dat zoo de angels dezer dingen veel van hun scherpte hebben verloren. Het leven van allo dagen mag zeggen: „We zija er nog niet", menigmaal klagen: „we komen er nooit" 't Kerstfeest komt tot ons met de blijde lboodsehap: „Vast en zeker komen we er; on danks menschen of met hulp van menschen. W« komen er met Christus, omdat God het wil." En als w ij nu maar willen met God! Ja, zoo moet het zijn niet ter wille van de wereld, want die komt er ook wel door God alleen maar voor onszelven. Want het is zoo als Angelus SUesius zegt: AI ware Christus duizendmaal in Bethlehem gehore®, Allee® niet in uw hart zoo gtngt gij toch ver loren» Dat willen we niet; dat mogen we niet. En dus Christus moet geboren worde® In onze har ten. We moeten de reden va® Kerstvreugde niet o m ons zoeken, maar i n ons. En als het i n ons maar eerst Kerstfeest is, dan zien we vanzelf o ra ons heen de sporen ervan.. Welnu! die® Kerstzegen worde ons gegeven door God en... door onszelven. Aan ons het zoeken en strijden daarvoor! va® God Die „in menschen een welbehagen" heeft, den ze gen op dien strijd! X. de oudste telde zes-en-twintig, de jongste vier- en-twintig jaar hadden de broeders, vooral de jong ste, Charles, in den oorlog groote eer en buit ver- worven, Het is hard om het moeilijk verkregen goed op et nmaal bij het dobbelspel te verliezen. Ma®r de j Brandows waren verstandig^ genoeg geweest, dit ver- lies te drage®, en i£n eerlijken strijd nieuwe schat ten te verwerve®, was op een avond niet het ge heim van Judson's winne® aan den dag gekome® mei de ontdekking, dat hij valsch speelde. De Brandow3 wachtten totdat zij va® hun zaak zeker warejn epi d®r volgde op een morge® liet duel, waaruit zooveel on geluk voortkwam. Deze, Judson was een Schotsch edelman, va® wien niet veel meer bekend was, dan dat hij voor een der gevaarlijkste mannen van zijn tijd gold. Hij toch beroemde er zich op, dat hij zeven-en-tachtig twee gevechten had uitgevochten, waarin hij vijf-en-zeven- tig tegenstanders doodde. 'Met hem te vechten gold als een zekere dood. Ik hoorde de duelgeschiedenis later van Brandow zelf en ik geef die hier onopge smukt weer. Joh® was de ouder© broeder en toe® er gevochte® moest worden, de aangewezene om hef, eerst te vechten, ee® voorrecht dat Charles tevergeefs voor zich opeiscihte. De, broeders begaven zich met hun vader Sr William Brapdow op het afgesproken uur naar die kampplaats, waar zij'Judeo® en zijn beid© secondanten reeds vonden. Ofschoon Sir William, 'n nog krachtig ma® was en zijn zone® in handigheid en kracht maar weinig huDa gelijke® hadden, voelde® allen toch. dat bij Judson's bekende kracht en spreek woordelijke wreedheid, dit duel de dood beteeken- de. Maar zonder vrees kruisten zij toch hu® degens met hem. Het was ee® nevelige' Maartmorgen. Dadelijk bij, heit duel bewees de oudere Brandow zich 1® kracht e® handigheid de meerdere va® zij® tegonsta®der. N® eenige uitvallen echter boog Brandows degen en brak vlak bij het gevest af, Juist op het moment dat hij had willen toesloot®n_ Judson doekl© daarop weloverlegd, met een hooviaardig lachje, op het hart van zijn tegenstander, doorboorde het) met zijn do gen, en niet tevreden daarmee, draaide hij het wa pen ee® paar maal in de wonde om. Dadelijk trok Sir William zijn wapen en trad i® Het is dei' vier-en-twintigsle^ December. Baron Westernhagen verlaat juist zijne woning. Lang zaam zijne handschoenen aantrekkende, treedt hij uit het voorhuis op den drempel van de huisdeur. Eeit oogenblik blijft hij staan en kijkt naar de drukte op straat Het is als hadden alle mensdien haast, alk» rent en jacht, ieder rept zich om naar huis te komen. Het slaat zes uur van den toren der Marktkerk; hel der trillen de klanken door de fijne winterlucht. De ba ron kijkt onwillekeurig naar omhoog en ziet naar de» wijzerplaat, die mat verlicht 'boven de daken schijnt te- zweven. Het is hem als hadden de klokketonen schier iels lichamelijks iets lastbaars. Middelerwijl is hij met het aantrekken van zijne handschoenen gereed geko men. en juist wil hij den laats ten knoop dicht maken, toen 't kleine ding er afspringt. „Natuurlijk! bromt baron Westernhagen. .,IIoc zou dat haast anders kunnen bij een ouden jongeheer als ikl", meent hij daarmee» Ook geldt dat „natuurlijk" voor een goed dc.I den dag van heden, want wie zou er op Kerstavond voof hem een knoopje aannaaien? Hij treedt behoedzaam op het trottoir en, beslui teloos of hij rechts of links zal gaan, laat hij ziet* tenslotte door het toeval leidenhij moet uitwijken* voor een dikken heer, en daar hij zich hierbij wal naar rechts heeft gewend, zoo grnt 'hij nu ook deta rechter kant op. De dikke heer, inplaats zich vrien delijk te toonen dat men hem den weg vrijlaat, gromt en kijkt grimmig, hij schijnt te inden dat de gehoeks breedte van het trottoir hem toebehoort. Datzelfde vindt ook klaarblijkelijk eene vrouw, dia met een denneboom van aanzienlijken omvang onder den arm midden op het trottoir loopt. Met het voet stuk naar voren schrijdt zij als eene zegegodin voor waarts ieder die haar tegenkomt gaat voor haar uit den weg, bang voor het groote aohteraansleependo candl van den boom, dat, tengevolge van den schomme- lenden gang der vrouw, onophoudelijk heen en ween sliert, het plaveisel vegend. De baron beschrijft een grooten boog. „Men moet vandaag de menschen wel wat toegeven," denkt hij, .het is maar ééns in het jaar Kerstmis." Doch ter wijl hij zoo uitwijkt, stoot een beeldjeskoop hem 'ego? den schouder, en daar de plank vol bustes van des* Keizer, die de man op het hoofd in evenwicht houdt, door deze aanraking bedenkelijk aan het waggelen ge raakt. begint hij te vloeken, in het Italiaansch natuur lijk. Nu, daarin kan men zich wat laten zeggen! Nie mand toch. cLe het verstaat. Westernhagen slentert langzaam verder. Hij ziet ofl de plaats van zijn gedooden zoon, om hem te wre ken. Weder brak bij den stoet, die doodbrengend moest zijn, de kling en dadelijk daarop viel ook de vader. Nu kwam de jeugdige Charles aan de beurt. Moe dig en zonder vrees, met de® zekere® dood voor oogei ging hij op zijn tegenstander los. Hij wa® zich zijn behendigheid e® kracht tegenover Judso® wel be wust, maar de band va® dezen man scheen ®u eenmaal een verbond met de® dood te hebben geslo ten. Daar gaf ee® onhandige wending va® Judson den jonge® Bra®dow gelegenheid) de® doodsteek to© te brengen, maar ook zijn, klfltng, evenals die va® zijpl broeder en vader, boog, zonder in het lichaam van zijn tegenstander te dringe® Allee® ditmaal brak zij riet en de stoot openbaarde de oorzaak van J ud- son's onoverwinbaarheid i® het duel: hij droeg een pantserhemd. r. Nu was Brandow nog meer vol vuur en overtuigd, j dat hij spoedig de beide vermoorden zou gewroken hebben, wa®t hij wtet nu, dat zijn tegenstander in zijn beweging»® bemoeilijkt! was. Dadelijk besloot hij zich t© bepalen tot zijn verdediging totdat Judson's krachten hem i® de® steek Lieten, om hem dan te doo- den, wanneer e® hoe het hem beliefde. Judson's adem ging inderdaad; steeds moeilijker e® zij® hande® werden krachteloos. „Jonge man, ik wil Je ontzie®," riep hij, „genoeg van jouw geslacht heb ik reeds gedood. Steek je degen op e® wij wil len ons met elkaar verzoenen." Brandow antwoordde: „Lafaard, Je bent verloren, zoodra Je krachten verminderen en Je tenslotte in den steek laten. Wanneet Je poogt te vDachten, zal lk Je neerstoot»® ala ee® hond. Ik zal npoedig met je gereed zij®, je be®+ reeds een verloretn man. Mijn degen zal ik niet late® afbreken op je pantserhemd. Ik zaj wachten, totdat je van zwakt© te elkaar zinkt. Sla nu maar toe, bloedhond, die Je bent." Judson was bleeki va® uitputting en zij® rochelen de ademhaling klonk steedB luider, terwijl hij den onbarmhartige® tegenstander trachtte te ontwijken. Eindelijk gelukte het Brandow door een handige ma noeuvre om Judson's degen ver weg te slingeren. Deze deed alsof hij wilde vluchten, maar draaide zich weer om en zonk, om zijn leven smeekend, op zij® knieën. Ate antwoord daarop doorkliefde Bran- dow's stale® kling als een bliksemstraal de lucht en de punt sneed Judso® midden over neus en oogen» Hij was van het licht zijner oogen beroofd; en mis maakt voer heel zijn leven. De dood was verge lijking met dezen wraak een barmhartigheid geweest. Het duel baarde door het heele Koninkrijk bel grootste opzien, wamt Judson's roem als kampvech ter was over het geheele land verbreid. Hij was zeer dikwijls aan het hof geweest en had eenmaal in ee® tournooi ter eere van 's konings verjaardag mee gestreden. Zoodoende werd aa® het hof over deze ge^ beurtenis veel gesproken, en Brandow genoot op een maal een groot aanzien. D© belangstelling in hena werd nog grooter door de berichten over zijn moed en zijn dapperheid te velde en door den roem zijner wapenfeiten, die hem tot een der beste ridders stem pelden. Brandow had een oom aan het hof. Sir Thomas Brandow, stalmeester de6 konings. Deze hield da gelegenheid voor gunstig om zijn neef aan het hol te brengen. Hij bracht deze zaak met goed, gevolg voor den koning en Charles Bra®dow, geleid aan d© hand va® het lot, kwam aan het hof te Lo®de®. »L> HOOFDSTUK 2. Wij alten waren er van overtuigd, daf de jongj Brandow spoedig de gunst des konings zou verwe* ven. Welke eer en gunsten den Jonge® edelman da) ten deel zoude® vallen, was moeilijk te zeggen, wajj in zij® vreemde en eigenmachtige manier van doen, deelde de monarch ambten en waardigheden uh, zooals hem dat in het hoofd kwam. Wanneer do koning aan de sterke spieren va® een lijfgarde-sol daat behpgen vond, kon het hem invallen, hem als kampgenoot in bet tour®ooi te kiezen. Ook spot e® slagvaardigheid wiet de monarch hoog te schatte® en den gelukkig dafirmee begaafde gaf ho hofamb- ten en hield die menschen zoodoende in zij® omge ving vast. Ook mij had de natuur met een goede dosis echerpz.'nnii heid en radheid va® tong begif tigd, zoodat ik zonder mijzelf te vleien niet tot de slechtste dischgei.octe® van 's konings tafel be hoorde. VV- 'fff'' -rolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1913 | | pagina 1