Schaper Courant.
DE HOFDAME.
Hoe verhoogt de kaasmaker de kans
geregeld een best product
te bereiden?
ZATERDAG 19; JUNI 1915.
58ste Jaargang No. 5610.
TWEEDE BLAD.
Schetsen uit de Rechtzaal.
„UITSTEL!...."
...Lena, z'n vrouw, was erop uitgegaan, dien avond,
om nog te trachten... Schoon -ze wisten, dat 't niet
balen zou. Maar toi-n hij thuiskwam met de tijding, dat
'i. mis was "heelcmaH! mis. had ze zich aangekleed....
jj.tn moest 'l maar. Tot 't laatst toe hadden zij zich
iiog vastgeklampt aan dat idéé- misschien zou mevrouw
Van Staden, als het water tot bij de lippen was gekomen,
redding brengen, 't Was een hëelc „aurf" ze hadder
't dan ook tot het aller-laalste uitgesteld. Oók omdat
ze nog iels wilden behouden, waaraan glimpje van hoop
van mogelijkheid verknocht was... Tinus was by advokaat
geweest, die voor crediteur opkwam; had hem gesmeekt,
cesoebat, nog wat geduld te hebben, 't Was vruchteloos!
Advokaat had kort-af, stroei-zakelyk gezegd, waar 't
op stond. Morgen den dag zou faillissement worden aan-
g vraagd. Meneer had er nu genoeg van.
„Nog een week astublieft!" smeekte Tinus, „nog &chl
dagen... Ik heb nog, misschien, een gaatje, :n uitweg..."
„Geen uur!" zei advokaat, „die smoesjes kennen we
nu voldoende, De Berg. Over een week staan we er
•precies zoo voor... Precies-zoo... Als nu... Je weet *t dus.
Morgen gaat 't in zee.. Tenzij je mij voor uiterlijk tien
uur althans ae helft van de ruim vierhonderd gulden be
zorgt..Dan 'kunnen we over nadere regeling denken
Ik begrijp, dat het een moeilijke positie voor je is. maar
je bent niet "de eenige, die tuimélt. Enfin, 't spijt me..."
Advokaat drukte op knopje van schel. Tinus moest
vertrekken.... Lena wist wa't faillissement beduidde. Bij
haar broer die slachtoffer van „borgspreken' was
geworden had zij *t gezien. Curator was in huis
gekomen. Alles was Opgeschreven. Willem was behan
deld als een minderjarige. Hij mocht zoo-en-zooveel per
week verleren voor z'n gezin: een schijntje. En elke
cent moest verantwoord worden Telkens kwam er een
oproeping om bij den curator te verschijnen. Totdat,
tenslotte, de boel verkocht werd. Het accoord was niet
gehomologeerd. Willem >en Trui hadden armoe gele
den, Met hamers-verhuren ging 't niet Toen was-ie
stadsreiziger geworden en zij naaide voor een paar
winkels. Trui was gestorven en Willem was naar Au
stralië vertrokken. Ze had nooit meer iets van hem
gehoord. Gelukkig hadden ze geen kinderen. Maar zij
en Tinus hadden er twee... Jearuiette werd straks zestien.
Wal moest er van haar terecht komen! En dan kleine
Hans, die nog pas negen was geen besef had van
't verschrikkelijke van den toestand.
„Ik ga naar meVrouw van Staden I" zei ze, zich
kleedend „ik heb toch nog wel idee... Ze heeft toch
indertijd toen we gingen trouwen gezegd: Lena,
als ik je ooit met iets kan helpen... Je hebt mama en
mij altijd trouw eh braaf gediend. Je aanstaande man
is een oppassende jongen. Wij zullen je niet vergeten,
hoor!"
„Praatjes!" zei Tinus, aan de tafel zittend, het hoofd
op de handen rustend, verslagen, wanhopig, geen kracht
meer vindend om te vechten tegen 't verschrikkelijke,
waar-ie nu al 'over de drie maanden tegen geworsteld
had en dat ól-dreigender, nader kwam. Kletspraat,
Tem was mevrouw Lize nog jong, pas getrouwd. Die
heeft sindsdien óók 't noodige beleefd. Neen, vrouw,
spaar de moeite maar. We zijn naar den bliksem. Er
is niks meer aan te doen!"
Maar ze was al w'eg.
...Tidl" zei de keukenmeid, die de deur bij mevrouw
Van bladen open-deed, en Lena zag staan, tot haar ver
bazing gejaagd, vuurrood, hijgend van opwinding,
haast niet uit d'r woorden kunnende komen „tjó.
mcnschlief, wat ben-je warm, ben je altemet van iets
geschrokkenTjó, Lena, mevrouw heeft menschen
te eten gehad van middag. En nu zitten zij In de serre.
Er wordt piano gespeeld en een nichtje van meneer
is juist aan het 'zingen... Ik geloof heusch niet, dat...
Maar is 'r dan zoo'n haast bij r Morgen, tegen 'n uur
of elf, dón tref je metvrouw zeker...'
Lena hield aan! En keukenmeid zou eens aan Jan
den huisknecht vragen.... „Maar ik geloof nooit..'
zei ze.
Toen bleef Lena 'n heelen tijd wachten in de.vesti-
'bulc. Er werd gespeeld en gezongen. Een wat gillerig
stemmetje trilde in do verte... Toen werd er geapplau
disseerd. Anne Lena stond op heete kolen.
Eindelijk, daar kwam iets. Een jonge meneer. Ze
kende hem wel, oudsten zoon van mevrouw Van
Staden. Net zoo oud als haar Jeannetta... Als heel kleine
jongen had hij wel met Netje gespeeld. Had mevrouw
hem eens bij haar gestuurd. En ook was Netje eens
te spelen geweest bij mevrouw.... Als Lena daaraan dacht,
werd zij iets geruster... Mevrouw kón haar, als ze precies
wist waar 't om ging, hoe vreeselijk 't nu by hen
geschapen stond, niet weigeren...
Daar was de jonge meneer. In' smoking, met verlakte
schoentjes. Wat verbaasd kijkend naar burgervrouwtje,
F2U ILLE TON.
tö.
Verschrikt luisterde Hse eensklaps. De 6chej
weerklonk door het huis. Kwam hij nu reeds? Met
moeite ademhalend stond zij hij de tafel, zij hoor
de zijn stem, die haastig een paar woorden met
het meisje sprak, dat hem had opengedaan. Als
een groute golf van smart en bitterheid ging de
klank der zoo lang ontbeerde stem over haar hoen.
Hilmar rukte de deur van haar kamer wijd open.
„Ilse, waaroan ben je me niet tegemoet gekomen?
Maar neen, mijn eerste woord zal -geen verwijt
ïljn, jij lieve, booze Ilse!" Hij trok haar in zijn
armen en bedekte haar gezicht met kussen.
Zij duldde zijn liefkoozingen zonder een woord
te zeggen, zonder ze ook te beantwoorden. Einde
lijk liet hij haar los en trad een schrede van haar
terug. Ilse zag hem ernstig-aan. Zij vond hem ver
anderd, gezonder, bruingebrand, met schitterende
oogen en lachenden-mond.
Weder welde een grenzenlooze bitterheid in haar
op. Met moeite bedwong zij zich. „Ben je niet erg
moede van de lange reis, Hilmar? Wil je dadelijk
wat eten?"
„Koen ik wil niet dadelijk wat 'eten, eerst wü
ik mijn vrouw eens aanzien," lachte hij.
,.Aan haar is niet veei te zien."
„Vergeef me, als ik dat tegenspreek. 'Zij schijnt
mij ze^r veranderd. Ik droomde van een Ilse in
een wit kleed, met rozen in do ceintuur, de haren
als een roodgouden heiligehkrans om -het hoofdje
en daar vind ik een kleine, grijze vledermuis,
glad kamd, zeer braaf en fatsoenlijk, die een
manteltje breit en haar man onverschillig ontvangt.
Hse, wat beteekent die comedie?"
„Tk ?een comedie!"
Hij legde zijn arm weer om baar schouders.
„Zie mij 'e^ns aan. - Zoo Verheug jij je
in 't geheel niet, liefste? Ik heb zoo zeer naar je
verlangt, naar je liefde, Ilse. In al de zwoele, heete
nachten op aee heb ik alleen aan jou gedacht. Ten
slotte werd mijn verlangen te sterk en nu ben
ik weer terug."
„Ja, daar ben j* weer —'en nu zou je graag wil
len. dat ik oen poosje weer eens was zooals vroeger,
totdat het je lastig wordt, en je weer weggaat! Is
het niet zoo?"
„Neen zoo is het niet* Ilse. Dat is eens kun-
dat op vrij laten avond ma nog wilde spreken. Nu her
kende hij haar toch...
„O. juffrouw De Berg... niet waarr..."
Lena boog zien nederig voor jongen meneer, dien
zy nog niet neeDlang geleden Gerard, zonder meer, bad
noemd...
„Asjeblieft ...Als uw ma een oogenblikje... een se-
condetje..."
„Ja", zei jonge meneer, tikje uit de hoogte, „mama
heeft nu bezoek; kunt u mij niet zeggenr...
Maar zij hield aan. Hoé ze durfde, na al die bezwa
ren... Ze kon 't zich later niet voorstellen. Maar ze
dacht aan dat ccne: morgen om tien uur. Faillisse
ment... Alles verloren... 't Moest... Er-op of er-onder....
Jonge meneer was verlegen met de zaak. Wist niet, wal
tc zeggen. Vrouwtje daar iu vestibule, was door mama
altijd vriendeLyk behandeld. Ma had zoo dikwijls ver
leid van Lena De Berg, die vroeger, bij grootma al.
kamenier was geweest. Van het brave, ijverige vrouw
tje. Jonge meneer herinnerde zich nu ook best van
ue keeren, 't was toch al een poosje geleden
dat ze met een van haar kinderen* was geweest Ma*
heel vriendelijk met haar had zitten pralen...
„Ja. ik weel heusch nieL.." zei jonge meneer, „wacht
u maar even..."
En weer duurde 't een langen tijd, voordat Lena
iets merkte, erop duidend, dat men notitie nam van
haar komst-
Plots g'ng er een deur, dicht bij haar, open. En ze
greep 2ich aan de deurknop vast van doodsschrik,
meneer-zelf was 't. Lange, breedgeschouderde figuur,
in frak en met witte das. Met zoo'n lintje vol blin
kende ridderorden op het prachtige zwart van zijn
rok. "Wit vest met gouden knoopjes. Hij plantte Jiel
lorgnet op neuspunt en keek Lena driftig-verwonderd,
nijaig-tro'.sch aan.
„Wat hadl-je. vrouwtje?" vroeg hij, „wat beduidt
dat gezanik hier aah de deur?... Mevrouw is niet te
spreken. En mijn zoon vertelt mij, dat je... Enfin, wat
is er?"
Toen durfde ze niet.
De woorden smoorden, hokten haar in de keel. Ze
stamelde wat... Van groote zorgen... Van een ongeluk,
dat hun overkomen was... Van verschrikkelijke tegen
slagen...
„O, een bedelpartij!" barstte meneer uit en hij werd
kersrood van woede, „dat is toch 't toppunt van brutali
teit... En nu heel gauw 't huis uit, of ik laat je oppakken.
Allo, marschi..."
De huisknecht was toegeschoten. „Als jij 't weer
Svaagt", hoorde Lena meneer zeggen, „ons te storen
voor bedelvolk, dat hier voor de deur komt, dan
stuur ik je onmiddellijk weg, begrijp-je dat goedr..."
„Zeker, meneer", zei Jan, „ik dacht, ziet u, ik meen
de..."
Maar meneer was al op weg naar de visite.
,,'t Is kras I" zei meneer nog, in de breede hooge gang
voortloopend.
„Allo. vort!" snauwde Jan, woedend, dat vrouwtje van
wie hij gedacht had dat ze een wit-voetje bij mevrouw
had; hem een "uitbrander bezorgde, „en gauw wat!"
't Scheelde maar een haartje, of de zware hAiis-
ddür was Lena tegen de hielen gestaakt
„,En zij vloog, z.e rende over de avondstraat, 't Liep
naar negen uur. Éérst had Lena gesnikt over wat ze
in de vestibule bij mevrouw Van Staden had moeten
verduren. Maar het schrijnen van de smart verminderde
gauw. Ze verwonderde er zich zelve over, dat^ ze zich
zoo weinig ervan aantrok. Maar alles werd, in haar.
overheersent door de gedachte: we moeten gered wor
den, 't moet!....
De gekste, de dolste invallen kwamen, in haar op.
Voordat zij er zelve besef van had, was ze ergens
ingeloopen, waar getelefoneerd kon worden. Of de men
schen haar konden hooren, was haar nu onverschillig
Ze zou den advokaat opschellen. Die het faillissement
zo'u aanvragen, morgen tien uur.
Het kantoor was dicht.
Maar z'n particulier adres. Ze durfde nu alles, kon
haar niets meer schelen.
Meneer was thuis. En zij praatte snel, rad, wild, Smee-
kend ,overredend... Als meneer morgen vroeg honderd
gulden had?... In mindering?..,. Of 't dan nog een week,
misschien iets langer, tijd had?
„Nou. dat 's goed" zei advokaat, toch kassian gevoe
lend met zwoegend-worstelende menschjes. „Laat je
man dan morgen-middag even op m'n kantoor komen
praten. Maar aenk er om, vóór tienen, hé?"
„Jawel, .meneer, zeker! Dank Ut Hartelijk bedankt!'
Weer stond ze op straat. 11
En Lena De Berg besefde toen, dat 't nu zaak was
om er gewoon, kalm uit te zien. Héél gewoon... Ze'had
tot tien uur tijd. Dam sloot de oude heer Stevens,
de winkelier in goud- en zilverwerk, die geleverd
had het cadeau dat mevrouw Van Staden haar bij d'r
tróuwen had geschonken, bij wien zij dikwijls voor de
ohde en de jonge mevrouw dingen op zicht had gehaald,
allerlei boodschappen gedaan. Dan sloot meneer Stevens,
dien zij al over do twjntig jaar kende, z'n winkel. En
ging hij een lUchtje scheppen, 'n biertje ergens drinken:
was klokslag elf weer terug. Z'n vrouw was een suf
fig mensclije. Daar kon-ie niet mee spreken. Stevens!,
dat was het eenige. Alles in Lena dr denkvermogen
concentreerde zich 'op dien gelukkigen inval. 'Zij over
legde, rustig, heel bedaard voortstappend, wat ze hem
zoU vertellen. Ze fantaseerde een lang, kunstig-ineenger
upe: gebeuren» ir.anr het zal zich niet weer herhalen.
Ik lied een sterke werk koor Is toen hinderde
mij allee. Alles kweldfc mij, wat anders mijn geluk
was zelfs je zoete liefde. Ik moest het met mij
zelf eens worden in de ec-nzaomheid, eerst rustig en
gezond worden- Nu kan ik je alles ophelderen. Als
ik dan weer 'eens wat voortbreng en de eenzaam
heid noodig heb dan zul je dat begrijpen en niet
euvel duiden."
„Neen ik zal het niet euvel duiden. Begin je
nu misschien aan het tweede deel van je- boek? Ook
de zielsgeschiedenis der vrouw van dien „gemar-
telden kunstenaar" Zou dat niet een dankbaar the
ma zi.in? Hoe zij zich nu gedraagt, hoe zij het ver
droeg, met hot gevoel te leven, dat zij zich aan
haar man heeft opgedrongen, hem tegen zich inge
nomen te hebben met haai- tactlooze liefde.
Zij kon niet vórder spreken, want de met mopite
vastgehouden onverschilligheid wilde haar reeds In
de eerste oogenblikken gaan verlaten.
Hij zag haar opmerkzaam aan. „Wat beteekent
dat, Ilse?"
Zij haalde tb» schouders op. Haar fijnp neusvleu
gels trilden. De donkere wimpers lagen als schadu
wen ov»r haar bleeke wangen.
„IIsp! Jq hebt mijn boek geheel verkeerd be
grepen."
„Ik heb het maar al te goed begrepen."'
„Als je meent, dat ik je heb willen kwetsen, dan
dwaal je dat lag ver van mij. Overeenkomsten
met wat men zelf beleefd heeft vindt men altijd.
Ieder goed boek is een stuk zielsgeschiedenis
van den auteur. Maar het zijn toch steeds slechts
vluchtige gevoelens, in den breede uitgewerkt, een
voudig uitgesproken klinkt dat natuurlijk veel schpr
per."
„Ja, dat doet het!"
„Al die kleine ergernissen zijn reeds lang afge
daan, m°t het verschijnen van het boek'verdwenen.
Ik ben daar voor altijd vrij van."
„Dat verheugt mij voor jou."
„Desjo laatste reis moeet alleen de ;proef op de
som zijn, of ik volkomen gezond was, of ik weer
naar mijn vrouw verlangde. En toen yond ik, dat
ik zonder haar niet 'meer leven kan, dat zij on
danks neen, juist door de kleine 'onaangenaam
heden, die zij mij onwetend bereidde, juist een deel
van mij is geworden, dat zij met mijn leyen en
schrijven onafscheidelijk verbenden is en altijd zijn
zal. Ilse, wilde je slechts begrijpen rboeveel ik
aan je tQ danken heb! Want ook datgene, waarmede
je mij plaagde, lieve kleine ziel, dat is nu een kunst
werk geworden! Voel je met mij de bevrijding, de
vlochten verhaal, waarin mevrohw Van Staden en een
zilveren bruiloft voorkwam...!
Een prachtig verhaal. Stevens zou geen argwaan heb
ben. 't Was Lena, of nu een ander in haar dacht
en gevoelde. Een, die niet opzag tegen bedrog en mis
leiding Ze had slechts één doel: de redding. Het, ai
was 't dan maar voor het moment, afwenden van
't faillissement..
„Hé. Lena!" riep de oude Slevens uit, dien avond,
toen zij zijn magazijnlje binnentrad, terwijl hij juist
aanstalten maakte om te gaan sluiten, 5;jij nog zoo
laat! Wel, kind, dat 's een aardige verrassing!Kom
binnen, mijn vrouw zal ook blij zijn, je weer eens te
zien I"
En het brave, oudcrwetsche, schrale mannetje keek
haar van boven 2?n gouden brilletje aan, met zijn
vriendelijke, eerlijke oogen.
Op dat moment voelae Lena heelemaa! niets van het
lage. om den ouden vriend te gaan oplichten. Zij over
dacht slechts Haar verhaal...
Meneer Stevens gaf er dien avond z'n luchtje-schep
pen aan.
't Was over half twaalf, toen Lena vertrok. Met een
collectie doosjes bij zich, waarin allerlei mooie, kost
bare dingen, haar „op zicht" meegegeven, in verband
met mevrouw Van Staden's edelmoedige plannen, waar
van Lena verteld had...
„Die is toch maar in den pas bij de familie", zei
meneer Stevens nog tegen z'n zoetelijk-induüend vrouw
tje. ..Maar zij "verdient het ook. Lena is altijd een
braaf, ordentelijk mensch geweest!" voegde hij erbij. En
hij geeuwde, verlangend naar z'n bed. Toch blij over de
mooie bef :elling, hem, in slrikt-geheïm, namens mevrouw
Van Staden door Lena, dien avond, gedaan-
Van de 'behandeling der strafzaak, waarin Lena De
Berg terechtstond wegens verduistering der voorwerpen,
haar door Stevens „op zicht" verstrekt op grond van
het „samenweefsel van verdichtsels" hem op de mouw
gespeld, en waarbij het O. M., toch nog verzachtende
omstandigheden in aanmerking nemend, anderhalf jaar
vorderde, staat mij het scherpst voor den geest de droef
heid,de verbaasde smart op het eerlijk-goedige ge
zicht van den bedrogen goudsmid, toen die als ge
tuige zijne verklaring moest afleggen.
Het element van verduistering was er, gansch af
gescheiden van de leugens waarmee Lena. om faillisse
ment tegen te houden, de preciosa had los weten
te krijgen. Maar zóó scherp herinner ik mij nog de
warme overtuiging, waarmee braaf oud-mannetje ant
woordde op de vraag, of hij indien Lena hem zon
der meer, voorwerpen van waarde op zicht had ge
vraagd. die zou gegeven 'hebben.
„WaarSchtig wel. edelachtbare!" zei meneer Stevens,
„wis en zeker, hoor!" En hij schudde 't hoofd. Het
gebeurde gihg hem te hoog. En' een der rechtere glim-
ichte met iets weemoedig-medelijdends over de naïeve-
teit van bejaarde getuige.
Bij wiens verschijning vóór de edelachtbare heeren
de beklaagde haar zakdoek tegen de oogen had gedrukt.
Terwijl siddering van' schaamte ring door figuur van
vrouwtje ,wier pogen om het ijselijke tegen te houden,
toch vruchteloos was geweest—
MAITRE CORBEAU.
Eerste Kamer.
Den Haag, 17 Juni 1915.
't Is gegaan, zooals ieder verwachtte. Het eeds-ont-
werp is door den Senaat bij „zuivere" partij-stemming
verworpen: van de veertig aanwezige leden waren drie-
en-twintig Rechtsehen, dus: tegen-stemmers.
Minister Ort heeft beseffend, dat 't hier een hope-
loozen kamp gold toch nog gedaan wat hij kon om
de zaak te redden. Z.Exc. stelde op den voorgrond,
dat geheeld afschaffing van den eed strijden zou met
het „algemeen religieus karakter" van ons volk,/ Wat
men hier wilde, is: eedsplicht voor ieder, met vrij
heid voor gemoedsbezwaren, terwijl .de rechter dan
do eerlijkheid der bedoeling van den man, die vrij-
terslelling der geloovigen is geen sprake, allen staan
laak daagelijks „psychologischen kijk vordert. Van ach-
tersetlling der geloovigen is geen sprake: allen staan
volmaakt gelijk, mits zy 't slechts eerlijk meenen. De
Staat wil hier slechts „voor godsdienstige gemoedsbe
zwaren uit den weg gaan". Minister Ort citeerde nog
de woorden, waarmee minister Heemskerk bij de
Algemeene Beschouwingen over de Slaatsbegrooting voor
1910, de gedachte, in dit voorstel belichaamd, in den
Senaat verdedigde. Juist op grond van het bestaan van
den Godsvrede zei de minister kwamen we me!
dit voorstel tot U. Zóó vaak heeft de Eerste Kamer
's lands belang gesteld 'boven persoonlijke overtuiging.
Zij doe 't ook nu, teneinde den onhouabaren, redde-
loozen, anarchistischen toestand, na het arrest van
den Hoogen Raad ingetreden te doen eindigen.
't Heeft niet mogen baten. Dr. Kuyper bleef op z'n
stuk staan: 't is nu ritet de tijd om deze 'kwestie op
te lossen. De minister had de hand, hem in de Tweede
Kamer door Rechts gereikt, door overneming van
het bekende amendement moeten aanvaarden. De hee
ren Heemskerk én Malefijt Jr, mogen het ontwerp ver
dedigd hebben: „Zij zijn nog niet de anti-revolutionnaire
partij!" riep dr. Kuyper uit
„L'Efat, c'est moil" zei Lodewijk XIV eens...
verlossing die daarin ligt?"
„Dat boek is geen kunstwerk!" zeide 'zij donker.
„Dat boek is ziek."
„Het is de geschiedenis van een zielsziekte, als
je wilt, in kunstvorm gebracht» jij kleine haarkloof-
ster. Overigens heelt de zaak ook een niet on
aardig materieel gevolg. Mijn uitgever zond mij
aanzienlijke sommen. Wij zuiden daarvoor op -reis
gaan, waarheen je maar wilt. Wij met z'n tweeën,
zoodra het warmer wordt de bergen in. Of heb
je lust tot rijden? Dan koop ik spaarden en een
paarlenoer met briljanlenslot voor dit mooie witte
halsje, dat vandaag :zo'o' gevangen zit in het grijze
nonnenkleed, jij kleine heilige!"
Hij boog baar boofd terug en kuste haar op dien
hals.
Heftig maakte zij zich los. Het bloed steeg haar
naar de wangen. „Ik wil geen geschenken van dat
geld!" stiet zij uit. „Hoor je nooit nimmer.
Meen je, dat ie mijn smarten betalen kunt? Je
weet niet, wat je mij met dat boek hebt aangedaan."
Hij fronste het voorhoofd. „Je bent vreemd, -Ilse.
Wat zegt Meringer dan van het boek?"
„Hij deelt mijn meening, wel is waar ontzegt hij
het niet alle kunstwaarde
„Zeer vriendelijk!" wierp Hilmar daartusscben.
„Maar hij zegt ook, dat de kunst verlossend en
bevrijdend /moet werken, niet ziek mag maken."
„Dat boek heeft mij verlost en bevrijd," hield
hij vol.
„Maar anderen niet. Je geeft geen verlossing! Hoe
zou je ook? Hoe kan het ooit weer in orde ko
men als een man zooiets ondervonden heeft?"
„Ik heb je toch reeds gezegd, Ilse, dat ik je
dankbaar ben voor alles
„Nu, misschien kom 'ik ook nog eens zoo ver,
maar voorloopig sta ik nog niet-op dat standpunt."
Zij zag treurig voor zich uit. „Er is bij mij te
veel verstoord."
„Laat mij dat weer opbouwen," verzocht bij.
„Wat ziek is kan gezond worden, maar het-gestor
vene wordt niet meer levend. Maar waarom daar
over te spreken? Mij doet het te veel pijn, jou
ergert het wellicht weer en helpen doet het
niet."
„Wat hindert het of ik mij erger! Ik had gehoopt
je anders terug te vinjdén, Ilse.... Je ben mij tame
lijk vreemd geworden. 'Ik -meet mij langzaam aan
de verandering leeren aanpassen."
„Ik geloof dat wij elkander innerlijk steeds vreemc
gebleven zijn, anders had dat alles niet kunnen ge
beuren."
„Dan wallen wij trachten elkander te leeren ken-
Zwijoen we er verder over. De „toestand van anar
chie" auurt voort. Wat, In de gegeven omstandigheden
de Regeering doen zal om er verbetering in "te bren
gen: men kan cr slechts naar gissen. In normale tijds
omstandigheden zou het heden gevallen votum der
Eerste Kamer een ontwerp afwijzend, door alle leden
van het Kabinet ceteekcnd, allicht zeer ernstige ge
volgen na zich hebben gesleept. Thans behoeft niemand
een crisis te duchten. Maar wat, voor de Eerste
Kamer het zoovcclste votum, in korte tijdsperiode de
Regeering een échec berokkenend, zal wezen: de toe
komst moet 't leeren.
Na de pauze toen de tribunes vrijwel verlaten
waren geworden beloofde minister Treub den heer
Van Nierop overweging eener wijziging van art 13
Inkomstenbelasting, teneinde meer gelijkmatigheid %-an
berekening over kalender- of boekjaar voor tantièmes en
voor dividenden van naamioozc vennootschappen te
hereiken. Waarna mr. Aalberse werd binnengeleid om
zijn ontwerp tot bestrijding der oneerlijke concurrentie
in de Eerste Kamer te verdedigen. Zijn ontwerp is
er met vlag en wimpel doorgegaan. De tegenstand van
den heer Laan was een zeer-zachtaardige. Hij maakte
eene vergelijking met de „keureu" uit vroeger eeuwen,
toen de Overheid ook door allerlei straffen en verbods
bepalingen in alles poogde te voorzien. Waartegen de
heer Aalberse inbracht, aal de keuren tegen concurrentie
tgcricht waren, terwijl zijn ontwerp oneerlijke mededin
ging' wil tegengaan.
Morgen, Vrijdag. o.a. het JPaus-ontwerp".
Mr. ANTONIO.
r.
Voortdurend oen gelijkmatig prima product te
kunnen afleveren, dat is voorzeker het ideaal van
den kpasmaker. Een product, waarvan de kaashan
delaar d r goede eigenschappen heeft leören ken
nen, dat hij vertrouwt, hetgeen bij graag koopt! 't
Is een feit, dat nog veie kaasmakers, die op de
boerderij hét bedrijf uitoefenen, nog verre van dat
toch ook door hen begeerde deel verwijderd zijn.
In het belangrijkste gedeelte van het kaasseizoen,
tevens den moeilijks ten tijd kunnen de kaasmark
ten daarvan getuigen. De ervaring in de praktijk
opgedaan in de ruim 14 jaren, gedurende, welke
ik ruimschoots in de gelegenheid was om de oor
zaken van kaasgebrekfn na te gaan, geven mij de
vrijmoedigheid tot de uitspraak, dat bet maken van
een minderwaardig product in heel veel gevallen
eigen schuld is of te wijten is aan gebrek aan de
noodige theoretische kennis van het vak. In elk ge
val is er dus verbetering mogelijk. Gaarne geef ik
toe, dat voor het maken van kaas van zeer fijne
kwaliteit bijzondere niet juist aan te geven omstan
digheden, welke de bereider niet in zijn macht
heeft moeten medewerken.
Een kaasmaker, die een afwijkend product maakt,
moet beginnen met zich goed in te prenten, dat er
een oorzaak is, welke wellicht opgespoord en weg
genomen kan worden, en vooral niet trachten zich
zeiven vrij te doen uitgaap door de schuld te schui
ven op zijn land of op zijn koeien. Die zwakke
menschelijke eigenschap openbaart zich zoo dik
wijls; het is merkwaardig, dat een veehouder, wan
neer hij zelf kaast en een slecht product maakt,
gauw geneigd is te denken aan don invloed van een
„verkeerde" koe, terwijl hij, leverancier aan een
kaasfabriek geworden, ophoudt met zijne koeien op
een lichtvaardige wijze te beschuldigen, en meer
neiging gevoelt tot de opvatting, ,dat de oorzaak van
de bedrijfsstoring in den gang van zaken in de fa
briek gezocht moet worden. Al jaren geleden wees
Wouter Sluis bij zijne voordrachten zijn vakgenoo-
ten op het feit, dat het maken van goede kaas
geen geluk is, 'doch een wetenschap, die beoefend
moet worden en dat zij de oorzaken der gebreken
moesten opsporen. In denzelfden geest schreef P.
Cz. Boekei, destijds kaasboer in do Wieringerwaard,
die het gebruik der lange wei en zijn systeem van
kaasmaken invoerde, in zijn handleiding voor kaas
bereiding van 1837.
Het. is mijn doel in eenige achtereenvolgende ar
tikeltjes op de fouten cn verzuimen te wijzen, die
de kaasmaker menigmaal begaat, en op andere za
ken. welke hem bij de kaasmakerij tot nut zijn of
schaden. Hij kan zijn bedrijf zoo inrichten, dat de
zooveel geld en verdriet kostende gebreken over
het algemeen worden voorkomen en indien er dan
toch eens een bedrijfsstoornis optreedt, zal de oor
zaak gemakkelijker en spoediger gevonden en weg
genomen kunnen worden.
A. Het melk- cn kaasgereedschan.
We zullen nu eens hot gereedschap beschou
wen, zooals het in goed gereinigden toestand voor
hut gebruik gereed ligt. Toch vallen er dikwijls
zeer gegronde aanmerkingen op te maken, welke
niet do boenster, doch-de eigenaar zich heeft aan
nen," bad hij.
Hij greep haar hand, 'zij week terug, niet on
vriendelijk, maar ioo koel afwijzend, dat bij haar
hand weer losliet en zich mei een zucht afwendde.
üilmar'8 geheime hoop, dat Use's stemming van
voorbijgaanden aard zou zijn, werd niet vervuld.
Zij bleef eren koel als op den eersten dag. Nooit
ging zij ongeroepen in zijn kamer zitten, verzocht
nooit tiaar gezelschap te houden. Hij had rust bij
zijn werk, volstrekte rust uiterlijke en inner
lijke rust. Zij vroeg "hem niet wat hij schreef, en
wanneer hij daarover begon, luisterde zij geduldig
toe, maar vroeg niets. Over haar wezen lag een.
grauwe sluier van somberheid.
Zelfs de woning scheen hem veranderd.Alles was
helder, In de puntjes, netjes; maar koud en huive
rig voelde hij zich in de kamers en aan den disch,
waarop nu geen bloemen prijkten. Hij-verlangde nu
naar die hartstochtelijke liefde, die hem hier eens
omgeven had, naar de frissche, heerlijke bloemen
geuren, en do teederheid van voorhoen!
Herhaaldelijk schreef hij Meringer, om 'toch te
komen, maar ontving steeds een ontwijkend ant
woord. Ilse kon of wilde hem geen opheldering ten
opzichte van Meringer's gedrag geven. Zij ontweek
elk gesprek daarover.
„Dan zal ik den vosiin zijn hol opzoeken," meen
de Hilmar op zekeren morgen. 1
Ilse zag hem verschrikt aan; maar zij zei niets
en wendde kleurend het hoofd af.
Dat viel Hilmar op, en bij besloot nog dienzelf
den middag te gaan.
Meer dan een uur lang reed hij met de electri-
sche tram tot het verste noorden van Berlijn, be
steeg heftig ademhalend op vier trappen en klop
te aan.
„Binnen!" r iep Meringer's diepe stem. „Ieder ls
welkom, in het bijzonder de postbode met een post
wissel."
„Die ben ik nu wel niet, maar als je geld noodig
hebt
„Dank je dank je!" Meringer stond van zijn
stoel achter de schrijftafel op en stak Hilmar de
hand toe naar het deaen voorkwam, met niet bij
zonder groote vreugde over het terugzien, eerder
wat verschrikt en onaangenaam verrast."
„Maak het je gemakkelijk, Hilmar." Meringer
wees op den eenigen leunstoel, die zeker -betere
dagen gekend had.
„Stoor ik je in je werk?" vroeg Hilmar.
„Neen neen." Meringer schoof de -papieren bij
elkaar. „Wat ik daar opkladde, is niet de moeite