Sphanpp fnupant TWEEDE BLAD. Schetsen uit de Rechtzaal. FEUILLETON. DE HOFDAME. P. SLUIS. Tweede Kamer. UÜIlUljUI UUUlUUIi ZATERDAG 24| APRIL 1915. 5Gsfe Jaargang No. 5579. „TOCH NOG! „T TELEGRAM." Een huis of wat voordat zij aan 't bewuste adres waren, liet zij z'n arm los. „Wacht jij nou hier ergens," zei Da,'met'beverige stem, „anders zien zij, dat je op me wacht.-En-dat deugt niet." „Maak 't nu maar in orde," zei hij, en de blik van z'n donkere, vleiende oqgen streelde haar, „dan zijD we over drie maanden getrouwd. Alles komt 'immers in orde. Je tante Eef houdt veel te veel /an je om te weigeren, 't Is maar een formaliteit. Daar moet je allen nadruk op leggen. Ik garandeer, van mijn kant, de som.'De driehonderd gulden zijn in anderhalf jaar integraal terugbetaald, 't Zou al heel bar moeten loopen als 't nog langer moest duren. Ik maak 'in een oogwenk promotie. Werken kan ik, dat weet-je, Dal" 1 Ze zag met trots op naar den flinken, -boutigen kerel. Zij vertrouwde hem wel. Maar ze wist, dat 't een harde strijd zou wezen. Tante d'r tweede man was een van de oer-voorzichtige soort. Die was baas in huis. Tante Eef had bitter weinig te ver- lellen. Dat oom Gerrit -geld -zou geven 't was uitgesloten. Maar borg blijven? Bij meneer Van Wijk in Haarlem, waar Da „als kind in huis" was?? Die beloofd had haar te zullen halpen, mits hij, eenige „zekerheid" had?... 'De menschen waren in dezen tijd zoo bang'voor hun duiten... Zij schelde aan. En een oogenblik later deed tante Eef haar zelf open. Was blij-verrast michtje te zien. „Wel, kindje, daar doe je nu eens goed aan. We hebben je in zoo'n tijd niet gezien!.... Kom binnen, Da!..." Oom was thuis. Zeker. Deed z'n namiddag- dutje. Zou wel gauw wakker worden. En nichtje zat in de welbekende oude huiskamer. Heelemaal vervuld door-de gëdachte aan wat zij te vragen hadZoekend naar -een inleiding „Scheelt er wat aan?" vroeg tante, merkend 'hoe stil de anders levendige Da was. Even weifelde zij. Toen vond zij 't best tante Eef in te wijden... Vertelde van de zaak. Hoe haai Koenraad een mooie, vaste betrekking kon krijgen, met prachtige vooruitzichten. Maar hij moest drie honderd gulden garantie storten. Dat was conditie, waar niet van kon worden afgeweken. Hij had het geld niet. Zijn spaarduiten had Koenraad heelemaal opgeofferd, om zijn moeder 'indertijd te -helpen. Zoo'n beste, brave jongen. En zij kon, voor -Koen raad het geld krijgen. Wat tante daarvan wel zei? „Gelukkig, prachtig I" riep juffrouw Eef uit, wie e een pak van 't hart viel, dat Da 't haar niet vroeg, heerlijk kind 1 Dan is alles in orde. Ik feliciteer je van harte, hoor!" Waarop tante Eef opstond en Da op beide wangen zoende. „Ja," zei nichtje, „dank u wel. 't Is ook heerlijk. Net zooals u zegt. Maar... ziet u...." Tante keek haar verwonderd-ongerust aan. „Maar...?" „Wij moeten nu een borg hebben... O, 't betee- kent niets. Absoluut niets. Een formaliteit. Binnen eenige maanden is alles geregeld. Maar ons levens geluk hangt er van afl" Tante was nu druk met haar theepot bezig. De damp van 't kokende water scheen haar toch blozende -wangen nog rooder te maken. Zij begon te begrijpen^ In te 'zien— 'Wist niet wat te eet )gen.... c „Denkt u," bracht Da er eindelijk uit, „dat oome- Gerrit bereid zou zijn? 't Is toch maar !eene forma liteit..." Tante Eefs gelaat had een strakke uitdrukking gekregen. Ze was eindelijk met haar theepot gereed gekomen. Rinkelde 'geweldig met kopjes en scho teltjes. Sprak geen -'woord. -'Men hoorde nu, in de kamer, slechts het zacht-mysterieuse fgespin Van de bejaarde poes, die haar oogen had dichtgeknepen, Eef nu en dan 'door een klein kiertje met groenig wantrouwend gekijk'even'beglurend... De knusse ge zelligheid was nu uit de akmer weg. 1 ,,'n Lastig geval," zei tante Eef 'eindelijk, -bin nensmonds, „heel lastig!" „Zou oome-Gerrit..." begon Da weer, wier hart onstuimig klopte en die telkens -luisterde 'of zij 't sloffend geschuifel van wakker-geworden oom ook boorde?... „Als ik oome Gerrit precies uitleg," begon Da weer, denkend aan in spanning wachtenden 'Koen raad en die nu werd voortgedreven door de zucht om te slagen. -Haar 'wangen gloeiden. Als ze Koen straks eens kon gaan vertellen: 'Nou, 't is in orde hoorl... En dan die jool van blijdschap in z'n mooie, zwarte oogen. En de warme teederheid, -waarmee hij z'n 'arm in den hare zou schuiven.... „Neen!" -zei 'tante Eef, als schrikkend, „ik zal wel met oome-Gerrit even -spreken. Dat is beter. 17. Toen het kamermeisje tegen •'acht uur binnen kwam, verschrok zij bij Sitta's aanblik. „De -juf frouw ziet er uit als-de dood!" „Ik geloof, 'dat ik verkouden ben geworden," -zeide Sitta heesch. „Ik voel steken in de long. Maar dat gaat wel weer voorbij." „De juffrouw moet in bed blijven." Louise zag door de open deur het kostbare kleed op den-vloer liggen. Hoofdschuddend nam zij het op. „Ik had het gisteravond-wel dadelijk gedacht dat'lange opblijven na een bal is altijd-schadelijk." „Breng je me thee.... 'en de erfprinses moet -ge meld worden, dat ik niet wel ben. In ieder geval zal ik om twaalf uur beneden komen," zoo wees Sitta het verdere onderhoud-af. „Berg dat kleed da delijk weg ik mag het'niet zien." Het meisje verwonderde zich. Haar juffrouw was anders nooit humeurig. Waarom stond dat mooie kleed haar nu-opeens tegen? I)e sleep over den stijf uitgestrekten arm han gend ging zij heen om thee te balen en de opdracht uit to voeren. Sitta bedwong zich tegen den middag 'in zoover, dat, zij op kon staan, -ofschoon haar hoofd brandde, en elke ademhaling pijn deed. Haar ongesteldheid kwam eigenlijk goed gelegen. Het was een goede reden, om de-erfprinses om een lang verlof te ver zoeken, en zoo mogelijk -nog denzelfden avond te vertrekken. In 'ieder geval beval zij -het meisje, haar koffer te pakken. L>3 erfprinses lag in haar 'boudoir op een rust bed. Zij richtte zich een weinig op toen Sitta binnentrad. Een natgeweerrde zakdoek lag samen- gerold op haar schoot. Het bleeke, -kinderlijke ge zicht deed Sitta roerend -aan, door de met 'tranen gevulde oogen en den trillenden mond. De erfprinses wees op een kleinen stoel 'naast zich. Sitta ging stil en beklemd zitten. 'Een koud, ver lammend gevoel sloop 'door haar aderen. Zij 'voelde opeens, dat zij niet meer boven !de prinses stond, «.raar diep beneden haar, met schuld beladen kwam Bestaat er nog een kansje, dan..." Maar Da was tante al om den hals gevlogen. „Engeltje! 'Lieve schat van een tante! Wil-jedat voor me doenl" r „Jawel, jawel," zei juffrouw Eef, 'nichtje zachtjes afwerend. Wees nu maar niet al te gauw in de wol ken. We zijn er nog niet Nog lang niet..." Maar Da wou -nu niet meer aan mislukking den ken. T „O, als 't vraagt!" Toen ging tante Eef naar boven. 'Zij had haar eventjes ingefluisterd, dat Koen buiten stond te wachten, 't Duurde zoolang. Of ze even, heel-even- tjes naar 'hem toe mocht vliegen... Hij was hier vlakbij.... Om te zeggen, dat ze zoo kwam... Tante gaf haar den sleutel van -huisdeur. Zou intuS6chen met oome-Gerrit gaan spreken. Dat moest voorzich tig gebeuren. Oom was, uit zijn dutje komend, al tijd eerst wat pruttelig. Draaide dan langzamerhand bij. Na een paar kopjes thee en een pijpje-.. Ge lukkig hoefde ze vanavond niet 'meer -uit. Tante zou zien wat ze deed.... 1 I „Maar reken er vooral niet op," waarschuwde zij nichtje. Vijf minuten later .was Da al terug. Er was nog niemand in de huiskamer. Koen was -zoo gelukkig geweest met de aanvankelijk goede tijding... Had haar -zijn 'lief, klein heldinnetje genoemd. Gezegd, hoe gelukkig ze met hun beidjes zouden -zijn, over drie maanden. t Boven in de slaapkamer van oom en tante L werd nu druk gesproken. Ze hoorde tante snel pra ten en dan -'een; paar brommerige woorden van grove mannenstem. 1 Een poos bleef 't stil. Toen gekraak op de trap. Da was te opgewonden om te kunnen blijven zit ten. Keek almaar naar de deur. Daar was oom. Zonder tante. Langzaam voortslippend. De koorden van zijn kamerrok vaststrikkend. Nog nahuiverend van 't slaapje. Zij ging naar hem toe. Stak de hand Uit. „Dag oome-Gerrit, hoe - maakt u bet?'" En een paar kille, dorre, slappe vingers raakten even haar vingertóppen aan. Tante had 't-gas aangestoken. Da zag het nijdige, grimmige gezicht van ouden man. Werd angstig. Praatte zich in, dat 't niks te beduiden -had, die stroefheid. Zoo was oome-Gerrit immers altijd. Juist vriendelijk doen zou nu een slecht teeken zijn ge weest. Hij had het tabakskistje-van glimmend hout naar zich toe getrokken, het dekseltje opengeklept. Zat langzaam z'n gouwenaar te stoppen. Na met nijdig handgetrek z'n mutsje wat scheef op het hoofd te hebben getrokken. Nu was er de lucifer. Oom begon te 'puffen. De slappe wangen, tandeloozen mond bedekkend, blie zen bol op of vielen met kuiltjes-beurtelings in. Da wachtte bevend, met -bonzend hart. Nu leunde oom behagelijk in z'n -armstoel terug. Keek Daatje aan met zijn koude, -grijze 'oogen. „Je tante," zei hij, zware tabakswolken uitblazend, „heeft mij daarnet verteld van...." Nichtje wou -hem in de rede vallen. Maar oom Gerrit wuifde met zijn linkerhand...-'Van zwijg nou maar. Ik ben aan 't woord. En deferent-verschrikt zweeg zij. De koude grijze oog:-n bleven strak op haar gericht. En met harde stem zei oom: ,,'k Wist niet, -dat je 'hier kwam om ggld te zoe ken, juffertje. Ik dacht, dat je uit belangstelling kwam voor tante Eef, om van mijzelf natuurlijk niet te spreken.... Afijn, om kort te gaan, ik zal je 's een ding zeggen. -Je tante is mijn echtgenoote, en ik hen dus aansprakelijk ook -voor wat zij be zit. Ik zal haar weten te beschermen tegen-aansla gen op haar beurs. Als jij een vrijer hebt zonder centen, dan is dat jouw zaak. Maar kom mij alsje blieft niet aan -boord met wagen om geld of om borgstelling, of om wat ook van dien aard. Want je bent dan aan een -verkeerd -kantoor, nichtje. Borg sta ik voor niemand van de wereld. En :geld heb ik niet uit te ieenen. Als Kees van Wijken die kan 't best doen je helpen wil wel, 'nou, dan heeft-ie ook geen garantie noodig. Dat is geen wa re vriendschap, 't Een of 't ander, hè?.... Die zal 't je best zonder borg ook geven. En als jouw wij- er zoo solide is swel dan kan-ie immers ook tegenover -Van Wijk garandeeren. -Neen, Daatje, je laat er den ouden Gerrit Hendrikse niet - zoo gauw invliegen, dat merk-je wei. 't Spijt me voor jou, maar zoo is 't gesteld. Je weet 't nu precies. En ik voeg er dit nog bij. Je bent ons altijd van harte welkom, dat weet-je. Maar wanneer je met dergelijke proposities aan boord komt, zie-je dan hebhen wij je visite liever niet dan wel. Ik ben-niet gewoon er doekjes om te winden I" Hij stak een tweede lucifer aan, want inmiddels was z'n pijp uitgegaan.'Zij zag 't voor zich. Scherp en duidelijk:, alles was mis.-En het besef kwam in haar, dat geen poging hier baten -zou. „Als oome Jan nog leefde," riep zij uit in de felle smart der teleurstelling, denkend aan wat zij Koen straks'zou moeten gaan vertellen, „die zou me wel geholpen hebben. Die -zou niet op tante Eef d'r gelti zijn gaan zitten. Dat-was-'een andere man dan u, meneer Hendrikse!... 't Is een 'schande zeg ik, hoor je dat? IJ hebt 't recht feitelijk niet om als mijn tante me wil bijstaan... Ja, ik ga al. Wees maar niet bang, hoor! In ik zet hier geen voet meer in-huis!" Oome-Gerrit was opgestaan. En in zijn koude, grij zij zichzelf voor. Wat moest zij zeggen, als de be- leedigde haar de aanklacht in het -gezicht slinger de: je hebt mij de liefde 'van mijn man ontstolen! Koudo zweetdroppels kwamen op haar voorhoofd. De erfprinses zweeg nog altijd. -'De stilte werd drukkend. „Ik wilde uwe hoogheid verzoeken 'mij verlof te geven," begon Sitta met licht sidderende stem „Ik voel mij reeds langen tijd 'zeer -ellendig. Ik moet een tijdje rust hebben. Of ik later mijn betrek king hier weer zal kunnen waarnemen, hangt van mijn gezondheidstoestand af." De erlprinses knikte. „Het verlof is u toegestaan zoo lang u wilt. Ik geloof ook, dat het 't beste is, dat u heengaat." Sitta verhief -zich. Besluiteloos bleef zij naast het rustbed staan. De erfprinses -draaide haar zak doek tot een ring bijeen en zag niet op. „Mag ik mij nog bij hare hoogheid de hertogin la ten aandienen?" bad Sitta. „Dat zal ik zelf wel overnemen," antwoordde de erfprinses koud. „Wilt u dan ook aan-den 'erfprins mijn onderda- nigen afscheidsgroet overbrengen?" zoo ging Sitta voort. Zij wist zelf niet, hoe ze het klaar kon spe len, om deze woorden zoo rustig te spreken. „Zijne hoogheid 'zal het wel niet verzuimen, om u zelf goedendag te zeggen," riep de erfprinses uit. Haar adem ging moeilijk en vlug. Sitta draaide zich om, om heen te gaan. Beslui teloos, aarzelend liep zij door de kamer: Haar wan gen waren nu eens hoog gekleurd, om het volgen de oogenblik weer doodsbleek te zijn. Een snikkende zucht van de erfprinses klonk ha|tr in het oor. Zij draaide zich vlug om. De-erfprinses had hei blonde hoofd in de kussens begraven 'en weende hartstochtelijk. Een diep medelijden greep Sitta plotseling aan. De ergernis tegen deze vrouw, 'die in -den laatsten tijd tot haat gestegen was, viel-plotseling van haar af en maakte plaats voor een meer rechtvaardige be oordce ling. Zij knielde'naast de canapé neer. „Hoogheid!" Ook Sitta's stem beefde van ingehouden -tranen. Zij drukte de lippen op de handen van de erfprinses. „Waarom weent uwe hoogheid? Ik bid u het mij openhartig te •'zeggen." De erfprinses liet de 'handen 'zinken. '„Ga heen ga toch heen. Wat wil je nog van-mij? Wat kan ze oogen vlamde woede over wat Da gezegd had Zij vloog de gang in, 't buis uit. Snikkend van verdriet, öp straat gekomen, uitbarstend van ellende Zij durfde niet naar Koen gaanDaar 'stond bij te wachten. Kwam naar Daatje toe. Zag haar tranen. Met een paar onsamenhangende woorden maakte zij hem duidelijk,-wat er was voorgevallen. En langen tijd liep Koen zwijgend naast haar voort al-maar plukkend en draaiend aanzijn fraaien, pikzwarten knevel met omhoogstekende puntjes. Haar voerend naar verre buitenwijk. Want de menschen letten op het schreiende meisje, loopend naast den grooten,-forschen 'man. Maar zij begrepen niet, wat er-omging bij Da, nu het vooruitzicht op spoedig trouwen-voor 't moment was vernietigd... Hoe fel de wanhoop was, die-haar overstelpte.... „Och," -zei Koen eindelijk, toen ze wat bedaard was, en zij zaten in de leege gelagzaal van verafge- gelegen buiten-caie, waar slechts een -paar gaspit ten waren aangestoken „och, ik geloof dat alles Lest zal kunnen terecht komen." Hij had een warm punch-grogje voor Da be steld. Ze waren hier onbespied. Zachtjes had hij een arm om haar middel gelegd en 'zoete woorden van liefde en troost ingefluisterd in baar oor. Ge schetst het geluk, dat hen immers wachtte. Eu toen begon bij lang te praten heel zachtjes sprekend. Al-maar strelend haar oogen met de suggestie Van zijn gitzwarte kijkers waar Da zoo graag-aan lag te denken, ever te drcoinen.... De groote vraag was: zou meneer Van Wijk, in Haarlem, die de drie honderd wou leenen „mits onder eenige zekerheid", genoegen nemen n et een telegram, kwasi van oome- Gerrit komend en luidend bijvoorbeeld: „Ben be reid, op verzoek van nicht Da, driehonderd te ga randeeren aan K. Evers te verstrekken. G. A- Hendiikse"? Koen had 't op een papiertje -geschreven. Da moest 't dan overschrijven. En morgen-ochtend naar het telegraaf-kantoor brengen. Of dat kwaad zou kunnen? Zij begreep eigenlijk maar half. Was dat dan niet -zooveel als een valeche handteekening? Koen -lachte luidkeels en gaf haar een zoen van de pret. „Je bent toch nog een-echt gansje," zei hij, „wie zet de handteekening op het telegram, dat meneer Van Wijk in Haarlem krijgt? Geef daar nou eens antwoord op 1" Zij na al de opwinding-en het punchgrogje wat doezelig geworden dacht even ua. „De telegrafist immers, uiltje dat*j& bentl" zeide Koen, weer schaterend van de pret. Ja zij moest "t toegeven. - „Dat papier, waar jij op hebt geschreven, gaat natuurlijk niet naar Haarlem dat snap-je na tuurlijk. 't Is 'de man aan het telegraaf-toestel, die 't opschrijft en dan naar 'Van Wijk stuurt. Begrijp je het nou?". „Maar," zei Da, „als meneer -"Van Wijk nu eens naar oome-Gerrit schrijft?..." En ze merkte 'best, dat hij den ernst van die'mogelijkheiderkende. De jool verdween uit z'n oogen. En hij haalde z'n wenk brauwen op.... „Tja!" zei Koen, strakker'van-toon dan Da 't ooit van Item gemerkt had-„tja,-dat kan natuurlijk.... Ofschooni En hij bestelde gauw nog een-punch-grogje-voor baar. ,,'t Zou lam-zijn,"-hervatte Koen, maar... dan ge beurt er nog niks. 'Oome-Gerrit 'zal woest zijn, en bij Vau Wijk zullen ze 't ook niet aardig vinden. En natuurlijk komen er geen - duiten. -Dat is 't erg ste. Maar nu zijn we ook geen stap verder. Wie waagt, die winti.... Kwaad kan 't nooit...." Zij was te moe, te soezerig en te „vreemd in haar hoofd" om'er lang over na te denken. „Goed, breng jij 't dan maar morgen," zei Da, half-wetend wat ze zei.... Maar dat ging niet, bracht Koen er tegen in. Op het telegraafkantoor bad hij allerlei kennissen, "t Zou een zeer vreemden indruk maken als hij ;met zoo'n telegram van Hendrikse kwam. Terwijl 'tvan haar heel gewoon 'zou worden gevonden. Hij wees haar, hoe ze haar-hand moest verdraai en om er „iets stevigs-mogelijks" aan te geven. En Da, als in een droom 'levend, 'tdlkens onna tuurlijk 't uitproestend,-schreef-over. Had pret in dat hand-verdraaien. Imiteerde zelfs oome Gerrit's handteekening. 'Die kende zij best. En ze vond het leuk om den 'vrek, die haar zoo nijdig had afgebe ten, een poets te bakken... Ze moesten nu in-eens doorzetten, zei 'Koen. Het telegram moest ;nog vanavond weg. Als ze haar op het kantoor vroegen, wie de afzender ;was, dan moest zij precies het adres van oome-Gerrit op geven. i loen gingen ze. Da gilde 't telkens uit van-nerveuse lach-opwin- ding. Zoodat Koen haar moest kalmêeren. Pas toch op de menschen! Maar het telegram ging weg dien avond nog, naar Haarlem. i En den volgenden ochtend 'gingen ze samen naar Haarlem. Hij had Da geïnstrueerd. -De -suggestie werkte nog na.... Hij had haar nog eens verduide- het jou schelen, of ik ongelukkig ben of niet?" „Dat-kan mij heel veel schelen, hoogheid. Zeg mij alles, misschien kan ik u 'helpen." „Jij jij houdt niet van mij. Jij ziet in mij net als al die anderen, het bedorven kind een opper vlakkige, onbeduidende vrouw." „Wat heb ik gezegd of gedaan, dat uwe hoogheid zich gerechtigd acht, zulke woorden te spreken." „O niet met duidelijke woorden -hebt ge dat ge daan, maar het sprak 'uit -eiken blik, dien ge met den erfprins wisseldet, elke blik-was-een aanklacht tegen mij: och arme wat hebt ge een dwaze vrouw! Jawel, dat lag er in opgesloten." Sitta -beet zich op de lippen. „Hoe zou ik-geleerd kunnen zijn, of veel weten." ging de erfprinses voort.-„Geleerd heb ik niet veel, onze gouvernanten waren zoo schrikkelijk verve lend. Ik geloofde, dat zij zelf niet veel wisten. -Op mijn achttiende jaar ben ik al getrouwd. Jij bent veel mooier, veel verstandiger, veel ernstiger ach ja, dat alles-weet ik weL" „Dat ik in veel belang-steïT hoogheid, kan mij toch als geen verwijt worden -aangerekend." „Dat deed ik ook niet* maar jij behoefdet-het-den erfprins nog niet duidelijker te maken, hoet on beduidend ik ben.Stil, zeg maar nietsl Zoo dom ben ik niet of dat doorzie ik allang. Ik kon toch niet anders zijn, dan ik ben. En dan die eeuwige gesprekken over kunst, verveelden mij tot gekwor- dens toe. Hoe ik -'ook mijn best deed, ik heb het nooit klaar kunnen spelen, -om mij daarvoor te in teresseeren." 1 „L>at is erg, daar zijn hoogheid de prins zeer veel belang in zulke zaken stelt." „Ach, onzin in -jou stelt hij veel belang, jn jouw oog wil hij 'schitteren -en daar hij weet dat jij opgaat in die zaken Van kunst, daarom spreekt hij al dien onzin met jou -mee." „Uwe hoogheid vergist zich schromelijk." „Neen, beslist niet. Wanneer de -erfprins mij lief had, dan was -het hem hetzelfde, of ik over zulke dingen kon praten-of niet.-Wanneer men een vrouw graag mag lijden, dan bevalt ze een man, zooals zij is en niet, zooals ze wezen 'moest." „Uwe hoogheid zou haar best kunnen doen, om de belangstelling van den prins te deeien." „Waarom? Dat -doe -jij immers reeds. „Ik zal het niet meer 'doen. <Ik ga heen en kom niet meer naar Glückstadt -'terug mijn woord lijkt'wat er te wachten stond, als 't geld niet kwam.. Meneer Van-Wijk-was uit En zijn vrouw gaf haar een enveloppe met het -geld. -Ja, 't was best hoor! Meneer zou nog wel een stuk -opmaken, dat zij en ook Koen, moesten teekenen. Dat was-een zaak van later zorg. Ze vertrouwden hun Daatje toch wel, hè?... Als een eigen kind. „Ik ben zoo blij, zei mevrouw Van Wijk, „dat je oom Gerrit bereid was. Meneer twijfelde -er nog aan. Maar dit heeft tante-Eefje zeker bewerkt? Ja, dat dacht ik ook wel!" Het mëisjo lag aan 'haar borst te snikken. Zóó woest en krampachtig, dat mevrouw Van Wijk het even, toch vreemd vond. Maar ook gelukbedacht zij wekt soms vloed van tranen. En zij schreide tenslotte zelf mee over de blijdschap van haar jong vriendinnetje. „Dus" ze» rechter-commissaris tot Ada Grooivcld, beschuldigd van valschheid in geschrifte en hel ge bruik maken daarvan „dus gij hebt uit eigen bewe ging verdachte, zonder iemands hulp en op niemands instigatie dat telegram, onderteek end G. A. Hendrikse, dien avond verzonden èn den volgenden dag dat geld van getuige Van Wijk in ontvangst genomen f' De verdachte knikte, 't Was al de derde maal, dat de rechter haar die vraag stelde. Maar zij bleef vol harden. „Heeft niet de man, die zich buitenslands bevindt en mét wien gij relaties hadt en te wiens voordeele gij dit misdrijf zoudt gepleegd hebben, u daartoe aan gezet?" De verdachte schudde van een. De doodelijke bleek heid van haar vermagerde wangen en 't verraderlijk- trillen van haar bloeaefooze lippen, 'gaven den rechler wel Ie denken.. Maar met het ondoorgrondelijke van sfinx deed zij al wat Z.E.A. poogde te weten te weten te komen, afstuiten op de onverzettelijkheid van arme vrouw, die ondanks alles toch nog liefhad... MAITRE CORBEAU. VOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER VurkrUgbw bu JOH. W. GOVEHS. MotonatnM. Den Haag, 22 April 1915. De behandeling van het ontwerp-Zeeongevalleii-verze- keriug is achter den rug. De bespreking der arturelen nam nog den gehoelen dag in beslag. Maar alles gixxg op de genoegelijksl-vreedzaamste wijze, gelijk in pe riode van Gods vrede-tijd pasL De Kegeering is tot hel eind toe zoo concïliant mogelijk gebleven. De amen dementen-Spiekman en -Boissevain op art. 2 zijn door haar overgenomen, zoodat nu bepaald is hoe ouders, groot- en schoonoude» van den kostwinner, die door zeeramp om het leven komt, van deze verzekering zullen genieten. Eene Nota van Wijziging was inge diend, waarbij o.a. den minister van Landbouw be voegdheid wordt gegeven om voorloopige betaling te doen als hij daarvoor termen aanwezig acht. Daardoor kwam het amend-Visser van Yzendoorn, soortgelijke bepaling bevattend, vanzelf te vervallen. Door het over nemen van het amend-Boissevain op art. 2, was ook in het ontwerp opgenomen de bepaling, dat ook üe uit rusting der schepelingen verzekerd is. Een amend-Nierstrasz om slechts voor Nederlanders, niet voor vreemdelingen, de verzekering open te stel len, ging van de baan, na de opmerking van minister Posthuma, dat men, deze bepaling Lnlasschend, repré saillemaatregelen in het buitenland te wachten heeft. De heer De Visser had de voldoening dat zijn amen dement op art. 8, strekkend om voor de kleinere vis- scherij de premie op y*. in plaats van op V* te stellen, zonder stemming werd goedgekeurd, nadat minister Posthuma er zijne sympatme voor had betuigd. De heer De Visser lichtte toe, aat hij hierbij op 't oog heeft de kleinere zeilschepen der z.g. kustvaarderij. De stoom trawlers der haringvissoheriiin 't algemeen de bo dems boven 40 ton (2.83 M3.) bruto-inhoud, vallen er dus buiten. Eindelijk had men nog een amend-Spiekman, strek kend om de wet terugwerkende kracht te geven voor de nagelaten betrekkingen van hen, die door oorlogs zeerampen omkwamen sinds het begin van den oor log, in welke gevallen de Staat dan de geheele premie zou bekostigen. Nadat Exc. Posthuma echter verklaard had dat de Regcering, zoodra normale tijden zijn terug gekeerd jeene speciale regeling voor deze personen zal voorbereiden, trok de heer Spiekman het door hem en den -heer Mendels aanhangig gemaakte amen dement in. Het ontwerp komt op nader te bepalen dag in stemming. D.w.z. de goedkeuring zÏls. zal eerst daags volgen. De interpellatie-Albarda over de verloven, te veriee- nen aan gemobihseerden, die levensmiddelen voor hunne gezinnen verbouwen, zal plaats hebben onmiddellijk na het ontwerp-Aalberse, aat morgen-, Vrijdagochtend op het tapijt komt en een oratorische smulpartij der juristen tengevolge zal hebben, waarvan 't te voorzien is, dat zij een aantal dagen in beslag zal nemen. Ju risten zijn nu eenmaal niet beknopt, zei mr. Mendels van-ochtend. En als een jurist dat zelf bekent... daarop, hoogheid." 1 „Ach, wat helpt mij dat. Denkt ge soms,'dat-dit. den erfprins wat geruster zal stemmen En al komt 'het door de tusschenkomst van den hertog al iiiet tot het uiterste, tot een openlijke breuk - wat dan? 'Denk je soms, dat het mij aangenaam is, met een man te 'leven, ;die een ander lief heeft en steeds aan een-'ander •denkt?" De erfprinses weende weer hartstochtelijk. -Sitta stond een paar seconden radeloos tegenover deze smart.1 Dan'dwong'zij haar gelaat tot een glimlach. „Hoog heid, u overschat werkelijk Ide gevoelens van den erfprins tegenover mij," zeide ;zij 'op gedwongen lichten toon. „Zijne hoogheid is zeer ontvankelijk voor schoonheid, -mijn gelaat mag hem misschien bevallen." Zij haalde spottend :de schouders op. „En zooals uwe hoogheid 'wel -zult 'bemerkt hebben, on ze belangstelling is dezelfde." „Dat is bet niet alleen. Hij heeft jou lief en jij hebt hem lief. Ik was een groote zottin, - ja 'werke lijk oliedom, wanneer ik dat niet reeds lang had gemerkt." 3 Sitta bleef, 'alhoewel 'bet haar uiterst mpeilijk viel, spottend kijken. Zij - moest -haar schuld tegen dit arme vrouwtje goed maken. Slechts een leu gen, een bewuste leugen, koud en rustig uitgespro ken, kon misschien de erfprinses overtuigen. „Uwe hoogheid is in elk geval verkeerd wat mijn gevoelens voor den erfprins betreft," zeide zij vast. „Ik heb zijne hoogheid nooit lief gehad, hem slechts bewonderd om zijn eigenschappen en -ken nis wat kunst en wetenschap betreft." De erfprinses -schudde 'ongeloovig het hoofd. „Voor mij alleen is het nog wel uit te houden. Ik kan mij desnoods nog achter mijn trost verbergen, maar zij aarzelde en ging dan zachter voort: „niemand 'weet 'het nog, maar ik weet het wij mogen een'kind verwachten o, mijn arme, kleine lieveling. - Zal die -zelfs nog voor de geboorte den vader ontnomen worden?" Sitta voelde hoe het bloed haar van het hart naar het hoofd gedrongen werd. IJskoud, zwaar 'als een steen, zonder leven was het in haar borst, ter wijl in haar slapen het bloed wild hamerde. „Welk een geluk," 'zeide zij bijna onhoorbaar. „Voor het gansche land en ook voor uwe 'hoogheid zelf. Nu zal alles nog wel terecht 'komen ik weet het." Meent ge?" De erfprinses zag Sitta •'nog steeds

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 5