Schager Courant. Schetsen uit de Rechtzaal. TWEEDE BLAD. Het kosthuis van Mevr. Andersson. FEUILLETON. DE HOFDAME. en wat hun gedrag te wenschen liet, werd vergoed door bun kostelijken eetlust. Of men een schoteltje met boter op hunne tafel of op den krater van oen *Vesuvius plaatste, was precies hetzelfde, en een schotel met hache stilde hun honger even weinig als een stukje suiker dien van een olifant Als het semester om was, moest zij dan ook nog menigmaal hooren: „Lieve mevrouw, het geld stu ren wij u later wel por aangeteekenden brief. 1'apa is op het oogenblik heel slecht bij kas". Neen, over deze gasten, die als in een duiventil in- en uitvlo gen, willen wij maar niet verder spreken, liever over de pensionaires, die in de fraaiste van de drie kamers der vrije etage op goeden stand woonden. De eerste was een grimmige, ongetrouwde knor repot, die mevrouw Andersson met zijn giftige aan merkingen over'alles in huis het leven verbitterde. „Lieve mevrouw Andersson, woont hier misschien ook een schoenmaker in de buurt?" „Zeker, meneer Pfefferstraueh, als u laarzen wilt hebben, kan het meisje dadelijk „O neen, de hemel beware mij! Ik was alleen maar1 bang dat er een verwisseling met het leer had plaats gehad. Die biefstuk van vanmiddag bracht mij op de gedachte Een anderen keer zei de heer Pfeferstrauch: „Geachte mevrouw, u kunt met Kerstmis een goed werk voor de armen doen „Dat kan ik helaas niet, meneer Pfefferstraueh, u kent mijn bescheiden omstandigheden...." „Nu, ik bedoel ook niet dat u groote geldsommen moet uilgeven. Ik dacht alleen maar: als u aaneen soepkokerij de vettige tapijten uit mjn kamer ca deau deedt en mij dan eens nieuwe gaaft.'" Eindelijk kwam het tot een breuk, toen de heer Pfefferstraueh beweerde dat er kikvorschen op zijn tapijt rondsprongen, die bij onderzoek niets anders bleken te zijn dan de rozen vaD het patroon. Mevrouw Andersson's mooiste kamer werd toen betrokken door mejuffrouw Desperato, wier eigen lijke naam Pettersson luidde Zij was een leerlinge van het conservatoire te Stockholm, doch hield ter wille van haar gezondheid en om een beetje uit te rusten, zich in de provincie cp. Gedurende haar aan wezigheid kon mevrouw Andersson veilig slapen, zonder angst voor inbrekers, want de politie hield voortdurend een wakend oog op haar huis. Als me juffrouw Desperato eigenlijk Petterson! haar bravour-aria's zong, verbeeldde de politie zich name lijk, dat de dronken kleermaker in het parterre- gedeelte van het huis zijn vrouw wilde ombrengen, en dat deze in haar doodsangst kreten uitstiet. Me- '/rouw Andersson's fraaie, wit-gcwlekte kat gaf zuchtend alle gedachten aan wedijver op het gebied der vocale muziek op. Zij liep weg, ging in het stadspark onder een vlierboom liggen en stierf van nijd. Mejuffrouw Desperato sloot innige vriendschap met mevrouw Andersson, schonk haar drie vrijhil- jciten voor een concert in de Domkerk en stal het hart van den jongenheer Andersson door eenige ta bletten chocolade. De betaling stelde zij uit tot haar terugkeer uit Parijs, waar Gounod en Madame Vi- ardot de laatste hand zouden leggen aan haar muzikale opleiding. Mevrouw Andersson was nog geen 26 jaar oud en een heele knappe vrouw, toen de heer Johannes Thara van beroep handelsagent voor het eerst drempel betrad en de mooie kamer huurde. IIij was van flinke, rijzige gestalte, had den blik van een lieerscher en een snor en, bij den Hemel, welk een snor! De heer Andersson zaliger had m kabmetformaat en fraaie lijst van geperst leer vijf jaar lang van den wand der mooie kamer op zijn diepbedroefde weduwe neergeschouwd. Onmiddellijk nadat de han delsagent zijn intrede had gedaan, werd de over- ledene echter van den wand genomen en kreeg hij in een latafel een plaatsje tusschen een gezang boek en een zakje vlierthee. Na het souper moest het dienstmeisje punch fcalon, en toen mevrouw Andersson in haar bed lag. dacht zij er over na, of het wel juist gezien was om haar heele leven in den rouw te blijven. Immers, ontwijdde men niet zijn heiligste gevoelens, door o? zoo openlijk mee te koop te loopen? Toen de handelsagent den volgenden dag was uit gegaan, verdween de cude glimmend-katoenen sprei van zijn bed en werd vervangen door de wel „ietwat verbleekte, maar toch nog prachtige, blauwe, ge watteerde zijden sprei, die de mama van haar An dersson zaliger haar lieve schoondochter bij het huwelijk had geschonken. Leeraar Andersson was zijn heele leven een lank moedig man geweest, maar ik had zijn gezicht wel eens willen zien, toen hij, als alle overige engelen, rustend op oen wolk. den handelsagent ontwaarde, die heel kalmpjes tegen een ruggekussen leunde, dat men zich door den verkoop van Andersson s eigen promotie-rok had aangeschaft en dat tot dus ver als een reliek heilig was gehouden. Toen mevrouw Andersson een maand later door de Königstrasse wandelde, zag zij haar kostganger, die haar met een dame aan den arm tegemoetkwam. Het was 'haar of de bliksem ware geslagen in de gewatteerde sprei van blauwe zijde en alsof er een dozijn studenten met de noorderzon was vertrok ken. Men stond nu vlak tegenover elkaar. „Dat vind ik alleraardigst dat wij elkaar ontmoe ten I Veroorloof mij dat ik u miju aanstaande, juf frouw Rosenknospe, voorstel mijn voortreffelijke hospita, mevrouw Andersson. Ge moet goode vriendinnen worden." Boven de sofa hangt nu weer de heer Andersson zaliger in kabinetsformaat en lijstje van geperst leer. Tot vergoeding voor zijn tijdelijke verbanning heeft hij zelfs een groenen krans van klimop gekre gen. Zijn vriendelijke blik is echter niet in staat zijn diepbedroefde echtgenoote te troosten, die met een blik door tranen omfloersd, de dierbare, beminde trekken beschouwt. Duidelijker c'an ooit voelt zij jdat zij zich nooit zal laten troosten, dat de dood in haar hart zetelt, dat de sprei van blauwe zijde de kast niet meer verlaten en de glimmend-katoe nen sprei voortaan slechts vrouwelijke pensionnai- res zal omhullen. Maar de heer Andersson zaliger ziet van uit zijn wolk glimlachend op haar neder en zegt precies zoo als voor zijn dood: ,G,od zegene u, lieve Anna". 11. Cl. „HniMUCH EN DINV'. „ONTOEREKENBAAR". Het orkestrion dreunde, met geweldigen klank, door de groote cafezaal. En daar zaten vele bur- germenschjes te genieten.... Echtparen ook. Meneer met sigaar-in pijpje, 'de beenen lang uitgestrekt, de oogen slaporig-knippend. De dames met zoeterige lachjes om de lippen nu en dan echt-genietcnd van de muziek. Er waren ook verloofden in'offi- ciëelen en officieusen voorloopigen band.... Sommi gen hadden de handen ineengestrengeld, en de roode, (iikke vingers kleefden tegen elkaar Ook zag men ondernemende vrijers, die een arm hadden ge slagen om taille van vrijster.... En ook waren er, die gekomen waren, in lustige cafe-zaal van vroo- lijk-dreunend orkestrion, onder strenge oog-bewa king van vaders, moeders, ooms en tantesDie zaten netjes, vlak naast elkander, knikten elkander slechts nu en dan toe.... Met extra-joviale, fideel- familiaire knikjes, om te toonen dat ze zooveel-als- geëngageerd waren1 En in een hoekje zat een mager, smal leelijk vrouwtje. Met scherp zich afteekenende jukbeende ren, en vaalgele, ongezonde gelaatskleur, smalle oogspleten, waaruit glinsterden een' paar vreemde oogen.... Die nu eens deden denken aan een smach tend katje cn dan weer aan een -poes, die mede lijden vraagt, erg-droevig kijkend.... En dan weer aau booze poes, 'in extra-nijdige vechtbuiEn leelijk vrouwtje met druk-bebloernd hoedje op de ge lige haren, met kwasi-weelderig bontje om het stok- kige halsje had naast zich een boutigen kerel. Een met vierkante schouders een met forsch- uitgestreken snorren. Een met brutale, kom-maar- 's-op oogenEen, die nu en dan zijn breeae, ha rige vuisten met een smak op de tafel vóór hem liet neervallen... Om de menschen te laten zien, dat hij er een was, met wien men beter deed te eten dan te gaan bakkeleienEn die dan, eensklaps, z'n groote, Monde knevels uitspreidend en ompun- tend het gele, smalle, leelijke vrouwtje naast hem kon aankijken met een Triomfantelijken glim lach, met verliefderige oogen, zóó zoetelijk en vrien delijk, dat de adem haar in de keel hokte, en er zoo-waarlijk door het saffraangele kleurtje iets kwam'dringen, dat met wat goeden wil voor een „kleurtje" van opwinding en blijdschap kon worden aangezien. ....Maar dien avond terwijl het groote orkes trion z'n dreunklanken door de zaal strooide zag leelijk-vrouwtje er zeer verdrietig en versla gen uit. Hij had sinds ze 'daar, in het verre hoekje, waren gaan zitten, geen twintig woorden gezegd. Zij 'had ouder gewoonte met een van haar smalle, bleeke handjes, tersluiks gestreken, over den harigen, ruigen rug van zijn hand, die 't dichtst in-haar nabijheid was.... Maar hij had er niet op geieageerd. Blies zware, 'zware wolken uit z'n be- pijpte sigaar de zaal in.... knikte even,'toen leelijk— vrouwtje een opmerking maakte. Van dat moment af bestond het zware, orkestrion niet meer voor "naar, Was 't vrouwtje,' of een sterke, pijnigende, wreede hand 'haar arm, anaemisch hart van afge- ploeterde eerste winkel-juffrouw kneep, perste En eindelijk vond zij moed, hem, Heinrich, te vra gen, wat er was.... Wat hij toch had... Ze zag het immers bestyhij was niet gewoon. Wat'was er toch voorgevallen?... „Sogleich!" zei Heinrich, met bronzen gelaat* „so- gleichl.... Dadelijk, hoor'.... Als 't afgeloopen was. Ik moet met je spreken over allerlei dingen!" En Dientje wou dadelijk opstappen. Smeekte hem met tranen in de spleetoogjes toch te gaan.... Ze had geen geduld meer. Wat-ie dan had?... Maar hij bleef rustig zitten. Sneed puntje van versche sigaar de wreedaard, 't Was zelfs, of er een dui- velscb grijnslachje speelde om z'n rossig-blonde kne vels. 1 „Sogleich 1" zei Heinrich, de geliefde, woer. Enin z'n blauwe oogen scheen iets te schaterlachen..... Onderdanig, onderworpen, afwachtend, wanhopig met smachtende angstoogen zat Dina daar. En 't orkestrion dreunde zwaar door de zaal...' En de dikke, roode vingers van officieus en of ficieel geëngagcerden zochten elkander, tastten naar elkander. De onder coms- en vaders bewaking ge- koinenen wisselden fideel-farniliaire knipoogjes.... Arm, fel-gefolterd vrouwtje wachtte af, totdat haar groote. forsch geschouderde Heinrich z'n zooveelste biertje had uitgedronken. Toen gingen ze En'in de rustiger atmosfeer van cafe-zonder orkes trion zei Heinrich wat hem op 't hart drukte. Hij hield er niet van om verre omwegen te kie zen. Hij was er een van 't „in medias res". Na nog weer een half-biertje te hebben ingeslurpt zei me neer Heinrich „Zie-je, Dina, kindje-lief, 't is een lamme histo rie... '*n Beroerde historie.^ Maar...." „Wat!?..." riep zij uit en de schrik van overstel pende wanhoop in haar zwak-fletscbe oogen bracht bijna deernis in zijn omschorst gemoed,Wat dan!? „Sst!" hij wou geen herrie, geen kabaaltje of scène. 'Was iemand van „anstandige", fatsoenlijke manieren. Als ze hier begon te schreeuwen of zoo, dan.... Heinrich keek al naar de plek, waar zijn hoed hing.... „Sst!" En zij gehoorzaamde dadelijk.1" Keek hem smeekend aan... „Kijk 's hier," zei Heinrich, „ik heb een praebt- offerte....'" Hij haalde een dikke 'portefeuille voor den dag. Met allerlei papieren erin.... Brieven. En een geschreven met van die rare Duitsche letters, waar Dina'wist Heinrich immers niets van snapte. „Kijk 's hier!" zei hij, den voor haar onontraad- selbaren brief uitspreidend met een van zijn for- sche, ruigbehaarde handen „een praebt-offerte, hè?.... Drieduizend mark per jaar.... Daar, kijk eens Dreitausend mark!.... Pracht-offerte.... Maar..— Aber.... Aber Eü bij sloot plotseling de ^portefeuille. Stak haar in z'n jaszak. Aber!1 En de smeekende angstoogen tuurden naar hem op... Hij besefte meneer Heinrich dat zij iets begreep.... Dat de angst, hem te zullen verliezen, in haar steeg.... En hij vertelde. Nu een van haar slappe, magere, zwakke pandjes van afgeploeterde winkeljuf in zijn warme, sterke, harige, worstelaarsknuisten vat tend.... Dat ze, in overgroote dankbaarheid, haar hoofdje tegen z'n forschen schouder vlijde.... Hij vertelde, meneer Heinrich, Dat hij dadelijk, binnen een week, de „prachUofferte" van 'de drie duizend mark per jaar kon krijgen. Aber!.... Mits: 'nij zou trouwen met de '.eelijke, gebochelde dochter van den patroon.... Dat was wist hij de on geschreven, maar onafwendbare voorwaarde. Ze moest goed begrijpen, Dina... Die Grete, van den Eatroon in Wesel, was dol. was razend verliefd op em, Heinrich.... Of Dina 't begreep?... En hij voel de in de wijze, waarop ze zijn hand vasthield, haar wilden, woesten haat tegen denkbeeldige Grete...Hij zou naar Wesel moeten. En zich dan onmiddellijk vetioven roet fraulein Grete, dochter van aanstaan den patroon der drieduizend mark. Entweder oder!... Hij had geen'keus.... 't Moest... Zijn :oude moeder, z'n ziekelijke zus ter in Berlijn... Hij moest... Tenminste.... Maar 'dat "kón immers niet!.... „Wèt kon niet?" Stijver kneep het smalle, bleeke bandje van anaeisch-afgeploeterde winkel-juf om harig-forsche knuist'van Heinrich... Nu ja als hij de driehonderd pop borgstelling had ze wist wel voor die betrekking in Am sterdam... Van twaalfhonderd pop... Maar die wk- ren er immers niet.... En Heinrich verduidelijkte handje van Dinanog zachter, nog liefkoozender nemend tusschen zijne streelcndo vuisten.... Zeker, voor haar had-ie 't over. Hij zou de drie duizend mark'opofferen voor do twaalfhonderd gul den te Amsterdam. Waar hij driehonderd gulden borgstorting voor moest hebben. Zij zou dan toch wel goedvinden, dat na hun huwelijk althans zijn oude moeder bij hem zou komen inwonen?.... „Natuurlijk! Heerlijk! Goddelijk, Heinrich!" riep ze uit.... En hij trok haar naar zich toe. Noemde haar z'n lief, best vrouwtje. Hij had haar Dina, het allerlief ste op aarde. Maar... Maar: de driehonderd gulden borgstor- ting? Wanneer die terug zouden kunnen betaald wor den? Hij dacht even na... Zag haar koortsig-scliitte- rende oogen op hem gericht Begreep, dat hij zou slagen, zou triumfeeren. Tikte om versch biertje. Antwoordde, met strak gezicht:- „Wanneer?... Nou, op z'n aller-èllerl angst drie weken.... Dan 'krijg ik het dubbele zeker uit Ko ningsbergen gestuurd.... Zeggen we:'zes weken voor alle securiteit hè?.... Dat is overdreven. Maar de veiligste weg is de beste. Zes weken!.... Dan zijn we haast getrouwd 1...." En zij beloofde. De driehonderd gulden'zouden er zijn... ZATERDAG 6 MAART 1915. 5Bsfe Jaargang No. 5551. Mevrouw Andersson was eenmaal negentien jaar geweest, mooi als een nieuwe villa in den Tiergar- ten en goed als de melk, wanneer de koeien juist naar de weide zijn gedreven. Maur het had haar meer gebaat, als zij zoo lee lijk ware geweest als de gedachten der kranten over de nieuwe Zweedsche legerinrichting, want dan ware de leeraar Andersson niet verliefd dp haar geworden. Maar dat zag zij toen nog niet zoo in, en als de heer Andersson op de deftige bals in het stedeke toegangsprijs voor heeren 2 kronen, voor dames 2 mark dranken en ververschingen extra met haar danste, zwierde zij fier en ge lukkig met hem in de ronde, /ij vergat dan totaal hoe papa was opgestoven over het egld voor een ruche ru hoe hare mama des nachts de witte netel- ïloeksche japon met de gestopte scheur in de plooien reeds voor de zesde maal had gestreken. 'Toen de beer Andersson haar dan eindelijk be kende dat bij haar liefhad, of neen haar met aan waanzin grenzende vereering aanbad, was zij, ofschoon zij reeds maanden lang op dit gewichtige oogenhük had gewacht, zóó verbaasd dat zij hem van louter verrassing in de armen viel. Daar nu niet alleen 's heeren Andersson's vereering aan waarzin grensde, maar het vertrek, waarin het tweetal op de sofa zat, ook grensde aan een kabi netje, waar twee naaisters naaiden, had de jonge dame de keuze tot een schandaal zonder meer of drie kamers benevens een keuken-vrije etage, op goeden stand - met den leeraar Andersson. Daar deze haar kuste en telkens weer kuste en zij totaal Vergeten had, op te springen en met geveinsden toorn te roepen: „Onbeschaamde, wat vermeet gij u?" koos zij de woning met den heer .Andersson. Zij had echter veel verstandiger gedaan met het schandaal te kiezen, want daarvan h; d zij ongetwij feld meer plezier gehad. In kleine °!edekes hebben schandalen een lang leven en leeraren menigmaal een zeer kort. Toen mevrouw Andersson haar echt genoot twee jaren lang vele blijde uren had bereid, hem een knaapje geschonken en een tamelijk ma tig aantal bedsermoenen gehouden had, nam de hloeraar een zeer, zeer lange vacantie en reisde naar den Hemel. Kort \oor zijn dood fluisteide hij nog met zwakke stem: „God zegene je, lieve Anna.'' Maar met geen woord zei hij waarvan zij en haar kind moesten leven. Misschien deed hij dat ook uit fijn gevoeligheid, om geen invloed to oefenen op hare toekomst en haar vrijen wil. Ket had ook volstrekt niet geschaad, als hij ge zegd had: „In de schrijftafel ligt de polis van de levensverzekering", of „in do secretarie vind je een bewijs van hypotheek", maar zooals ik reeds zeide, niets van dien aard had hij te vertellen. Me vrouw Andersson leefde vijf dagen van begrafenis- taart en tranen, maar toén begon zij honger te krij gen >en wilde het dienstmeisje naar de markt zen den. Omdat zij daarvoor geld noodig had, en geen brandkast bezat, onderzocht.zij den zak der daag- sche broek van haren man zaliger, die steeds der- golijk nuttig meubel vervangen had. Zij vond daarin anderhalve kroon, een schoenmakersrekening en een I.atijnsche vertaling van een zijner leerlingen. Toen schreef zij den vader van den heer Anders son, die rechter en in goeden doen was en verzocht hom, haar in huis te nemen. Zij kon immers haar schoonmoeder in het huishouden helpen en de kleine jongen zou zijn grootvader amuseeren. Maar schoonpapa antwoordde dat hij ongetwijfeld niets liever zou doen dan de eohtgenoot en den zoon van zijn overteden, dierbaren zoon Hendrik in zijn huis op te nemen, doch hij dorst het niet om zijn gevoelig hart en zijn al le week gemoed. Zijn scho.m dochter en haar kind zouden hem al te zeer herin neren aan het verlies dat hom door den dood van zijn beminden zoon had getroffen. Opdat echter nie mand zou kunnon beweren dat hij zijn schoondoch ter en zijn kleinzoon hulpeloos en zonder onderdak liet, zond hij haar bijgaand vijftien kronen en bo- looide baar met Kerstmis een heele beuling. Toen plaatste mevrouw Andersson de volgende advertentie in de voornaamste krant van 't stadje: Billijk pension voor een ongetrouwd heer of eene ongetrouw de dame in een vriendelijke woning op goe den stand. Aanbiedingen onder motto „wedu we" aan. het bureau van dit blad. P.S. Goed middageten en ge,heele kost voor 1 kroon per dag in hetzelfde huis. En zoo kwam het dat mevrouw Andersson leefde van kamers verhuren. Van de middagsgasten en de dag-kostgangers willen wij nu maar niet verder spreken. Dit waren meerendeels jonge studenten, 4. „Het is onverantwoordelijk om uwe hoogheid een koetsier mee te geven, die niet voor zijn taak be rekend is," bruischte Krochert op. „Ik zal den ho telhouder eens ongemakkelijk mijn meening zeg- Prins Albrecht hief afwerend de band op. „Laat die i;aak asjeblieft rusten, beste Krochert. Ik wil de wel, dat. er zoo weinig mogelijk over gesproken werd, want ik haat al die-breed uitgeplozen onaan genaamheden daarvan hebben we in Glückstadt genoeg. Over vijf minuten ben ik gereed, Elisa beth." De erfprinses was heden niet ontevreden over den'vluehtigen handkus. Zij was het er zelfs geheel mee eens, dat het'eten ditmaal in hun salon, inplaats van. in do gemeenschappelijke eetzaal werd opge diend. Zij wilde graag ongestoord Sitta en Krochert betrachten. 1 Beiden lieten echter tot haar'ergernis niets mer ken. Alles ging zooals gewoonlijk, en Sitta scheen het liefst te zwijgen. Zij schoof het op de vermoeid heid van de lange 'rit en den schrik. De erfprins was de eenige bij wien men een ze kere opgewondenheid waarnam. Hij deed de cham pagne alle eer aan, sprak veel met ongewoon afgebroken zinnen, met een -'kort lachen daartus- «chen. Dat was bij hem steeds een teeken van ze nuwachtige overspanning. De erfprinses ontsloeg Sitta zeer spoedig na het diner. tZij zou wel moe zijn en moest maar uitsla pen. Het jonge meisje1 was inderdaad verheugd, dat zij haar stille kamer mocht opzoeken. Ook Krochert verwijderde zich. Daar zijn kamer in dezelfde gang uitkwam, vergezelde hij haar. „Eindelijk zijn ze wegl" De prinses klapte in de handen. H|aar gemaal liep in den salon op en neer. Ein- dolijk bleef hij'voor het venster staan en zag naar buiten. De maan wierp een 'bleeken zilverglans over het meer, witte streepen van haar koude licht trilden boven de grijze rotsen. Met bijna wintersche koude drong de avor dlucht door een opengebleven raam naar binnen. Da prinses trad op hem toe. „Albrecht, luister eens, ik moet je iets vreeselijk interessants ver tellen." 1 Wat dan?" "Krochert'heeft Sitta lief. Hij wil graag met haar huwen. Hij durft haar'echter niet te vragen, om dat zij zoo koud is." 1 „«».-• De prins hield zijn gezicht afgewend. „Heeft hij je dat'verteld?" „Ja, vandaag in'Pontrcsma.. Ik beklaagde mij wat, dat je met Sitta alleen naar Majola was gereden, en Toen meende hij, dat hij niet goed met Sitta zou hebben kunnen rijden of zooiets. Het eene woord lokte het andere uit, en'spoedig verklaarde hij mij, tlat bij Sitta lief had. Hadt gij daar ooit iets van gemerkt?" „Neen." Prins Albrecht draaide zich om en zag zijn vrouw met een'ironisch glimlachje aan. ..Nr*on. ik heb totaal niets gemerkt. Krochert is een trouw vriend. Ik hen blij, dat hij je zijn hartsgeheim toe vertrouwde. Het was zeer verstandig van hem." „Niet waar? Ik zal waarschijnlijk zijn bondgenoo- te zijn.'" Het lachen van den prins klonk zoo spottend dat nu zelfs de 'argelooze prinses opmerkzaam werd. „Och, nu maak je je weer vroolijk over mij!" klaagde zij. „Je denkt, dat ik niet kan zwijgen en evenmin verstandig optreden." „Ben je dan zoo gesteld op dit huwelijk?" „Waarom niet. Als zij elkaar liefhebben!" „Maar gij moet je toch van juffrouw van Hoo- gendal scheiden en ik van Krochert." „Waarom dan? Zij kunnen toch als jong echt paar even goed bij ons blijven?" „Neen," het gezicht van den prins werd gloeiend rood, „neen dat gaat niet." „Waarom niet?" „O, om vele redenen." „Zal ik dus Krochert's plannen niet ondersteu nen?" „Ge kunt hem helpen zooveel ge wilt."' „Ik begrijp je niet!" klaagde de prinses. „Dat geloof ik, kind ik begrijp mijzelf dik wijls nauwelijks, hoe zoudt gij het dan kunnen? Maar breek daar je hoofdje niet verder over, laat de dingen'loopen, zooals ze willen, of eigenlijk zoo als ze moeten.'" 1 Maar dat kon prinses Elisabeth niet. Krochert had er tien maal op een dag berouw van,-dat hij zijn'jonge meesteres in vertrouwen genomen had: Zij liet het namelijk niet aan toespelingen en schel merijen ontbreken, vooral omdat Krochert haar al tijd het genoegen deed om verlegen Te worden of zich te ergeren. Slechts Sitta was ongevoelig voor iedere noch zoo» duidelijke toespeling. Prins Albrecht liet niet het geringste 'bemerken. Kro'chert bleef in het onzekere omtrent hetgeen hij dacht. Hij moest allés weten, daarvoor kende Kro chert de prinses te goed. Nog dienzelfden avond had zij haar gemaal het „zoete geheim" toever trouwd, dat was zoo zeker als het amen in de kerk. 1 Enkele dagen later kreeg mijnheer Von Krochert een brief 'van zijn vader, die dringend zijn komst op Roode bosch vorderde. Een ditmaal beduidende verwoestingen aanrichtende overstrooming, een dwa ze liefde der jongste dochter, de'eigen wankele ge zondheid het waren oorzaken, die de kornst van den'erfgenaam, zoon en broeder noodig maakten. Zonder zich lang te bedenken ging Krochert naar den erfprins. Wanneer het oponthoud in St. Moritz niet spoedig ten einde liep, kon misschien een ka merheer uit Glückstadt voor de terugreis geroepen worden. Het'viel hem zeer zwaar om Sitta te moeten verlaten, voor dat het beslissende woord was gespro ken, maar anderzijds was bet misschien wel goed, wanneer hij zich thuis eerst eens op de hoogte stelde en Sitta met vaste toekomstplannen de be slissende vraag kon voorleggen. Hij vond den prins en de prinses met Sitta in den salon van de prinses. Alle drie hadden reeds hun tennispakjes aan, maar de raketten lagen nog achte loos op tafel. Elk van de drie las de voor hen aan- gekomenbrieven. Het gelaat van den erfprins was zeer donker. Zijn "smalle voet, in een geellecrcn schoen gestoken, klopte een snel marschtempo op het tapijt. Plotselingsprong hij met een venvensching op en stak boos den krakenden brief in zijn zak. „Pardon dames," zoo verontschuldigde hij zich, „maar er zijn oogenblikken dat een mensch zijn er gernis eens uiten moet." „Wat is er dan?" vroeg db prinses nieuwsgierig. „Zeker weer het een of ander gebabbel uit Glück stadt." 1 „Juist geraden," lachte de erfprins bitter. „Ik wou dat er geen post hierheen kwam. Maar dat hielp ook al niemendal. Dan stuurden ze mij wel een boodschapper met de noodige orders en bevelen." „WM hebben we nu in 's hemelsnaam weer mis daan?" vroeg Krochert. „O, wacht maar, gij zult je portie ook nog wel krijgen, mijn beste Krochert," zeide de erfprinö ironisch. „Maar niet direct van de allerhoogste plaats zoo als ik, maar door tusschenkomst van een mijnheer de opper-opper-opper-h of maarschalk. Hoe kunt ge het ook toestaan, dat er zoo tegen de étiquette'ge zondigd wordt. Etiquette, dat allernoodzakelijkste kwaad uit deze samenleving. Hoe hebt ge bet kunnen gedoogen, mijnheer, dat wij zonder u naar Majola gingen?" Krochert floot tusschen zijn tanden door. „Tot bewijs, Jhoe alle trouwe onderdanen over zulk een daad buiten zichzelf zijn, legt de oude her tog een Glückstadter worstblaadje bij zijn brief over. Dat vernuftig blad heeft op de volgende ma- neir georakeld.'" De erfprins haalde den brief weer te voorschijn, diepte een courantuitknipsel daaruit op en las luide met een spottenden nadruk: „Zijne Hoogheid de erfprins en hoogstderzelver gemalin erf prinses Elisabeth, -zijn met hun gevolg nog steeds in St. Moritz. Zooals wij vernemen-'doen de krachr tige staalbaden hunne hoogheden zeer goed en zoo wel de prins als de prinses verheugen zich in een steeds goede gezondheid. De 'prins en de prinses maken steeds uitstapjes in het gebergte, w.o. ook een'tocht naar het zoo heerlijk gelegen Majola. Hoe zeer het ook te begrijpen en te billijken is. dat een jonggehuwd paar eens alleen wenscht te zijn, zoo was op dit reisje naar Majola de hulp van een twee den heer zeer gewenscht geweest, want op een ge vaarlijk punt van 'den weg schrikten de paarden en zij gingen er vandoor. En slechts de kordate hou ding van den erfprins, die met een bijna bovenmen- schelijke kracht de razende dieren tot staan wist te brengen, heeft de. Glückstadter onderdanen voor een ware ramp bewaard. Het verheven paar kwam ongewond in het hotel te Majola aan, waar alle aan wezige gasten er getuigen van waren met hoeveel goede zorgen de prins zijn gemalin omringde en haar aan de nieuwsgierige blikken der gasten onU trok .Hoe ontzettend of het ongeluk in zijn gevol gen had kunnen zijn, zoo mogen wij er ons toch over verheugen, dat de liefde tusschen het prinse lijk paar zoo innig is en gelooven ürnaam van alle trouwe onderdanen van Glückstadt te spreken, als wij daarover onze groote vreugde uiten." „Nu, wat zeg je me daarvan?" De prins liet het papier zakken. „Onzinnig geklets!" meende Krochert. De erfprinses lachte dat de tranen haar over de wangen liepen. „En het mooiste is, dat ik hot niet eens was, die a! die teedere oplettendheid en zorg van mijn gemaal heb mogen genieten. Sitta, al die zorg en oplettendheid gold jou. Hoe zou jelui

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 5