Schaper Courant. DE HOFDAME. Hoe verhoogt de kaasmaker de kans geregeld een best product te bereiden? ZATERDAG 19; JUNI 1915. 58ste Jaargang No. 5610. TWEEDE BLAD. Schetsen uit de Rechtzaal. „UITSTEL!...." ...Lena, z'n vrouw, was erop uitgegaan, dien avond, om nog te trachten... Schoon -ze wisten, dat 't niet balen zou. Maar toi-n hij thuiskwam met de tijding, dat 'i. mis was "heelcmaH! mis. had ze zich aangekleed.... jj.tn moest 'l maar. Tot 't laatst toe hadden zij zich iiog vastgeklampt aan dat idéé- misschien zou mevrouw Van Staden, als het water tot bij de lippen was gekomen, redding brengen, 't Was een hëelc „aurf" ze hadder 't dan ook tot het aller-laalste uitgesteld. Oók omdat ze nog iels wilden behouden, waaraan glimpje van hoop van mogelijkheid verknocht was... Tinus was by advokaat geweest, die voor crediteur opkwam; had hem gesmeekt, cesoebat, nog wat geduld te hebben, 't Was vruchteloos! Advokaat had kort-af, stroei-zakelyk gezegd, waar 't op stond. Morgen den dag zou faillissement worden aan- g vraagd. Meneer had er nu genoeg van. „Nog een week astublieft!" smeekte Tinus, „nog &chl dagen... Ik heb nog, misschien, een gaatje, :n uitweg..." „Geen uur!" zei advokaat, „die smoesjes kennen we nu voldoende, De Berg. Over een week staan we er •precies zoo voor... Precies-zoo... Als nu... Je weet *t dus. Morgen gaat 't in zee.. Tenzij je mij voor uiterlijk tien uur althans ae helft van de ruim vierhonderd gulden be zorgt..Dan 'kunnen we over nadere regeling denken Ik begrijp, dat het een moeilijke positie voor je is. maar je bent niet "de eenige, die tuimélt. Enfin, 't spijt me..." Advokaat drukte op knopje van schel. Tinus moest vertrekken.... Lena wist wa't faillissement beduidde. Bij haar broer die slachtoffer van „borgspreken' was geworden had zij *t gezien. Curator was in huis gekomen. Alles was Opgeschreven. Willem was behan deld als een minderjarige. Hij mocht zoo-en-zooveel per week verleren voor z'n gezin: een schijntje. En elke cent moest verantwoord worden Telkens kwam er een oproeping om bij den curator te verschijnen. Totdat, tenslotte, de boel verkocht werd. Het accoord was niet gehomologeerd. Willem >en Trui hadden armoe gele den, Met hamers-verhuren ging 't niet Toen was-ie stadsreiziger geworden en zij naaide voor een paar winkels. Trui was gestorven en Willem was naar Au stralië vertrokken. Ze had nooit meer iets van hem gehoord. Gelukkig hadden ze geen kinderen. Maar zij en Tinus hadden er twee... Jearuiette werd straks zestien. Wal moest er van haar terecht komen! En dan kleine Hans, die nog pas negen was geen besef had van 't verschrikkelijke van den toestand. „Ik ga naar meVrouw van Staden I" zei ze, zich kleedend „ik heb toch nog wel idee... Ze heeft toch indertijd toen we gingen trouwen gezegd: Lena, als ik je ooit met iets kan helpen... Je hebt mama en mij altijd trouw eh braaf gediend. Je aanstaande man is een oppassende jongen. Wij zullen je niet vergeten, hoor!" „Praatjes!" zei Tinus, aan de tafel zittend, het hoofd op de handen rustend, verslagen, wanhopig, geen kracht meer vindend om te vechten tegen 't verschrikkelijke, waar-ie nu al 'over de drie maanden tegen geworsteld had en dat ól-dreigender, nader kwam. Kletspraat, Tem was mevrouw Lize nog jong, pas getrouwd. Die heeft sindsdien óók 't noodige beleefd. Neen, vrouw, spaar de moeite maar. We zijn naar den bliksem. Er is niks meer aan te doen!" Maar ze was al w'eg. ...Tidl" zei de keukenmeid, die de deur bij mevrouw Van bladen open-deed, en Lena zag staan, tot haar ver bazing gejaagd, vuurrood, hijgend van opwinding, haast niet uit d'r woorden kunnende komen „tjó. mcnschlief, wat ben-je warm, ben je altemet van iets geschrokkenTjó, Lena, mevrouw heeft menschen te eten gehad van middag. En nu zitten zij In de serre. Er wordt piano gespeeld en een nichtje van meneer is juist aan het 'zingen... Ik geloof heusch niet, dat... Maar is 'r dan zoo'n haast bij r Morgen, tegen 'n uur of elf, dón tref je metvrouw zeker...' Lena hield aan! En keukenmeid zou eens aan Jan den huisknecht vragen.... „Maar ik geloof nooit..' zei ze. Toen bleef Lena 'n heelen tijd wachten in de.vesti- 'bulc. Er werd gespeeld en gezongen. Een wat gillerig stemmetje trilde in do verte... Toen werd er geapplau disseerd. Anne Lena stond op heete kolen. Eindelijk, daar kwam iets. Een jonge meneer. Ze kende hem wel, oudsten zoon van mevrouw Van Staden. Net zoo oud als haar Jeannetta... Als heel kleine jongen had hij wel met Netje gespeeld. Had mevrouw hem eens bij haar gestuurd. En ook was Netje eens te spelen geweest bij mevrouw.... Als Lena daaraan dacht, werd zij iets geruster... Mevrouw kón haar, als ze precies wist waar 't om ging, hoe vreeselijk 't nu by hen geschapen stond, niet weigeren... Daar was de jonge meneer. In' smoking, met verlakte schoentjes. Wat verbaasd kijkend naar burgervrouwtje, F2U ILLE TON. tö. Verschrikt luisterde Hse eensklaps. De 6chej weerklonk door het huis. Kwam hij nu reeds? Met moeite ademhalend stond zij hij de tafel, zij hoor de zijn stem, die haastig een paar woorden met het meisje sprak, dat hem had opengedaan. Als een groute golf van smart en bitterheid ging de klank der zoo lang ontbeerde stem over haar hoen. Hilmar rukte de deur van haar kamer wijd open. „Ilse, waaroan ben je me niet tegemoet gekomen? Maar neen, mijn eerste woord zal -geen verwijt ïljn, jij lieve, booze Ilse!" Hij trok haar in zijn armen en bedekte haar gezicht met kussen. Zij duldde zijn liefkoozingen zonder een woord te zeggen, zonder ze ook te beantwoorden. Einde lijk liet hij haar los en trad een schrede van haar terug. Ilse zag hem ernstig-aan. Zij vond hem ver anderd, gezonder, bruingebrand, met schitterende oogen en lachenden-mond. Weder welde een grenzenlooze bitterheid in haar op. Met moeite bedwong zij zich. „Ben je niet erg moede van de lange reis, Hilmar? Wil je dadelijk wat eten?" „Koen ik wil niet dadelijk wat 'eten, eerst wü ik mijn vrouw eens aanzien," lachte hij. ,.Aan haar is niet veei te zien." „Vergeef me, als ik dat tegenspreek. 'Zij schijnt mij ze^r veranderd. Ik droomde van een Ilse in een wit kleed, met rozen in do ceintuur, de haren als een roodgouden heiligehkrans om -het hoofdje en daar vind ik een kleine, grijze vledermuis, glad kamd, zeer braaf en fatsoenlijk, die een manteltje breit en haar man onverschillig ontvangt. Hse, wat beteekent die comedie?" „Tk ?een comedie!" Hij legde zijn arm weer om baar schouders. „Zie mij 'e^ns aan. - Zoo Verheug jij je in 't geheel niet, liefste? Ik heb zoo zeer naar je verlangt, naar je liefde, Ilse. In al de zwoele, heete nachten op aee heb ik alleen aan jou gedacht. Ten slotte werd mijn verlangen te sterk en nu ben ik weer terug." „Ja, daar ben j* weer —'en nu zou je graag wil len. dat ik oen poosje weer eens was zooals vroeger, totdat het je lastig wordt, en je weer weggaat! Is het niet zoo?" „Neen zoo is het niet* Ilse. Dat is eens kun- dat op vrij laten avond ma nog wilde spreken. Nu her kende hij haar toch... „O. juffrouw De Berg... niet waarr..." Lena boog zien nederig voor jongen meneer, dien zy nog niet neeDlang geleden Gerard, zonder meer, bad noemd... „Asjeblieft ...Als uw ma een oogenblikje... een se- condetje..." „Ja", zei jonge meneer, tikje uit de hoogte, „mama heeft nu bezoek; kunt u mij niet zeggenr... Maar zij hield aan. Hoé ze durfde, na al die bezwa ren... Ze kon 't zich later niet voorstellen. Maar ze dacht aan dat ccne: morgen om tien uur. Faillisse ment... Alles verloren... 't Moest... Er-op of er-onder.... Jonge meneer was verlegen met de zaak. Wist niet, wal tc zeggen. Vrouwtje daar iu vestibule, was door mama altijd vriendeLyk behandeld. Ma had zoo dikwijls ver leid van Lena De Berg, die vroeger, bij grootma al. kamenier was geweest. Van het brave, ijverige vrouw tje. Jonge meneer herinnerde zich nu ook best van ue keeren, 't was toch al een poosje geleden dat ze met een van haar kinderen* was geweest Ma* heel vriendelijk met haar had zitten pralen... „Ja. ik weel heusch nieL.." zei jonge meneer, „wacht u maar even..." En weer duurde 't een langen tijd, voordat Lena iets merkte, erop duidend, dat men notitie nam van haar komst- Plots g'ng er een deur, dicht bij haar, open. En ze greep 2ich aan de deurknop vast van doodsschrik, meneer-zelf was 't. Lange, breedgeschouderde figuur, in frak en met witte das. Met zoo'n lintje vol blin kende ridderorden op het prachtige zwart van zijn rok. "Wit vest met gouden knoopjes. Hij plantte Jiel lorgnet op neuspunt en keek Lena driftig-verwonderd, nijaig-tro'.sch aan. „Wat hadl-je. vrouwtje?" vroeg hij, „wat beduidt dat gezanik hier aah de deur?... Mevrouw is niet te spreken. En mijn zoon vertelt mij, dat je... Enfin, wat is er?" Toen durfde ze niet. De woorden smoorden, hokten haar in de keel. Ze stamelde wat... Van groote zorgen... Van een ongeluk, dat hun overkomen was... Van verschrikkelijke tegen slagen... „O, een bedelpartij!" barstte meneer uit en hij werd kersrood van woede, „dat is toch 't toppunt van brutali teit... En nu heel gauw 't huis uit, of ik laat je oppakken. Allo, marschi..." De huisknecht was toegeschoten. „Als jij 't weer Svaagt", hoorde Lena meneer zeggen, „ons te storen voor bedelvolk, dat hier voor de deur komt, dan stuur ik je onmiddellijk weg, begrijp-je dat goedr..." „Zeker, meneer", zei Jan, „ik dacht, ziet u, ik meen de..." Maar meneer was al op weg naar de visite. ,,'t Is kras I" zei meneer nog, in de breede hooge gang voortloopend. „Allo. vort!" snauwde Jan, woedend, dat vrouwtje van wie hij gedacht had dat ze een wit-voetje bij mevrouw had; hem een "uitbrander bezorgde, „en gauw wat!" 't Scheelde maar een haartje, of de zware hAiis- ddür was Lena tegen de hielen gestaakt „,En zij vloog, z.e rende over de avondstraat, 't Liep naar negen uur. Éérst had Lena gesnikt over wat ze in de vestibule bij mevrouw Van Staden had moeten verduren. Maar het schrijnen van de smart verminderde gauw. Ze verwonderde er zich zelve over, dat^ ze zich zoo weinig ervan aantrok. Maar alles werd, in haar. overheersent door de gedachte: we moeten gered wor den, 't moet!.... De gekste, de dolste invallen kwamen, in haar op. Voordat zij er zelve besef van had, was ze ergens ingeloopen, waar getelefoneerd kon worden. Of de men schen haar konden hooren, was haar nu onverschillig Ze zou den advokaat opschellen. Die het faillissement zo'u aanvragen, morgen tien uur. Het kantoor was dicht. Maar z'n particulier adres. Ze durfde nu alles, kon haar niets meer schelen. Meneer was thuis. En zij praatte snel, rad, wild, Smee- kend ,overredend... Als meneer morgen vroeg honderd gulden had?... In mindering?..,. Of 't dan nog een week, misschien iets langer, tijd had? „Nou. dat 's goed" zei advokaat, toch kassian gevoe lend met zwoegend-worstelende menschjes. „Laat je man dan morgen-middag even op m'n kantoor komen praten. Maar aenk er om, vóór tienen, hé?" „Jawel, .meneer, zeker! Dank Ut Hartelijk bedankt!' Weer stond ze op straat. 11 En Lena De Berg besefde toen, dat 't nu zaak was om er gewoon, kalm uit te zien. Héél gewoon... Ze'had tot tien uur tijd. Dam sloot de oude heer Stevens, de winkelier in goud- en zilverwerk, die geleverd had het cadeau dat mevrouw Van Staden haar bij d'r tróuwen had geschonken, bij wien zij dikwijls voor de ohde en de jonge mevrouw dingen op zicht had gehaald, allerlei boodschappen gedaan. Dan sloot meneer Stevens, dien zij al over do twjntig jaar kende, z'n winkel. En ging hij een lUchtje scheppen, 'n biertje ergens drinken: was klokslag elf weer terug. Z'n vrouw was een suf fig mensclije. Daar kon-ie niet mee spreken. Stevens!, dat was het eenige. Alles in Lena dr denkvermogen concentreerde zich 'op dien gelukkigen inval. 'Zij over legde, rustig, heel bedaard voortstappend, wat ze hem zoU vertellen. Ze fantaseerde een lang, kunstig-ineenger upe: gebeuren» ir.anr het zal zich niet weer herhalen. Ik lied een sterke werk koor Is toen hinderde mij allee. Alles kweldfc mij, wat anders mijn geluk was zelfs je zoete liefde. Ik moest het met mij zelf eens worden in de ec-nzaomheid, eerst rustig en gezond worden- Nu kan ik je alles ophelderen. Als ik dan weer 'eens wat voortbreng en de eenzaam heid noodig heb dan zul je dat begrijpen en niet euvel duiden." „Neen ik zal het niet euvel duiden. Begin je nu misschien aan het tweede deel van je- boek? Ook de zielsgeschiedenis der vrouw van dien „gemar- telden kunstenaar" Zou dat niet een dankbaar the ma zi.in? Hoe zij zich nu gedraagt, hoe zij het ver droeg, met hot gevoel te leven, dat zij zich aan haar man heeft opgedrongen, hem tegen zich inge nomen te hebben met haai- tactlooze liefde. Zij kon niet vórder spreken, want de met mopite vastgehouden onverschilligheid wilde haar reeds In de eerste oogenblikken gaan verlaten. Hij zag haar opmerkzaam aan. „Wat beteekent dat, Ilse?" Zij haalde tb» schouders op. Haar fijnp neusvleu gels trilden. De donkere wimpers lagen als schadu wen ov»r haar bleeke wangen. „IIsp! Jq hebt mijn boek geheel verkeerd be grepen." „Ik heb het maar al te goed begrepen."' „Als je meent, dat ik je heb willen kwetsen, dan dwaal je dat lag ver van mij. Overeenkomsten met wat men zelf beleefd heeft vindt men altijd. Ieder goed boek is een stuk zielsgeschiedenis van den auteur. Maar het zijn toch steeds slechts vluchtige gevoelens, in den breede uitgewerkt, een voudig uitgesproken klinkt dat natuurlijk veel schpr per." „Ja, dat doet het!" „Al die kleine ergernissen zijn reeds lang afge daan, m°t het verschijnen van het boek'verdwenen. Ik ben daar voor altijd vrij van." „Dat verheugt mij voor jou." „Desjo laatste reis moeet alleen de ;proef op de som zijn, of ik volkomen gezond was, of ik weer naar mijn vrouw verlangde. En toen yond ik, dat ik zonder haar niet 'meer leven kan, dat zij on danks neen, juist door de kleine 'onaangenaam heden, die zij mij onwetend bereidde, juist een deel van mij is geworden, dat zij met mijn leyen en schrijven onafscheidelijk verbenden is en altijd zijn zal. Ilse, wilde je slechts begrijpen rboeveel ik aan je tQ danken heb! Want ook datgene, waarmede je mij plaagde, lieve kleine ziel, dat is nu een kunst werk geworden! Voel je met mij de bevrijding, de vlochten verhaal, waarin mevrohw Van Staden en een zilveren bruiloft voorkwam...! Een prachtig verhaal. Stevens zou geen argwaan heb ben. 't Was Lena, of nu een ander in haar dacht en gevoelde. Een, die niet opzag tegen bedrog en mis leiding Ze had slechts één doel: de redding. Het, ai was 't dan maar voor het moment, afwenden van 't faillissement.. „Hé. Lena!" riep de oude Slevens uit, dien avond, toen zij zijn magazijnlje binnentrad, terwijl hij juist aanstalten maakte om te gaan sluiten, 5;jij nog zoo laat! Wel, kind, dat 's een aardige verrassing!Kom binnen, mijn vrouw zal ook blij zijn, je weer eens te zien I" En het brave, oudcrwetsche, schrale mannetje keek haar van boven 2?n gouden brilletje aan, met zijn vriendelijke, eerlijke oogen. Op dat moment voelae Lena heelemaa! niets van het lage. om den ouden vriend te gaan oplichten. Zij over dacht slechts Haar verhaal... Meneer Stevens gaf er dien avond z'n luchtje-schep pen aan. 't Was over half twaalf, toen Lena vertrok. Met een collectie doosjes bij zich, waarin allerlei mooie, kost bare dingen, haar „op zicht" meegegeven, in verband met mevrouw Van Staden's edelmoedige plannen, waar van Lena verteld had... „Die is toch maar in den pas bij de familie", zei meneer Stevens nog tegen z'n zoetelijk-induüend vrouw tje. ..Maar zij "verdient het ook. Lena is altijd een braaf, ordentelijk mensch geweest!" voegde hij erbij. En hij geeuwde, verlangend naar z'n bed. Toch blij over de mooie bef :elling, hem, in slrikt-geheïm, namens mevrouw Van Staden door Lena, dien avond, gedaan- Van de 'behandeling der strafzaak, waarin Lena De Berg terechtstond wegens verduistering der voorwerpen, haar door Stevens „op zicht" verstrekt op grond van het „samenweefsel van verdichtsels" hem op de mouw gespeld, en waarbij het O. M., toch nog verzachtende omstandigheden in aanmerking nemend, anderhalf jaar vorderde, staat mij het scherpst voor den geest de droef heid,de verbaasde smart op het eerlijk-goedige ge zicht van den bedrogen goudsmid, toen die als ge tuige zijne verklaring moest afleggen. Het element van verduistering was er, gansch af gescheiden van de leugens waarmee Lena. om faillisse ment tegen te houden, de preciosa had los weten te krijgen. Maar zóó scherp herinner ik mij nog de warme overtuiging, waarmee braaf oud-mannetje ant woordde op de vraag, of hij indien Lena hem zon der meer, voorwerpen van waarde op zicht had ge vraagd. die zou gegeven 'hebben. „WaarSchtig wel. edelachtbare!" zei meneer Stevens, „wis en zeker, hoor!" En hij schudde 't hoofd. Het gebeurde gihg hem te hoog. En' een der rechtere glim- ichte met iets weemoedig-medelijdends over de naïeve- teit van bejaarde getuige. Bij wiens verschijning vóór de edelachtbare heeren de beklaagde haar zakdoek tegen de oogen had gedrukt. Terwijl siddering van' schaamte ring door figuur van vrouwtje ,wier pogen om het ijselijke tegen te houden, toch vruchteloos was geweest— MAITRE CORBEAU. Eerste Kamer. Den Haag, 17 Juni 1915. 't Is gegaan, zooals ieder verwachtte. Het eeds-ont- werp is door den Senaat bij „zuivere" partij-stemming verworpen: van de veertig aanwezige leden waren drie- en-twintig Rechtsehen, dus: tegen-stemmers. Minister Ort heeft beseffend, dat 't hier een hope- loozen kamp gold toch nog gedaan wat hij kon om de zaak te redden. Z.Exc. stelde op den voorgrond, dat geheeld afschaffing van den eed strijden zou met het „algemeen religieus karakter" van ons volk,/ Wat men hier wilde, is: eedsplicht voor ieder, met vrij heid voor gemoedsbezwaren, terwijl .de rechter dan do eerlijkheid der bedoeling van den man, die vrij- terslelling der geloovigen is geen sprake, allen staan laak daagelijks „psychologischen kijk vordert. Van ach- tersetlling der geloovigen is geen sprake: allen staan volmaakt gelijk, mits zy 't slechts eerlijk meenen. De Staat wil hier slechts „voor godsdienstige gemoedsbe zwaren uit den weg gaan". Minister Ort citeerde nog de woorden, waarmee minister Heemskerk bij de Algemeene Beschouwingen over de Slaatsbegrooting voor 1910, de gedachte, in dit voorstel belichaamd, in den Senaat verdedigde. Juist op grond van het bestaan van den Godsvrede zei de minister kwamen we me! dit voorstel tot U. Zóó vaak heeft de Eerste Kamer 's lands belang gesteld 'boven persoonlijke overtuiging. Zij doe 't ook nu, teneinde den onhouabaren, redde- loozen, anarchistischen toestand, na het arrest van den Hoogen Raad ingetreden te doen eindigen. 't Heeft niet mogen baten. Dr. Kuyper bleef op z'n stuk staan: 't is nu ritet de tijd om deze 'kwestie op te lossen. De minister had de hand, hem in de Tweede Kamer door Rechts gereikt, door overneming van het bekende amendement moeten aanvaarden. De hee ren Heemskerk én Malefijt Jr, mogen het ontwerp ver dedigd hebben: „Zij zijn nog niet de anti-revolutionnaire partij!" riep dr. Kuyper uit „L'Efat, c'est moil" zei Lodewijk XIV eens... verlossing die daarin ligt?" „Dat boek is geen kunstwerk!" zeide 'zij donker. „Dat boek is ziek." „Het is de geschiedenis van een zielsziekte, als je wilt, in kunstvorm gebracht» jij kleine haarkloof- ster. Overigens heelt de zaak ook een niet on aardig materieel gevolg. Mijn uitgever zond mij aanzienlijke sommen. Wij zuiden daarvoor op -reis gaan, waarheen je maar wilt. Wij met z'n tweeën, zoodra het warmer wordt de bergen in. Of heb je lust tot rijden? Dan koop ik spaarden en een paarlenoer met briljanlenslot voor dit mooie witte halsje, dat vandaag :zo'o' gevangen zit in het grijze nonnenkleed, jij kleine heilige!" Hij boog baar boofd terug en kuste haar op dien hals. Heftig maakte zij zich los. Het bloed steeg haar naar de wangen. „Ik wil geen geschenken van dat geld!" stiet zij uit. „Hoor je nooit nimmer. Meen je, dat ie mijn smarten betalen kunt? Je weet niet, wat je mij met dat boek hebt aangedaan." Hij fronste het voorhoofd. „Je bent vreemd, -Ilse. Wat zegt Meringer dan van het boek?" „Hij deelt mijn meening, wel is waar ontzegt hij het niet alle kunstwaarde „Zeer vriendelijk!" wierp Hilmar daartusscben. „Maar hij zegt ook, dat de kunst verlossend en bevrijdend /moet werken, niet ziek mag maken." „Dat boek heeft mij verlost en bevrijd," hield hij vol. „Maar anderen niet. Je geeft geen verlossing! Hoe zou je ook? Hoe kan het ooit weer in orde ko men als een man zooiets ondervonden heeft?" „Ik heb je toch reeds gezegd, Ilse, dat ik je dankbaar ben voor alles „Nu, misschien kom 'ik ook nog eens zoo ver, maar voorloopig sta ik nog niet-op dat standpunt." Zij zag treurig voor zich uit. „Er is bij mij te veel verstoord." „Laat mij dat weer opbouwen," verzocht bij. „Wat ziek is kan gezond worden, maar het-gestor vene wordt niet meer levend. Maar waarom daar over te spreken? Mij doet het te veel pijn, jou ergert het wellicht weer en helpen doet het niet." „Wat hindert het of ik mij erger! Ik had gehoopt je anders terug te vinjdén, Ilse.... Je ben mij tame lijk vreemd geworden. 'Ik -meet mij langzaam aan de verandering leeren aanpassen." „Ik geloof dat wij elkander innerlijk steeds vreemc gebleven zijn, anders had dat alles niet kunnen ge beuren." „Dan wallen wij trachten elkander te leeren ken- Zwijoen we er verder over. De „toestand van anar chie" auurt voort. Wat, In de gegeven omstandigheden de Regeering doen zal om er verbetering in "te bren gen: men kan cr slechts naar gissen. In normale tijds omstandigheden zou het heden gevallen votum der Eerste Kamer een ontwerp afwijzend, door alle leden van het Kabinet ceteekcnd, allicht zeer ernstige ge volgen na zich hebben gesleept. Thans behoeft niemand een crisis te duchten. Maar wat, voor de Eerste Kamer het zoovcclste votum, in korte tijdsperiode de Regeering een échec berokkenend, zal wezen: de toe komst moet 't leeren. Na de pauze toen de tribunes vrijwel verlaten waren geworden beloofde minister Treub den heer Van Nierop overweging eener wijziging van art 13 Inkomstenbelasting, teneinde meer gelijkmatigheid %-an berekening over kalender- of boekjaar voor tantièmes en voor dividenden van naamioozc vennootschappen te hereiken. Waarna mr. Aalberse werd binnengeleid om zijn ontwerp tot bestrijding der oneerlijke concurrentie in de Eerste Kamer te verdedigen. Zijn ontwerp is er met vlag en wimpel doorgegaan. De tegenstand van den heer Laan was een zeer-zachtaardige. Hij maakte eene vergelijking met de „keureu" uit vroeger eeuwen, toen de Overheid ook door allerlei straffen en verbods bepalingen in alles poogde te voorzien. Waartegen de heer Aalberse inbracht, aal de keuren tegen concurrentie tgcricht waren, terwijl zijn ontwerp oneerlijke mededin ging' wil tegengaan. Morgen, Vrijdag. o.a. het JPaus-ontwerp". Mr. ANTONIO. r. Voortdurend oen gelijkmatig prima product te kunnen afleveren, dat is voorzeker het ideaal van den kpasmaker. Een product, waarvan de kaashan delaar d r goede eigenschappen heeft leören ken nen, dat hij vertrouwt, hetgeen bij graag koopt! 't Is een feit, dat nog veie kaasmakers, die op de boerderij hét bedrijf uitoefenen, nog verre van dat toch ook door hen begeerde deel verwijderd zijn. In het belangrijkste gedeelte van het kaasseizoen, tevens den moeilijks ten tijd kunnen de kaasmark ten daarvan getuigen. De ervaring in de praktijk opgedaan in de ruim 14 jaren, gedurende, welke ik ruimschoots in de gelegenheid was om de oor zaken van kaasgebrekfn na te gaan, geven mij de vrijmoedigheid tot de uitspraak, dat bet maken van een minderwaardig product in heel veel gevallen eigen schuld is of te wijten is aan gebrek aan de noodige theoretische kennis van het vak. In elk ge val is er dus verbetering mogelijk. Gaarne geef ik toe, dat voor het maken van kaas van zeer fijne kwaliteit bijzondere niet juist aan te geven omstan digheden, welke de bereider niet in zijn macht heeft moeten medewerken. Een kaasmaker, die een afwijkend product maakt, moet beginnen met zich goed in te prenten, dat er een oorzaak is, welke wellicht opgespoord en weg genomen kan worden, en vooral niet trachten zich zeiven vrij te doen uitgaap door de schuld te schui ven op zijn land of op zijn koeien. Die zwakke menschelijke eigenschap openbaart zich zoo dik wijls; het is merkwaardig, dat een veehouder, wan neer hij zelf kaast en een slecht product maakt, gauw geneigd is te denken aan don invloed van een „verkeerde" koe, terwijl hij, leverancier aan een kaasfabriek geworden, ophoudt met zijne koeien op een lichtvaardige wijze te beschuldigen, en meer neiging gevoelt tot de opvatting, ,dat de oorzaak van de bedrijfsstoring in den gang van zaken in de fa briek gezocht moet worden. Al jaren geleden wees Wouter Sluis bij zijne voordrachten zijn vakgenoo- ten op het feit, dat het maken van goede kaas geen geluk is, 'doch een wetenschap, die beoefend moet worden en dat zij de oorzaken der gebreken moesten opsporen. In denzelfden geest schreef P. Cz. Boekei, destijds kaasboer in do Wieringerwaard, die het gebruik der lange wei en zijn systeem van kaasmaken invoerde, in zijn handleiding voor kaas bereiding van 1837. Het. is mijn doel in eenige achtereenvolgende ar tikeltjes op de fouten cn verzuimen te wijzen, die de kaasmaker menigmaal begaat, en op andere za ken. welke hem bij de kaasmakerij tot nut zijn of schaden. Hij kan zijn bedrijf zoo inrichten, dat de zooveel geld en verdriet kostende gebreken over het algemeen worden voorkomen en indien er dan toch eens een bedrijfsstoornis optreedt, zal de oor zaak gemakkelijker en spoediger gevonden en weg genomen kunnen worden. A. Het melk- cn kaasgereedschan. We zullen nu eens hot gereedschap beschou wen, zooals het in goed gereinigden toestand voor hut gebruik gereed ligt. Toch vallen er dikwijls zeer gegronde aanmerkingen op te maken, welke niet do boenster, doch-de eigenaar zich heeft aan nen," bad hij. Hij greep haar hand, 'zij week terug, niet on vriendelijk, maar ioo koel afwijzend, dat bij haar hand weer losliet en zich mei een zucht afwendde. üilmar'8 geheime hoop, dat Use's stemming van voorbijgaanden aard zou zijn, werd niet vervuld. Zij bleef eren koel als op den eersten dag. Nooit ging zij ongeroepen in zijn kamer zitten, verzocht nooit tiaar gezelschap te houden. Hij had rust bij zijn werk, volstrekte rust uiterlijke en inner lijke rust. Zij vroeg "hem niet wat hij schreef, en wanneer hij daarover begon, luisterde zij geduldig toe, maar vroeg niets. Over haar wezen lag een. grauwe sluier van somberheid. Zelfs de woning scheen hem veranderd.Alles was helder, In de puntjes, netjes; maar koud en huive rig voelde hij zich in de kamers en aan den disch, waarop nu geen bloemen prijkten. Hij-verlangde nu naar die hartstochtelijke liefde, die hem hier eens omgeven had, naar de frissche, heerlijke bloemen geuren, en do teederheid van voorhoen! Herhaaldelijk schreef hij Meringer, om 'toch te komen, maar ontving steeds een ontwijkend ant woord. Ilse kon of wilde hem geen opheldering ten opzichte van Meringer's gedrag geven. Zij ontweek elk gesprek daarover. „Dan zal ik den vosiin zijn hol opzoeken," meen de Hilmar op zekeren morgen. 1 Ilse zag hem verschrikt aan; maar zij zei niets en wendde kleurend het hoofd af. Dat viel Hilmar op, en bij besloot nog dienzelf den middag te gaan. Meer dan een uur lang reed hij met de electri- sche tram tot het verste noorden van Berlijn, be steeg heftig ademhalend op vier trappen en klop te aan. „Binnen!" r iep Meringer's diepe stem. „Ieder ls welkom, in het bijzonder de postbode met een post wissel." „Die ben ik nu wel niet, maar als je geld noodig hebt „Dank je dank je!" Meringer stond van zijn stoel achter de schrijftafel op en stak Hilmar de hand toe naar het deaen voorkwam, met niet bij zonder groote vreugde over het terugzien, eerder wat verschrikt en onaangenaam verrast." „Maak het je gemakkelijk, Hilmar." Meringer wees op den eenigen leunstoel, die zeker -betere dagen gekend had. „Stoor ik je in je werk?" vroeg Hilmar. „Neen neen." Meringer schoof de -papieren bij elkaar. „Wat ik daar opkladde, is niet de moeite

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1915 | | pagina 5