van een
llititti Rim:
Os litl eisr Prinsis.
Een Kerstavond.
Woensdag 24 December 1913.
SCBAEEfi
57ste Jaargang No. 5299
[OÜEAÏÏ
Dit nummer besta*# uit 2 bladen.
EERSTE BLAD.
Hoor van dorp tot stad luidt 't nu
Voor het, ki®deke Jesu.
Chr. Noordein a,
Baume leuchtend. Baume blendend,
Ueberall daa Siisze spendend,
Alt und junges Herz erregend.
Goetihe.
Rund! uns hetrum/ breaiine®*
viele Lichter, aber we®ig
Herzen.
Pr. Naumann.
En van, nu aan, vangt, een nieuwe reeks
eeuwen aan.
Kerstprofetie van, Vergillus,
In „Van Strijd en Vrede" geeft ons Frenpsen z'n
gedachten naar aanleiding van het woord van JozaJa
„Het volk dat in de duisternis wandelt, zal een
groot licht zien,". Op de hem) eigen meesterlijke wij
ze. schildert hij daar een volk, dot woont in een
land, dat de zon ontbeert. ,,De dorpsweg üs den gajn-
echen dag in duisternis gehuld. Vader verricht a,l
tastende zijn werk en moeder kan Zaterdags het
schoone goed voor de kinderen niet vinden in de
kast. Wanneer zij naar de kerk gaan, verdwalen zij
tusschen de graven; en de knecht die met vier paar
den aan het ploegen is, moet zich ver vooroverbui
gen, en hard roepen en dikwijls naast den ploeg
gaan, om niet met zijn span in de sloot terecht te
komen. Maar wat lezen wij nu hier? Het volk, dat
in de duisternis wandelt zal een groot licht zie®,
en over hen, die een somber oord bewonen, is een
helder licht opgegaan."
Aan dat zoo plastisch beschreven sombere tafereel
denk ik dikwijls in de korte donkere dagen* die wij
nu beleven, en waarin Wij hunkerend uitzien naar
den blijden. Kerstdag met zijn verkondiging van
licht, dat de duisternis overwint. En dan zeg ik
altijd weer: „wat is toch ona Kerstfeest voor den-
gene, die de diepte ervan peilt, een wonder-heerlijk
feest.
Kan het aangrijpender en plechtiger worden, inge
luid dan met het Evangeliewoord: „Vreest niet, want
zJe ik verkondig u groote blijdschap, die al den,
volke wezen zal, nl. dat heden geboren, is de Zalig-
maker, 't welk is Christus de Heer."
Hoort gij het lozer? Groote, blijdschap! Waarnaar
gaat het verlangen van ons aller harten sterker uit!
dan naar blijdschap, waarachtige duurzame blijd -
Bchap?
Daarvoor doen toch de menschep alles: allen
werken er voor; hier strijd^ er ée® voor, daar lijdt
er een voor. Ja! daar zijn er die hup geweten er
voor verkrachten, hun ha®de® ervoor opteeren, hun
harten ervoor bezoedelen.
En met de belofte van die blijdschap, dat brand
punt vap ons verlangen, komt de Kerstdag fot ons
allen. Tot ons allen. Niet tot éen of twee, hier een
en daar eep en, de rest niet neep! hoort gij het?
„die al den volke wiezen zal." Dus tot u en, tot mij,
tot uw vader ep uw moeder, uw vrouw ep uW kind.
uw vrind en uw buurman.
En waarom die blijdschap voor allen? „nl. dat he
den geboren ds de Zaligmaker, 't welk is Christus de
Heer."
Is dat alles? vraagt de nuchtere, koude, prozaï
sche mensch, aan welke soort ona
„land van mest en mist, va® vuile®, kou den regen.
„Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en
damp,
„Vol vunp onpeilbaar slijk en ondoorwasdbre wegen,
„Vol jicht en parapluies, vol kiespij® en vol kramp
Feuilleton.
HOOFDSTUK 1.
Het was in de lente van, het japr 1509, toen
Zijne Majesteit Koning. Hendrik VII den troon va®
Engeland besteeg en mij, Edwin Caskoden, een eer
volle plaats aap bet hof aanbood.
Ik was gezegend met wereldsche goederen, zoo-
als de rijkdom zooveel wordt genoemd, want mijn
vader, een der raadslieden van Hendrik VII, bad
mij een groot vermogen nagelaten. Mijn grootvader
was goudsmid in den tijd. va® Koning Edward en
had zich verheugd in den buitengewone n gunst va®
dezen machtige® vorst.
Daar ik vermogen had. kon het mij niet veel
schele®, dat aan mijn ambt aan het hof weinig
of liever geen inkomsten verbonden waren. Ik ver
heugde mij over de eer allee®. Het was mij vergund
daafdoor in zeer nauwe aanraking te komen met
de personen va® het hof, vooral met de eerste dam
mes va® de® lande, het beste gezelschap voor een
man, wa®t zij veredelt zij® gemoed door betere ge
dachten en loutert zij® hart door reiperej gevoelens.
Het was een positie geheel waardig voor iederen
edelman van het koninkrijk.
Vier ot vijf jaar heb ik deze positie bekleed, toen
het bericht aan het hof kwam dat er te Suffolk ee®
bloedig duel had plaats gehad- Slecht® éen der vier
stTijdera zou hij dit gevecht ex het leven hebben
afgebracht. de andere drie hadden het leven er
bij ingeschoten, of liever twee, daar die toestand va®
den derde nog erger was dan de dood.
De eerste die het gevecht overleefde, was de zoon
van Sir WilTiam Brandow. de tweede heette Slr Adam
Judson. Men vertelde elkaar dat de jonge Brandow
en zijn andere broeder pes uit den oorlog waren
teruggekeerd. Zij hadden Judson in ee® herberg te
Tpswiek aangetroffen vaar deze hen met bet spel
ee® groote som ge,dB afwo®. Ongeacht hun jeugd
zoo rijk is.
Ja, 't moet me nog maar eens van 't hart: Ons
Hollandsch volk is rijk aap velerlei deugden; dit
jubeljaar hebben we ze menigmaal in den breede hoo-
ren uitmeten. Maar 't is arm, doodarm aan gevoel
voor poëzie. Zou daarin misschien de oorzaak liggen,
dat het poëzie rijke Kerstfeest het tot nu toe in
populariteit heeft moeten afleggen tegen het heel
wat nuchterder practischer Sinterklaasfeest?
„Dat heden geboren is de Zaligmaker." Is dat
alles? Ik antwoord: „Is dat niet genoeg? Meer dajn
genoeg, om in ons hart te ontsteken een bra®d va®
dank en blijdschap
Gij, prozaischte aller prozaïst-hen, gij nuchterste
aller nuchtere®! is het alleen al geen reden van
groote blijdschap, om al die dierbare gezichten, die
daar 't overige gedeelte van bet jaar niet of zeiden
gezien worden, nu weer eens om u been te zien?
En ik denk aap moeders, die zoo® of dochter weei
aan het hart mogen sluiten. En ik denk aa® vaders
nu ja! gij ziet het hun zoo niet aan." immers; het
staat ®aar Holla®dsche begrippen zoo kinderachtig
zich aangedaa® te toonen die in handdruk of
kus, waarmee ze hun kind begroeten, meer blijd
schap leggen, dan ze zelf willen erkennen.
En ik er aa®, boe diegenen, die door te verren af
stand verhinderd worden zich i® inoedere armen te
werpen of vaders hand zegenend op het voorhoofd
te voelen; of die de plaats bij vader c® moeder heb
ben ingeruild voor een plaats bij God den Vader
„Die in de hemelen is hoe zy met ee® traan
va® weemoedig verlapigen toch in het bizonder op
deze dage® worden herdacht. Graaf Ritfer wist het
wel eenvoudig en waar te. zeggen: „Kerstmis de
me®sch voelt zich dichter bij menschen".. Vooral bij
de zijne®.
Is dat alles? Neen, niet alles, maar is het reeds
niet genoeg, om in deze donkere dage® met} verlan
gen n®ar den Kerstdag uit te-zien; niet genoeg, om,
als we het hebben, onzen God ervóór te danken?
Is da,t alles? Neen, op lange na niet. Het beste
komt nog. Ritter heeft er ook nog aan toegevoegd:
„Kerstmis de mensch voelt zich nader bij God.
Nearer to thee!"
En nu laat ik de proza~schen, de nuchtere® achter
bij bun Kerstvreugde van alleen ,„zilch dichter bij,
menschen te voel©®." Ik gun hu® hun Kerstvreug
de va® feestvieren en vroolijk gezelschap, va® een
extra-verzorgde tafel te midden van wie bun dierbaar
zijn. En ik richt mij tot diegene®, die al deze din
gen niet versmaden, ze cok blij aanvaarden op het
Kerstfeest, er evenzeer dankbaar in deelen, maar
die daaibij allee® geen vrede hebben, die op het
Kerstfeest niet vergeten, met hun gedachte® boven
deze dingen uit te komen, wier z'elen de vlucht
„naar den hooge®" kennen, wier hart niet rust, vóór
het die in God heeft gevonden. Z ij zijn het die we
ten: „De deuren des hemels staan nimmer zoo wijd
voor ons op da® op do® Kerstdag".
Alleen z ij verstaan „de groote blijdschap, dat he
den, geboren, is de Zaligmaker." Dat is ©en ajntiek
woord. Antiquiteiten worden i® onze dagen door ve
len gezocht; niet omdat die „velen" ze mooi vi®den
éen op de honderd! maar wel omdat ze duur
zijn. Met antieke woorden is 't anders; ze komen tot
ons met Petrus' woord tot den kreupele: „Goud en
zilver heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef
ik u." Geen wonder, dat niet vele® ze zoeke®, Maar
die ze zoeken, doen dat, omdat ze zé werkelijk
„mcoi vinden", om'dat ze hun zijn een bro® va® blijd
schap, bezieling, troost.
„Dat hede® geboren is de Zaligmaker". Dat zegt
vele® niets (zie boven); 't is voor he® een dood
ding uit 'n museum, eem naa®i uit het verleden, ee®
holle klank. Maar voor anderen is het alles:
hoogste blijdschap, 't hechtst vertrouwen, machtig
ste bezieling, innigste; troost.
En Ik meen, dat we t^d moge® danken, als Hij
ons een hart heeft gegeven, te warm, om niet te
huiveren voor de kilte der eersten; warm genoeg
om te, hunkeren naar den gloed dor laatsten.
Voor hen is 't in waarheid Kerstfeest, feest van
Christus, feest van blijdschap over hetgeen hun !s
gegeven, feest voor Christus, feest van da,n,k om
dat h ij het was, die het hu® gaf.
Zij hoor©® niet alleen mei hun ooren, maar
zij versta,B,n met hun hait als heerlijke werke
lijkheid de verheven engelenzang: „Eere zij God in
den hoogen! Vrede op aarde, i® menschen een, wel
behagen!"
Hoe is het mogelijk? Hoe is het ter wereld moge
lijk, om in deze tij len dte engelenzang op de lip
pen te nemen? Zeker, 't is ontroerend va® eenvoud
en schoonheid, e® aangrijpend ala profetie, maar in
het tegenwoordige... oen leugen!
Eere zij God! O! „tot de meerdere eere Gods" Is
in ons landje van h^ele en halve Calvinisten een be
ken le klank, die dagelijks gaat over vele lippen,
maar in het leven wordt het bijna, altijd tot eena®®.
fluiting, een bespotting.
E.r het „den hoogen God alleen zij eer"' ruischt
door vele bedehuizen, maar 't vindt dikwijls weinig
weerklank in de harten. Eere zij God! 't Mocht
wat! De eer voor de® mensch! En voor God niet al
leen geen eer, maar geen woord, geen, gedachte!
EU „vrede op aard©!'" Ha, ha!
Lezer, zeg dit eens op de® schamperen toon, waar
op gij denkt, dat de duivel dltj zou hebben gezegd;
en gij spaart mij wat papier en inkt en de®1 zet
ter eenigo regels zetsel, noodig om u aan te toonen,
dat dank(?) zij oorlogen en geruchten van oor
loge®, dank zij diplomaten en naar goud-dorstenden
en ondanks vredespaleizen, vredescongressen, vre-
desgepraat, vredesverlangen de vrede hier op aarde
nog maar een heel schamel dak boven zijn hoofd
heeft, "t Is wel een verleidelijk thema om er op
voort te borduren, maar't la oud nieuws, dat
altijd maar weer nfeuw blijft.
Ik de®k a®n ee® droom va® Rosegger. Met vele
anderen staat Jezus voor den Almachtige: „En gij,
mijn zoon, wat hebt gij aan do wereld geschonken?"
„Den vrede,'" is het antwoord. „En wat heeft me®
er mee gedaan?" Dan zwijgt Jezus en het gelaat ver
bergt nd achter doorboorde handen, weent hij.
En „God in den menschen een welbehagen!'' Ik
kan kort zijn; telegramstijl is voldoende: teleurstel
ling, angst, zorg, ziekte, rouw, dood. armoede zon
der schuld, rijkdom zonder deugd. God in den mensch
een welbehagen? „Daar is geen God; en afs Hij er
is, is Hij wreeder dan de wreedste tïra®."
Genoeg, meer da® genoeg, om den Kerstzang op
onze lippen te doen verstommen, d© Kerstvreugde in
onze harten te versmoren.
Zou het zoo weze®? Bij velen wel. Meermalen
misschien ook wel bij ons. Soms echter niet! En
op den Kerstdag zeker niet,! Neen.' de Kerstdag trekt
onze blikken en harten naar den Christus, en dan
kunnen we niet anders dan geloovig vol vertrouwe®
juichen: „En toch
Trots duizenden eerroovers Gods; trots oorlogen
en derzelver aanstokers: diplomaten en goudzoekers;
trotp 't o®verklaarbre.
Dat huivren doeit,
En 't onbewijsbre
Der hoop, die 'k, voed,
Trots iéder raadsel,
Het kwaad, zoo groot,
De smart, zoo schriklijk,
Trots rouw en dood
Ja, toch. ik meene,
Dat ik Uw hand
Wel speurde in 't leven
Uw Vaderhand.
En dat mij® ziele
Ter stille nacht,
Uw stem wel hoorde,
Zoo teer, zoo zacht.
Vooral in den „stillen, heiligen nacht", den Kerst
nacht. die meer vast legt in ons de overtuiging: „Eer
roovers, vredeverstoorders en armzalige zondaars
gaan. Maar God blijft, en door Christus blijft Hij kloi
I pen aa® de poorten va® menschenzielen. En geen
massieve deuren of hechte sloten zulle® op de® duur
d'it kloppen kunnen weerstaap.
En teleurstelling, angst, zorg, ziekte en dood
zij keeren telkens weer; maar door Christus blijft
God altijd maar weer lafenis en vertroosting bren
gen aan de ziele®, die onder deze dinge® gebukt
gaan. En menigeen heeft reeds de blijde ervaring
doorgemaakt, dat zoo de angels dezer dingen veel
van hun scherpte hebben verloren.
Het leven van allo dagen mag zeggen: „We zija
er nog niet", menigmaal klagen: „we komen er
nooit" 't Kerstfeest komt tot ons met de blijde
lboodsehap: „Vast en zeker komen we er; on
danks menschen of met hulp van menschen. W«
komen er met Christus, omdat God het wil."
En als w ij nu maar willen met God!
Ja, zoo moet het zijn niet ter wille van de
wereld, want die komt er ook wel door God alleen
maar voor onszelven.
Want het is zoo als Angelus SUesius zegt:
AI ware Christus duizendmaal in Bethlehem gehore®,
Allee® niet in uw hart zoo gtngt gij toch ver
loren»
Dat willen we niet; dat mogen we niet. En
dus Christus moet geboren worde® In onze har
ten. We moeten de reden va® Kerstvreugde niet
o m ons zoeken, maar i n ons. En als het i n ons
maar eerst Kerstfeest is, dan zien we vanzelf o ra
ons heen de sporen ervan..
Welnu! die® Kerstzegen worde ons gegeven door
God en... door onszelven.
Aan ons het zoeken en strijden daarvoor! va® God
Die „in menschen een welbehagen" heeft, den ze
gen op dien strijd!
X.
de oudste telde zes-en-twintig, de jongste vier-
en-twintig jaar hadden de broeders, vooral de jong
ste, Charles, in den oorlog groote eer en buit ver-
worven, Het is hard om het moeilijk verkregen goed
op et nmaal bij het dobbelspel te verliezen. Ma®r de j
Brandows waren verstandig^ genoeg geweest, dit ver-
lies te drage®, en i£n eerlijken strijd nieuwe schat
ten te verwerve®, was op een avond niet het ge
heim van Judson's winne® aan den dag gekome® mei
de ontdekking, dat hij valsch speelde. De Brandow3
wachtten totdat zij va® hun zaak zeker warejn epi d®r
volgde op een morge® liet duel, waaruit zooveel on
geluk voortkwam.
Deze, Judson was een Schotsch edelman, va® wien
niet veel meer bekend was, dan dat hij voor een
der gevaarlijkste mannen van zijn tijd gold. Hij toch
beroemde er zich op, dat hij zeven-en-tachtig twee
gevechten had uitgevochten, waarin hij vijf-en-zeven-
tig tegenstanders doodde. 'Met hem te vechten gold
als een zekere dood. Ik hoorde de duelgeschiedenis
later van Brandow zelf en ik geef die hier onopge
smukt weer.
Joh® was de ouder© broeder en toe® er gevochte®
moest worden, de aangewezene om hef, eerst te
vechten, ee® voorrecht dat Charles tevergeefs voor
zich opeiscihte. De, broeders begaven zich met hun
vader Sr William Brapdow op het afgesproken uur
naar die kampplaats, waar zij'Judeo® en zijn beid©
secondanten reeds vonden. Ofschoon Sir William, 'n
nog krachtig ma® was en zijn zone® in handigheid
en kracht maar weinig huDa gelijke® hadden, voelde®
allen toch. dat bij Judson's bekende kracht en spreek
woordelijke wreedheid, dit duel de dood beteeken-
de. Maar zonder vrees kruisten zij toch hu® degens
met hem.
Het was ee® nevelige' Maartmorgen. Dadelijk bij,
heit duel bewees de oudere Brandow zich 1® kracht
e® handigheid de meerdere va® zij® tegonsta®der. N®
eenige uitvallen echter boog Brandows degen en
brak vlak bij het gevest af, Juist op het moment
dat hij had willen toesloot®n_ Judson doekl© daarop
weloverlegd, met een hooviaardig lachje, op het hart
van zijn tegenstander, doorboorde het) met zijn do
gen, en niet tevreden daarmee, draaide hij het wa
pen ee® paar maal in de wonde om.
Dadelijk trok Sir William zijn wapen en trad i®
Het is dei' vier-en-twintigsle^ December.
Baron Westernhagen verlaat juist zijne woning. Lang
zaam zijne handschoenen aantrekkende, treedt hij uit
het voorhuis op den drempel van de huisdeur. Eeit
oogenblik blijft hij staan en kijkt naar de drukte op
straat Het is als hadden alle mensdien haast, alk»
rent en jacht, ieder rept zich om naar huis te komen.
Het slaat zes uur van den toren der Marktkerk; hel
der trillen de klanken door de fijne winterlucht. De ba
ron kijkt onwillekeurig naar omhoog en ziet naar de»
wijzerplaat, die mat verlicht 'boven de daken schijnt te-
zweven. Het is hem als hadden de klokketonen schier
iels lichamelijks iets lastbaars. Middelerwijl is hij met
het aantrekken van zijne handschoenen gereed geko
men. en juist wil hij den laats ten knoop dicht maken,
toen 't kleine ding er afspringt. „Natuurlijk! bromt
baron Westernhagen. .,IIoc zou dat haast anders kunnen
bij een ouden jongeheer als ikl", meent hij daarmee»
Ook geldt dat „natuurlijk" voor een goed dc.I den
dag van heden, want wie zou er op Kerstavond voof
hem een knoopje aannaaien?
Hij treedt behoedzaam op het trottoir en, beslui
teloos of hij rechts of links zal gaan, laat hij ziet*
tenslotte door het toeval leidenhij moet uitwijken*
voor een dikken heer, en daar hij zich hierbij wal
naar rechts heeft gewend, zoo grnt 'hij nu ook deta
rechter kant op. De dikke heer, inplaats zich vrien
delijk te toonen dat men hem den weg vrijlaat, gromt
en kijkt grimmig, hij schijnt te inden dat de gehoeks
breedte van het trottoir hem toebehoort.
Datzelfde vindt ook klaarblijkelijk eene vrouw, dia
met een denneboom van aanzienlijken omvang onder
den arm midden op het trottoir loopt. Met het voet
stuk naar voren schrijdt zij als eene zegegodin voor
waarts ieder die haar tegenkomt gaat voor haar uit
den weg, bang voor het groote aohteraansleependo candl
van den boom, dat, tengevolge van den schomme-
lenden gang der vrouw, onophoudelijk heen en ween
sliert, het plaveisel vegend.
De baron beschrijft een grooten boog. „Men moet
vandaag de menschen wel wat toegeven," denkt hij,
.het is maar ééns in het jaar Kerstmis." Doch ter
wijl hij zoo uitwijkt, stoot een beeldjeskoop hem 'ego?
den schouder, en daar de plank vol bustes van des*
Keizer, die de man op het hoofd in evenwicht houdt,
door deze aanraking bedenkelijk aan het waggelen ge
raakt. begint hij te vloeken, in het Italiaansch natuur
lijk. Nu, daarin kan men zich wat laten zeggen! Nie
mand toch. cLe het verstaat.
Westernhagen slentert langzaam verder. Hij ziet ofl
de plaats van zijn gedooden zoon, om hem te wre
ken. Weder brak bij den stoet, die doodbrengend
moest zijn, de kling en dadelijk daarop viel ook de
vader.
Nu kwam de jeugdige Charles aan de beurt. Moe
dig en zonder vrees, met de® zekere® dood voor oogei
ging hij op zijn tegenstander los. Hij wa® zich zijn
behendigheid e® kracht tegenover Judso® wel be
wust, maar de band va® dezen man scheen ®u
eenmaal een verbond met de® dood te hebben geslo
ten. Daar gaf ee® onhandige wending va® Judson den
jonge® Bra®dow gelegenheid) de® doodsteek to© te
brengen, maar ook zijn, klfltng, evenals die va® zijpl
broeder en vader, boog, zonder in het lichaam van
zijn tegenstander te dringe® Allee® ditmaal brak
zij riet en de stoot openbaarde de oorzaak van J ud-
son's onoverwinbaarheid i® het duel: hij droeg een
pantserhemd. r.
Nu was Brandow nog meer vol vuur en overtuigd, j
dat hij spoedig de beide vermoorden zou gewroken
hebben, wa®t hij wtet nu, dat zijn tegenstander in
zijn beweging»® bemoeilijkt! was. Dadelijk besloot hij
zich t© bepalen tot zijn verdediging totdat Judson's
krachten hem i® de® steek Lieten, om hem dan te doo-
den, wanneer e® hoe het hem beliefde.
Judson's adem ging inderdaad; steeds moeilijker
e® zij® hande® werden krachteloos. „Jonge man, ik
wil Je ontzie®," riep hij, „genoeg van jouw geslacht
heb ik reeds gedood. Steek je degen op e® wij wil
len ons met elkaar verzoenen."
Brandow antwoordde: „Lafaard, Je bent verloren,
zoodra Je krachten verminderen en Je tenslotte in
den steek laten. Wanneet Je poogt te vDachten, zal
lk Je neerstoot»® ala ee® hond. Ik zal npoedig met
je gereed zij®, je be®+ reeds een verloretn man. Mijn
degen zal ik niet late® afbreken op je pantserhemd.
Ik zaj wachten, totdat je van zwakt© te elkaar
zinkt. Sla nu maar toe, bloedhond, die Je bent."
Judson was bleeki va® uitputting en zij® rochelen
de ademhaling klonk steedB luider, terwijl hij den
onbarmhartige® tegenstander trachtte te ontwijken.
Eindelijk gelukte het Brandow door een handige ma
noeuvre om Judson's degen ver weg te slingeren.
Deze deed alsof hij wilde vluchten, maar draaide
zich weer om en zonk, om zijn leven smeekend, op
zij® knieën. Ate antwoord daarop doorkliefde Bran-
dow's stale® kling als een bliksemstraal de lucht en
de punt sneed Judso® midden over neus en oogen»
Hij was van het licht zijner oogen beroofd; en mis
maakt voer heel zijn leven. De dood was verge
lijking met dezen wraak een barmhartigheid geweest.
Het duel baarde door het heele Koninkrijk bel
grootste opzien, wamt Judson's roem als kampvech
ter was over het geheele land verbreid. Hij was zeer
dikwijls aan het hof geweest en had eenmaal in ee®
tournooi ter eere van 's konings verjaardag mee
gestreden. Zoodoende werd aa® het hof over deze ge^
beurtenis veel gesproken, en Brandow genoot op een
maal een groot aanzien. D© belangstelling in hena
werd nog grooter door de berichten over zijn moed
en zijn dapperheid te velde en door den roem zijner
wapenfeiten, die hem tot een der beste ridders stem
pelden.
Brandow had een oom aan het hof. Sir Thomas
Brandow, stalmeester de6 konings. Deze hield da
gelegenheid voor gunstig om zijn neef aan het hol
te brengen. Hij bracht deze zaak met goed, gevolg
voor den koning en Charles Bra®dow, geleid aan d©
hand va® het lot, kwam aan het hof te Lo®de®.
»L>
HOOFDSTUK 2.
Wij alten waren er van overtuigd, daf de jongj
Brandow spoedig de gunst des konings zou verwe*
ven. Welke eer en gunsten den Jonge® edelman da)
ten deel zoude® vallen, was moeilijk te zeggen, wajj
in zij® vreemde en eigenmachtige manier van doen,
deelde de monarch ambten en waardigheden uh,
zooals hem dat in het hoofd kwam. Wanneer do
koning aan de sterke spieren va® een lijfgarde-sol
daat behpgen vond, kon het hem invallen, hem als
kampgenoot in bet tour®ooi te kiezen. Ook spot e®
slagvaardigheid wiet de monarch hoog te schatte®
en den gelukkig dafirmee begaafde gaf ho hofamb-
ten en hield die menschen zoodoende in zij® omge
ving vast. Ook mij had de natuur met een goede
dosis echerpz.'nnii heid en radheid va® tong begif
tigd, zoodat ik zonder mijzelf te vleien niet tot de
slechtste dischgei.octe® van 's konings tafel be
hoorde.
VV- 'fff'' -rolgd.