ilititii Ntens-
W O F N SD AG 3 FEBRUARI 1915.
58ste Jaargang. No. 5533.
EERSTE BLAD.
DE GEVANGENE.
VRIJHEIDSDRANG.
„Concertgebouw-Sextet" van Amsterdam.
SCHAGER
COURANT.
-
Dit blad verschijnt viermaal per weekDinsdag, Woensdag,
Donderdag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 9 ure wor
den ADVERTENTIEN in het eerst uitkomend nummer geplaatst.
UitgeversTRAPMAN Co.
SCHAGEN, LAAN D 5. - Int. Teleph. No. 20.
Prijs per jaar f 3.Per post f 3.60. Losse nummers 5 cent
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25 iedere regel meer 5 ct
Groote letters worden Daar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
In de laatste helft der zeventiende eeuw gebeur
de bet eens, dat een jong Zweedsch officier van
voornome familie een reis door Duitschland maakte
om sleden en landen te zien en vreemde menschen
en bun levensomstandigheden te leeren kennen. Hij
kwam in een kleine residentiestad, waar de na
tuur en de inwoners hem beiden evenzeer behaag
den. Het stadje lag aan de helling van een gebergte,
dat bedekt was met dichte zwarte pijnwouden,
beekjes stroomden door de groene weiden, de ijzer
gieterijen wierpen des nachts een vroolijk schijnsel
door het bosch en de menschen waren opgeruimd
en voorkomend. Dit alles deed hem zoo aan zijn
geboorteplaats denken, dat zijn hart erbij opsprong.
En daar de lente nabij was, voelde hij een onbepaald
smachten en verlangen.
Zondags ging hij naar de kerk en werd zeer ge
sticht door het vrome gezang van de gemeente en
door de degelijke preek. Na de preek werd het Hei
lig Avondmaal gehouden. Daar werd de bank ge
opend voor de vorstelijke familie gbestemd en met
zedig neergeslagen oogen stapte er een jong meisje
uit. Zij knielde op het bankje voor het altaar, vouw
de do handen en zag geloovig op tot den geeste
lijke met zijn witte haren en forsche gestalte, wiens
oogen zulk een helderen, vriendelijken glans uit
straalden. Den vreemdeling was het, alsof zijn hart
plotseling stilstond, en met strakke blikken staarde
hij naar het lieve, reine gelaat der jonkvrouw.
Als in een droom ging hij naar het woud; in de
verte was een specht aan het hameren. Daar hoor
de hij dat zijn liefste de eenige dochter van den
vorst was; de menschen noemden hem een ruwen
geweldenaar; de prinses leed eronder, maar daarom
bekommerde hij zich niet.
De \reemdeling gevoelde zich voortdurend getrok
ken, waar hij de prinses zien kon. en toch was hij
zich er niet helder van bewust. Eenmaal reed zij
hem met bliksemsnelheid voorhij, in een rijtuig met
vier paarden bespannen Hij groette, toen zij reeds
voorbij was; doch zij keek om.
Laat op den avond werd er aan zijn deur geklopt.
Toen hij opendeed stopte een man hem een briefje
in de band, en liep haastig de trap weer af. In dat
briefje stond, dat hij zorgen moest voor een toe
vluchtsoord in zijn geboorteland; hij moest een rij
tuig voor de vlucht gereed houden buiten de stad,
en op een bepaald uur van den nacht wachten bij
een kleine deur van het kasteel. Verwonderd was
hij volstrekt niet. Hij wist, dat alles zóó komen
moest, als het bepaald was; hij verheugde zich er
over, dat hij doën kon wat hem was opgedragen.
Snel schreef hij naar zijn geboorteplaats en be
stelde oen rijtuig. Hij vond het vreemd dat de
menschen hem niet nakeken, toen hij over straat
ging. Uok voor warme dekens en pelzen zorgde hij.
Toen het avond werd, stak hij pistolen bij zich,
voelde of zijn degen gemakkelijk uit de scheede
ging, cn liet zijn mantel thuis. Lang wachtte hij
in dónker bij de kleine deur. Soms hoorde hij in
de verte een paard met de hoeven op de steenen
FEUILLETON.
17.
De officier van gezondheid had het noodige ver
bandlinnen genomen en spoedig was het bloeden op
gehouden, dat overigens niet zooveel beteekende..
Doodsbleek, met gesloten oogen lag de verwonde
neer, zijn hoofd rustte op den schoot van graaf
Hesch. Alleen de lichte beweging der lippen en
een smartelijk trillen, dat af en toe over zijn ge
zicht gleed, toonden, dat er nog leven in hem was.
Kapitein Sinning kwam met een gunstig bericht
terug. Nauwelijks vijf minuten daar vandaan was
een tuinderij, en de bewoners waren bereid om
deu gewonde op te nemen. Zij kwamen zelf reeds,
een oude, grijze man en een flinke knaap, nieuws
gierig rondziend, met een bloemenberrie, die wel;
als draagbaar te gebruiken zou zijn. De kapitein
had het voorwerp gezien en verzocht om het mee
te nemen. Maar aan een zacht bed had niemand ge
dacht de knaap ging nog eens terug en kwam
daarna met een roodgekleurd dekbed aandragen.
Voorzichtig legden de dokters den bewustelooze op
do baar, dan droeg men hem naar de tuinderij. Op
korten afstand volgden luitenant Hiedemann met ad
judant Heller, die den indruk maakte van een ge
broken man te zijn.
Op den zolder van het huis was een kamertje leeg
maar het was onmogelijk de smalle trap op te
komen. Iedere beweging kon den slechts zwak ade
mende den dood aandoen. Het gezin ruimde nu zijn
eigen slaapkamer in; de uniformen, de voorname
verschijning van graaf Hesch lieten niet na indruk
to maken.
De officier van gezondheid beproefde om de kogel
to vinden. Smartelijk kreunde de patiënt. Hij deed
geen verdere poging. Sedert jaren had hij zulk 'n
operatie niet uitgevoerd. Het hart had hij naast het
werktuig voelen kloppen, zoo dicht was de kogel
langs het edelste orgaan heengegaan.
„Het hart is tenminste niet geraakt, en de kogel
schijnt er nog voorbij te zitten," sprak hij diep
ademhalend. „Voorloopig is absolute rust noodza
kelijk. Het lichaam zal met X-stralen moeten wor
den onderzocht, misschien kan de kogel dan van
den rug uit verwijderd worden, wat gunstiger is dan
door den schotwond."
„Is mijn tegenwoordigheid nog noodig?" vroeg
kapitein Sinning. „Ik wilde mijn commandant zoo
spoedig mogelijk inlichten over een half uur
gaat de trein. Ik zal u het rijtuig terugzenden,
dokter."
„Ik blijf, tot ik den patiënt aan een arts uiti
dezo plaats kan overgeven. Mijn jonge collega kan
wel meteen niet u mee gaan."
Buiten trad luitenant Heller op den kapitein toe,
hij kon geen woord uitbrengen.
„Kom toch tot jezelf, je bent zoo bleek alsof jij—
slaan. Maar dat waren niet de paarden die hij be
steld bad. Eenmaal zag hij een ster verschieten, en
warm doorstroomde hem het geluk.
Opeens voelde hij zich aangegrepen door verschei
dene mannen, die zijn handen stijf tegen zijn li
chaam aandrukten en hem een prop in den mond
stopten. Snel werd hij gebonden en door steentjes
en steegjes gesleept, en door deuren en een poort
heen naar een rijtuig gebracht. Twee mannen
gingen tij hem in het rijtuig zitten, de koetsier gaf
den paarden een tik met de zweep.
Zij brachten hem naar een hooge burcht, waar
hij een torenkamertje kreeg. Hij had uitzicht over
uitgestrekte wouden, die hem slechts plekken mos
op den grond toeschenen. Vaak dreven er wolken
onder hem, die op wonderlijke wijze bleven hangen
aan bergtoppen en zonderlinge vormen aannamen.
Doodstil as het er, en slechts zelden drong des
morgens, als de wind gunstig was, een naklank van
het gekweel der vogels tot hem door.
Hij was pas twintigjaar, en als hij hier zijn ge-
heele leven moest gevangen blijven, meende hij,
dat hij hier wel zestig jaar leven kon, en dat dit
eigenlijk hetzelfde was als zestig dagen of zestig
uren. Alles lag ver achter hem, zijn kindsheid en
zijn dienst, zijn kameraden, zijn reis, alsof hij de
zestig jaar reeds achter zich had: maar hij was
nog een baardeloos jongmensch met een heldere
stem. Eiken dag krabbelde hij met zijn nagel een
kruis in den muur; 365 kruizen beteekenden een
jaar, dat was een lange rij van de zoldering tot
aan den vloer, en dan nog een halve rij. Als hij
zestig jaar lang eiken dag zoo'n kruis maakte, dan
zou hij net genoeg hebben aan de muren, want er
stond een groote kachel en er was een deur.
Hard was het wel, dat hij zulk een leven moest
lijden. Nu peinsde hij erover, of dit lot hem bij
toeval getroffen zou hebben. Hij had, om maar eens
iets te noemen, best een andere reisroute kunnen
kiezen, en dan had hij de prinses nooit gezien: of
op dien Zondag had hij de kerk kunnen verzuimen,
dan had hij zijn reis vervolgd, was naar huis te
ruggekeerd, en misschien was er oorlog gekomen,
en had hij zich onderscheiden en was hij een be
roemd generaal geworden. Alles hing misschien af
van een gebroken wiel of van een toevallige hoofd
pijn. En dan was het leven toch eigenlijk niets meer
dan een spel.
Vele jaren had hij voor zich om over die vraag
na to denken; en hij besloot* -al zijn verstand in
te spannen om haar op te Wfeeenr-Met de handen
op den rug liep hij heen en weer in zijn ka
mertje, altijd van het raam naar de kachel, en van
de kachel naar het raam.
Zoo gingen er jaren voorbij, en er had zich reeds
fceta. holte in de planken gevormd, waar hij ge
woonlijk liep, en toen hij dit ontdekte, voelde hij
diep medelijden met zichzelf. Toen werd het hem
lduidelijk, dat ons noodlot uit ons binnenste voort
komt, en daarom bestaat er geen toeval. Hij was nu
eenmaal iemand wien zulk een lot moest treffen,
en dat zou hem overal getroffen hebben. Ja, mis
schien was de uiterlijke vorm slechts schijn of
een droom, evenals wij in een werkelijken droom
een geluid of een gewaarwording van buitenaf tot
een geschiedenis verwerken. Want wat was de wer
kelijkheid? Dat hij hier heen en weer liep en na
dacht en kruimels brood strooide voor een sijsje,
zelf de kogel te pakken had," sprak de officier
ruw, „een duel is nu eenmaal geen kinderspel,
Wacht overigens rustig den afloop af. Uw tegenstan
der leeft nog en de hoop op een goed einde is
dus aanwezig. Ga maar mee en meldt je dadelijk bij
den majoor."
Graaf Hesch bleef bij zijn vriend ten vroeg tele
grafisch verlof van zijn superieuren. Daarop schreef
hij een kort briefje aan juffrouw Schmidt met het
verzoek, juffrouw Wolfers voorzichtig op de hoogte
te stellen van het voorgevallene, zooals Paulsen
hem verzocht had, voor het geval hij mocht vallen
of dusdanig verwond worden, dat hij niet in staat
zou zijn, het zelf te doen. „Het arme meisje," dacht
hij daarbij, „daar staat zij nu in de wereld, alleen
met haar liefde, en hij, om wiens wil zij alles van
zich wierp, is niet veel meer dan een doodë man.
Arme kerel vreemde gedachten hadt je soms,
maar het hart was toch steeds op de juiste plaats."
Hij las zijn brief nog eens over, vouwde hem
tezamen en stak hem met vaste hand in de enve
lop. De tuinjongen bracht hem in de stad naar de
post. Hij zelf had besloten, vooreerst bij z'n vriend
te blijven dat sprak eenvoudig vanzelf, hij had
er geen oogenblik anders over gedacht. Op een
stoel of een sofa kon men best slapen.
HOOFDSTUK 11.
Toen er ook 's Zondagsmorgens vroeg geen be
richt van Paulsen kwam, werd Ella steeds onrus
tiger. „Heeft hij mij verlaten? Het is toch niet
mogelijk, dat hij mij zoo alleen wegzendt en het
dan stom om mij heen laat blijven als het graf?
Om een paar regels te schrijven kon hij toch wel
tijd vinden. Of is hem een ongeluk overkomen?
Of veroordeelt hij mijn gedrag toch? Heb ik
gedurende ons samenzijn te Berlijn iets gedaan, wat
hem onaangenaam was?"
Zij dacht en dacht, iedere minuut riep zij voor
haar geest terug, ieder van hare en zijne woor
den, alles wat gebeurd was, zoover zij dat maar
vermocht. Hij was vriendelijk geweest, zoo hartelijk,
zoo ongedwongen en zijn afscheidswoorden: „Reis
gelukkig, geliefdel" Neen, neen, zij kon zich in
hem niet vergist hebben.
Maar waarom zweeg hij dan? Op de meest voor
de hand liggende gedachte, dat hij zich voor haar
familie zou hebben te verantwoorden, of dingen had
te regelen, die eerst van de baan moesten zijn voor
hij schreef, kwam zij merkwaardigerwijze niet. Haar
verwanten waren uit haar leven getreden, hun her
innering uitgewischt. Zij voelde zich vrij, slechts
vooruit zag zij, de toekomst in.
Jufrouw Schmidt trachtte haar zorgen weg te
nemen. „Je zult op het juiste oogenblik wel van
hem hooren," troostte zij.
„Maar hij had toch kunnen schrijven, Schmidtje,
hij moest toch," Ella sprak reeds moediger over
hem.
...Hij zal er goede redenen voor hebben, goed kind.
Ik begrijp je onrust, maar heb nog een poosje ge-
dat aan zijn raam kwam; en om dat sijsje maakte
hij zich soms bezorgd; bij was bang dat een roof
vogel hel diertje zou kunnen opeten.
Hij hield ook veel van den ouden burchtwachter
en zijn dochtertje. Des namiddags kwam het kind
dikwijls bij hem boven, en vertelde hem en hij
deed ook verhalen aan het kleine meisje.
Het waren altijd dezelfde geschiedenissen: dat hij
van zijn koning eens een gouden gedenkpenning had
gekregen, en welke kleuren zijn regiment had; soms
haalde hij ook zijn uniform -voor deu dag, en vertelde
wal ai die koorden en snoeren beteekenden. Zij Sprak
over haar kippen, en hoe er jaren geleden eens een vos
in het kippenhok was geweest.
Zoo werd het kind langzameriiand groot er en kwam
toen minder: eindelijk trouwde zij en kwam met haar
man in het kamertje van den gevangene om hem eens
te laten zien; de man draaide yerlegen met zijn muts,
zij sprak zeer snel. Hij gaf 'hun een grooten dubbelen
thaler dien hij nog bezat, ten geschenke. En later kreeg
do vrouw een kind, en soms kwam zij met het. kind;
bij hem, en spoedig kwam het kind alleen de trap op
kruipen, en weldra zag het er uit, zooals moeder er
vroeger had uitgezien, toen hij naar deze burcht ge
bracht was. Dat was al zoolang geleden, dat het hem
zelf verbaasde; soms verwarde hij het kind met de
moeder. Nog sneller dan vroeger ontgroeide ook dit
meisje hem, en trouwde, en weer bezochten de kinderen
hem.
Op zekeren "dag vertelde een kind hem, dat §r een
voorname dame voor de poort van het kasteel was ge
weest, geheel in zwarte zijde gekleed, op een kostbaar
paard, en zij had een bediende bij zich gehad, en zij
had vader veel geld geboden, als hij haar bij dén ge
vangene wilde laten gaan; maar vader had gezegd,
dat verbood zijn eed hem. Toen had de dienaar een
pistool in de hand genomen en uit het struikgewas
waren er nog meer gekomen met geweren bij "zich,
maar vader had de brug opgehaald, en toen waren de
vreemden weer weggereden.
Toen de gevangene dit verhaal vernomen had, ging
hij naar de kast, haalde de oudé uniform voor den dag
en trok ze aan; zij paste hem nog goed, maar de das
zat hem ongemakkelijk, omdat hij het hoofd zoo rechtop
Buitengewoon Concert
VAN HET
op Zaterdag 6 februari a.s. te Schagen.
De samenwerklna der uilvoerenden was in één
woord schillerend van rylhraiek en voordracht.
Bewonderenswaardig in hei Beelhoven-Kwinfel.
C. v. d. Linden. (De Muziekboda.)
Alle medewerkenden zijn meesiers op hun in-
slrumenlen, zoodal van technische moeilijkheden
bij geen hunner iels te bespeuren viel. Daarbij is
hel klankgehalte, dat hel kleine ensemble ontwik
kelt* van de aller-voornaamsle kwaliteit. Dil Con
certgebouw Sextet is inderdaad een prachl-ensemble.
(Haagsche Nieuwsblad).
duld de postbode komt vanmiddag ook nog."
Doch de Zondag ging voorbij zonder eenig bericht.
Toen de bode 's middags niets gebracht had, steeg
Ella's onrust, maar het jonge hart kreeg weer nieu
we hoop hij komt zelf.
Onder het eten keek zij naar iederen binnenko
mende, schuw zag zij naar elk nieuw gezicht als
meende zij, dat bij het zou zijn, toch sidderde ze
hoe moest zij hem onder deze menschen tege
moet gaan? Neen, zoo komt hij niet voor den eer
sten keer weer tot mij, zeide zij tot zichzelf, hij
Vacht thuis op mij.
Toen zij in het zondagstille atelier terugkeerde,
waar alles stond en lag als anders en toch de
vrede van arbeidsrust heerschte, kwam er een ver
schrikkelijke ontgoocheling over haar. De groote
ruimte was leeg, en toch had de geliefde daar
hoog, rechtop moeten staan, om den armen, ont
vluchten vogel aan zijn borst een schuilplaats te
bieden, die trots alle hier ondervonden vriendelijk
heid, toch nog vurig verlangd werd.
De Zondag ging voorbij, eentonig, Er kwam bezoek
ook de vroolijke Alice Hagenbach met Leentje Mun-
8ow, achter wier verstandig voorhoofd een kleine,
geheime schalk woonde maar niets was in staat
om Ella op te vroolijken.
In 'n onrustigen sluimer bracht zij den nacht door,
zij was vroeg op, verslagen, en hielp bij het stof-
afnemen, dat zij evenals het gereed maken van het
ontbijt had overgenomen. Het werd half acht hoe
dikwijls had zij reeds naar de. ouderwetsche klok
gekeken, naar de roode wijzerplaat, waar de wij
zers zich zoo langzaam voortbewogen.
Daar klonk de electrische schel. Ella bad.de laat-
ste minuten haast op den loer gestaan, nu stormde
zij de kamer uit en rukte de gangdeur open. Een
zware stap ging de trap af de postbode in
de kleine brievenbus naast de deur lag iets wits. Zij
deed de bus open twee, drie brieven, een cou
rant de brieven droegen onbekende handschrif
ten. Zwaar teleurgesteld bracht zij alles in het ate
lier, die hadden haar niets te zeggen, onverschillig
hield haar hand de brieven vast, legde zij ze op de
koffietafel. Een oogenblik keek zij star naar den
vloer als hij eens berouw had, als hij mij ver
laten heeft.... Het kon wel moeilijk anders. Een
vreeselijke smart ging haar als een gloeiend ijzer
door de borst, maar zij wierp het hoofd in den nek
en ging weer aan het stof-afnemen.
Tegen acht uur kwam juffrouw Schmidt zooals
zij gewoOD was. Ella had de koffie klaar en schonk
in. Do kleine dame ging zitten en nam de brieven
op. Zij las den eerste vlug. „Een uitnoodiging van
Wagemanns," zeide zij, „o, die ken je nog niet
Woensdagmiddag tot een uitstapje naar het Isardal.
Je moet ook meegaan, Ella." Tegelijk opende zij
den tweeden brief, waarvan het handschrift haar
onbekend was. Zij keerde dadelijk het blad om, om
uit de onderteekening te zien wie de afzender was.
„Graaf Hesch die ken ik niet wellicht over
een schilderij." Toen las zij en verstomde. Ella sloeg
geen acht op haar, afgunst had haar bevangen te-
moest houden. Daarop zette hij het raam opera, en ging
daarvoor zitten. Maar het was winter, en er kwam
een ijskoude luchtstroom binnen die zijn dunne witte
haren in beweging brachten.
Zoo zat hij vele uren in zijn uniform voor het raam,
totdat het donker werd. Toen trok hij de uniform weer
uit, vouwde ze netjes op en hing ze weg. Des nachts
werd hij erg ziek, want hij had een zware verkoudheid
opgedaan, en daar zijn verzwakt lichaam dien stoot niet
kon verdragen, kreeg hij verval van krachten en stiet
na cenigen tijd. Doch op zijn sterfbed zeide hij:
„Do vele. lange jaren van gevangenschap zijn ver
zonken in mijn ziel,, en. ik moet altijd eerst kijken naar
do rijen kruisjes die ik in den muur gekraffeld heb, als
ik mij iets wfl te binnen brengen. Maar den dag in de
kerk neb ik onthouden, éh dm dag toen zij mij voor
bijreed, en toen ik haar brief ontving, en <Jat zij mij
niet heeft vergeten, doch mij hu heeft willen bevrij
den. Aan die dingen denk ik met groote blijdschap
en een nog groot ere blijdschap zou ik zeker niet kun
nen smaken. Daarom sterf ik als een zeer gelukkig
mensch want dat is zeker het hoogste geluk, te weten
dat een ander met liefde en zonder valschheid aan ons
denkt. En dan herinner ik mij bok nog de kleine groene
blaadjes aan de hoornen in "de lente".
Binnenlandsch Nieuws.
RAAD VAN ZIJPE.
Vergadering op Dinsdag 2 Februari 1915, des mor
gens 10 uur. Afwezig de heer Francis met kennis
geving wegens ongesteldheid.
Voorzitter de heer Jb. de Moor, Burgemeester;
secretaris de beer K. Slot.
Na opening der vergadering volgt de lezing en
goedkeuring der notulen.
Wordt meegedeeld, dat mej. Carpentier eervol ont
slag aanvraagt als onderwijzeres te Burgerbrug en
mej. Van Gorkom haar functie heeft aanvaard.
Naar aanleiding van den prijsopgaaf van den
heer J. van Leverink te Schagerbrug, over het
drukken der notulen, wat volgens mededeeling in
de vorige raadsvergadering ongeveer f 200 zou kos
ten, deelt voorz. mee, dat nu gevraagd is prijsopgaaf
van de firma Trapman en Co. te Schagen. Deze
berekent f 1.25 per pagina en zou dat komen tot
ongeveer f 75 per jaar, de notulen berekend naar
den tegenwoordigen omvang. De firma's Zwaan te
Alkmaar en Slikker te Anna Paulowna hadden res
pectievelijk f i.65 en f 1.40 per pagina opgegeven.
Op voorstel van B. en W. wordt besloten met al-
gemeene stemmen, om als proef het werk voor 1
jaar aan de firma Trapman en Co. op te dragen.
Er. werd vervolgens gelezen een adres van een
21-tal bakkers uit de gemeente en dat naar aan
leiding van een door den Raad genomen besluit om
geen tarwe meer af te geven. De adressanten wij
zen op een indertijd gehouden vergadering, door den
Burgemeester bijeengeroepen, om met elkaar eens
van gedachten te wisselen over de vraag of het
noodig was de in de gemeente aanwezige tarwe in
beslag te nemen. Dat werd algemeen noodig geoor
deeld en adressanten wijzen er op, hoe in die ver
gadering de heer Raat zich bereid verklaarde voor
de gemeente 300 HL. tarwe beschikbaar te houden.
Hij verklaarde daarbij, dit te doen om der gemeente
kosten en moeite te bësparen voor opslagplaats,
gen de gelukkige die brieven ontving zij zelf kon
en wilde maar een brief ontvangen, een enkele, en
die bleef weg zij kon bet brood haast niet door
de keel krijgen. Daar viel haar blik weer op juf
frouw Schmidt, wier rond, rood gezicht verbleekt
was, wier oogen strak op de regels rustten, doch
zich nu met een pijnlijke uitdrukking op haar richt
ten. „Breng zijn bruid voorzichtig op de hoogte en
blijf haar een trouwe helpster en beschermster, dat
is de wensch van mijn vriend" zoo had zij de
laatste woorden van graaf Hesch gelezen.
De oude dame was in de kunst om de zaken te
verdraaien niet geoefend, een week hart Ella ge
voelde direct; dat er verband bestond tusschen dien
brief en haar. Doch welke gedachten haar in een
paar seconden door het hoofd gingen, zij wilde al
leen aan haar eigen ongeluk gelooven.
„Hij heeft mij verlaten," stiet zij uit, en zij
vond een weldoende rust in deze gedachte. Voor ster
ke zielen is elke zekerheid beter dan. angst en
twijfel. En wat zij dacht pantserde haar tegen de
werkelijkheid, die zij nu vernam.
„Nog niet," sprak toen juffrouw Schmidt, „en God
geve, dat bet niet geschiedt."
In enkele oogenblikken wist Ella alles kort
had graaf Hesch geschreven, niets verborgen, maar
haar ook nog hoop gegeven.
Jufrouw Schmidt meende niet anders dan Ella
moest ineenzinken. Reeds strekte zij de armen uit,
om de jammerende troostend aan haar borst te trek
ken, maar het jonge meisje zat daar, met den brief
dien zij naar zich toe had getrokkën en vliegens
vlug had overgelezen, tusschen de vingers, de han
den in den schoot gevouwen. Zoo overwon zij den
eersten, verschrikkelijksten storm, daarop rhief zij
het hoofd op, uit heete, droge oogen keek zij naar
de naast haar zittende.
„Ella" de kleine dame was radeloos tegen
over deze stomme utdirukking van hartverscheu
rende smaii.
Langzaam stond het jonge meisje op. „Ik ga naar
hem toe." zeide! zij.
Goed of kwaadschiks, juffrouw Schmidt fmoest
besluiten, Ella te vergezellen. Zij kon haar niet al
leen laten reizen. Haastig werd het noodzakelijkste
ingepakt, het meisje drong steeds op spoed aan.
Zij werd eerst rustiger toen zij in den trein zaten.
Dankbaar drukte zij haar geleidster de hand en
twee tranen, de eersten, parelden in haar oogen,
rolden langzaam over haar w-angen.
Eerst na een poosje wischte zij ze weg, zich met
geweld uit haar versteening wakker roepend.
Hij lijdt lerwille van mij hij heeft zijn leven
voor mij gegeven! Het scheen een kleine troost,
het, dat tot hun vertrek geen telegram was geko
men, wat graaf Hesch beloofd had indien de toe
stand verergerde.
Snel ging de trein eerst vooruit, maar dan scheen
hij haar te kruipen, lange avonduren, en langen,
slapeloozen nacht door.
Wordt vervolgd.