Schager Courant.
TWEEDE BLAD.
Le Petit Christ.
FEUILLETON.
EEN OFFER.
Schetsen uit de RechtzaaL
ZATERDAG 14 AUGUSTUS 1915.
58ste Jaargang No. 5642.
door
ALB. v. WAASDIJK.
Le petit Christ noemden hem de bewoners van de
Kue Constante, omdat hij zooveel gelijkenis toonde
met den Christus, dien zij kenden van prentjes en
uit de kerken. Zooals le petit Christ eiken dag voor het
raam zat, droomurig luisterend naar het verre ru
moer dat opsteeg uit de stralen van de stad Parijs, zoo
moest Christus er uitgezien hebben toen hij luisteren
ging maa r de predikers in Ka naam. En voor dat altijjd!
stille, gedweeë luister-gezicht want nooit zagen ze
meer als ze het raami passeerden hadden de vrou
wen eane geheimzinnige voreering opgeval. Ze spra
ken over ie petit Christ als over een heilige, die, wach
tend op eetn toeken, wonderen doen zou, on als de
schemer over hel straatje sluierde, sloegen ze een kruis
of prevelden een gebed aan hun rozenkrans:
Zelfs l'abbé Laurent tod zijln armenbezoek uitgestrekt
tot de Rue Conslahce, om baar le petit Christ to
zien. Ook hij had van het Christus-gezicht gehoord en
hoe Ninette, die bij; hem werkte, eiken avond wachtte
tot het geheel donker was, wanneer zij de straat in
ging, omdat le petit Christ; haar eens had aangekeken
niet oogen zoo groot en zoo vreemd. Den volgenden
dag tod zij l'abbé Laurent gebiecht dat ze haar moe
der geslagen had in een driftige bui, maar dat le
petit Christ het gezien moest hebben, o, zeker, alles
wat er gezondigd werd in de donkere huizon van de
Rue Constance moest hij zien. L'abbé zou zich zelf
kunnen overtuigen, als hiii maar eens komen wou:
Toen had hij zich door Ninette het raam laten aan
wijzen, waarachter le petit Christ te staren en te luiste
ren zak Vriendelijk knikte de eerwaardige grijze priester
kop tegen den bleeken jongen, die hem aankoek met
zijn* water-blauwe oogen vol mysterie.
L'abbé Laurent stond een oogenblik versteld, want
alles wat hij zag van >La petit Christ waren slechts zijn
oogen, die schenen uit te vloeien in de zijne, oogen.
die spieken konden van een hunkerend verlangen naar
het onbekende. Ninette mierklbe het en maakle een téé-
ken des kraises, terwijl l'abbé de armelijke woning
binnentrad. Le petit tihrisit tod het hoofd niet om
gewend tom l'abbé de kamer inkwam, zoodat dleze
zijn stoei tegenover hem aart (het raam moest zetten.
Nu eerst zag hij! Idajt le petit Cjhrist lam, was, zij'n boe
nen en armen hingen slap heer langs, den stoel en het
lichaam was moe ingezakt. Alleen zijn gezicht leefde,
een gezicht zooals ook Üe Christus moest gehad hebben.
„Kijk me eens aan, m'n jongen, ik ben l'abbé
Laurent I"
Langzaam richtten zich de oogen van le petit Christ!
op die van den abbé en weer trof hem die blik van
gedweeë verwachting.
„L'abbé Laurent?... l'abbé...?... wat is dat, een abbé. f"
„Heeft men je nooit verteld, m'n jongen dat God
in dan hemel en op aarde afgezanten heeft, die smar
ten lenigen, en zonden vergeven in Zijn heiligen naam?...
Heeft men je nooit verteld dat hier en ginds en overal
in de straten van Parijs gestreden wordt tegen jde
zonden? Welnu wij helpen de zwakken die zonden
te overwinnen en brengen ze nader tot hunnen God!"
,.Is u geweest in de straten van Parijs, abbé Lau
rent?..."
„Ja. m'n jongen.."
En hebt u gezien de paleizen van goud en de
torens van zilver, hebt u gezien de zwarte paarden
en keizers én koningen... Hebt u die werkelijk gezien,
abbé Laurent?... Hebt u gehoord de muziek uit tronn
petten en het gezang van idie mooie dames, ginds' in idei
straten van Parijts?'
„Maar m'n jongen, slechts wereldsche zaken"...
„O, zeg me, abbé Lajunient, hebt u gezien dé groene
velden <en de bosschen met wel duizend boomen?...
Hebt u gehoord d)e vogels en de beesten... hebt u )de
beesten gezien?... Mariette zegt dat ze bang is van
een kon., hebt u wel eöns een koe gezien, abbé Lau
rent?"...
nWel zekér, m'n bestel Jongen, maar -waarom doe je
mij zulke gekke vragen, ieder menSch heeft toch wel
eens hm koe gezien en een veld en eén bosch.'*
„Ei niet, abbé Laurent. nooit 3reb ik meer gezien
don de Rue Constant», omdat ik niet gaan kan zooals
de menschen, zooals Mariette"...
Le petit Grist had hel bleeke gericht met de nu stra
lende oogen tegen de ruit gedrukt om zoo ver moge
lijk te kunnen zien in de straat, maar zijn Wik, welke
verlangde en smeekte om óók eenmaal te zien wat
Mariette gerieu had, ontmoette slechts een armelijke
5.
Kurt zag onbehaaglijk voor zich luit. „Je weet
niet, hoe brandend de geldnood voor mij is, Ilse!
'fc Moet'gebeuren."
„Het zal nooit gebeuren, 'dat vaders boeken in
vreemde handen komen," *zeide het jonge meisje
vast: „Schrijf 'vandaag nog aan mijn voogd. Hij
moet de bibliotheek voor mij koopen. 'Dat zij dan
{da vroeger aan Irlma 'toebelhootjt, spreekt van
zelf. Maar de smart, dat jij, haar man, zulk een
offer van haar hebt kunnen -verlangen, wordt er
niet door goedgemaakt. Dat'weet ik zeker."
Zwijgend reden zij verder. Kurt zag Ilse dikwijl9
van'terzijde aan. Een kleine rimpel'trok de wenk
brauwen samen. De woeke 'mond bleef opeenge -
klemd.
„Ben je 'boos op mij, Ilse?" vroeg 'hij.
„Boos? Neen... ja, eigenlijk toch -'wel!"
„Wees weer goed, lieve Ilse ik kan het niet
verdragen dat Je boos op mij zijti"
Hij dropg zijn paard dicht naast haar en legde zijn
li and 'op haar kleine vuist in den leeren hand -
Bchoen.
„Irma mag 'wat mij betreft haar boeken behou
den.... Ik zal een anderen uitweg 'zien te vinden."'
Ilse's oogen straalden. „Ja, zoo is het nog veel
mooier, dan dat ik ze haar eerst nog weer moest
oadeau geven." Zij drukte "haar zwager hartelijk de
hand. „Het is heel lief van je, Kurt, en...."'zij aar
zelde even „kan 'je van mijn voogd geen geld
krijgen toe alsjeblieft!" f
Hij schudde het hoofd. „Neen de zekerheid die
ik kan geven, is te gering. Jou wil ik geen offer
opleggen, Use nooit!"
Zij zag hem verbaasd aan. De hartstochtelijke
toon, de warme blik zijner oogen maakte haar be
vangen. Maar dadelijk daarna schudde 'zij dat on
behaaglijke gevoel weer van 'zich af.
„Hier kunnen wij wel gaüoppeeren. Ik zie de hee-
ren reeds .vlug, wij mogen hen niet laten wach
ten."
De beer en "van *hei jachtgezelschap waren reeds
voltallig bijeen: verscheidene officieren van het In
de stad 'in garnizoen ligsgende huzarneregiment, dïfe
de'jacht gearrangeerd hadden, en eenige 1 andherren
uit den omtrek, in roode rokken, met zwarte hoeden
en hooge rijlaarzen.
„Daar komt Geldem eindelijk, en nu zijn wij dus
voltallig," zeide de jagermeiester, ritmeester Von
Raven.
„God bewaar ons! Geldem brengt een dame me»!
huizenrij, een meedoogenloos brok steen ind scheové
deuren etn vensters.
Zóó bleef bij een oogenblik, toen vatte l'abbé zijn
hand,
„Heb je nooit een koe gezien, m'n jongen, maar
je vader en je moeder dn Mariette, nemen die je
nooit mee?"
„Nooit, abbé Laurent maar Mariette heeft beloofd
dat' ze me dragen zal door jde straten van Parijs, als
ze groot en sterk is"..
„Is dat je zusie. die Mariette?"
„Mariette is alles wgt ik heb, alles, want ze ver
telt me wat ze gezien heeft en wat ze gehoord heeft
en eiken dag heeft ze wat anders gezien en wat an
ders gehoord. Als ze haar bloemen verko.-.ht heef',
komt ze nair me toe.. Gisteren nog heeft ze wel lion
derd roaen gezien, wel honderd, abbé Laurent!'
„Zoo. m'n jongen, maar heeft Mariette je nooit ver
teld dat hierboven een God is die dat alles ges Glui
pen heeft, de velden, de bosschen en de bloemen en
de beesten..."
„Eu de koeien, abbé Laurent?"
„En de koeion, m'n jongen!"
„Kan men dien God zien, ginds, in Parijs? Hebt u
hem wel eens gezien, zou Mariette hem wel eens ge
zien hebben, abbé Laurent?"
„Ik heb God gerien, m'n jongen".
„Heeft God een kleed zooals u, en grijlae haren,
zooals u?"
„God. m'n jofngen. .woont hierboven in den hemel
en va!n daar uit ziet Hij neer op de menschen. Do
zondaars schenkt Hij genade en de brave menschen,
die gelooven Sin Zijn nvachl en heerlijkheid worden deel
achtig de eeuwige zaligheid... Daarom moet je bidden,
m'n jongen, Christus en de Heilige Moeder Gods, daar
om moet je gewillig dragen het leed dat Hiji je heeft
opgelegd, want het is Zijn Opperst afwil, en Zijn wil
geschiede. Samen zullen we -bidden, m'n zoo'n, opdat
Hij je de kracht schenke tot het ware geloof'.
„Zal ik dan zien. de velden, de bosschen en de stra
ten, abbé Laurent, zal ik dan hooren de muziek uit
trompetten en het gezang van mooie dames zal ik
dan zien paleizen van goud en torens van zilver, zal
ik dan zien de zwarte paarden, de keizers en konin
gen^ zal ik dan zien ae bloemen en de koeien, o.
vooral de koeien, abbé Laurent, zal ik dan zien de
koeien? Hoe lang zou het nog duren eer Mariette
groot en sterk is om me te dragen door de straten
van Parijs?"
„Méér dan dit alles zult ge zien. m'n jongen, ock
het Eeuwige Licht.."
„Oók hot Eeuwige Licht, abbé Laurent?... toe. laten
we dan bidden?"...
Nadat l'abbé Laurent afscheid genomen had van le
petit Christ, voelde hij zich als een, wiens verwach
ting de bodem was ingeslagen. In plaats van een jongen
man, smachtend naar een opwekkend woord des llee-
ren, haldi hij gewonden oein ventje met een ziekelijke
femlazie van zijln stad Pairijs, ontstaan door de vertel
seltjes van het bloem enverkoopslertje Mariette.. Hij
voelde dat het kind meer bereikt tod met hare opge
smukte verhalen over gouden paleizen en zilveren to
rens, dan hij, de abbé Laurent, met zijn gebeden. Le
petit Christ kende er ook niet een van. Hij had zc hém
moeten voorzeggen en telkens tod de jongen naar bui
ten gekeken en gevraagd of hij ook zien zou de Heilige
Maagd Maria in het Eeuwige Lacht Marietlo, mei haar
kinderstem.in etj e en schitterende oogjes verhalend van
bosschen etn vogels, had den eenzame meer verkwikt
dan hij, die niets anders had weten te zesgen dan dorre
woorden over zijn eigen mysterie... L abbé Laurent
was ontevreden over zichzelf en de gedachte kwam bij
hem op, dat, wanneer hij le petit Christ liet zien de
straten van Parijs, wanneer hij hem liet zien dat er
niet waren paleizen van goud en torens van zilver,
maar dat er straten waren even donker als de Rup
Constance, en menschen even ongelukkig als le petit
Christ, en als hij hem daarna bracht in de kerk van
het Heilig Hart, en hem toonde de gouden bekeiifs
en zilveren pilaren, gewijd aan den dienst van Gold,
idat dan le petit Christ wellicht smeeken zou om te
'mogen blijven in dim heiligen Tempel en rijn zM
gansehélijk wijden aata. Iden Allerhoogste... Zouden Üe
beelden, fonkelend van diamanten, en paarldn. niet op
wegen tegen de velden en koeien van de kleine Ma
riette? De ziel van le pelit Christ was nog rein, i
niet bevlekt door de zonden van |de stad Parijs, en 1'a
Laurent vond1 hét zijn plicht die vlekkelooze ziel op
te kweeken, «in devote verwachting op het leven hier
namaals. Echter zou Mariette hem in den weg staan
bij zijn liefdewerk, Mariette die vertellen kon van de
straten en de paleizen, die le petit Christ. onbewust
eenr verlangen had ingeblazen, zóó sterk dat het in
diens zwakke hersens bijna tot waanzin geworden was.
Zij zou hen samen willen, vergezellen op hun tocht
door Parijs en ze zou langzaam, heel langzaam willen
rijden over den Boulevard des Italiens en door de
Rue Rivolï en zij zou willen gaan naar het Bois de
Boulogne. Dan zou le petit Christ tóch zien wat i'abbé
Laurent verderfelijk noemde, want tegen Mariette, dat
wist hij wel, moest hij het afleggen, zooals hij het
afgelegd had tegen den tintelenden Levenslust die straal
de uit de oogen van le petit Christ, óók de oogün van
Zijn vrouw? Ik wist niet,'dat zij kon rijden."
„Dat kan zij ook 'niet. Die mevrouw Geldem is
een eerste soort blauwkous. Het is zijn "kleine
schoonzuster, een lief meisje."
„Dus toch weer een dame mee 't veld in," struin
de ritmeester von Enkevort. „Het was zoo mooi,
zonder dat „eeuwig vrouwelijke" bij onze jachtpar
tijen! Zonder dames gaat het niet in het leven,
dat is waar maar op jacht zijn zij een last."
„Zoo is het," bevestigde Iuitfenant von Ortzin, een
knappe, jonge huzarenofficier met fijnbesneden ge
laat, energieken mond en dikken, blonden knevel.
„Of zij rijden als do duivel, altijd voorbij den ja-
germeestpx, omdat het paard -ben onmiddellijk de
baas is óf zij verongelukken bij den eersten grep
pel.'Het is een krankzinnigheid van Geldem, dat hij
Juffrouw Hanstein meebrengt"
„Is u dat werkelijk zoo onaangenaam, beste Ort
zin?" plaagde een kameraad. „U is den laatsten tijd
bedenkelijk veel -op Glbckenburg geweest."
„Zij 'kan niet behoorlijk rijden zij zou een
ongeluk kunnen krijgen," antwoordde -de Jonge of
ficier zacht „Daarom rijd'ik vandaag ook niet als
de vos."
„O zoo...." De ritmeester lachte- „Veel succes!
De nieuwe Tegimentsdame bevalt ons best -een
aantrekkelijk, klein persoontje! Maar ik geloof, 'dat
Geldern met Argusoogen op den schat past."
Mijnheer von Ortzin voelde zich 'onaangenaam ge
troffen. „Uw combinaties zijn-wat vroeg, ritmeester.
Overigens is mijnheer von Geldern niet de voogd
van juffrouw -Hanstein."
j.Neen slechts een zeer galante 'zwager."
De eigenaardige nadruk, waarop dit,'gezegd werd,
viel Ortzin op. „Wat moet dat beteékenen?"
De' ritmeester'haalde de schouders op. „Let zelf
maar eens op hem," antwoordde hij'kort.
Mijnheer von Ortzin zette'zijn paard in galop en
reed de 'aankomenden tegemoet. Hij groette stijf.
Da aanduidingen van den ritmeester hadden hem
ontstemd.
Ilse glimlachte verlegen 'tegen hem. „U zult wel
boos zijn, dat ik meegekomen ben," zeide'zij zacht.
„U boudt niet van dames op de jacht; maar ik had
daar 'zoo ontzettend veel lust in, én Hexe houdt
zich heel goed."
Zijn tegenzin verdween voor den lieven blik harer
oogen. „Blijft u tenminste bij mij," verzocht hij.
„Mijn schoonzuster rijdt met mij," zeide von Gel
dern koel. -„Ik b«n tegenover mijn vrouw verant
woordelijk voor haar."
De jonge officier boog licht. „Zooals u wenscht."
Ilse zag hem een beetje bedroefd na, toen hij
spoedig daarop in lange galop, eenige paardlengteu
achter den jagermeester, hen voorbijsterr de. Zij
moest op verlangen van Geldern 'haar paard in
houden.
Mariette. Daarom besloot l'abbé Laurent onverwachts
te komen; met een gesloten rijtuig eu wanneer dé
schemer het licht overwonnen, had, zou hij hem bren
gen, vliegensvlug, naar de kerk van het Heilig Hart.
Het was nog niet geheel en al donker in ae Rue
Constance, loea l'abbé Laurent voor de tweede maal de
kamer binnctitrpAl waar lts peilt Christ leefde zijn le
ven van fantasie door de straten van Parijs, Het scheen
wel of do schoner die traag in de bedompte ruimte
hing, .gansch omhullen wou het bleeke lijaensgezicht,
maar uit de oogen kwam weer die licht-vloeiendo
glans van koortsig hongeren naar levenslust en 1c-
vensvreu nlo, die 1 abbé Laurent ook de eerste maal
zoo getroffen tod. Er sprak uit dien blik heel een
menscheuleed. zóó diepklagend en zóó weemoedig da
ook nu I'ibbé Laurent begrijpen kon waarm de \ro...e
vrouwen uit de Rue Constance geloofd--n da le i>eii.
Christ wonderen doen zou, als het toeken kwam. Zwij
gend knoopte l'abbé zijn wijde soutane dicht; da «rna
legde hij ae hand op het hoofd van le petit Ckrkti
„Ik b n het ,m'n jongen l'abbé Laurent".
„Is u gekomen om mijn gebed te verhooron dal ik
deed den Heiligen Antonius van Padua?"
„De Heilige Antonius heeft mij gezonde®, m'n Jon
gen. omdat ie geleerd hebt te bidden en te gclooven.
Ik kom je halen om: je te brengen nnnr hetgeen je
verlangt, naar het Eeuwige Lichf'
„Abbé Laurent?... eindelijk... eindelijk... o, loer me
een gebed waarin ik danken ton den Heiligen: An
tonius... leer me een gebed, abbé Laurent?"...
„Latër mi'tni jongen, nu moeten we weg!"
„Ik zr. I weggaan... hier uit de kamer cn zién... zien
wat er >s daarginds... waar Mariette geweest is!"...
„Kom hu mee en praat niet over Mariette .ik zal je
dragen."
„U is groot en sterk, ahbe Laurent. u kunt me dra
gen..."
„Noest .m'n jongen, zóó moet je 't niet opvatten,
ik zal je dragen tot in hét rijtuig."
„Een rijtuig, abbé Laurent?.... gaan we rijden door
-...r&f - Sr
niet slapen en de
de veldén...? Maar zullen de
koeien niet weggebracht rijn...
„We zullen zien."
Toen nam l'abbé Laurent het slappe lichaam van
le petit Christ in zijn stevige armen en droeg hem da
donkere kamér uit, naar het rijtuig. Hij was licht
als een Veertje, de jongen, zoodat l'abbé hem makkelijk
m den hoek van het rijtuig kon neerzetten; zelf nam hij
over hem plaats én trok het portier naar zich toe,
als vreesde hij 't gerucht
Zwijgend redén. ze door de achterbuurten van Parijs,
l'abbé Laurent, stü-bespiédend de zenuwtrekkingen op
het gelaat van lé petit GhrisL Het nieuwe dat zich aan
zijn blik voordeed ^ndére straten en andere huizen,
maar even armoedig als de Rue Constance, was nog te
eehtonig, zoodat hij zich, afgemat van het voortdurend
•naar buiten zien, (een oogenblik liet wegzakken in de
kussetns van het rijtuig, genietend vam dé ongewoon-
schokkende bewegingen. Eindelijk verbrak l'abbé Lau
rent het zwijgen.
„Hier ben jie nu in de straten van Parijs, waarnaar
je zoo verlangd hebf'.
,-,Neen, vérder nog... verder, abbé Laurent,. hier is
het donker als in dé Rue Constance, verder zullen wc
zien de paleizen en de torens".
„Ja. m n jongen, eten paleis en een toren, en we zul
len binnengaan om vergiffenis te smeeken voor onze
zonden, want het is een paleis van God..."
„En is ook de toren van God, abbé Laurent?"
„De toren?... natuurlijk, m'n jongen."
„Abbé Laurent... mijn hart klopt zoo... het klopt
zoo... Hoe lang zal het nog duren eer we komen in
het Eeuwige Lacht?"
„Doe je oogen maar dicht, m'n jongen, en als is je
zeg ze te openen, da® zal je zijn in het licht van dui
zenden kaarsen .gewijd aan den dienst van God, dan
zal de muziek ruischm door breede gewelven en wierook
branden op het altaar." I
„Neen, abbé Laurent, ik wil alleen maar zien wat Ma
riette gerien heeft en hooren wat Mariette gehoord heeft,
'k wil naar de boomen én de koeien en de vogels. of
naar de mooie da nies die zingen in de straten. Mariette!
heeft mie noodt verteld van een God, abbé Laurent, maar
van velden len bosschen, waarin ze gedwaald en ge
slapen' heeft Nu wil ik ook! slapen 3h een bosch en droo-
men van een koning."
„Maar m'n dwaze jongen, jé kunt niet alles tegelijk
willen, ie kunt biet tegelijk zijn in de bosschen en
velden ten in de straten, en jé vergeet dat Mariette
loepen kan en telken dag gaan ton waarheen ze wik
Jij bent ongelukkig ten. moet troost zoeken, ginds in
het naleis van God'
„Nu ben ik ook even gelukkig als Mariette, nu ik
ook alles zien zal, ik moet het zien, hoor je abbé
Laurent; want ik zou doodgaan als ik weter terug moest
naar mijn raam, zonder met mijn oogen gerien te
hebben, waarvan Mariette verteld heeft'
„Welnu, zie dan... Méér is er niets in Parijs... stra
ten, straten en huizen, gnoote vierkante huizen! WeJot
dan dat Mariette gelogen heeft, want er zijn geen pa
leizen Van goud en torens -van zilver ,er zijn geen ko
ningen en keizers. Zie dan, hier ben je in de straten van
Parijs! zie, hoe zo somber rijn als de Rue ConstaD.ce,
„Waarom toch? Wij komen zoo niet mee," zeide
zij ongeduldig.
„Toch weL laat mij daar 'maar voor zorgen. Ik
ken het terrein.-Wij buigen rechts af, dan "halen wij
hen in. Ik wil niet, dat je dadelijk midden in 'den
troep rijdt. De Hexe is dan 'niet gemakkelijk to
regeeren."
Do jonge officier, op wiens rag :'een vossenstaart
bengeld -, hield er een flinken'gang insteeds
lange galop over het door söooten, greppels en hok
ken doorsned n terrein, het bosch in.
Ilse geraakte bijna buiten adem'bij de snelle bo-
weging, maar'welk een gevoel! Zij had luide'kun
nen juichen van verrukking. Haar 'wangen gloei
den de kleine hoed "was door een diep afhangen
den tak ver uit baar voorhoofd geschoven zij
lette nergens op. Zij verbeelde zich zelfs niet eens
in, dat zij haar paard beheorsebte. Zij gaf het den
vrijen teugel 'en liet het loopon. Nu kwam er 'een
breede greppel
Bravo Ilse!"
Kurt bleef dicht'achter haar. Het jachtgezelschap
hadden zij bijna ingehaald. Ortzin keek meermalen
naar hen 'om.
Use bemerkte dit met 'eén geheime genoegdoe
ning.
Zij dreef baar paard "aan. Graag was zij Ehren-
bogen voorbijgestovpn.
Kurt scheen haar plan fce 'baden op hetzelfde
oogenblik spoorde, hij 'zijn paard aan.
„De jacht is vrljj"
Db jachtmeester bief zijn 'Zweep op. De ruiters
stormden hem voorbij op den vos toe, om hem den
staart te ontrukken.
„Wij 'moeten de ,hoek omrijden -links," com
mandeerde Kurt. f
E°n' gevelde boomstam versperde den weg.1
De Hexe werd schuw, maakte een'korten sprong
en steigerde een paar maal. Ilse schudde in het za
del ph vloog toen in een grooten boog ovqt den kop
van het paard op den grond. Zij/lag lang uitgA-
strekt op dAn rug, zonder zich te verroeren.
Dit was zoo -bliksemsnel gegaan, dat Kurt het
nauwelijks begreep.'Met een halfonderdrukten vloek
sprong hij 'van het paard, sloeg de teugels om een
boomstam en knielde naast'de gevallene neer.
„Use lieve'Use!"
Hij Jiiaf haar hoofd op. „Heb je je bezeerd?
Zeg om 's hemelswil wat!"
De hoefslag van 'de overige ruiters verdween in
de verte. Af 'en toe flikkerde nog een Toode of
blauwe rok tusscben do stammen..... Niemand had
iets van het ongeval 'bemerkt.
„Zij heeft slechts een onptadht...." Op het voor
hoofd van Kurt parelde bet'koude zweet.
Hij- zette zich op een boomstam, di© de "ongeluk
kige oorzaak van Ilso's val 'was geweest, en trok
hoe ze van grauwe steen zijln als in de Rue Constance, on
weet dat Mariette gedogen heeft!"
„Abbé Laurent..!"
„Gelogen, m'n jongen, alles gelogen, want er is niets
in die vervloekte straten van Parijs ,ais een dagelijks
opstijgende hoon aan dén ©enigen God! Zie links en zie
rechts, huize®..,, huizen waarin menschen leven In op
stand tegen don Verlosser!,.,. Marrite heefi gelogen,
altijd, gclógen!"
„Neen!... het klopt zoo, mijn hart, abbé Laurent,
het klopt zoo..."
„Miin hand zal ik -laten rusten op je hart, ra'n jon
gen, dan zal het bedaren. Sluit nu je oogen eu als je
ontwaakt, zal hot zijn in den glans van net Eeuwig®
Licht"
„Als Ik mijn oogen sluit, abbé Laurent. dan zie i„
wel honderd bloemen... en Mariette...
„Mariette liegt, m'n jongen!"
„Neen. abbé Laurent. nu zie ik wel honderd bloe
men en ik hoor muziek uit trompetten en gezang... nu
zie Dc gouden 'paleizen en zilveren... o, Marietlo. Ma
riette...
,.Lk zeg je" dat ze liegt!...."
Langzaam reed het rijtuig de hoogte von Montmortrc
op. Even maar had l'abbé Laurent zijn hand gelegd
op het hart van lc petit Christ, doch die weer vyeggu-
t rakken toen de jongen te slapen schoen. Hij vondhet
dom en onverstandig een oogenblik vertoornd te zijn
geweest en gedreigd te hebben tegeai Parijs. Zonden!
dót zou hij toch óók wed opgekund hebben tqjon de
.kleine Mariette en toar de prooi ontrukt hebben, <üe daar
over hem te slapen zat Le petit Christ zou hem dank
baar rijn, heel zijn ongelukkig leven lang, omdat liij
'hem. gewezen tod den weg van den troost
Een lichte schok onderbrak de overpeinzingen von
l'abbé Laurent. Het rijtuig stond voor de kerk van het
Heilig Hart. Weer nam l'abbé Laurent hel lichaam van
le petit Christ in zijn spierige armen om hem .c dragen
in net paleis van God, waar hij z:en zou de gouden be
kers -en zilveren pilaren en de beelden fonkelcud van
diamanten en paarlen, waar de muziek ruischen zou
door breede gewelven en de wierook branden op het
altaar, waar hij hem zou brengen ouder het licht van
duizenden kaarsen...
Maar toon l'abbé hem wekken wilde, waren de han
den van le petit Christ koud en de oogen bleven ge
sloten. N.R.Ct
VONDST.
Mien zat in haar gewone hoekje, Bij het raam, t hoofd
op een hand steunend en tuurde naar buiten. Er was.
in het stil-doodsche burgerstraatje, niet veel
te kijken. Een melkboer stond z'ïi kar op te poetsen.
Een stuk of wat kinderen deden spelletjes, nu en dan
met gillerige stemmen kibbelend. Een quitanlio-looper
schelde voor de vierde maal ergens aan. praatje makend
over slechten betaler, die daar woonde, met een sla
gersjongen, die van'z'in fiets gewipt was, ën van zijn
kant versche insluitingen gat Miten keek naar ai die
gewoon-dagelijksche dingen -van miezig straatje, zon
der er eigenlijk op to letten. Haar gedachten warön bij
het gesprek, dat moeder nu voerde met Anton.
5pQs jij Mien werkelijk mag lijden", zei moeder,
en de nijdigheid over Anton's verzet flikkende in bnn^
grijze, stekerige oogen, „dan moet je 't plan juist aan
moedigen. Twee jaar zijn gauw genoeg om. Zij ton
in dien tijd wat oppotten, he?... Jij ziet, van jouw kant,
te sparen. Welnu aan, over twee, zeg arie jaar kunnen
jeluitoch nog altijd 4en watje doet!"
Hij wist niet wal te zeggen. Zat naar de punten van
zijn schoenen te turen. Rang voor driftig-snauwendeiA
uitval van egoïstisch bejaard vrouwtje, dal van begin
af aan de vrijage van Mien met den. „armoedzaaier''
als een ramp had beschouwd.
Al voort-breiend, terwijl de naalden rikketikten, praatte
moeder verder.
nau Mien heeft d'r geluk toch al vergooid.
Als ze met Stienema getrouwd was, die veroieiyld
toch op z'n minst twintig, vijf en twintig gulden fcu
de week, dan zou 't er nu heel anders uitzien. Wat
is idie vent niet dtn de wereld vooruitgekomen I Hedft
nu al vijf, zes eigen buisjes. En hu mevrouw Von
Drogten haar mee wil nemen haar Engeland tegen
prachtige voorwaarden, en met de belofte, dat ze, als
t noodig is, verder altijd voor Mien zorgen zaL..' Nu
zou 't weer mis moeten gaan?... Je bent een goeie,
oppassende jongen, Toon, daar zeg ik nito van". Slim
vrouwtje beaaent: ik moet hem met een zoet lijntje
zien weg te krijgen, dan lukt 't wed... ,.Ik heb niets op
je aan te merken. Maar jij hebt voor je moeder tc zor
gen, en 'dat zal ieder prijzen en loven. Maar je ver
dient pp 't moment veertien gulden L..
„De patroon heeft mijzelf opslag beloofd. dat
weet u toch wél", zei hij, maar zelf gevoelde Toon
best, dat 't argument niet sterk was.
j.'-Nu. jal" nep vrouwtje uit, „opslag! Heel aar
dig. Maar wat wordt dot dan nog?... Laat 't eens
twintig worden over een poos. Dat is toch wel het
aller-oilenneesfe. Dat wordt 't niet Neen, jongen, oy
duld is hier het eenige. En als ik in Mlèti d'r plaats
was... Zij is oudo en wijs genoeg om zelf lc weten,
wat zc moet doen. Ik houd mij' er verder buiten. An-
voorzichtlg h«t lichaam Van het jonge meisje naar
zich -to»'. Haar hoed was bij het "Vallea ver wegge
slingerdde 'vlechten waren losgegaan. Het aan
trekkelijke gezicht 'was zeer bleek, de mond een
weinig geopend.
Hij boog zich diep over haar.... nog dieper.... om
de lichte ademhaling van-den mond te beluisteren.
Hij wist niet hoe het kwam, maar plotseling rust
ten zijn lippen op do harelang en warm.
Een droamerigA 'stemming kwam er over hom
om h"n heen de diepe stilte "van het boschEen
zonnestraal spoelde op de böo'metatnmen. Gouden
lichtjes trilden door'de groen, schemerachtige stil
te
De scherpe schreeuw»'van pen ekster deed hom
huiverend -ineenkrimpen. Gedachteloos zag hij naar
den vogel, die zich krassend van don top van den
beuk naar don staalblauwen- hemel verhief. Toen
boog hij zich weer over Ilse heen.
Glooiende, waanzinnige liefdeswoorden fluisterde
hij in haar oor' - wilde kussen perste bij weer op
don lieven, roodon 'mond....
H°t kraken van een tak deed hom opzien. Een
bloedstroom schoot naar zijn gezicht. In de onmid
dellijke nabijheid stond een 'ruiter voor hem stil.
Hij mopet in zijn hartstochtelijke bezigheid het
stappen van het paard niet gehoord hebben op "het
zachte mos.
Het was Ortziiu
Een donkere trek ontsierde zijn mooie gezicht.
Hoe lang zou deze hier reeds hebben gestaan?
Kurt liet het hoofd van'hat jonge meisje voor
zichtig yan zijn knieën glijden. „Mijn schoonzuster
is van'het paard gevallen zij ligt in anjmacht?"
„Dat zie ik en ook, dat uw ifverign pogingen,
om haar tot bewustzijn te brengen, vrachteloos
zijn." 'zeide de jong© officier norsch. „Ik :sla een
andere behandeling voor." f
Kurt vloog op. Hun blikken kruisten zich -als
degenklingen." 1
„Wat moet dat beteekenen?".
„Dat bfiteekent, Mat ik water zal halen," -ant -
woordde Ortzin kort. „Hier in de 'nabijheid is een
beek. Geef mij den-zakdoek van juffrouw Hanstein.
Kurt haalde den kleinen, dichtgevouwen zakdopk
uit Iise's zak en "reikte hem zwijgend aan den jon
gen officier over.
Met een korten ruk liet Ortzin zij®, paard om-
keeren. Een paar seconden later kwam hij terug.
De druipnatte doek Verd op het voorhoofd van
Hse gelegd. Daarop sloeg zij spoedig de oogen
open en zag verbaasd in de gezichten der beido
heorui, die zich over haar heenbogen. Een diepe
zuoht deed haar de borst zwellen. Zij steunde met
de ellebogen op den 'boomstam en richtte zich met
hulp \an Geldern wat in de hoogte.
„Ik geloof, dat ik gevallen ben," zeide zij ver-