Sphanpp fnupant
TWEEDE BLAD.
Schetsen uit de Rechtzaal.
FEUILLETON.
DE HOFDAME.
P. SLUIS.
Tweede Kamer.
UÜIlUljUI UUUlUUIi
ZATERDAG 24| APRIL 1915.
5Gsfe Jaargang No. 5579.
„TOCH NOG!
„T TELEGRAM."
Een huis of wat voordat zij aan 't bewuste adres
waren, liet zij z'n arm los.
„Wacht jij nou hier ergens," zei Da,'met'beverige
stem, „anders zien zij, dat je op me wacht.-En-dat
deugt niet."
„Maak 't nu maar in orde," zei hij, en de blik
van z'n donkere, vleiende oqgen streelde haar, „dan
zijD we over drie maanden getrouwd. Alles komt
'immers in orde. Je tante Eef houdt veel te veel
/an je om te weigeren, 't Is maar een formaliteit.
Daar moet je allen nadruk op leggen. Ik garandeer,
van mijn kant, de som.'De driehonderd gulden zijn
in anderhalf jaar integraal terugbetaald, 't Zou al
heel bar moeten loopen als 't nog langer moest
duren. Ik maak 'in een oogwenk promotie. Werken
kan ik, dat weet-je, Dal" 1
Ze zag met trots op naar den flinken, -boutigen
kerel. Zij vertrouwde hem wel. Maar ze wist, dat
't een harde strijd zou wezen. Tante d'r tweede man
was een van de oer-voorzichtige soort. Die was
baas in huis. Tante Eef had bitter weinig te ver-
lellen. Dat oom Gerrit -geld -zou geven 't was
uitgesloten. Maar borg blijven? Bij meneer Van
Wijk in Haarlem, waar Da „als kind in huis" was??
Die beloofd had haar te zullen halpen, mits hij,
eenige „zekerheid" had?... 'De menschen waren in
dezen tijd zoo bang'voor hun duiten...
Zij schelde aan. En een oogenblik later deed tante
Eef haar zelf open. Was blij-verrast michtje te
zien.
„Wel, kindje, daar doe je nu eens goed aan. We
hebben je in zoo'n tijd niet gezien!.... Kom binnen,
Da!..." Oom was thuis. Zeker. Deed z'n namiddag-
dutje. Zou wel gauw wakker worden.
En nichtje zat in de welbekende oude huiskamer.
Heelemaal vervuld door-de gëdachte aan wat zij te
vragen hadZoekend naar -een inleiding
„Scheelt er wat aan?" vroeg tante, merkend 'hoe
stil de anders levendige Da was.
Even weifelde zij. Toen vond zij 't best tante Eef
in te wijden... Vertelde van de zaak. Hoe haai
Koenraad een mooie, vaste betrekking kon krijgen,
met prachtige vooruitzichten. Maar hij moest drie
honderd gulden garantie storten. Dat was conditie,
waar niet van kon worden afgeweken. Hij had het
geld niet. Zijn spaarduiten had Koenraad heelemaal
opgeofferd, om zijn moeder 'indertijd te -helpen.
Zoo'n beste, brave jongen. En zij kon, voor -Koen
raad het geld krijgen. Wat tante daarvan wel zei?
„Gelukkig, prachtig I" riep juffrouw Eef uit, wie e
een pak van 't hart viel, dat Da 't haar niet vroeg,
heerlijk kind 1 Dan is alles in orde. Ik feliciteer je
van harte, hoor!" Waarop tante Eef opstond en
Da op beide wangen zoende.
„Ja," zei nichtje, „dank u wel. 't Is ook heerlijk.
Net zooals u zegt. Maar... ziet u...."
Tante keek haar verwonderd-ongerust aan.
„Maar...?"
„Wij moeten nu een borg hebben... O, 't betee-
kent niets. Absoluut niets. Een formaliteit. Binnen
eenige maanden is alles geregeld. Maar ons levens
geluk hangt er van afl"
Tante was nu druk met haar theepot bezig. De
damp van 't kokende water scheen haar toch
blozende -wangen nog rooder te maken. Zij begon
te begrijpen^ In te 'zien— 'Wist niet wat te eet
)gen.... c
„Denkt u," bracht Da er eindelijk uit, „dat oome-
Gerrit bereid zou zijn? 't Is toch maar !eene forma
liteit..."
Tante Eefs gelaat had een strakke uitdrukking
gekregen. Ze was eindelijk met haar theepot gereed
gekomen. Rinkelde 'geweldig met kopjes en scho
teltjes. Sprak geen -'woord. -'Men hoorde nu, in de
kamer, slechts het zacht-mysterieuse fgespin Van de
bejaarde poes, die haar oogen had dichtgeknepen,
Eef nu en dan 'door een klein kiertje met groenig
wantrouwend gekijk'even'beglurend... De knusse ge
zelligheid was nu uit de akmer weg. 1
,,'n Lastig geval," zei tante Eef 'eindelijk, -bin
nensmonds, „heel lastig!"
„Zou oome-Gerrit..." begon Da weer, wier hart
onstuimig klopte en die telkens -luisterde 'of zij 't
sloffend geschuifel van wakker-geworden oom ook
boorde?...
„Als ik oome Gerrit precies uitleg," begon Da
weer, denkend aan in spanning wachtenden 'Koen
raad en die nu werd voortgedreven door de zucht
om te slagen. -Haar 'wangen gloeiden. Als ze Koen
straks eens kon gaan vertellen: 'Nou, 't is in orde
hoorl... En dan die jool van blijdschap in z'n mooie,
zwarte oogen. En de warme teederheid, -waarmee
hij z'n 'arm in den hare zou schuiven....
„Neen!" -zei 'tante Eef, als schrikkend, „ik zal
wel met oome-Gerrit even -spreken. Dat is beter.
17.
Toen het kamermeisje tegen •'acht uur binnen
kwam, verschrok zij bij Sitta's aanblik. „De -juf
frouw ziet er uit als-de dood!"
„Ik geloof, 'dat ik verkouden ben geworden," -zeide
Sitta heesch. „Ik voel steken in de long. Maar dat
gaat wel weer voorbij."
„De juffrouw moet in bed blijven." Louise zag
door de open deur het kostbare kleed op den-vloer
liggen. Hoofdschuddend nam zij het op. „Ik had
het gisteravond-wel dadelijk gedacht dat'lange
opblijven na een bal is altijd-schadelijk."
„Breng je me thee.... 'en de erfprinses moet -ge
meld worden, dat ik niet wel ben. In ieder geval
zal ik om twaalf uur beneden komen," zoo wees
Sitta het verdere onderhoud-af. „Berg dat kleed da
delijk weg ik mag het'niet zien."
Het meisje verwonderde zich. Haar juffrouw was
anders nooit humeurig. Waarom stond dat mooie
kleed haar nu-opeens tegen?
I)e sleep over den stijf uitgestrekten arm han
gend ging zij heen om thee te balen en de opdracht
uit to voeren.
Sitta bedwong zich tegen den middag 'in zoover,
dat, zij op kon staan, -ofschoon haar hoofd brandde,
en elke ademhaling pijn deed. Haar ongesteldheid
kwam eigenlijk goed gelegen. Het was een goede
reden, om de-erfprinses om een lang verlof te ver
zoeken, en zoo mogelijk -nog denzelfden avond te
vertrekken. In 'ieder geval beval zij -het meisje,
haar koffer te pakken.
L>3 erfprinses lag in haar 'boudoir op een rust
bed. Zij richtte zich een weinig op toen Sitta
binnentrad. Een natgeweerrde zakdoek lag samen-
gerold op haar schoot. Het bleeke, -kinderlijke ge
zicht deed Sitta roerend -aan, door de met 'tranen
gevulde oogen en den trillenden mond.
De erfprinses wees op een kleinen stoel 'naast
zich.
Sitta ging stil en beklemd zitten. 'Een koud, ver
lammend gevoel sloop 'door haar aderen. Zij 'voelde
opeens, dat zij niet meer boven !de prinses stond,
«.raar diep beneden haar, met schuld beladen kwam
Bestaat er nog een kansje, dan..." Maar Da was
tante al om den hals gevlogen.
„Engeltje! 'Lieve schat van een tante! Wil-jedat
voor me doenl" r
„Jawel, jawel," zei juffrouw Eef, 'nichtje zachtjes
afwerend. Wees nu maar niet al te gauw in de wol
ken. We zijn er nog niet Nog lang niet..."
Maar Da wou -nu niet meer aan mislukking den
ken. T
„O, als 't vraagt!"
Toen ging tante Eef naar boven. 'Zij had haar
eventjes ingefluisterd, dat Koen buiten stond te
wachten, 't Duurde zoolang. Of ze even, heel-even-
tjes naar 'hem toe mocht vliegen... Hij was hier
vlakbij.... Om te zeggen, dat ze zoo kwam... Tante
gaf haar den sleutel van -huisdeur. Zou intuS6chen
met oome-Gerrit gaan spreken. Dat moest voorzich
tig gebeuren. Oom was, uit zijn dutje komend, al
tijd eerst wat pruttelig. Draaide dan langzamerhand
bij. Na een paar kopjes thee en een pijpje-.. Ge
lukkig hoefde ze vanavond niet 'meer -uit. Tante
zou zien wat ze deed.... 1 I
„Maar reken er vooral niet op," waarschuwde zij
nichtje.
Vijf minuten later .was Da al terug. Er was nog
niemand in de huiskamer. Koen was -zoo gelukkig
geweest met de aanvankelijk goede tijding... Had
haar -zijn 'lief, klein heldinnetje genoemd. Gezegd,
hoe gelukkig ze met hun beidjes zouden -zijn, over
drie maanden. t
Boven in de slaapkamer van oom en tante L
werd nu druk gesproken. Ze hoorde tante snel pra
ten en dan -'een; paar brommerige woorden van
grove mannenstem. 1
Een poos bleef 't stil.
Toen gekraak op de trap.
Da was te opgewonden om te kunnen blijven zit
ten. Keek almaar naar de deur. Daar was oom.
Zonder tante. Langzaam voortslippend. De koorden
van zijn kamerrok vaststrikkend. Nog nahuiverend
van 't slaapje. Zij ging naar hem toe. Stak de hand
Uit.
„Dag oome-Gerrit, hoe - maakt u bet?'"
En een paar kille, dorre, slappe vingers raakten
even haar vingertóppen aan.
Tante had 't-gas aangestoken. Da zag het nijdige,
grimmige gezicht van ouden man. Werd angstig.
Praatte zich in, dat 't niks te beduiden -had, die
stroefheid. Zoo was oome-Gerrit immers altijd. Juist
vriendelijk doen zou nu een slecht teeken zijn ge
weest.
Hij had het tabakskistje-van glimmend hout naar
zich toe getrokken, het dekseltje opengeklept. Zat
langzaam z'n gouwenaar te stoppen. Na met
nijdig handgetrek z'n mutsje wat scheef op het
hoofd te hebben getrokken.
Nu was er de lucifer. Oom begon te 'puffen. De
slappe wangen, tandeloozen mond bedekkend, blie
zen bol op of vielen met kuiltjes-beurtelings in.
Da wachtte bevend, met -bonzend hart.
Nu leunde oom behagelijk in z'n -armstoel terug.
Keek Daatje aan met zijn koude, -grijze 'oogen.
„Je tante," zei hij, zware tabakswolken uitblazend,
„heeft mij daarnet verteld van...."
Nichtje wou -hem in de rede vallen. Maar oom
Gerrit wuifde met zijn linkerhand...-'Van zwijg nou
maar. Ik ben aan 't woord.
En deferent-verschrikt zweeg zij. De koude grijze
oog:-n bleven strak op haar gericht. En met harde
stem zei oom:
,,'k Wist niet, -dat je 'hier kwam om ggld te zoe
ken, juffertje. Ik dacht, dat je uit belangstelling
kwam voor tante Eef, om van mijzelf natuurlijk
niet te spreken.... Afijn, om kort te gaan, ik zal je
's een ding zeggen. -Je tante is mijn echtgenoote,
en ik hen dus aansprakelijk ook -voor wat zij be
zit. Ik zal haar weten te beschermen tegen-aansla
gen op haar beurs. Als jij een vrijer hebt zonder
centen, dan is dat jouw zaak. Maar kom mij alsje
blieft niet aan -boord met wagen om geld of om
borgstelling, of om wat ook van dien aard. Want je
bent dan aan een -verkeerd -kantoor, nichtje. Borg
sta ik voor niemand van de wereld. En :geld heb
ik niet uit te ieenen. Als Kees van Wijken die
kan 't best doen je helpen wil wel, 'nou, dan
heeft-ie ook geen garantie noodig. Dat is geen wa
re vriendschap, 't Een of 't ander, hè?.... Die zal
't je best zonder borg ook geven. En als jouw wij-
er zoo solide is swel dan kan-ie immers ook
tegenover -Van Wijk garandeeren. -Neen, Daatje,
je laat er den ouden Gerrit Hendrikse niet - zoo
gauw invliegen, dat merk-je wei. 't Spijt me voor
jou, maar zoo is 't gesteld. Je weet 't nu precies.
En ik voeg er dit nog bij. Je bent ons altijd van
harte welkom, dat weet-je. Maar wanneer je met
dergelijke proposities aan boord komt, zie-je dan
hebhen wij je visite liever niet dan wel. Ik ben-niet
gewoon er doekjes om te winden I"
Hij stak een tweede lucifer aan, want inmiddels
was z'n pijp uitgegaan.'Zij zag 't voor zich. Scherp
en duidelijk:, alles was mis.-En het besef kwam in
haar, dat geen poging hier baten -zou.
„Als oome Jan nog leefde," riep zij uit in de felle
smart der teleurstelling, denkend aan wat zij Koen
straks'zou moeten gaan vertellen, „die zou me wel
geholpen hebben. Die -zou niet op tante Eef d'r gelti
zijn gaan zitten. Dat-was-'een andere man dan u,
meneer Hendrikse!... 't Is een 'schande zeg ik, hoor
je dat? IJ hebt 't recht feitelijk niet om als mijn
tante me wil bijstaan... Ja, ik ga al. Wees maar niet
bang, hoor! In ik zet hier geen voet meer in-huis!"
Oome-Gerrit was opgestaan. En in zijn koude, grij
zij zichzelf voor. Wat moest zij zeggen, als de be-
leedigde haar de aanklacht in het -gezicht slinger
de: je hebt mij de liefde 'van mijn man ontstolen!
Koudo zweetdroppels kwamen op haar voorhoofd.
De erfprinses zweeg nog altijd. -'De stilte werd
drukkend.
„Ik wilde uwe hoogheid verzoeken 'mij verlof te
geven," begon Sitta met licht sidderende stem
„Ik voel mij reeds langen tijd 'zeer -ellendig. Ik
moet een tijdje rust hebben. Of ik later mijn betrek
king hier weer zal kunnen waarnemen, hangt van
mijn gezondheidstoestand af."
De erlprinses knikte. „Het verlof is u toegestaan
zoo lang u wilt. Ik geloof ook, dat het 't beste is,
dat u heengaat."
Sitta verhief -zich. Besluiteloos bleef zij naast
het rustbed staan. De erfprinses -draaide haar zak
doek tot een ring bijeen en zag niet op.
„Mag ik mij nog bij hare hoogheid de hertogin la
ten aandienen?" bad Sitta.
„Dat zal ik zelf wel overnemen," antwoordde de
erfprinses koud.
„Wilt u dan ook aan-den 'erfprins mijn onderda-
nigen afscheidsgroet overbrengen?" zoo ging Sitta
voort. Zij wist zelf niet, hoe ze het klaar kon spe
len, om deze woorden zoo rustig te spreken.
„Zijne hoogheid 'zal het wel niet verzuimen, om
u zelf goedendag te zeggen," riep de erfprinses uit.
Haar adem ging moeilijk en vlug.
Sitta draaide zich om, om heen te gaan. Beslui
teloos, aarzelend liep zij door de kamer: Haar wan
gen waren nu eens hoog gekleurd, om het volgen
de oogenblik weer doodsbleek te zijn.
Een snikkende zucht van de erfprinses klonk ha|tr
in het oor. Zij draaide zich vlug om. De-erfprinses
had hei blonde hoofd in de kussens begraven 'en
weende hartstochtelijk.
Een diep medelijden greep Sitta plotseling aan.
De ergernis tegen deze vrouw, 'die in -den laatsten
tijd tot haat gestegen was, viel-plotseling van haar
af en maakte plaats voor een meer rechtvaardige be
oordce ling.
Zij knielde'naast de canapé neer. „Hoogheid!" Ook
Sitta's stem beefde van ingehouden -tranen. Zij
drukte de lippen op de handen van de erfprinses.
„Waarom weent uwe hoogheid? Ik bid u het mij
openhartig te •'zeggen."
De erfprinses liet de 'handen 'zinken. '„Ga heen
ga toch heen. Wat wil je nog van-mij? Wat kan
ze oogen vlamde woede over wat Da gezegd had
Zij vloog de gang in, 't buis uit. Snikkend van
verdriet, öp straat gekomen, uitbarstend van ellende
Zij durfde niet naar Koen gaanDaar 'stond bij
te wachten.
Kwam naar Daatje toe.
Zag haar tranen.
Met een paar onsamenhangende woorden maakte
zij hem duidelijk,-wat er was voorgevallen.
En langen tijd liep Koen zwijgend naast haar
voort al-maar plukkend en draaiend aanzijn
fraaien, pikzwarten knevel met omhoogstekende
puntjes.
Haar voerend naar verre buitenwijk. Want de
menschen letten op het schreiende meisje, loopend
naast den grooten,-forschen 'man.
Maar zij begrepen niet, wat er-omging bij Da, nu
het vooruitzicht op spoedig trouwen-voor 't moment
was vernietigd... Hoe fel de wanhoop was, die-haar
overstelpte....
„Och," -zei Koen eindelijk, toen ze wat bedaard
was, en zij zaten in de leege gelagzaal van verafge-
gelegen buiten-caie, waar slechts een -paar gaspit
ten waren aangestoken „och, ik geloof dat alles
Lest zal kunnen terecht komen."
Hij had een warm punch-grogje voor Da be
steld. Ze waren hier onbespied. Zachtjes had hij
een arm om haar middel gelegd en 'zoete woorden
van liefde en troost ingefluisterd in baar oor. Ge
schetst het geluk, dat hen immers wachtte. Eu toen
begon bij lang te praten heel zachtjes sprekend.
Al-maar strelend haar oogen met de suggestie Van
zijn gitzwarte kijkers waar Da zoo graag-aan lag te
denken, ever te drcoinen.... De groote vraag was:
zou meneer Van Wijk, in Haarlem, die de drie
honderd wou leenen „mits onder eenige zekerheid",
genoegen nemen n et een telegram, kwasi van oome-
Gerrit komend en luidend bijvoorbeeld: „Ben be
reid, op verzoek van nicht Da, driehonderd te ga
randeeren aan K. Evers te verstrekken. G. A-
Hendiikse"?
Koen had 't op een papiertje -geschreven. Da
moest 't dan overschrijven.
En morgen-ochtend naar het telegraaf-kantoor
brengen. Of dat kwaad zou kunnen? Zij begreep
eigenlijk maar half. Was dat dan niet -zooveel als
een valeche handteekening?
Koen -lachte luidkeels en gaf haar een zoen van
de pret.
„Je bent toch nog een-echt gansje," zei hij, „wie
zet de handteekening op het telegram, dat meneer
Van Wijk in Haarlem krijgt? Geef daar nou eens
antwoord op 1"
Zij na al de opwinding-en het punchgrogje wat
doezelig geworden dacht even ua.
„De telegrafist immers, uiltje dat*j& bentl" zeide
Koen, weer schaterend van de pret.
Ja zij moest "t toegeven. -
„Dat papier, waar jij op hebt geschreven, gaat
natuurlijk niet naar Haarlem dat snap-je na
tuurlijk. 't Is 'de man aan het telegraaf-toestel, die
't opschrijft en dan naar 'Van Wijk stuurt. Begrijp
je het nou?".
„Maar," zei Da, „als meneer -"Van Wijk nu eens
naar oome-Gerrit schrijft?..." En ze merkte 'best,
dat hij den ernst van die'mogelijkheiderkende. De
jool verdween uit z'n oogen. En hij haalde z'n wenk
brauwen op....
„Tja!" zei Koen, strakker'van-toon dan Da 't ooit
van Item gemerkt had-„tja,-dat kan natuurlijk....
Ofschooni
En hij bestelde gauw nog een-punch-grogje-voor
baar.
,,'t Zou lam-zijn,"-hervatte Koen, maar... dan ge
beurt er nog niks. 'Oome-Gerrit 'zal woest zijn, en
bij Vau Wijk zullen ze 't ook niet aardig vinden.
En natuurlijk komen er geen - duiten. -Dat is 't erg
ste. Maar nu zijn we ook geen stap verder. Wie
waagt, die winti.... Kwaad kan 't nooit...."
Zij was te moe, te soezerig en te „vreemd in haar
hoofd" om'er lang over na te denken.
„Goed, breng jij 't dan maar morgen," zei Da,
half-wetend wat ze zei....
Maar dat ging niet, bracht Koen er tegen in. Op
het telegraafkantoor bad hij allerlei kennissen, "t
Zou een zeer vreemden indruk maken als hij ;met
zoo'n telegram van Hendrikse kwam. Terwijl 'tvan
haar heel gewoon 'zou worden gevonden.
Hij wees haar, hoe ze haar-hand moest verdraai
en om er „iets stevigs-mogelijks" aan te geven.
En Da, als in een droom 'levend, 'tdlkens onna
tuurlijk 't uitproestend,-schreef-over. Had pret in
dat hand-verdraaien. Imiteerde zelfs oome Gerrit's
handteekening. 'Die kende zij best. En ze vond het
leuk om den 'vrek, die haar zoo nijdig had afgebe
ten, een poets te bakken... Ze moesten nu in-eens
doorzetten, zei 'Koen.
Het telegram moest ;nog vanavond weg. Als ze
haar op het kantoor vroegen, wie de afzender ;was,
dan moest zij precies het adres van oome-Gerrit op
geven. i
loen gingen ze.
Da gilde 't telkens uit van-nerveuse lach-opwin-
ding. Zoodat Koen haar moest kalmêeren. Pas toch
op de menschen!
Maar het telegram ging weg dien avond nog, naar
Haarlem. i
En den volgenden ochtend 'gingen ze samen naar
Haarlem. Hij had Da geïnstrueerd. -De -suggestie
werkte nog na.... Hij had haar nog eens verduide-
het jou schelen, of ik ongelukkig ben of niet?"
„Dat-kan mij heel veel schelen, hoogheid. Zeg mij
alles, misschien kan ik u 'helpen."
„Jij jij houdt niet van mij. Jij ziet in mij net
als al die anderen, het bedorven kind een opper
vlakkige, onbeduidende vrouw."
„Wat heb ik gezegd of gedaan, dat uwe hoogheid
zich gerechtigd acht, zulke woorden te spreken."
„O niet met duidelijke woorden -hebt ge dat ge
daan, maar het sprak 'uit -eiken blik, dien ge met
den erfprins wisseldet, elke blik-was-een aanklacht
tegen mij: och arme wat hebt ge een dwaze
vrouw! Jawel, dat lag er in opgesloten."
Sitta -beet zich op de lippen.
„Hoe zou ik-geleerd kunnen zijn, of veel weten."
ging de erfprinses voort.-„Geleerd heb ik niet veel,
onze gouvernanten waren zoo schrikkelijk verve
lend. Ik geloofde, dat zij zelf niet veel wisten. -Op
mijn achttiende jaar ben ik al getrouwd. Jij bent
veel mooier, veel verstandiger, veel ernstiger
ach ja, dat alles-weet ik weL"
„Dat ik in veel belang-steïT hoogheid, kan mij toch
als geen verwijt worden -aangerekend."
„Dat deed ik ook niet* maar jij behoefdet-het-den
erfprins nog niet duidelijker te maken, hoet on
beduidend ik ben.Stil, zeg maar nietsl Zoo dom
ben ik niet of dat doorzie ik allang. Ik kon toch
niet anders zijn, dan ik ben. En dan die eeuwige
gesprekken over kunst, verveelden mij tot gekwor-
dens toe. Hoe ik -'ook mijn best deed, ik heb het
nooit klaar kunnen spelen, -om mij daarvoor te in
teresseeren." 1
„L>at is erg, daar zijn hoogheid de prins zeer
veel belang in zulke zaken stelt."
„Ach, onzin in -jou stelt hij veel belang, jn
jouw oog wil hij 'schitteren -en daar hij weet dat
jij opgaat in die zaken Van kunst, daarom spreekt
hij al dien onzin met jou -mee."
„Uwe hoogheid vergist zich schromelijk."
„Neen, beslist niet. Wanneer de -erfprins mij lief
had, dan was -het hem hetzelfde, of ik over zulke
dingen kon praten-of niet.-Wanneer men een vrouw
graag mag lijden, dan bevalt ze een man, zooals
zij is en niet, zooals ze wezen 'moest."
„Uwe hoogheid zou haar best kunnen doen, om de
belangstelling van den prins te deeien."
„Waarom? Dat -doe -jij immers reeds.
„Ik zal het niet meer 'doen. <Ik ga heen en kom
niet meer naar Glückstadt -'terug mijn woord
lijkt'wat er te wachten stond, als 't geld niet kwam..
Meneer Van-Wijk-was uit En zijn vrouw gaf haar
een enveloppe met het -geld. -Ja, 't was best hoor!
Meneer zou nog wel een stuk -opmaken, dat zij en
ook Koen, moesten teekenen. Dat was-een zaak van
later zorg. Ze vertrouwden hun Daatje toch wel,
hè?... Als een eigen kind.
„Ik ben zoo blij, zei mevrouw Van Wijk, „dat
je oom Gerrit bereid was. Meneer twijfelde -er nog
aan. Maar dit heeft tante-Eefje zeker bewerkt? Ja,
dat dacht ik ook wel!"
Het mëisjo lag aan 'haar borst te snikken. Zóó
woest en krampachtig, dat mevrouw Van Wijk het
even, toch vreemd vond. Maar ook gelukbedacht
zij wekt soms vloed van tranen.
En zij schreide tenslotte zelf mee over de blijdschap
van haar jong vriendinnetje.
„Dus" ze» rechter-commissaris tot Ada Grooivcld,
beschuldigd van valschheid in geschrifte en hel ge
bruik maken daarvan „dus gij hebt uit eigen bewe
ging verdachte, zonder iemands hulp en op niemands
instigatie dat telegram, onderteek end G. A. Hendrikse,
dien avond verzonden èn den volgenden dag dat geld
van getuige Van Wijk in ontvangst genomen f'
De verdachte knikte, 't Was al de derde maal, dat
de rechter haar die vraag stelde. Maar zij bleef vol
harden.
„Heeft niet de man, die zich buitenslands bevindt en
mét wien gij relaties hadt en te wiens voordeele gij
dit misdrijf zoudt gepleegd hebben, u daartoe aan
gezet?"
De verdachte schudde van een. De doodelijke bleek
heid van haar vermagerde wangen en 't verraderlijk-
trillen van haar bloeaefooze lippen, 'gaven den rechler
wel Ie denken.. Maar met het ondoorgrondelijke van
sfinx deed zij al wat Z.E.A. poogde te weten te
weten te komen, afstuiten op de onverzettelijkheid van
arme vrouw, die ondanks alles toch nog liefhad...
MAITRE CORBEAU.
VOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER
VurkrUgbw bu JOH. W. GOVEHS. MotonatnM.
Den Haag, 22 April 1915.
De behandeling van het ontwerp-Zeeongevalleii-verze-
keriug is achter den rug. De bespreking der arturelen
nam nog den gehoelen dag in beslag. Maar alles gixxg
op de genoegelijksl-vreedzaamste wijze, gelijk in pe
riode van Gods vrede-tijd pasL De Kegeering is tot
hel eind toe zoo concïliant mogelijk gebleven. De amen
dementen-Spiekman en -Boissevain op art. 2 zijn door
haar overgenomen, zoodat nu bepaald is hoe ouders,
groot- en schoonoude» van den kostwinner, die door
zeeramp om het leven komt, van deze verzekering
zullen genieten. Eene Nota van Wijziging was inge
diend, waarbij o.a. den minister van Landbouw be
voegdheid wordt gegeven om voorloopige betaling te
doen als hij daarvoor termen aanwezig acht. Daardoor
kwam het amend-Visser van Yzendoorn, soortgelijke
bepaling bevattend, vanzelf te vervallen. Door het over
nemen van het amend-Boissevain op art. 2, was ook
in het ontwerp opgenomen de bepaling, dat ook üe uit
rusting der schepelingen verzekerd is.
Een amend-Nierstrasz om slechts voor Nederlanders,
niet voor vreemdelingen, de verzekering open te stel
len, ging van de baan, na de opmerking van minister
Posthuma, dat men, deze bepaling Lnlasschend, repré
saillemaatregelen in het buitenland te wachten heeft.
De heer De Visser had de voldoening dat zijn amen
dement op art. 8, strekkend om voor de kleinere vis-
scherij de premie op y*. in plaats van op V* te stellen,
zonder stemming werd goedgekeurd, nadat minister
Posthuma er zijne sympatme voor had betuigd. De heer
De Visser lichtte toe, aat hij hierbij op 't oog heeft de
kleinere zeilschepen der z.g. kustvaarderij. De stoom
trawlers der haringvissoheriiin 't algemeen de bo
dems boven 40 ton (2.83 M3.) bruto-inhoud, vallen er
dus buiten.
Eindelijk had men nog een amend-Spiekman, strek
kend om de wet terugwerkende kracht te geven voor
de nagelaten betrekkingen van hen, die door oorlogs
zeerampen omkwamen sinds het begin van den oor
log, in welke gevallen de Staat dan de geheele premie
zou bekostigen. Nadat Exc. Posthuma echter verklaard
had dat de Regcering, zoodra normale tijden zijn terug
gekeerd jeene speciale regeling voor deze personen
zal voorbereiden, trok de heer Spiekman het door
hem en den -heer Mendels aanhangig gemaakte amen
dement in. Het ontwerp komt op nader te bepalen dag
in stemming. D.w.z. de goedkeuring zÏls. zal eerst
daags volgen.
De interpellatie-Albarda over de verloven, te veriee-
nen aan gemobihseerden, die levensmiddelen voor hunne
gezinnen verbouwen, zal plaats hebben onmiddellijk
na het ontwerp-Aalberse, aat morgen-, Vrijdagochtend
op het tapijt komt en een oratorische smulpartij der
juristen tengevolge zal hebben, waarvan 't te voorzien
is, dat zij een aantal dagen in beslag zal nemen. Ju
risten zijn nu eenmaal niet beknopt, zei mr. Mendels
van-ochtend. En als een jurist dat zelf bekent...
daarop, hoogheid." 1
„Ach, wat helpt mij dat. Denkt ge soms,'dat-dit.
den erfprins wat geruster zal stemmen En al
komt 'het door de tusschenkomst van den hertog
al iiiet tot het uiterste, tot een openlijke breuk -
wat dan? 'Denk je soms, dat het mij aangenaam
is, met een man te 'leven, ;die een ander lief heeft
en steeds aan een-'ander •denkt?"
De erfprinses weende weer hartstochtelijk. -Sitta
stond een paar seconden radeloos tegenover deze
smart.1
Dan'dwong'zij haar gelaat tot een glimlach. „Hoog
heid, u overschat werkelijk Ide gevoelens van den
erfprins tegenover mij," zeide ;zij 'op gedwongen
lichten toon. „Zijne hoogheid is zeer ontvankelijk
voor schoonheid, -mijn gelaat mag hem misschien
bevallen." Zij haalde spottend :de schouders op. „En
zooals uwe hoogheid 'wel -zult 'bemerkt hebben, on
ze belangstelling is dezelfde."
„Dat is bet niet alleen. Hij heeft jou lief en jij
hebt hem lief. Ik was een groote zottin, - ja 'werke
lijk oliedom, wanneer ik dat niet reeds lang had
gemerkt." 3
Sitta bleef, 'alhoewel 'bet haar uiterst mpeilijk
viel, spottend kijken. Zij - moest -haar schuld tegen
dit arme vrouwtje goed maken. Slechts een leu
gen, een bewuste leugen, koud en rustig uitgespro
ken, kon misschien de erfprinses overtuigen.
„Uwe hoogheid is in elk geval verkeerd wat mijn
gevoelens voor den erfprins betreft," zeide zij
vast. „Ik heb zijne hoogheid nooit lief gehad, hem
slechts bewonderd om zijn eigenschappen en -ken
nis wat kunst en wetenschap betreft."
De erfprinses -schudde 'ongeloovig het hoofd.
„Voor mij alleen is het nog wel uit te houden. Ik
kan mij desnoods nog achter mijn trost verbergen,
maar zij aarzelde en ging dan zachter voort:
„niemand 'weet 'het nog, maar ik weet het wij
mogen een'kind verwachten o, mijn arme, kleine
lieveling. - Zal die -zelfs nog voor de geboorte den
vader ontnomen worden?"
Sitta voelde hoe het bloed haar van het hart
naar het hoofd gedrongen werd. IJskoud, zwaar 'als
een steen, zonder leven was het in haar borst, ter
wijl in haar slapen het bloed wild hamerde. „Welk
een geluk," 'zeide zij bijna onhoorbaar. „Voor het
gansche land en ook voor uwe 'hoogheid zelf. Nu
zal alles nog wel terecht 'komen ik weet het."
Meent ge?" De erfprinses zag Sitta •'nog steeds