Schager Courant ZIJN VROUW. Zaterdag 29 Januari 1916. 59ste Jaargang No. 5736. TWEEDE BLAD. De watersnood in den Anna Paulownapolder. FEUILLETON. Tweede Kamer. Binnenlandsch Nieuws. Kalm en vredig ligt de Polder In den held'ren maanlichtglans, Tint'lend schittert ster bij sterre Aan den zilv'ren hemeltrans. Rustig daar de hoeven ivHidcFen in 't bebouwde land, Van het kouter recht doorsneden, Mild bezaaid met milde hand. Heel de omgeving toont den landbouw In zijn rijken, vollen pracht, En het mozaik des bodems Is het beeld van landmans macht Zachtkens wiegt de wind de takken Aan den stam van welg en eik; 't Koeltje neuriet door de wieken Van den molen aan den dijk. Doch een wolkje in 't Noordwesten Komt ons driegend naderbij; 't Koeltje is een bries geworden: Voorböo van een wild getij I 't Maantje is alreeds verdwenen En al grijzer wordt het zwerk; Waakt 1 gij menschen in den polder, 't Element begint zijn werk. Duisternis omhult de aarde: Gierend schiet een stormvlaag uit; Kreunend buigen zich de boomen Klapprena trilt de vensterruit Hoort! de stormwind nadert brullend, Grijpt zijn prooi en snelt dan voort, Rukt een damnek uit de duimels Scheurt een plank van gindsche poort Ook de zee laat zich nu hooren. Loeiend teistert zij den kant Met haar witgekuifde golven Overrent zij dijk en strand. Wee! gij menschen in den Polder. Hoort! hoe brult en raast de zee. Straks komt nog haar vriend, de stormwind Gierend, als haar helper mee. 't Water stijgt en slaat reeds toornig Met zijn golven op den dijk, O, gij menschen uit aen Polder! zSoekt uw redding, arm en rijk! Krakend staat de grijze molen, Blootgesteld aan wind en weer, Als een wachter van den Polder. Ieder kent hem heinde en veer. En steeds beukt het ziedend water Op den dijk, die trilt en beeft 't Is. alsof de storm in woestheid, Naast de zee als tweede streeft Altijd luider brult de stormwind, Jaagt het water naar den kant, Waar net aan den voet der dijken Als een geiser sist en brandt Hooger, hooger stijgt het water; 't Nadert reeds den dijkenkruin, En de wilde, woeste golven Slaan de glooing reeds aan puin. Waakt dan! menschen in den polder, Hoort! hoe 't water brult en brandt Groote stukken breekt de golfslag. Uit uw dijk aan allen kant Straks weerstaat de dijk de krachten Van het woeste water niet En hij scheurt dan, wijl het water. Bruischend door de wonde schiet li. Mila herhaalde op denzelfden toon: „En ik bid u zeer ernstig, dat u dit besluit als mijn laatste woord opvat en dat u vooraf nu alle pogingen om mij te naderen, zult nalaten. Zoo, daarmee is nu wel alles gezegd wat er tusschen ons gezegd worden moet. Het gaat u verder goed in uw leven, mijnheer Bre- mer". Een oogenblik stond hij als aan den grond genageld en staarde haar met brandende oogen aan, maar toen zij "Zich van hem afwendde en heenging, kwam hij tot zichzelf en was direct weer aan haar zijde. Juffrouw Mila, dat was een leeüjke scherts van u" riep hij uit. „O neen, het was bittere ernst daarmee", zeide zij vast en rustig. „Mila", smeekte hij en greep haar hand. „Laat mijt" riep zij. Doch hjj hield haar hand vast, en met bevende stem sprak hij: „Ik heb u lief boven alles, heerlijk ste vrouw die je bent. Je moet de mijne worden. Ja, je ie moet". „Laat mij los, of ik roep om hulp". Toen verloor hij de laatste rest van zijn bezinning ein met wilde kracht rukte hij haar tegen zich aan, omhelsde haar en poogde haar te kussen. Maar dat duurde nauwelijks een oogenblik of zij had haar rechterarm vrij 611 nu s^°t zij hem met kracht terug en liep weg. Als verdoold bleef hij achter en zonk op een bank neer. Maar reeds het volgende oogenblik werd hem dui delijk dat nu alles alles verloren was. Als versuft ging hij naar buis. Een uur later kwam er een brief van mevrouw Per- roni. Zij schreef: „Mijnheer! „Mijn dochter heeft mij alles verteld. Ik moet u zeggen, dat ons een dergelijke onbeschaamdheid nog nooit is overkomen. Slechts het medelijden met nw arme vrouw brengt ons er toe de zaak blauw blauw te laten. U zelf verdient zulk een handeling niet. Laat ik u echter zeggen dat dadelijk de politie te hulp zal worden geroepen, als u het nog eenmaal mocht wa gen mijn dochter lastig te vallen. ADELINE PERRONI." Bevend van toorn wierp Ernst den brief in het vuur. Zoover was het dus reeds met hem gekomen, dat deze oude comediante het waagde hem iets derge lijks te schrijven. üic vervloekte zwakte van hem. Dat hij zichzelf zoo kon vergeten. Dat hij zoo wei Hoort! wat vreemd geraas in 't Noorden! 't Zal de zee zijn of de wind. Neen! uw dijk is ginas bezweken. Redt u! redt u! menschenkind! Hoogtij vieren de elementen. Wind en water gaan gepaard Door uw beemden en uw velden, Alles werpend tegen de aard. Opgejaagd, vlucht elk bewoner, n°g tijd tot vluchten heeft Medevoerend, wat gereed lag En de meeste waarde heeft- 't Water klimt en stijgt steeds hooger, En de stormwind schatert luid, Brult met ,t schuimend, wielend water 't Onbeklemd „Victorie 1" uit. Ieder redt zich, sluit zijn woning; Men laat alles in den steek, Vee en huisraad, land en have Vluchtend naar een hooger streek. Doch van d'eersten schrik bekomen Keert men weer, neemt helpers mee, En men tracht te zaam te redden Alle kostbre have en vee. En men slaagt, na heel veel moeite, Voor een deel slechts, want de plas Maakt de hoeven onbereikbaarr Waar nog veel te redden was. Vluchtend op de hechte dijken Van den polder Wieringerwaard. Ziet men 't alverwoestend water, Niets en niemand wordt gespaard! Waar nog gistren landerijen, Welbeploegd en welbeplant, Zich aan 't menschiijk oog vertoonden, Is een zee, die kookt en brandt. 't Harte breekt ons, als we denken Aan de schoone landbouwstreek, Die verwoest is, nu de kade Voor de woeste zee bezweek. Alles,- alles is verloren Land en hoeve, weide en vee, 't Is verzwolgen door het water Van de nog verbolgen zee. En nog giert de wind langs 't water. Dat nog kookt en wielt en brandt; Huisraad, runders, wagens, paarden, Spoelen met elkaar aan Kant In dien chaos ligt de treurtoon Van de ramp, die Holland treft, Niemand, die den waren omvang, Van zoo'n watersnood beseft Treurig, somber is de aanblik. Die ons nu de Polder biedt Weg is thans de bloei en welvaart, Woeste golven, waar men ziet Treurig staan de olmenkruinen Midden in het zilte nat, Als een baken voor den landman. Die daar eens zijn bouwland had. Erme menschen van den Polder! Welvaart heerschte op uw grond. Droevig kunt ge thans slechts staren, Waar voorheen uw koren stond. Waar, waar zult ge u thans wenden? Gij, die alles wat ge hadt In de golven zaagt verdwijnen. Weg is al, wat gij bezat! Arme tobbers, arme zwoegers, Die door werken en beleid Nog een eigen huisje hadden, Zijn dat door deez' rampspoed kwijt Die in de avond van zijn leven .Teerde op zijn kleinen schat, SaAmvergaard door ijvrig werken, Zag vergaan, wat hij bezat En wat kan nu redding brengen? Niets, dan steun van iedereen! Dat niet een zijn gift onthoude In deez' tijd van droef geween. Steun behoeven thans de armen, Leniging in elk gezin. Volgt, gij menschen, 't goede voorbeeld Onzer dierbre Koningin Tast nu allen in de lade, Geeft, zooveel ge missen kunt, Allicht wordt dan de ellende Voor een deel althans gestild. Helpt de menschen in den Polder, Zoo getroffen door den nood. 't Medelijden van ons Holland Schaft wellicht aan velen brood. Tracht het leed iets te verzachten; Steunt en sterkt met milde hand. Want uw steun brengt troost aan velen Uit 't geteisterd Polderland. W ieringerwaard. Milicien v. H. nig meester was van zijn hartstocht. Nu de schande er was, nu werd het hem eerst dui delijk, wat of er gebeurd was. Hij schaamde zich, schaamde zich voor zichzelf. Nog grooter was zijn woede, dat hij de man in zoo hooggeachte positie, zich door zulk een oude avontu rierster zoo de les moest laten lezen. Verbitterd en terneergeslagen zat hij daar en keek met omfloerste oogen naar de blauwe lucht. En ter wijl hij daar zoo zat en nadacht, kwam er een zachte weemoed over hem en hij beet zich op de lippen om niet in tranen uit te breken. Hjj dacht aan zijn lot en leven. Hoe tragisch was het toch. Alles wat een mensch zijn hart en zinnen begeeren kom dat alles had het lot hem in handen gebracht, slecnts het eene, het begeerlijkste en schoonste, slechts het geluk der ware liefde, zou hem vreemd blijven. Eenmaal in het leven was het hem verschenen en toen hij het grijpen wilde en met koene hand ver overen, werd hij teruggestooten, gehoond en gespot. „Niets is volkomen op deze wereld", zoo had zijn ouden vader zoo dikwijls gezegd, ook toen hij zich tot sterven had neergelegd. Ja, nu zag hij het in. nu eerst, nu hij zoo vernederd was niets is volkomen op deze wereld. Toen hjj echter aan zijn oude ouders dacht, toen eerst begon hij de smaad van eigen optreden diep te gevoelen en zich er nog meer over te schamen. Hjj zag zijn vader voor zich, deze eerwaardige man, zoo stil en bedaard, steeds onvermoeid bezig, "qie voor geen arbeid terugschrikte, maar die ook rechtop door het leven ging, die niet duldde dat men hem over den schouder aankeek. Trotsch als een hen zat hjj op zjjn kleine boerderij en wee gengeen, die het ge waagd had hem te beleedigen! Ja aan hem dacht hij nu. en daarom schaamde hjj zich'over zjjn erbarmelijke zwakte, eerljjk en diep schaamde hij zich voor zichzelf. Maar de goede kern die de opvoeding in hem had was niet verloren gegaan en zij kiemde ver- der. Uit'de schaamte groeide het berouw. Ja, hij zwak geweest, had in den roes zijner hartstocht was zwak geweest, had In den roes zijner hartstocht er barmelijk gehandeld. Nu was hij uit dezen roes ont waakt en nu was het plicht weer goed te maken wat hjj bedorven had. Langzaam gingen de dagen voorbij. En langzaam kwam met het eerste jonge groen een nieuwe lente in het land Langzaam kwamen ook bij de jonge me vrouw Luzie de krachten weer terug. Sedert zjj van Louise wist dat haar vrees die zij koesterde over dreven was, dat de jonge zangeres heel andere plan nen had, sedert dat oogenblik had zij een nieuwe hoop en een nieuwe levenslust in zich voelen bloeien. Met een stil lachje zat zij daar en keek in de jonge lentezon en spon zich nieuwe, schoone droomen. Het was een heilige geluksstemming in haar ziel, Den Haag, 27 Jan. 1916. De kamp is nog niet uitgestreden. Nog wachten ons een paar uren van „emotioneele zitting". Maar de groote, hevigste spanning is toch achter den rug. De motie der Linkerzijde, die over het ministerieele le ven van mr. Treub zou beslissen, verscheen niet. „Na de „regeling van werkzaamheden", in het' vrij late middaguur eerst, kwam ter sprake de groote. ne telige kwestie der weigering van den heer freub, om het ontwerp-Ouderdomsrente thans met de Kamer te behandelen. Zij was ingeleid, gelijk gezegd, door de regeling van werkzaamheden, waarbij het Parlement 't valt niet te ontkennen de eerste schrede deed; van „zijn goe den wil deed bljjken". zooals de heer Schaper het uitdrukte. Op voorstel van de Centrale Sectie was besloten, bij zuiver Rechtsch-Linksche stemming, om reeds op Woensdag 2 Februari a.s. voor het afdeej lings-onderzoek aan de orde te stellen de belasting- ontwerpen van minister Treub, in deze volgorde: wij ziging-Inkomstenbelasting; divident-dito; pensioenbelas ting; successie; zegel en registratie; bieraccijns; sta- tistiekrecht. Voor dit zevental zullen, voor elk ontwerp eene., commissiën worden aangewezen.. Na het sectie- onderzoek van deze en nog meerdere ontwerpen, zal de Kamer afhandelen wat van de agenda voor open bare zitting overblijft (dusook de Eedswet) om ten slotte de ontwerp en-Grondwetsherziening in de sectiën aan te vatten. De leider der anti-revolutionnaire fractie, de heer *>n der Voort van Zijp had gewild, dal Ij Februari het afdeelings-onderzoen der belasting-ont werpen zou aanvangen en met dat van de ontwer- pen-Grondwetsherziening wachten tot ook het Onder- wiis-artikel kon worden ingeschakeld. Dit wees de Kamer echter, bij partijstemming af. 't Is trouwens te ver wachten, dat wanneer de Grondwetsherziening in de sectiën komt, de Pacificatie-commissie toch wel haar arbeid gereed zal hebben. Natuurlijk zijn er tegen deze „spoed-methode" bezwaren in te brengen. De heer Lohman protesteerde er tegen in zeer war me gemoedsstemming, evenals dr. Nolens, die van «over rompeling" der Kamer sprak. Namens de Concentratie verdedigde heer De Meester het voorstel der Centrale Sectie. De nood dringt. En nood breekt hier „wet". daar komt tenslotte alles op neer. De nood der tijden is het excuus. Eu een verklaarbaar. Namens de soc.-democratische fractie zei de heer Schaper, dat deze wel gaarne nog de vijf millioen, door Effecten-belasting en de doode-nand op te brengen, zou behandeld zien. Maar: men was bereid de rege ling te aanvaarden. In de eivolle zaal, met de onder het gewicht van vrouwelijke en mannelijke belangstellenden „krakende tribunes'was de stemming allengs warmer geworden. in letterlijken en figuurlijken zin. Toen de heer De Meester zijn beroep op den nood der tijden deed, was majoor Van Twist zóó opgewonden, dat zelfs het 'ononderbroken-heftige gehamer van president Bor- gesius (die een zwaren dag achter den rug heeft) hem slechts na groote inspanning tot zwijgen kon brengen. De Kamer had dus haar „goeden wil" getoond. Zij zou onverwijld de belasting-ontwerpen gaan be handelen, naar minister Treub's verlangen. Maar nul Reeds wist men: nu kwam het tweede bedrijf, 't spannende. De beer De Meester critiseerde mr. Treub's wei gering betreffende de Ouderdomsrente. Herhaalde zijn woord over onverwachte teleurstelling". Vroeg of de mi nister van Financiën inderdaad conflict met de Kamer zocht?... Legde er nadruk .op dat niemand de Ouder domsrente wil invoeren zonder dat het geld ervoor is. Maar. verder kunnen wij niet gaan. Voor krachtmid delen". gelijk door mr. Treub bier gebruikt, gaat zij niet uit dta weg; leent zij zich niet. Ook de heer Schaper protesteerde. Spoorde den mi nister aan. toch niet halsstarrig te zijn. De soc.-democra- ten willen geen samenkoppeling van Pensioenwetten en Ouderdomsrente. Dat weet de minister, die thans kla ren wijn schenke, nadat hij ontwaard had hoe de Kamer tegemoetkomende houding aanneemt. Eindelijk: minister Treub. Hij heeft dit is het voornaamste den eisch, In zijn schrijven aan mr. Borgesius vervat, ,,tn hoofdzaak laten vallen". De Ka mer zal straks zijn belasting-ontwerpen behandelen: beseft, dat de Ouderdomsrente eerst kan ingevoerd wanneer de uitgaven gedekt zijn. Best, De minister wil van zijn kant dan toegeven. Hij wijst op de stembus van Juni 1917, dewelke eene Rechtsche meerderheid kan brengen. Die de In- validiteitswet-Talma ongerept invoert en bovendien zijne, Treub's Ouderdomsrente, hoewel dan wet geworden, opbergt. Dat moet verhoed. Vandaar de eischen van mr. Treub. Hij staat echter dit onder hevig tu mult uit den socialistischen hoek op zijn Pensioen belasting. Zegt: wordt deze laatste verworpen, dan zal ik de inmiddels door het Parlement goedgekeurde Ou derdomsrente niet in de Eerste Kamer brengen. Dus: dan ga ik heen. Daarmee wordt de soc.-democratische fractie het mes op de keel gezet, en daarover zullen we dus nog zoo 't een en ander te hooren krijgen. Maar Exc. Treub had nog iets op het hart. Lok ik conflicten uit met de Kamer, zooals nu in sommige organen beweerd wordt?, vroeg hij.-Zijn er andere motieven, beweegredenen, dan 's lands belang, die mij leiden? Schijn-motieven, aan persoonlijke roerselen ont spruitend?... Met kracht, maar ook met den bezadig- den eenvoud, die immers het kenmerk van „het ware" is, kwam de heer Treub op tegen deze aantijging. Ik ontzeg ieder, aldus sprak de „toovenaar van den Haagschen Kneuterdijk" het recht om aldus mijn karakter verdacht te maken. Na de vele maanden, waarin ik bij dag en bij nacht mijn krachten aan 's lands belang gewijd heb, had ik minder onheusche bejegening yerwacht. Ik speel niet met rrjijn zetel, ben bereid op mijn post te blijven, doch slechts wan neer de Kamer mijn program aanvaardt. Weigert zij de Pensioenbelasting te aanvaarden, zij spreke zich nu. zonder verder uitstel, uit. Het slotwoord maakte diepen indruk. Men had weer „den ouden Treub" voor zich. Wat niet wegneemt, dat het slot van den strijd niet zonder gedruisch zal worden bereikt. Voordat de groote middag-zitting begon, heeft mi nister Lely nog het zijne gezegd, de replieken vol gen over den toestand van het spoorweg-personeel. Heel veel bijzonders bevatte 's ministers rede, voor zoo ver verstaanbaar, niet. Omtrent loonsverhooging kan hij goen bepaalde beloften d^rt. 7 Pxc wees er dat speciaal bij de S. S. de loonei: beduidend zijn ver beterd. zelfs met 16 ton per jaar. De minister zal over de bekende voorstellen der maa'-. happijen gaarne de adviezen der vakvereenigingen inwinnen. Deze vraag vormde zooals men weet de „kerp" van 's heeren Kleerekoper's rede Over de kwestie van de dienst- en rusttijden heeft dTj Lely gezegd, hoe hij nog steeds van oordeel is. dat men eerst deugdelijke gegevens moest hebben om ver volgens, zoo noodig, te kunnen ingrijpen. Bij den aanvang der zitting wijdde mr. Borgesius eene werkelijk-hartelijke rede van hulde aan graaf Van Bylandt, die om gezondheidsredenen als afgevaardigde voor Apeldoorn is afgetreden. De vriendelijk-beminne- lijke heer Van Bylandt heeft, zooals mr. Borgesius terecht zei, De Génestet: „Er is een. tijd van komen, er is een tijd van gaan", met zijn hoog plichtbesef be grepen. Hij was inderdaad, als beeld van nauwge zetheid en zin tot verzoening, verbroedering, voor allen een exempel. We gaan dus nu a.s. Woensdag in de sectiën. Maar eerst leven wij nog een lichtelijk-levendig zittinkje door. Mr. ANTONIO. er was iels geheimzinnigs dat zij süi in zich droeg, dat zij zelfs door geen luid woord wilde om wij den. Stom en in stille aandacht zat zij daar en verheugde zich over net nieuwe leven en waaneer haar het Larie al te iuid klopte, dan vouwde zij de handen. Rustig en offervaardig deed zij haar plicht. En oF haar man al met een hoogst ernstig gézicht ver scheen en zelden meer dan het alleraoodwendigste met haar sprak, nooit kwam een enkel woord van kla gen over haar lippen. Zij wist immers dat hij 'nu een strijd streed, zij voelde dat hij heimelijk leed en zij wilde hem door haar tranen en klachten niet nog meer smart bereiden. Neen! Want in haar sprak een stem: wees stil en draag alles geduldig, er zal een tijd komen, dat hij weer zelf tot je terugkeert. Dat voelde zij en dat gaf haar de kracht om haar lot te dragen. En op een goeden dag kwam Louise triomfeerend bij haar. Zij bracht een courant, die zij zonder iets te zeggen, aan Luzie overhandigde. En de jonge vrouw las het bericht, dat de zangeres Perroni naar New- York ging, zij had daar een engagement. Stil gat zij Louise het blad terug, geen woord zeide zij, maar ha«r van vreugde schitterende oogen zeiden Werken, werken en alles vergeten en alles over winnen, daarin zocht Ernst Brem er zijn redding. Meer dan ooit greep hij nieuwe plannen aan en dacht er over om rijn ondernemingen nog uit te breiden. Maar er was een verandering in hem gekomen. Het kwam voor dat hij midden in den arbeid stil hield en dan ontzonk de pen hem aan de vingers en zijn oog keek met diepen weemoed naar de hel dere lentelucht. En dan zeide hij tot zichzelf: „Waarom werkt ge toch? Voor ■nrfe plaagt en kwelt ge u zoo af? En hij vond gaan antwoord, hij waagde het niet zichzelf een antwoord te geven. In begin Juni was zijn geboortedag. op bloei, de kastanje, de vlier en de hagedoorn geurde en de vogels zongen en jubelden, zoodat een mensch het harte licht en blijde worden moest. Hij liep ech teer in stille weemoed door al die geurende pracht. En steeds weer die vraag: „Waarom en voor wie kwelt ge u en plaagt ge u zelf? In ingehouden smart neet hij zich de tanden op el kaar en liep verder. Toen hij thuis kwam, vond hij de feesttafel klaar met geschenken, een paar handwerkjes van Luzie en zijn zuster, practische prulletjes, die hij met een dank en glimlach in ontvangst nam. Maar de jonge vrouw had nog een bijzondere ver rassing. Zij haa van de portretten van Ernst's ouders een paar schilderstukken laten maken, die zeer goed waren geslaagd. En deze attentie roerde hem diep. Met een wer DIEFSTAL VAN f 1200. Te Amsterdam zijn een tweetal jongens gearresteerd voor diefstal van een f 1200. De zaak heeft zich als volgt toegedragen: Den 14den Januari j.1. werden twee monteurs, de een een jongen van 17 jaar. de ander een geinterneerde Belg, door hunnen patroon op karwei gezonden naar een perceel aan de Prinsengracht. Nadat de electriciens hun nen arbeid hadden verricht en weder vertrokken wa ren, kwam de bewoner van dit perceel tot de voor hem minder aangename ontdekking, dat uit een in een gesloten "kast liggende portefeuille een bedrag van t 12<X) waj ontvreemd. Natuurlijk viel onmiddellijk de verdenking op de beide monteurs, doch rij verklaar den pertinent niets van het geval te weten. Alle na sporingen aangaande het vermiste bedrag bleven vruch teloos, tot eindelijk gisteren de geinterneerde Belg zijn patroon mededeelde, toen hij op een gegeven oogenblik de kamer binnentrad, waarin de kast stond, zijn ka meraad een portefeuille in de hand hield. Hij ver klaarde dat het voorwerp op tafel had gelegen, waarop de Belg hem den raad gaf zich niet te bemoeien met dingen, die hem niet aangingen. kelijke, eerlijke vreugde reikte hij haar de hand en bedankte haar. Stil -\ Li >zend stond rij daar en keek hem met j.,cckeau ioa Toen doortrilde hem de begeeite om ha,r L ..u- helzen. Maar hij bedwong zich. Hij schaamde zich. Hoe groot stond zij daar voor hem, zij. de stille lijderes, en hoe klein, hoe erbarmelijk kwam hij zich zelf tegenover haar voor. Hij nam haar hand en kustte die. Zonder verder iets te zeggen, ging hij daarop de kamer uit. Toen hij daarna alleen was, toen kwam het met nieuw dringend geweld over hem, toen eerst gevoel de hij hoe hij in zijn verblinding tegen deze vrouw gezondigd had. Nooit, nooit had rij geklaagd, nooit hein eenig ver wijt gemaakt, steeds in stille eenvoud alles verdragen. Hoe groot was zij en hoe klein was hij. Maar nu erkende hij ook, hoe rijk zij van karakter was, en hoe groot en offervaardig baar liefde was. Hoe dicht lag het bij hem, het geluk, dat hij 'ergens elders had gezocht. Er werd zacht op de deur geklopt. Bevend riep hij: „Binnen!" Luzie trad binnen. Vragend, smeekend bleef zij bij de deur staan. Hij echter liep haar tegemoet, nam haar beide handen in de zijne en zeide stil en ernstig: „Ik heb zoo veel, zoo oneLJig veel goed te ma ken". Toen wist Luzie dat zij haar man weer terugge vonden had. De zomer kwam in het land. Op een avond, toen Ernst van de zaak weer "naar huis ging, ontmoette hij een arbeider. Ook die kwam van zijn werk en ging naar huis, maar hij was niet alleen, naast hem liep een jonge vrouw en op zijn m droeg hij eluk was daar! arm droeg hü rijn kleinen zoon. Geluk, zonnig, vredig En op dat oogenblik benijdde de rijke bankier den armen arbeider. Met een gevoel van teleurstelling en wee in het ■pMhp Toeen nij bij zijn vrouw in de kamer trad, was harte, liep Ernst Bremer naar huis. deze, dlaar zij hem nog niet had verwacht verbaasd en keek verrast van haar naaiwerk op. Verbaasd, sprakeloos, zag Ernst dat rij aan een klein kinderjurkje naaide. Toen ging er een stroom van blijdschap door hem heen en kwam een vrooliik schitteren in zijn oogen en sedert langen tijd voelde hij weer een trotscne, stille vreugde in zich. Stil en innig kuste hjj rijn vrouw. EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1916 | | pagina 5