ilititii Ntens- W O F N SD AG 3 FEBRUARI 1915. 58ste Jaargang. No. 5533. EERSTE BLAD. DE GEVANGENE. VRIJHEIDSDRANG. „Concertgebouw-Sextet" van Amsterdam. SCHAGER COURANT. - Dit blad verschijnt viermaal per weekDinsdag, Woensdag, Donderdag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 9 ure wor den ADVERTENTIEN in het eerst uitkomend nummer geplaatst. UitgeversTRAPMAN Co. SCHAGEN, LAAN D 5. - Int. Teleph. No. 20. Prijs per jaar f 3.Per post f 3.60. Losse nummers 5 cent ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25 iedere regel meer 5 ct Groote letters worden Daar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen. In de laatste helft der zeventiende eeuw gebeur de bet eens, dat een jong Zweedsch officier van voornome familie een reis door Duitschland maakte om sleden en landen te zien en vreemde menschen en bun levensomstandigheden te leeren kennen. Hij kwam in een kleine residentiestad, waar de na tuur en de inwoners hem beiden evenzeer behaag den. Het stadje lag aan de helling van een gebergte, dat bedekt was met dichte zwarte pijnwouden, beekjes stroomden door de groene weiden, de ijzer gieterijen wierpen des nachts een vroolijk schijnsel door het bosch en de menschen waren opgeruimd en voorkomend. Dit alles deed hem zoo aan zijn geboorteplaats denken, dat zijn hart erbij opsprong. En daar de lente nabij was, voelde hij een onbepaald smachten en verlangen. Zondags ging hij naar de kerk en werd zeer ge sticht door het vrome gezang van de gemeente en door de degelijke preek. Na de preek werd het Hei lig Avondmaal gehouden. Daar werd de bank ge opend voor de vorstelijke familie gbestemd en met zedig neergeslagen oogen stapte er een jong meisje uit. Zij knielde op het bankje voor het altaar, vouw de do handen en zag geloovig op tot den geeste lijke met zijn witte haren en forsche gestalte, wiens oogen zulk een helderen, vriendelijken glans uit straalden. Den vreemdeling was het, alsof zijn hart plotseling stilstond, en met strakke blikken staarde hij naar het lieve, reine gelaat der jonkvrouw. Als in een droom ging hij naar het woud; in de verte was een specht aan het hameren. Daar hoor de hij dat zijn liefste de eenige dochter van den vorst was; de menschen noemden hem een ruwen geweldenaar; de prinses leed eronder, maar daarom bekommerde hij zich niet. De \reemdeling gevoelde zich voortdurend getrok ken, waar hij de prinses zien kon. en toch was hij zich er niet helder van bewust. Eenmaal reed zij hem met bliksemsnelheid voorhij, in een rijtuig met vier paarden bespannen Hij groette, toen zij reeds voorbij was; doch zij keek om. Laat op den avond werd er aan zijn deur geklopt. Toen hij opendeed stopte een man hem een briefje in de band, en liep haastig de trap weer af. In dat briefje stond, dat hij zorgen moest voor een toe vluchtsoord in zijn geboorteland; hij moest een rij tuig voor de vlucht gereed houden buiten de stad, en op een bepaald uur van den nacht wachten bij een kleine deur van het kasteel. Verwonderd was hij volstrekt niet. Hij wist, dat alles zóó komen moest, als het bepaald was; hij verheugde zich er over, dat hij doën kon wat hem was opgedragen. Snel schreef hij naar zijn geboorteplaats en be stelde oen rijtuig. Hij vond het vreemd dat de menschen hem niet nakeken, toen hij over straat ging. Uok voor warme dekens en pelzen zorgde hij. Toen het avond werd, stak hij pistolen bij zich, voelde of zijn degen gemakkelijk uit de scheede ging, cn liet zijn mantel thuis. Lang wachtte hij in dónker bij de kleine deur. Soms hoorde hij in de verte een paard met de hoeven op de steenen FEUILLETON. 17. De officier van gezondheid had het noodige ver bandlinnen genomen en spoedig was het bloeden op gehouden, dat overigens niet zooveel beteekende.. Doodsbleek, met gesloten oogen lag de verwonde neer, zijn hoofd rustte op den schoot van graaf Hesch. Alleen de lichte beweging der lippen en een smartelijk trillen, dat af en toe over zijn ge zicht gleed, toonden, dat er nog leven in hem was. Kapitein Sinning kwam met een gunstig bericht terug. Nauwelijks vijf minuten daar vandaan was een tuinderij, en de bewoners waren bereid om deu gewonde op te nemen. Zij kwamen zelf reeds, een oude, grijze man en een flinke knaap, nieuws gierig rondziend, met een bloemenberrie, die wel; als draagbaar te gebruiken zou zijn. De kapitein had het voorwerp gezien en verzocht om het mee te nemen. Maar aan een zacht bed had niemand ge dacht de knaap ging nog eens terug en kwam daarna met een roodgekleurd dekbed aandragen. Voorzichtig legden de dokters den bewustelooze op do baar, dan droeg men hem naar de tuinderij. Op korten afstand volgden luitenant Hiedemann met ad judant Heller, die den indruk maakte van een ge broken man te zijn. Op den zolder van het huis was een kamertje leeg maar het was onmogelijk de smalle trap op te komen. Iedere beweging kon den slechts zwak ade mende den dood aandoen. Het gezin ruimde nu zijn eigen slaapkamer in; de uniformen, de voorname verschijning van graaf Hesch lieten niet na indruk to maken. De officier van gezondheid beproefde om de kogel to vinden. Smartelijk kreunde de patiënt. Hij deed geen verdere poging. Sedert jaren had hij zulk 'n operatie niet uitgevoerd. Het hart had hij naast het werktuig voelen kloppen, zoo dicht was de kogel langs het edelste orgaan heengegaan. „Het hart is tenminste niet geraakt, en de kogel schijnt er nog voorbij te zitten," sprak hij diep ademhalend. „Voorloopig is absolute rust noodza kelijk. Het lichaam zal met X-stralen moeten wor den onderzocht, misschien kan de kogel dan van den rug uit verwijderd worden, wat gunstiger is dan door den schotwond." „Is mijn tegenwoordigheid nog noodig?" vroeg kapitein Sinning. „Ik wilde mijn commandant zoo spoedig mogelijk inlichten over een half uur gaat de trein. Ik zal u het rijtuig terugzenden, dokter." „Ik blijf, tot ik den patiënt aan een arts uiti dezo plaats kan overgeven. Mijn jonge collega kan wel meteen niet u mee gaan." Buiten trad luitenant Heller op den kapitein toe, hij kon geen woord uitbrengen. „Kom toch tot jezelf, je bent zoo bleek alsof jij— slaan. Maar dat waren niet de paarden die hij be steld bad. Eenmaal zag hij een ster verschieten, en warm doorstroomde hem het geluk. Opeens voelde hij zich aangegrepen door verschei dene mannen, die zijn handen stijf tegen zijn li chaam aandrukten en hem een prop in den mond stopten. Snel werd hij gebonden en door steentjes en steegjes gesleept, en door deuren en een poort heen naar een rijtuig gebracht. Twee mannen gingen tij hem in het rijtuig zitten, de koetsier gaf den paarden een tik met de zweep. Zij brachten hem naar een hooge burcht, waar hij een torenkamertje kreeg. Hij had uitzicht over uitgestrekte wouden, die hem slechts plekken mos op den grond toeschenen. Vaak dreven er wolken onder hem, die op wonderlijke wijze bleven hangen aan bergtoppen en zonderlinge vormen aannamen. Doodstil as het er, en slechts zelden drong des morgens, als de wind gunstig was, een naklank van het gekweel der vogels tot hem door. Hij was pas twintigjaar, en als hij hier zijn ge- heele leven moest gevangen blijven, meende hij, dat hij hier wel zestig jaar leven kon, en dat dit eigenlijk hetzelfde was als zestig dagen of zestig uren. Alles lag ver achter hem, zijn kindsheid en zijn dienst, zijn kameraden, zijn reis, alsof hij de zestig jaar reeds achter zich had: maar hij was nog een baardeloos jongmensch met een heldere stem. Eiken dag krabbelde hij met zijn nagel een kruis in den muur; 365 kruizen beteekenden een jaar, dat was een lange rij van de zoldering tot aan den vloer, en dan nog een halve rij. Als hij zestig jaar lang eiken dag zoo'n kruis maakte, dan zou hij net genoeg hebben aan de muren, want er stond een groote kachel en er was een deur. Hard was het wel, dat hij zulk een leven moest lijden. Nu peinsde hij erover, of dit lot hem bij toeval getroffen zou hebben. Hij had, om maar eens iets te noemen, best een andere reisroute kunnen kiezen, en dan had hij de prinses nooit gezien: of op dien Zondag had hij de kerk kunnen verzuimen, dan had hij zijn reis vervolgd, was naar huis te ruggekeerd, en misschien was er oorlog gekomen, en had hij zich onderscheiden en was hij een be roemd generaal geworden. Alles hing misschien af van een gebroken wiel of van een toevallige hoofd pijn. En dan was het leven toch eigenlijk niets meer dan een spel. Vele jaren had hij voor zich om over die vraag na to denken; en hij besloot* -al zijn verstand in te spannen om haar op te Wfeeenr-Met de handen op den rug liep hij heen en weer in zijn ka mertje, altijd van het raam naar de kachel, en van de kachel naar het raam. Zoo gingen er jaren voorbij, en er had zich reeds fceta. holte in de planken gevormd, waar hij ge woonlijk liep, en toen hij dit ontdekte, voelde hij diep medelijden met zichzelf. Toen werd het hem lduidelijk, dat ons noodlot uit ons binnenste voort komt, en daarom bestaat er geen toeval. Hij was nu eenmaal iemand wien zulk een lot moest treffen, en dat zou hem overal getroffen hebben. Ja, mis schien was de uiterlijke vorm slechts schijn of een droom, evenals wij in een werkelijken droom een geluid of een gewaarwording van buitenaf tot een geschiedenis verwerken. Want wat was de wer kelijkheid? Dat hij hier heen en weer liep en na dacht en kruimels brood strooide voor een sijsje, zelf de kogel te pakken had," sprak de officier ruw, „een duel is nu eenmaal geen kinderspel, Wacht overigens rustig den afloop af. Uw tegenstan der leeft nog en de hoop op een goed einde is dus aanwezig. Ga maar mee en meldt je dadelijk bij den majoor." Graaf Hesch bleef bij zijn vriend ten vroeg tele grafisch verlof van zijn superieuren. Daarop schreef hij een kort briefje aan juffrouw Schmidt met het verzoek, juffrouw Wolfers voorzichtig op de hoogte te stellen van het voorgevallene, zooals Paulsen hem verzocht had, voor het geval hij mocht vallen of dusdanig verwond worden, dat hij niet in staat zou zijn, het zelf te doen. „Het arme meisje," dacht hij daarbij, „daar staat zij nu in de wereld, alleen met haar liefde, en hij, om wiens wil zij alles van zich wierp, is niet veel meer dan een doodë man. Arme kerel vreemde gedachten hadt je soms, maar het hart was toch steeds op de juiste plaats." Hij las zijn brief nog eens over, vouwde hem tezamen en stak hem met vaste hand in de enve lop. De tuinjongen bracht hem in de stad naar de post. Hij zelf had besloten, vooreerst bij z'n vriend te blijven dat sprak eenvoudig vanzelf, hij had er geen oogenblik anders over gedacht. Op een stoel of een sofa kon men best slapen. HOOFDSTUK 11. Toen er ook 's Zondagsmorgens vroeg geen be richt van Paulsen kwam, werd Ella steeds onrus tiger. „Heeft hij mij verlaten? Het is toch niet mogelijk, dat hij mij zoo alleen wegzendt en het dan stom om mij heen laat blijven als het graf? Om een paar regels te schrijven kon hij toch wel tijd vinden. Of is hem een ongeluk overkomen? Of veroordeelt hij mijn gedrag toch? Heb ik gedurende ons samenzijn te Berlijn iets gedaan, wat hem onaangenaam was?" Zij dacht en dacht, iedere minuut riep zij voor haar geest terug, ieder van hare en zijne woor den, alles wat gebeurd was, zoover zij dat maar vermocht. Hij was vriendelijk geweest, zoo hartelijk, zoo ongedwongen en zijn afscheidswoorden: „Reis gelukkig, geliefdel" Neen, neen, zij kon zich in hem niet vergist hebben. Maar waarom zweeg hij dan? Op de meest voor de hand liggende gedachte, dat hij zich voor haar familie zou hebben te verantwoorden, of dingen had te regelen, die eerst van de baan moesten zijn voor hij schreef, kwam zij merkwaardigerwijze niet. Haar verwanten waren uit haar leven getreden, hun her innering uitgewischt. Zij voelde zich vrij, slechts vooruit zag zij, de toekomst in. Jufrouw Schmidt trachtte haar zorgen weg te nemen. „Je zult op het juiste oogenblik wel van hem hooren," troostte zij. „Maar hij had toch kunnen schrijven, Schmidtje, hij moest toch," Ella sprak reeds moediger over hem. ...Hij zal er goede redenen voor hebben, goed kind. Ik begrijp je onrust, maar heb nog een poosje ge- dat aan zijn raam kwam; en om dat sijsje maakte hij zich soms bezorgd; bij was bang dat een roof vogel hel diertje zou kunnen opeten. Hij hield ook veel van den ouden burchtwachter en zijn dochtertje. Des namiddags kwam het kind dikwijls bij hem boven, en vertelde hem en hij deed ook verhalen aan het kleine meisje. Het waren altijd dezelfde geschiedenissen: dat hij van zijn koning eens een gouden gedenkpenning had gekregen, en welke kleuren zijn regiment had; soms haalde hij ook zijn uniform -voor deu dag, en vertelde wal ai die koorden en snoeren beteekenden. Zij Sprak over haar kippen, en hoe er jaren geleden eens een vos in het kippenhok was geweest. Zoo werd het kind langzameriiand groot er en kwam toen minder: eindelijk trouwde zij en kwam met haar man in het kamertje van den gevangene om hem eens te laten zien; de man draaide yerlegen met zijn muts, zij sprak zeer snel. Hij gaf 'hun een grooten dubbelen thaler dien hij nog bezat, ten geschenke. En later kreeg do vrouw een kind, en soms kwam zij met het. kind; bij hem, en spoedig kwam het kind alleen de trap op kruipen, en weldra zag het er uit, zooals moeder er vroeger had uitgezien, toen hij naar deze burcht ge bracht was. Dat was al zoolang geleden, dat het hem zelf verbaasde; soms verwarde hij het kind met de moeder. Nog sneller dan vroeger ontgroeide ook dit meisje hem, en trouwde, en weer bezochten de kinderen hem. Op zekeren "dag vertelde een kind hem, dat §r een voorname dame voor de poort van het kasteel was ge weest, geheel in zwarte zijde gekleed, op een kostbaar paard, en zij had een bediende bij zich gehad, en zij had vader veel geld geboden, als hij haar bij dén ge vangene wilde laten gaan; maar vader had gezegd, dat verbood zijn eed hem. Toen had de dienaar een pistool in de hand genomen en uit het struikgewas waren er nog meer gekomen met geweren bij "zich, maar vader had de brug opgehaald, en toen waren de vreemden weer weggereden. Toen de gevangene dit verhaal vernomen had, ging hij naar de kast, haalde de oudé uniform voor den dag en trok ze aan; zij paste hem nog goed, maar de das zat hem ongemakkelijk, omdat hij het hoofd zoo rechtop Buitengewoon Concert VAN HET op Zaterdag 6 februari a.s. te Schagen. De samenwerklna der uilvoerenden was in één woord schillerend van rylhraiek en voordracht. Bewonderenswaardig in hei Beelhoven-Kwinfel. C. v. d. Linden. (De Muziekboda.) Alle medewerkenden zijn meesiers op hun in- slrumenlen, zoodal van technische moeilijkheden bij geen hunner iels te bespeuren viel. Daarbij is hel klankgehalte, dat hel kleine ensemble ontwik kelt* van de aller-voornaamsle kwaliteit. Dil Con certgebouw Sextet is inderdaad een prachl-ensemble. (Haagsche Nieuwsblad). duld de postbode komt vanmiddag ook nog." Doch de Zondag ging voorbij zonder eenig bericht. Toen de bode 's middags niets gebracht had, steeg Ella's onrust, maar het jonge hart kreeg weer nieu we hoop hij komt zelf. Onder het eten keek zij naar iederen binnenko mende, schuw zag zij naar elk nieuw gezicht als meende zij, dat bij het zou zijn, toch sidderde ze hoe moest zij hem onder deze menschen tege moet gaan? Neen, zoo komt hij niet voor den eer sten keer weer tot mij, zeide zij tot zichzelf, hij Vacht thuis op mij. Toen zij in het zondagstille atelier terugkeerde, waar alles stond en lag als anders en toch de vrede van arbeidsrust heerschte, kwam er een ver schrikkelijke ontgoocheling over haar. De groote ruimte was leeg, en toch had de geliefde daar hoog, rechtop moeten staan, om den armen, ont vluchten vogel aan zijn borst een schuilplaats te bieden, die trots alle hier ondervonden vriendelijk heid, toch nog vurig verlangd werd. De Zondag ging voorbij, eentonig, Er kwam bezoek ook de vroolijke Alice Hagenbach met Leentje Mun- 8ow, achter wier verstandig voorhoofd een kleine, geheime schalk woonde maar niets was in staat om Ella op te vroolijken. In 'n onrustigen sluimer bracht zij den nacht door, zij was vroeg op, verslagen, en hielp bij het stof- afnemen, dat zij evenals het gereed maken van het ontbijt had overgenomen. Het werd half acht hoe dikwijls had zij reeds naar de. ouderwetsche klok gekeken, naar de roode wijzerplaat, waar de wij zers zich zoo langzaam voortbewogen. Daar klonk de electrische schel. Ella bad.de laat- ste minuten haast op den loer gestaan, nu stormde zij de kamer uit en rukte de gangdeur open. Een zware stap ging de trap af de postbode in de kleine brievenbus naast de deur lag iets wits. Zij deed de bus open twee, drie brieven, een cou rant de brieven droegen onbekende handschrif ten. Zwaar teleurgesteld bracht zij alles in het ate lier, die hadden haar niets te zeggen, onverschillig hield haar hand de brieven vast, legde zij ze op de koffietafel. Een oogenblik keek zij star naar den vloer als hij eens berouw had, als hij mij ver laten heeft.... Het kon wel moeilijk anders. Een vreeselijke smart ging haar als een gloeiend ijzer door de borst, maar zij wierp het hoofd in den nek en ging weer aan het stof-afnemen. Tegen acht uur kwam juffrouw Schmidt zooals zij gewoOD was. Ella had de koffie klaar en schonk in. Do kleine dame ging zitten en nam de brieven op. Zij las den eerste vlug. „Een uitnoodiging van Wagemanns," zeide zij, „o, die ken je nog niet Woensdagmiddag tot een uitstapje naar het Isardal. Je moet ook meegaan, Ella." Tegelijk opende zij den tweeden brief, waarvan het handschrift haar onbekend was. Zij keerde dadelijk het blad om, om uit de onderteekening te zien wie de afzender was. „Graaf Hesch die ken ik niet wellicht over een schilderij." Toen las zij en verstomde. Ella sloeg geen acht op haar, afgunst had haar bevangen te- moest houden. Daarop zette hij het raam opera, en ging daarvoor zitten. Maar het was winter, en er kwam een ijskoude luchtstroom binnen die zijn dunne witte haren in beweging brachten. Zoo zat hij vele uren in zijn uniform voor het raam, totdat het donker werd. Toen trok hij de uniform weer uit, vouwde ze netjes op en hing ze weg. Des nachts werd hij erg ziek, want hij had een zware verkoudheid opgedaan, en daar zijn verzwakt lichaam dien stoot niet kon verdragen, kreeg hij verval van krachten en stiet na cenigen tijd. Doch op zijn sterfbed zeide hij: „Do vele. lange jaren van gevangenschap zijn ver zonken in mijn ziel,, en. ik moet altijd eerst kijken naar do rijen kruisjes die ik in den muur gekraffeld heb, als ik mij iets wfl te binnen brengen. Maar den dag in de kerk neb ik onthouden, éh dm dag toen zij mij voor bijreed, en toen ik haar brief ontving, en <Jat zij mij niet heeft vergeten, doch mij hu heeft willen bevrij den. Aan die dingen denk ik met groote blijdschap en een nog groot ere blijdschap zou ik zeker niet kun nen smaken. Daarom sterf ik als een zeer gelukkig mensch want dat is zeker het hoogste geluk, te weten dat een ander met liefde en zonder valschheid aan ons denkt. En dan herinner ik mij bok nog de kleine groene blaadjes aan de hoornen in "de lente". Binnenlandsch Nieuws. RAAD VAN ZIJPE. Vergadering op Dinsdag 2 Februari 1915, des mor gens 10 uur. Afwezig de heer Francis met kennis geving wegens ongesteldheid. Voorzitter de heer Jb. de Moor, Burgemeester; secretaris de beer K. Slot. Na opening der vergadering volgt de lezing en goedkeuring der notulen. Wordt meegedeeld, dat mej. Carpentier eervol ont slag aanvraagt als onderwijzeres te Burgerbrug en mej. Van Gorkom haar functie heeft aanvaard. Naar aanleiding van den prijsopgaaf van den heer J. van Leverink te Schagerbrug, over het drukken der notulen, wat volgens mededeeling in de vorige raadsvergadering ongeveer f 200 zou kos ten, deelt voorz. mee, dat nu gevraagd is prijsopgaaf van de firma Trapman en Co. te Schagen. Deze berekent f 1.25 per pagina en zou dat komen tot ongeveer f 75 per jaar, de notulen berekend naar den tegenwoordigen omvang. De firma's Zwaan te Alkmaar en Slikker te Anna Paulowna hadden res pectievelijk f i.65 en f 1.40 per pagina opgegeven. Op voorstel van B. en W. wordt besloten met al- gemeene stemmen, om als proef het werk voor 1 jaar aan de firma Trapman en Co. op te dragen. Er. werd vervolgens gelezen een adres van een 21-tal bakkers uit de gemeente en dat naar aan leiding van een door den Raad genomen besluit om geen tarwe meer af te geven. De adressanten wij zen op een indertijd gehouden vergadering, door den Burgemeester bijeengeroepen, om met elkaar eens van gedachten te wisselen over de vraag of het noodig was de in de gemeente aanwezige tarwe in beslag te nemen. Dat werd algemeen noodig geoor deeld en adressanten wijzen er op, hoe in die ver gadering de heer Raat zich bereid verklaarde voor de gemeente 300 HL. tarwe beschikbaar te houden. Hij verklaarde daarbij, dit te doen om der gemeente kosten en moeite te bësparen voor opslagplaats, gen de gelukkige die brieven ontving zij zelf kon en wilde maar een brief ontvangen, een enkele, en die bleef weg zij kon bet brood haast niet door de keel krijgen. Daar viel haar blik weer op juf frouw Schmidt, wier rond, rood gezicht verbleekt was, wier oogen strak op de regels rustten, doch zich nu met een pijnlijke uitdrukking op haar richt ten. „Breng zijn bruid voorzichtig op de hoogte en blijf haar een trouwe helpster en beschermster, dat is de wensch van mijn vriend" zoo had zij de laatste woorden van graaf Hesch gelezen. De oude dame was in de kunst om de zaken te verdraaien niet geoefend, een week hart Ella ge voelde direct; dat er verband bestond tusschen dien brief en haar. Doch welke gedachten haar in een paar seconden door het hoofd gingen, zij wilde al leen aan haar eigen ongeluk gelooven. „Hij heeft mij verlaten," stiet zij uit, en zij vond een weldoende rust in deze gedachte. Voor ster ke zielen is elke zekerheid beter dan. angst en twijfel. En wat zij dacht pantserde haar tegen de werkelijkheid, die zij nu vernam. „Nog niet," sprak toen juffrouw Schmidt, „en God geve, dat bet niet geschiedt." In enkele oogenblikken wist Ella alles kort had graaf Hesch geschreven, niets verborgen, maar haar ook nog hoop gegeven. Jufrouw Schmidt meende niet anders dan Ella moest ineenzinken. Reeds strekte zij de armen uit, om de jammerende troostend aan haar borst te trek ken, maar het jonge meisje zat daar, met den brief dien zij naar zich toe had getrokkën en vliegens vlug had overgelezen, tusschen de vingers, de han den in den schoot gevouwen. Zoo overwon zij den eersten, verschrikkelijksten storm, daarop rhief zij het hoofd op, uit heete, droge oogen keek zij naar de naast haar zittende. „Ella" de kleine dame was radeloos tegen over deze stomme utdirukking van hartverscheu rende smaii. Langzaam stond het jonge meisje op. „Ik ga naar hem toe." zeide! zij. Goed of kwaadschiks, juffrouw Schmidt fmoest besluiten, Ella te vergezellen. Zij kon haar niet al leen laten reizen. Haastig werd het noodzakelijkste ingepakt, het meisje drong steeds op spoed aan. Zij werd eerst rustiger toen zij in den trein zaten. Dankbaar drukte zij haar geleidster de hand en twee tranen, de eersten, parelden in haar oogen, rolden langzaam over haar w-angen. Eerst na een poosje wischte zij ze weg, zich met geweld uit haar versteening wakker roepend. Hij lijdt lerwille van mij hij heeft zijn leven voor mij gegeven! Het scheen een kleine troost, het, dat tot hun vertrek geen telegram was geko men, wat graaf Hesch beloofd had indien de toe stand verergerde. Snel ging de trein eerst vooruit, maar dan scheen hij haar te kruipen, lange avonduren, en langen, slapeloozen nacht door. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 1