Schager Courant.
Schetsen uit de Rechtzaal.
TWEEDE BLAD.
Het kosthuis van Mevr. Andersson.
FEUILLETON.
DE HOFDAME.
en wat hun gedrag te wenschen liet, werd vergoed
door bun kostelijken eetlust. Of men een schoteltje
met boter op hunne tafel of op den krater van oen
*Vesuvius plaatste, was precies hetzelfde, en een
schotel met hache stilde hun honger even weinig
als een stukje suiker dien van een olifant
Als het semester om was, moest zij dan ook nog
menigmaal hooren: „Lieve mevrouw, het geld stu
ren wij u later wel por aangeteekenden brief. 1'apa
is op het oogenblik heel slecht bij kas". Neen, over
deze gasten, die als in een duiventil in- en uitvlo
gen, willen wij maar niet verder spreken, liever
over de pensionaires, die in de fraaiste van de drie
kamers der vrije etage op goeden stand woonden.
De eerste was een grimmige, ongetrouwde knor
repot, die mevrouw Andersson met zijn giftige aan
merkingen over'alles in huis het leven verbitterde.
„Lieve mevrouw Andersson, woont hier misschien
ook een schoenmaker in de buurt?"
„Zeker, meneer Pfefferstraueh, als u laarzen wilt
hebben, kan het meisje dadelijk
„O neen, de hemel beware mij! Ik was alleen
maar1 bang dat er een verwisseling met het leer
had plaats gehad. Die biefstuk van vanmiddag
bracht mij op de gedachte
Een anderen keer zei de heer Pfeferstrauch:
„Geachte mevrouw, u kunt met Kerstmis een
goed werk voor de armen doen
„Dat kan ik helaas niet, meneer Pfefferstraueh,
u kent mijn bescheiden omstandigheden...."
„Nu, ik bedoel ook niet dat u groote geldsommen
moet uilgeven. Ik dacht alleen maar: als u aaneen
soepkokerij de vettige tapijten uit mjn kamer ca
deau deedt en mij dan eens nieuwe gaaft.'"
Eindelijk kwam het tot een breuk, toen de heer
Pfefferstraueh beweerde dat er kikvorschen op zijn
tapijt rondsprongen, die bij onderzoek niets anders
bleken te zijn dan de rozen vaD het patroon.
Mevrouw Andersson's mooiste kamer werd toen
betrokken door mejuffrouw Desperato, wier eigen
lijke naam Pettersson luidde Zij was een leerlinge
van het conservatoire te Stockholm, doch hield ter
wille van haar gezondheid en om een beetje uit te
rusten, zich in de provincie cp. Gedurende haar aan
wezigheid kon mevrouw Andersson veilig slapen,
zonder angst voor inbrekers, want de politie hield
voortdurend een wakend oog op haar huis. Als me
juffrouw Desperato eigenlijk Petterson! haar
bravour-aria's zong, verbeeldde de politie zich name
lijk, dat de dronken kleermaker in het parterre-
gedeelte van het huis zijn vrouw wilde ombrengen,
en dat deze in haar doodsangst kreten uitstiet. Me-
'/rouw Andersson's fraaie, wit-gcwlekte kat gaf
zuchtend alle gedachten aan wedijver op het gebied
der vocale muziek op. Zij liep weg, ging in het
stadspark onder een vlierboom liggen en stierf van
nijd.
Mejuffrouw Desperato sloot innige vriendschap
met mevrouw Andersson, schonk haar drie vrijhil-
jciten voor een concert in de Domkerk en stal het
hart van den jongenheer Andersson door eenige ta
bletten chocolade. De betaling stelde zij uit tot haar
terugkeer uit Parijs, waar Gounod en Madame Vi-
ardot de laatste hand zouden leggen aan haar
muzikale opleiding.
Mevrouw Andersson was nog geen 26 jaar oud en
een heele knappe vrouw, toen de heer Johannes
Thara van beroep handelsagent voor het eerst
drempel betrad en de mooie kamer huurde. IIij
was van flinke, rijzige gestalte, had den blik van
een lieerscher en een snor en, bij den Hemel,
welk een snor!
De heer Andersson zaliger had m kabmetformaat
en fraaie lijst van geperst leer vijf jaar lang van
den wand der mooie kamer op zijn diepbedroefde
weduwe neergeschouwd. Onmiddellijk nadat de han
delsagent zijn intrede had gedaan, werd de over-
ledene echter van den wand genomen en kreeg hij
in een latafel een plaatsje tusschen een gezang
boek en een zakje vlierthee.
Na het souper moest het dienstmeisje punch
fcalon, en toen mevrouw Andersson in haar bed lag.
dacht zij er over na, of het wel juist gezien was om
haar heele leven in den rouw te blijven. Immers,
ontwijdde men niet zijn heiligste gevoelens, door
o? zoo openlijk mee te koop te loopen?
Toen de handelsagent den volgenden dag was uit
gegaan, verdween de cude glimmend-katoenen sprei
van zijn bed en werd vervangen door de wel „ietwat
verbleekte, maar toch nog prachtige, blauwe, ge
watteerde zijden sprei, die de mama van haar An
dersson zaliger haar lieve schoondochter bij het
huwelijk had geschonken.
Leeraar Andersson was zijn heele leven een lank
moedig man geweest, maar ik had zijn gezicht wel
eens willen zien, toen hij, als alle overige engelen,
rustend op oen wolk. den handelsagent ontwaarde,
die heel kalmpjes tegen een ruggekussen leunde,
dat men zich door den verkoop van Andersson s
eigen promotie-rok had aangeschaft en dat tot dus
ver als een reliek heilig was gehouden.
Toen mevrouw Andersson een maand later door
de Königstrasse wandelde, zag zij haar kostganger,
die haar met een dame aan den arm tegemoetkwam.
Het was 'haar of de bliksem ware geslagen in de
gewatteerde sprei van blauwe zijde en alsof er
een dozijn studenten met de noorderzon was vertrok
ken.
Men stond nu vlak tegenover elkaar.
„Dat vind ik alleraardigst dat wij elkaar ontmoe
ten I Veroorloof mij dat ik u miju aanstaande, juf
frouw Rosenknospe, voorstel mijn voortreffelijke
hospita, mevrouw Andersson. Ge moet goode
vriendinnen worden."
Boven de sofa hangt nu weer de heer Andersson
zaliger in kabinetsformaat en lijstje van geperst
leer. Tot vergoeding voor zijn tijdelijke verbanning
heeft hij zelfs een groenen krans van klimop gekre
gen.
Zijn vriendelijke blik is echter niet in staat zijn
diepbedroefde echtgenoote te troosten, die met een
blik door tranen omfloersd, de dierbare, beminde
trekken beschouwt. Duidelijker c'an ooit voelt zij
jdat zij zich nooit zal laten troosten, dat de dood
in haar hart zetelt, dat de sprei van blauwe zijde
de kast niet meer verlaten en de glimmend-katoe
nen sprei voortaan slechts vrouwelijke pensionnai-
res zal omhullen.
Maar de heer Andersson zaliger ziet van uit zijn
wolk glimlachend op haar neder en zegt precies zoo
als voor zijn dood: ,G,od zegene u, lieve Anna".
11. Cl.
„HniMUCH EN DINV'.
„ONTOEREKENBAAR".
Het orkestrion dreunde, met geweldigen klank,
door de groote cafezaal. En daar zaten vele bur-
germenschjes te genieten.... Echtparen ook. Meneer
met sigaar-in pijpje, 'de beenen lang uitgestrekt, de
oogen slaporig-knippend. De dames met zoeterige
lachjes om de lippen nu en dan echt-genietcnd
van de muziek. Er waren ook verloofden in'offi-
ciëelen en officieusen voorloopigen band.... Sommi
gen hadden de handen ineengestrengeld, en de
roode, (iikke vingers kleefden tegen elkaar Ook zag
men ondernemende vrijers, die een arm hadden ge
slagen om taille van vrijster.... En ook waren er,
die gekomen waren, in lustige cafe-zaal van vroo-
lijk-dreunend orkestrion, onder strenge oog-bewa
king van vaders, moeders, ooms en tantesDie
zaten netjes, vlak naast elkander, knikten elkander
slechts nu en dan toe.... Met extra-joviale, fideel-
familiaire knikjes, om te toonen dat ze zooveel-als-
geëngageerd waren1
En in een hoekje zat een mager, smal leelijk
vrouwtje. Met scherp zich afteekenende jukbeende
ren, en vaalgele, ongezonde gelaatskleur, smalle
oogspleten, waaruit glinsterden een' paar vreemde
oogen.... Die nu eens deden denken aan een smach
tend katje cn dan weer aan een -poes, die mede
lijden vraagt, erg-droevig kijkend.... En dan weer
aau booze poes, 'in extra-nijdige vechtbuiEn
leelijk vrouwtje met druk-bebloernd hoedje op de ge
lige haren, met kwasi-weelderig bontje om het stok-
kige halsje had naast zich een boutigen kerel.
Een met vierkante schouders een met forsch-
uitgestreken snorren. Een met brutale, kom-maar-
's-op oogenEen, die nu en dan zijn breeae, ha
rige vuisten met een smak op de tafel vóór hem
liet neervallen... Om de menschen te laten zien, dat
hij er een was, met wien men beter deed te eten
dan te gaan bakkeleienEn die dan, eensklaps,
z'n groote, Monde knevels uitspreidend en ompun-
tend het gele, smalle, leelijke vrouwtje naast
hem kon aankijken met een Triomfantelijken glim
lach, met verliefderige oogen, zóó zoetelijk en vrien
delijk, dat de adem haar in de keel hokte, en er
zoo-waarlijk door het saffraangele kleurtje iets
kwam'dringen, dat met wat goeden wil voor
een „kleurtje" van opwinding en blijdschap kon
worden aangezien.
....Maar dien avond terwijl het groote orkes
trion z'n dreunklanken door de zaal strooide
zag leelijk-vrouwtje er zeer verdrietig en versla
gen uit.
Hij had sinds ze 'daar, in het verre hoekje,
waren gaan zitten, geen twintig woorden gezegd.
Zij 'had ouder gewoonte met een van haar
smalle, bleeke handjes, tersluiks gestreken, over
den harigen, ruigen rug van zijn hand, die 't dichtst
in-haar nabijheid was.... Maar hij had er niet op
geieageerd. Blies zware, 'zware wolken uit z'n be-
pijpte sigaar de zaal in.... knikte even,'toen leelijk—
vrouwtje een opmerking maakte. Van dat moment
af bestond het zware, orkestrion niet meer voor
"naar, Was 't vrouwtje,' of een sterke, pijnigende,
wreede hand 'haar arm, anaemisch hart van afge-
ploeterde eerste winkel-juffrouw kneep, perste
En eindelijk vond zij moed, hem, Heinrich, te vra
gen, wat er was.... Wat hij toch had... Ze zag het
immers bestyhij was niet gewoon. Wat'was er toch
voorgevallen?...
„Sogleich!" zei Heinrich, met bronzen gelaat* „so-
gleichl.... Dadelijk, hoor'.... Als 't afgeloopen was.
Ik moet met je spreken over allerlei dingen!"
En Dientje wou dadelijk opstappen. Smeekte hem
met tranen in de spleetoogjes toch te gaan....
Ze had geen geduld meer. Wat-ie dan had?... Maar
hij bleef rustig zitten. Sneed puntje van versche
sigaar de wreedaard, 't Was zelfs, of er een dui-
velscb grijnslachje speelde om z'n rossig-blonde kne
vels. 1
„Sogleich 1" zei Heinrich, de geliefde, woer. Enin
z'n blauwe oogen scheen iets te schaterlachen.....
Onderdanig, onderworpen, afwachtend, wanhopig
met smachtende angstoogen zat Dina daar.
En 't orkestrion dreunde zwaar door de zaal...'
En de dikke, roode vingers van officieus en of
ficieel geëngagcerden zochten elkander, tastten naar
elkander. De onder coms- en vaders bewaking ge-
koinenen wisselden fideel-farniliaire knipoogjes....
Arm, fel-gefolterd vrouwtje wachtte af, totdat
haar groote. forsch geschouderde Heinrich z'n
zooveelste biertje had uitgedronken. Toen gingen
ze
En'in de rustiger atmosfeer van cafe-zonder orkes
trion zei Heinrich wat hem op 't hart drukte.
Hij hield er niet van om verre omwegen te kie
zen. Hij was er een van 't „in medias res". Na nog
weer een half-biertje te hebben ingeslurpt zei me
neer Heinrich
„Zie-je, Dina, kindje-lief, 't is een lamme histo
rie... '*n Beroerde historie.^ Maar...."
„Wat!?..." riep zij uit en de schrik van overstel
pende wanhoop in haar zwak-fletscbe oogen bracht
bijna deernis in zijn omschorst gemoed,Wat
dan!?
„Sst!" hij wou geen herrie, geen kabaaltje of
scène. 'Was iemand van „anstandige", fatsoenlijke
manieren. Als ze hier begon te schreeuwen of zoo,
dan.... Heinrich keek al naar de plek, waar zijn
hoed hing.... „Sst!"
En zij gehoorzaamde dadelijk.1"
Keek hem smeekend aan...
„Kijk 's hier," zei Heinrich, „ik heb een praebt-
offerte....'"
Hij haalde een dikke 'portefeuille voor den dag.
Met allerlei papieren erin.... Brieven.
En een geschreven met van die rare Duitsche
letters, waar Dina'wist Heinrich immers niets
van snapte.
„Kijk 's hier!" zei hij, den voor haar onontraad-
selbaren brief uitspreidend met een van zijn for-
sche, ruigbehaarde handen „een praebt-offerte,
hè?.... Drieduizend mark per jaar.... Daar, kijk eens
Dreitausend mark!.... Pracht-offerte.... Maar..—
Aber.... Aber
Eü bij sloot plotseling de ^portefeuille. Stak haar
in z'n jaszak. Aber!1
En de smeekende angstoogen tuurden naar hem
op... Hij besefte meneer Heinrich dat zij iets
begreep.... Dat de angst, hem te zullen verliezen, in
haar steeg....
En hij vertelde. Nu een van haar slappe, magere,
zwakke pandjes van afgeploeterde winkeljuf in
zijn warme, sterke, harige, worstelaarsknuisten vat
tend.... Dat ze, in overgroote dankbaarheid, haar
hoofdje tegen z'n forschen schouder vlijde....
Hij vertelde, meneer Heinrich, Dat hij dadelijk,
binnen een week, de „prachUofferte" van 'de drie
duizend mark per jaar kon krijgen. Aber!.... Mits:
'nij zou trouwen met de '.eelijke, gebochelde dochter
van den patroon.... Dat was wist hij de on
geschreven, maar onafwendbare voorwaarde. Ze
moest goed begrijpen, Dina... Die Grete, van den
Eatroon in Wesel, was dol. was razend verliefd op
em, Heinrich.... Of Dina 't begreep?... En hij voel
de in de wijze, waarop ze zijn hand vasthield, haar
wilden, woesten haat tegen denkbeeldige Grete...Hij
zou naar Wesel moeten. En zich dan onmiddellijk
vetioven roet fraulein Grete, dochter van aanstaan
den patroon der drieduizend mark. Entweder oder!...
Hij had geen'keus....
't Moest... Zijn :oude moeder, z'n ziekelijke zus
ter in Berlijn... Hij moest... Tenminste.... Maar 'dat
"kón immers niet!....
„Wèt kon niet?" Stijver kneep het smalle, bleeke
bandje van anaeisch-afgeploeterde winkel-juf om
harig-forsche knuist'van Heinrich...
Nu ja als hij de driehonderd pop borgstelling
had ze wist wel voor die betrekking in Am
sterdam... Van twaalfhonderd pop... Maar die wk-
ren er immers niet....
En Heinrich verduidelijkte handje van Dinanog
zachter, nog liefkoozender nemend tusschen zijne
streelcndo vuisten....
Zeker, voor haar had-ie 't over. Hij zou de drie
duizend mark'opofferen voor do twaalfhonderd gul
den te Amsterdam. Waar hij driehonderd gulden
borgstorting voor moest hebben. Zij zou dan toch
wel goedvinden, dat na hun huwelijk althans
zijn oude moeder bij hem zou komen inwonen?....
„Natuurlijk! Heerlijk! Goddelijk, Heinrich!" riep
ze uit....
En hij trok haar naar zich toe. Noemde haar z'n
lief, best vrouwtje. Hij had haar Dina, het allerlief
ste op aarde.
Maar... Maar: de driehonderd gulden borgstor-
ting?
Wanneer die terug zouden kunnen betaald wor
den?
Hij dacht even na... Zag haar koortsig-scliitte-
rende oogen op hem gericht Begreep, dat hij zou
slagen, zou triumfeeren. Tikte om versch biertje.
Antwoordde, met strak gezicht:-
„Wanneer?... Nou, op z'n aller-èllerl angst drie
weken.... Dan 'krijg ik het dubbele zeker uit Ko
ningsbergen gestuurd.... Zeggen we:'zes weken voor
alle securiteit hè?.... Dat is overdreven. Maar de
veiligste weg is de beste. Zes weken!.... Dan zijn
we haast getrouwd 1...."
En zij beloofde. De driehonderd gulden'zouden er
zijn...
ZATERDAG 6 MAART 1915.
5Bsfe Jaargang No. 5551.
Mevrouw Andersson was eenmaal negentien jaar
geweest, mooi als een nieuwe villa in den Tiergar-
ten en goed als de melk, wanneer de koeien juist
naar de weide zijn gedreven.
Maur het had haar meer gebaat, als zij zoo lee
lijk ware geweest als de gedachten der kranten
over de nieuwe Zweedsche legerinrichting, want dan
ware de leeraar Andersson niet verliefd dp haar
geworden. Maar dat zag zij toen nog niet zoo in,
en als de heer Andersson op de deftige bals in het
stedeke toegangsprijs voor heeren 2 kronen,
voor dames 2 mark dranken en ververschingen
extra met haar danste, zwierde zij fier en ge
lukkig met hem in de ronde, /ij vergat dan totaal
hoe papa was opgestoven over het egld voor een
ruche ru hoe hare mama des nachts de witte netel-
ïloeksche japon met de gestopte scheur in de
plooien reeds voor de zesde maal had gestreken.
'Toen de beer Andersson haar dan eindelijk be
kende dat bij haar liefhad, of neen haar met
aan waanzin grenzende vereering aanbad, was zij,
ofschoon zij reeds maanden lang op dit gewichtige
oogenhük had gewacht, zóó verbaasd dat zij hem
van louter verrassing in de armen viel. Daar nu
niet alleen 's heeren Andersson's vereering aan
waarzin grensde, maar het vertrek, waarin het
tweetal op de sofa zat, ook grensde aan een kabi
netje, waar twee naaisters naaiden, had de jonge
dame de keuze tot een schandaal zonder meer of
drie kamers benevens een keuken-vrije etage, op
goeden stand - met den leeraar Andersson. Daar
deze haar kuste en telkens weer kuste en zij totaal
Vergeten had, op te springen en met geveinsden
toorn te roepen: „Onbeschaamde, wat vermeet gij
u?" koos zij de woning met den heer .Andersson.
Zij had echter veel verstandiger gedaan met het
schandaal te kiezen, want daarvan h; d zij ongetwij
feld meer plezier gehad. In kleine °!edekes hebben
schandalen een lang leven en leeraren menigmaal
een zeer kort. Toen mevrouw Andersson haar echt
genoot twee jaren lang vele blijde uren had bereid,
hem een knaapje geschonken en een tamelijk ma
tig aantal bedsermoenen gehouden had, nam de
hloeraar een zeer, zeer lange vacantie en reisde naar
den Hemel. Kort \oor zijn dood fluisteide hij nog
met zwakke stem: „God zegene je, lieve Anna.'' Maar
met geen woord zei hij waarvan zij en haar kind
moesten leven. Misschien deed hij dat ook uit fijn
gevoeligheid, om geen invloed to oefenen op hare
toekomst en haar vrijen wil.
Ket had ook volstrekt niet geschaad, als hij ge
zegd had: „In de schrijftafel ligt de polis van de
levensverzekering", of „in do secretarie vind je een
bewijs van hypotheek", maar zooals ik reeds
zeide, niets van dien aard had hij te vertellen. Me
vrouw Andersson leefde vijf dagen van begrafenis-
taart en tranen, maar toén begon zij honger te krij
gen >en wilde het dienstmeisje naar de markt zen
den. Omdat zij daarvoor geld noodig had, en geen
brandkast bezat, onderzocht.zij den zak der daag-
sche broek van haren man zaliger, die steeds der-
golijk nuttig meubel vervangen had. Zij vond daarin
anderhalve kroon, een schoenmakersrekening en
een I.atijnsche vertaling van een zijner leerlingen.
Toen schreef zij den vader van den heer Anders
son, die rechter en in goeden doen was en verzocht
hom, haar in huis te nemen. Zij kon immers haar
schoonmoeder in het huishouden helpen en de
kleine jongen zou zijn grootvader amuseeren.
Maar schoonpapa antwoordde dat hij ongetwijfeld
niets liever zou doen dan de eohtgenoot en den zoon
van zijn overteden, dierbaren zoon Hendrik in zijn
huis op te nemen, doch hij dorst het niet om zijn
gevoelig hart en zijn al le week gemoed. Zijn scho.m
dochter en haar kind zouden hem al te zeer herin
neren aan het verlies dat hom door den dood van
zijn beminden zoon had getroffen. Opdat echter nie
mand zou kunnon beweren dat hij zijn schoondoch
ter en zijn kleinzoon hulpeloos en zonder onderdak
liet, zond hij haar bijgaand vijftien kronen en bo-
looide baar met Kerstmis een heele beuling.
Toen plaatste mevrouw Andersson de volgende
advertentie in de voornaamste krant van 't stadje:
Billijk pension
voor een ongetrouwd heer of eene ongetrouw
de dame in een vriendelijke woning op goe
den stand. Aanbiedingen onder motto „wedu
we" aan. het bureau van dit blad. P.S. Goed
middageten en ge,heele kost voor 1 kroon per
dag in hetzelfde huis.
En zoo kwam het dat mevrouw Andersson leefde
van kamers verhuren. Van de middagsgasten en de
dag-kostgangers willen wij nu maar niet verder
spreken. Dit waren meerendeels jonge studenten,
4.
„Het is onverantwoordelijk om uwe hoogheid een
koetsier mee te geven, die niet voor zijn taak be
rekend is," bruischte Krochert op. „Ik zal den ho
telhouder eens ongemakkelijk mijn meening zeg-
Prins Albrecht hief afwerend de band op. „Laat
die i;aak asjeblieft rusten, beste Krochert. Ik wil
de wel, dat. er zoo weinig mogelijk over gesproken
werd, want ik haat al die-breed uitgeplozen onaan
genaamheden daarvan hebben we in Glückstadt
genoeg. Over vijf minuten ben ik gereed, Elisa
beth."
De erfprinses was heden niet ontevreden over
den'vluehtigen handkus. Zij was het er zelfs geheel
mee eens, dat het'eten ditmaal in hun salon, inplaats
van. in do gemeenschappelijke eetzaal werd opge
diend. Zij wilde graag ongestoord Sitta en Krochert
betrachten. 1
Beiden lieten echter tot haar'ergernis niets mer
ken. Alles ging zooals gewoonlijk, en Sitta scheen
het liefst te zwijgen. Zij schoof het op de vermoeid
heid van de lange 'rit en den schrik.
De erfprins was de eenige bij wien men een ze
kere opgewondenheid waarnam. Hij deed de cham
pagne alle eer aan, sprak veel met ongewoon
afgebroken zinnen, met een -'kort lachen daartus-
«chen. Dat was bij hem steeds een teeken van ze
nuwachtige overspanning.
De erfprinses ontsloeg Sitta zeer spoedig na het
diner. tZij zou wel moe zijn en moest maar uitsla
pen.
Het jonge meisje1 was inderdaad verheugd, dat zij
haar stille kamer mocht opzoeken. Ook Krochert
verwijderde zich. Daar zijn kamer in dezelfde gang
uitkwam, vergezelde hij haar.
„Eindelijk zijn ze wegl" De prinses klapte in de
handen.
H|aar gemaal liep in den salon op en neer. Ein-
dolijk bleef hij'voor het venster staan en zag naar
buiten. De maan wierp een 'bleeken zilverglans
over het meer, witte streepen van haar koude licht
trilden boven de grijze rotsen. Met bijna wintersche
koude drong de avor dlucht door een opengebleven
raam naar binnen.
Da prinses trad op hem toe. „Albrecht, luister
eens, ik moet je iets vreeselijk interessants ver
tellen." 1
Wat dan?"
"Krochert'heeft Sitta lief. Hij wil graag met haar
huwen. Hij durft haar'echter niet te vragen, om
dat zij zoo koud is." 1 „«».-•
De prins hield zijn gezicht afgewend. „Heeft hij
je dat'verteld?"
„Ja, vandaag in'Pontrcsma.. Ik beklaagde mij wat,
dat je met Sitta alleen naar Majola was gereden,
en Toen meende hij, dat hij niet goed met Sitta zou
hebben kunnen rijden of zooiets. Het eene woord
lokte het andere uit, en'spoedig verklaarde hij mij,
tlat bij Sitta lief had. Hadt gij daar ooit iets van
gemerkt?"
„Neen." Prins Albrecht draaide zich om en zag
zijn vrouw met een'ironisch glimlachje aan. ..Nr*on.
ik heb totaal niets gemerkt. Krochert is een trouw
vriend. Ik hen blij, dat hij je zijn hartsgeheim toe
vertrouwde. Het was zeer verstandig van hem."
„Niet waar? Ik zal waarschijnlijk zijn bondgenoo-
te zijn.'"
Het lachen van den prins klonk zoo spottend dat
nu zelfs de 'argelooze prinses opmerkzaam werd.
„Och, nu maak je je weer vroolijk over mij!"
klaagde zij. „Je denkt, dat ik niet kan zwijgen en
evenmin verstandig optreden."
„Ben je dan zoo gesteld op dit huwelijk?"
„Waarom niet. Als zij elkaar liefhebben!"
„Maar gij moet je toch van juffrouw van Hoo-
gendal scheiden en ik van Krochert."
„Waarom dan? Zij kunnen toch als jong echt
paar even goed bij ons blijven?"
„Neen," het gezicht van den prins werd gloeiend
rood, „neen dat gaat niet."
„Waarom niet?"
„O, om vele redenen."
„Zal ik dus Krochert's plannen niet ondersteu
nen?"
„Ge kunt hem helpen zooveel ge wilt."'
„Ik begrijp je niet!" klaagde de prinses.
„Dat geloof ik, kind ik begrijp mijzelf dik
wijls nauwelijks, hoe zoudt gij het dan kunnen?
Maar breek daar je hoofdje niet verder over, laat de
dingen'loopen, zooals ze willen, of eigenlijk zoo
als ze moeten.'" 1
Maar dat kon prinses Elisabeth niet. Krochert
had er tien maal op een dag berouw van,-dat hij
zijn'jonge meesteres in vertrouwen genomen had:
Zij liet het namelijk niet aan toespelingen en schel
merijen ontbreken, vooral omdat Krochert haar al
tijd het genoegen deed om verlegen Te worden of
zich te ergeren. Slechts Sitta was ongevoelig voor
iedere noch zoo» duidelijke toespeling.
Prins Albrecht liet niet het geringste 'bemerken.
Kro'chert bleef in het onzekere omtrent hetgeen hij
dacht. Hij moest allés weten, daarvoor kende Kro
chert de prinses te goed. Nog dienzelfden avond
had zij haar gemaal het „zoete geheim" toever
trouwd, dat was zoo zeker als het amen in de
kerk. 1
Enkele dagen later kreeg mijnheer Von Krochert
een brief 'van zijn vader, die dringend zijn komst
op Roode bosch vorderde. Een ditmaal beduidende
verwoestingen aanrichtende overstrooming, een dwa
ze liefde der jongste dochter, de'eigen wankele ge
zondheid het waren oorzaken, die de kornst van
den'erfgenaam, zoon en broeder noodig maakten.
Zonder zich lang te bedenken ging Krochert naar
den erfprins. Wanneer het oponthoud in St. Moritz
niet spoedig ten einde liep, kon misschien een ka
merheer uit Glückstadt voor de terugreis geroepen
worden. Het'viel hem zeer zwaar om Sitta te moeten
verlaten, voor dat het beslissende woord was gespro
ken, maar anderzijds was bet misschien wel goed,
wanneer hij zich thuis eerst eens op de hoogte
stelde en Sitta met vaste toekomstplannen de be
slissende vraag kon voorleggen.
Hij vond den prins en de prinses met Sitta in den
salon van de prinses. Alle drie hadden reeds hun
tennispakjes aan, maar de raketten lagen nog achte
loos op tafel. Elk van de drie las de voor hen aan-
gekomenbrieven. Het gelaat van den erfprins was
zeer donker. Zijn "smalle voet, in een geellecrcn
schoen gestoken, klopte een snel marschtempo op
het tapijt.
Plotselingsprong hij met een venvensching op en
stak boos den krakenden brief in zijn zak.
„Pardon dames," zoo verontschuldigde hij zich,
„maar er zijn oogenblikken dat een mensch zijn er
gernis eens uiten moet."
„Wat is er dan?" vroeg db prinses nieuwsgierig.
„Zeker weer het een of ander gebabbel uit Glück
stadt." 1
„Juist geraden," lachte de erfprins bitter. „Ik wou
dat er geen post hierheen kwam. Maar dat hielp
ook al niemendal. Dan stuurden ze mij wel een
boodschapper met de noodige orders en bevelen."
„WM hebben we nu in 's hemelsnaam weer mis
daan?" vroeg Krochert.
„O, wacht maar, gij zult je portie ook nog wel
krijgen, mijn beste Krochert," zeide de erfprinö
ironisch.
„Maar niet direct van de allerhoogste plaats zoo
als ik, maar door tusschenkomst van een mijnheer
de opper-opper-opper-h of maarschalk. Hoe kunt ge
het ook toestaan, dat er zoo tegen de étiquette'ge
zondigd wordt. Etiquette, dat allernoodzakelijkste
kwaad uit deze samenleving. Hoe hebt ge bet kunnen
gedoogen, mijnheer, dat wij zonder u naar Majola
gingen?"
Krochert floot tusschen zijn tanden door.
„Tot bewijs, Jhoe alle trouwe onderdanen over
zulk een daad buiten zichzelf zijn, legt de oude her
tog een Glückstadter worstblaadje bij zijn brief
over. Dat vernuftig blad heeft op de volgende ma-
neir georakeld.'" De erfprins haalde den brief weer
te voorschijn, diepte een courantuitknipsel daaruit
op en las luide met een spottenden nadruk: „Zijne
Hoogheid de erfprins en hoogstderzelver gemalin erf
prinses Elisabeth, -zijn met hun gevolg nog steeds
in St. Moritz. Zooals wij vernemen-'doen de krachr
tige staalbaden hunne hoogheden zeer goed en zoo
wel de prins als de prinses verheugen zich in een
steeds goede gezondheid. De 'prins en de prinses
maken steeds uitstapjes in het gebergte, w.o. ook
een'tocht naar het zoo heerlijk gelegen Majola. Hoe
zeer het ook te begrijpen en te billijken is. dat een
jonggehuwd paar eens alleen wenscht te zijn, zoo
was op dit reisje naar Majola de hulp van een twee
den heer zeer gewenscht geweest, want op een ge
vaarlijk punt van 'den weg schrikten de paarden
en zij gingen er vandoor. En slechts de kordate hou
ding van den erfprins, die met een bijna bovenmen-
schelijke kracht de razende dieren tot staan wist
te brengen, heeft de. Glückstadter onderdanen voor
een ware ramp bewaard. Het verheven paar kwam
ongewond in het hotel te Majola aan, waar alle aan
wezige gasten er getuigen van waren met hoeveel
goede zorgen de prins zijn gemalin omringde en
haar aan de nieuwsgierige blikken der gasten onU
trok .Hoe ontzettend of het ongeluk in zijn gevol
gen had kunnen zijn, zoo mogen wij er ons toch
over verheugen, dat de liefde tusschen het prinse
lijk paar zoo innig is en gelooven ürnaam van alle
trouwe onderdanen van Glückstadt te spreken, als
wij daarover onze groote vreugde uiten."
„Nu, wat zeg je me daarvan?" De prins liet het
papier zakken.
„Onzinnig geklets!" meende Krochert.
De erfprinses lachte dat de tranen haar over
de wangen liepen. „En het mooiste is, dat ik hot
niet eens was, die a! die teedere oplettendheid en
zorg van mijn gemaal heb mogen genieten. Sitta, al
die zorg en oplettendheid gold jou. Hoe zou jelui