Schager Courant
ZIJN VROUW.
Zaterdag 29 Januari 1916.
59ste Jaargang No. 5736.
TWEEDE BLAD.
De watersnood in den Anna
Paulownapolder.
FEUILLETON.
Tweede Kamer.
Binnenlandsch Nieuws.
Kalm en vredig ligt de Polder
In den held'ren maanlichtglans,
Tint'lend schittert ster bij sterre
Aan den zilv'ren hemeltrans.
Rustig
daar de hoeven
ivHidcFen in 't bebouwde land,
Van het kouter recht doorsneden,
Mild bezaaid met milde hand.
Heel de omgeving toont den landbouw
In zijn rijken, vollen pracht,
En het mozaik des bodems
Is het beeld van landmans macht
Zachtkens wiegt de wind de takken
Aan den stam van welg en eik;
't Koeltje neuriet door de wieken
Van den molen aan den dijk.
Doch een wolkje in 't Noordwesten
Komt ons driegend naderbij;
't Koeltje is een bries geworden:
Voorböo van een wild getij I
't Maantje is alreeds verdwenen
En al grijzer wordt het zwerk;
Waakt 1 gij menschen in den polder,
't Element begint zijn werk.
Duisternis omhult de aarde:
Gierend schiet een stormvlaag uit;
Kreunend buigen zich de boomen
Klapprena trilt de vensterruit
Hoort! de stormwind nadert brullend,
Grijpt zijn prooi en snelt dan voort,
Rukt een damnek uit de duimels
Scheurt een plank van gindsche poort
Ook de zee laat zich nu hooren.
Loeiend teistert zij den kant
Met haar witgekuifde golven
Overrent zij dijk en strand.
Wee! gij menschen in den Polder.
Hoort! hoe brult en raast de zee.
Straks komt nog haar vriend, de stormwind
Gierend, als haar helper mee.
't Water stijgt en slaat reeds toornig
Met zijn golven op den dijk,
O, gij menschen uit aen Polder!
zSoekt uw redding, arm en rijk!
Krakend staat de grijze molen,
Blootgesteld aan wind en weer,
Als een wachter van den Polder.
Ieder kent hem heinde en veer.
En steeds beukt het ziedend water
Op den dijk, die trilt en beeft
't Is. alsof de storm in woestheid,
Naast de zee als tweede streeft
Altijd luider brult de stormwind,
Jaagt het water naar den kant,
Waar net aan den voet der dijken
Als een geiser sist en brandt
Hooger, hooger stijgt het water;
't Nadert reeds den dijkenkruin,
En de wilde, woeste golven
Slaan de glooing reeds aan puin.
Waakt dan! menschen in den polder,
Hoort! hoe 't water brult en brandt
Groote stukken breekt de golfslag.
Uit uw dijk aan allen kant
Straks weerstaat de dijk de krachten
Van het woeste water niet
En hij scheurt dan, wijl het water.
Bruischend door de wonde schiet
li.
Mila herhaalde op denzelfden toon: „En ik bid
u zeer ernstig, dat u dit besluit als mijn laatste woord
opvat en dat u vooraf nu alle pogingen om mij te
naderen, zult nalaten. Zoo, daarmee is nu wel
alles gezegd wat er tusschen ons gezegd worden moet.
Het gaat u verder goed in uw leven, mijnheer Bre-
mer".
Een oogenblik stond hij als aan den grond genageld
en staarde haar met brandende oogen aan, maar toen
zij "Zich van hem afwendde en heenging, kwam hij
tot zichzelf en was direct weer aan haar zijde.
Juffrouw Mila, dat was een leeüjke scherts van
u" riep hij uit.
„O neen, het was bittere ernst daarmee", zeide zij
vast en rustig.
„Mila", smeekte hij en greep haar hand.
„Laat mijt" riep zij.
Doch hjj hield haar hand vast, en met bevende
stem sprak hij: „Ik heb u lief boven alles, heerlijk
ste vrouw die je bent. Je moet de mijne worden.
Ja, je ie moet".
„Laat mij los, of ik roep om hulp".
Toen verloor hij de laatste rest van zijn bezinning
ein met wilde kracht rukte hij haar tegen zich aan,
omhelsde haar en poogde haar te kussen.
Maar dat duurde nauwelijks een oogenblik of zij had
haar rechterarm vrij 611 nu s^°t zij hem met kracht
terug en liep weg.
Als verdoold bleef hij achter en zonk op een bank
neer.
Maar reeds het volgende oogenblik werd hem dui
delijk dat nu alles alles verloren was.
Als versuft ging hij naar buis.
Een uur later kwam er een brief van mevrouw Per-
roni. Zij schreef:
„Mijnheer!
„Mijn dochter heeft mij alles verteld. Ik moet u
zeggen, dat ons een dergelijke onbeschaamdheid nog
nooit is overkomen. Slechts het medelijden met nw
arme vrouw brengt ons er toe de zaak blauw blauw
te laten. U zelf verdient zulk een handeling niet. Laat
ik u echter zeggen dat dadelijk de politie te hulp zal
worden geroepen, als u het nog eenmaal mocht wa
gen mijn dochter lastig te vallen.
ADELINE PERRONI."
Bevend van toorn wierp Ernst den brief in het
vuur.
Zoover was het dus reeds met hem gekomen, dat
deze oude comediante het waagde hem iets derge
lijks te schrijven.
üic vervloekte zwakte van hem.
Dat hij zichzelf zoo kon vergeten. Dat hij zoo wei
Hoort! wat vreemd geraas in 't Noorden!
't Zal de zee zijn of de wind.
Neen! uw dijk is ginas bezweken.
Redt u! redt u! menschenkind!
Hoogtij vieren de elementen.
Wind en water gaan gepaard
Door uw beemden en uw velden,
Alles werpend tegen de aard.
Opgejaagd, vlucht elk bewoner,
n°g tijd tot vluchten heeft
Medevoerend, wat gereed lag
En de meeste waarde heeft-
't Water klimt en stijgt steeds hooger,
En de stormwind schatert luid,
Brult met ,t schuimend, wielend water
't Onbeklemd „Victorie 1" uit.
Ieder redt zich, sluit zijn woning;
Men laat alles in den steek,
Vee en huisraad, land en have
Vluchtend naar een hooger streek.
Doch van d'eersten schrik bekomen
Keert men weer, neemt helpers mee,
En men tracht te zaam te redden
Alle kostbre have en vee.
En men slaagt, na heel veel moeite,
Voor een deel slechts, want de plas
Maakt de hoeven onbereikbaarr
Waar nog veel te redden was.
Vluchtend op de hechte dijken
Van den polder Wieringerwaard.
Ziet men 't alverwoestend water,
Niets en niemand wordt gespaard!
Waar nog gistren landerijen,
Welbeploegd en welbeplant,
Zich aan 't menschiijk oog vertoonden,
Is een zee, die kookt en brandt.
't Harte breekt ons, als we denken
Aan de schoone landbouwstreek,
Die verwoest is, nu de kade
Voor de woeste zee bezweek.
Alles,- alles is verloren
Land en hoeve, weide en vee,
't Is verzwolgen door het water
Van de nog verbolgen zee.
En nog giert de wind langs 't water.
Dat nog kookt en wielt en brandt;
Huisraad, runders, wagens, paarden,
Spoelen met elkaar aan Kant
In dien chaos ligt de treurtoon
Van de ramp, die Holland treft,
Niemand, die den waren omvang,
Van zoo'n watersnood beseft
Treurig, somber is de aanblik.
Die ons nu de Polder biedt
Weg is thans de bloei en welvaart,
Woeste golven, waar men ziet
Treurig staan de olmenkruinen
Midden in het zilte nat,
Als een baken voor den landman.
Die daar eens zijn bouwland had.
Erme menschen van den Polder!
Welvaart heerschte op uw grond.
Droevig kunt ge thans slechts staren,
Waar voorheen uw koren stond.
Waar, waar zult ge u thans wenden?
Gij, die alles wat ge hadt
In de golven zaagt verdwijnen.
Weg is al, wat gij bezat!
Arme tobbers, arme zwoegers,
Die door werken en beleid
Nog een eigen huisje hadden,
Zijn dat door deez' rampspoed kwijt
Die in de avond van zijn leven
.Teerde op zijn kleinen schat,
SaAmvergaard door ijvrig werken,
Zag vergaan, wat hij bezat
En wat kan nu redding brengen?
Niets, dan steun van iedereen!
Dat niet een zijn gift onthoude
In deez' tijd van droef geween.
Steun behoeven thans de armen,
Leniging in elk gezin.
Volgt, gij menschen, 't goede voorbeeld
Onzer dierbre Koningin
Tast nu allen in de lade,
Geeft, zooveel ge missen kunt,
Allicht wordt dan de ellende
Voor een deel althans gestild.
Helpt de menschen in den Polder,
Zoo getroffen door den nood.
't Medelijden van ons Holland
Schaft wellicht aan velen brood.
Tracht het leed iets te verzachten;
Steunt en sterkt met milde hand.
Want uw steun brengt troost aan velen
Uit 't geteisterd Polderland.
W ieringerwaard.
Milicien v. H.
nig meester was van zijn hartstocht.
Nu de schande er was, nu werd het hem eerst dui
delijk, wat of er gebeurd was.
Hij schaamde zich, schaamde zich voor zichzelf.
Nog grooter was zijn woede, dat hij de man in zoo
hooggeachte positie, zich door zulk een oude avontu
rierster zoo de les moest laten lezen.
Verbitterd en terneergeslagen zat hij daar en keek
met omfloerste oogen naar de blauwe lucht. En ter
wijl hij daar zoo zat en nadacht, kwam er een zachte
weemoed over hem en hij beet zich op de lippen
om niet in tranen uit te breken.
Hjj dacht aan zijn lot en leven. Hoe tragisch was
het toch.
Alles wat een mensch zijn hart en zinnen begeeren
kom dat alles had het lot hem in handen gebracht,
slecnts het eene, het begeerlijkste en schoonste, slechts
het geluk der ware liefde, zou hem vreemd blijven.
Eenmaal in het leven was het hem verschenen en
toen hij het grijpen wilde en met koene hand ver
overen, werd hij teruggestooten, gehoond en gespot.
„Niets is volkomen op deze wereld", zoo had zijn
ouden vader zoo dikwijls gezegd, ook toen hij zich tot
sterven had neergelegd.
Ja, nu zag hij het in. nu eerst, nu hij zoo vernederd
was niets is volkomen op deze wereld.
Toen hjj echter aan zijn oude ouders dacht, toen
eerst begon hij de smaad van eigen optreden diep
te gevoelen en zich er nog meer over te schamen.
Hjj zag zijn vader voor zich, deze eerwaardige man,
zoo stil en bedaard, steeds onvermoeid bezig, "qie voor
geen arbeid terugschrikte, maar die ook rechtop door
het leven ging, die niet duldde dat men hem over
den schouder aankeek. Trotsch als een hen zat hjj
op zjjn kleine boerderij en wee gengeen, die het ge
waagd had hem te beleedigen!
Ja aan hem dacht hij nu. en daarom schaamde hjj
zich'over zjjn erbarmelijke zwakte, eerljjk en diep
schaamde hij zich voor zichzelf.
Maar de goede kern die de opvoeding in hem had
was niet verloren gegaan en zij kiemde ver-
der.
Uit'de schaamte groeide het berouw. Ja, hij
zwak geweest, had in den roes zijner hartstocht
was
zwak geweest, had In den roes zijner hartstocht er
barmelijk gehandeld. Nu was hij uit dezen roes ont
waakt en nu was het plicht weer goed te maken wat
hjj bedorven had.
Langzaam gingen de dagen voorbij. En langzaam
kwam met het eerste jonge groen een nieuwe lente in
het land Langzaam kwamen ook bij de jonge me
vrouw Luzie de krachten weer terug. Sedert zjj van
Louise wist dat haar vrees die zij koesterde over
dreven was, dat de jonge zangeres heel andere plan
nen had, sedert dat oogenblik had zij een nieuwe hoop
en een nieuwe levenslust in zich voelen bloeien.
Met een stil lachje zat zij daar en keek in de jonge
lentezon en spon zich nieuwe, schoone droomen.
Het was een heilige geluksstemming in haar ziel,
Den Haag, 27 Jan. 1916.
De kamp is nog niet uitgestreden. Nog wachten ons
een paar uren van „emotioneele zitting". Maar de
groote, hevigste spanning is toch achter den rug. De
motie der Linkerzijde, die over het ministerieele le
ven van mr. Treub zou beslissen, verscheen niet.
„Na de „regeling van werkzaamheden", in het' vrij
late middaguur eerst, kwam ter sprake de groote. ne
telige kwestie der weigering van den heer freub, om
het ontwerp-Ouderdomsrente thans met de Kamer te
behandelen.
Zij was ingeleid, gelijk gezegd, door de regeling van
werkzaamheden, waarbij het Parlement 't valt niet
te ontkennen de eerste schrede deed; van „zijn goe
den wil deed bljjken". zooals de heer Schaper het
uitdrukte. Op voorstel van de Centrale Sectie was
besloten, bij zuiver Rechtsch-Linksche stemming, om
reeds op Woensdag 2 Februari a.s. voor het afdeej
lings-onderzoek aan de orde te stellen de belasting-
ontwerpen van minister Treub, in deze volgorde: wij
ziging-Inkomstenbelasting; divident-dito; pensioenbelas
ting; successie; zegel en registratie; bieraccijns; sta-
tistiekrecht. Voor dit zevental zullen, voor elk ontwerp
eene., commissiën worden aangewezen.. Na het sectie-
onderzoek van deze en nog meerdere ontwerpen, zal
de Kamer afhandelen wat van de agenda voor open
bare zitting overblijft (dusook de Eedswet) om ten slotte
de ontwerp en-Grondwetsherziening in de sectiën aan
te vatten.
De leider der anti-revolutionnaire fractie, de heer
*>n der Voort van Zijp had gewild, dal
Ij Februari het afdeelings-onderzoen der belasting-ont
werpen zou aanvangen en met dat van de ontwer-
pen-Grondwetsherziening wachten tot ook het Onder-
wiis-artikel kon worden ingeschakeld. Dit wees de Kamer
echter, bij partijstemming af. 't Is trouwens te ver
wachten, dat wanneer de Grondwetsherziening in de
sectiën komt, de Pacificatie-commissie toch wel haar
arbeid gereed zal hebben. Natuurlijk zijn er tegen deze
„spoed-methode" bezwaren in te brengen.
De heer Lohman protesteerde er tegen in zeer war
me gemoedsstemming, evenals dr. Nolens, die van «over
rompeling" der Kamer sprak.
Namens de Concentratie verdedigde heer De Meester
het voorstel der Centrale Sectie. De nood dringt. En
nood breekt hier „wet". daar komt tenslotte alles
op neer. De nood der tijden is het excuus. Eu een
verklaarbaar.
Namens de soc.-democratische fractie zei de heer
Schaper, dat deze wel gaarne nog de vijf millioen,
door Effecten-belasting en de doode-nand op te brengen,
zou behandeld zien. Maar: men was bereid de rege
ling te aanvaarden.
In de eivolle zaal, met de onder het gewicht van
vrouwelijke en mannelijke belangstellenden „krakende
tribunes'was de stemming allengs warmer geworden.
in letterlijken en figuurlijken zin. Toen de heer De
Meester zijn beroep op den nood der tijden deed,
was majoor Van Twist zóó opgewonden, dat zelfs
het 'ononderbroken-heftige gehamer van president Bor-
gesius (die een zwaren dag achter den rug heeft) hem
slechts na groote inspanning tot zwijgen kon brengen.
De Kamer had dus haar „goeden wil" getoond.
Zij zou onverwijld de belasting-ontwerpen gaan be
handelen, naar minister Treub's verlangen.
Maar nul
Reeds wist men: nu kwam het tweede bedrijf,
't spannende.
De beer De Meester critiseerde mr. Treub's wei
gering betreffende de Ouderdomsrente. Herhaalde zijn
woord over onverwachte teleurstelling". Vroeg of de mi
nister van Financiën inderdaad conflict met de Kamer
zocht?... Legde er nadruk .op dat niemand de Ouder
domsrente wil invoeren zonder dat het geld ervoor is.
Maar. verder kunnen wij niet gaan. Voor krachtmid
delen". gelijk door mr. Treub bier gebruikt, gaat zij
niet uit dta weg; leent zij zich niet.
Ook de heer Schaper protesteerde. Spoorde den mi
nister aan. toch niet halsstarrig te zijn. De soc.-democra-
ten willen geen samenkoppeling van Pensioenwetten en
Ouderdomsrente. Dat weet de minister, die thans kla
ren wijn schenke, nadat hij ontwaard had hoe de
Kamer tegemoetkomende houding aanneemt.
Eindelijk: minister Treub. Hij heeft dit is het
voornaamste den eisch, In zijn schrijven aan mr.
Borgesius vervat, ,,tn hoofdzaak laten vallen". De Ka
mer zal straks zijn belasting-ontwerpen behandelen:
beseft, dat de Ouderdomsrente eerst kan ingevoerd
wanneer de uitgaven gedekt zijn. Best, De minister
wil van zijn kant dan toegeven.
Hij wijst op de stembus van Juni 1917, dewelke
eene Rechtsche meerderheid kan brengen. Die de In-
validiteitswet-Talma ongerept invoert en bovendien zijne,
Treub's Ouderdomsrente, hoewel dan wet geworden,
opbergt. Dat moet verhoed. Vandaar de eischen van
mr. Treub. Hij staat echter dit onder hevig tu
mult uit den socialistischen hoek op zijn Pensioen
belasting. Zegt: wordt deze laatste verworpen, dan zal
ik de inmiddels door het Parlement goedgekeurde Ou
derdomsrente niet in de Eerste Kamer brengen. Dus:
dan ga ik heen. Daarmee wordt de soc.-democratische
fractie het mes op de keel gezet, en daarover zullen
we dus nog zoo 't een en ander te hooren krijgen.
Maar Exc. Treub had nog iets op het hart. Lok
ik conflicten uit met de Kamer, zooals nu in sommige
organen beweerd wordt?, vroeg hij.-Zijn er andere
motieven, beweegredenen, dan 's lands belang, die mij
leiden? Schijn-motieven, aan persoonlijke roerselen ont
spruitend?... Met kracht, maar ook met den bezadig-
den eenvoud, die immers het kenmerk van „het ware"
is, kwam de heer Treub op tegen deze aantijging.
Ik ontzeg ieder, aldus sprak de „toovenaar van den
Haagschen Kneuterdijk" het recht om aldus mijn
karakter verdacht te maken. Na de vele maanden,
waarin ik bij dag en bij nacht mijn krachten aan
's lands belang gewijd heb, had ik minder onheusche
bejegening yerwacht. Ik speel niet met rrjijn zetel, ben
bereid op mijn post te blijven, doch slechts wan
neer de Kamer mijn program aanvaardt. Weigert zij de
Pensioenbelasting te aanvaarden, zij spreke zich
nu. zonder verder uitstel, uit.
Het slotwoord maakte diepen indruk. Men had weer
„den ouden Treub" voor zich.
Wat niet wegneemt, dat het slot van den strijd
niet zonder gedruisch zal worden bereikt.
Voordat de groote middag-zitting begon, heeft mi
nister Lely nog het zijne gezegd, de replieken vol
gen over den toestand van het spoorweg-personeel.
Heel veel bijzonders bevatte 's ministers rede, voor zoo
ver verstaanbaar, niet. Omtrent loonsverhooging kan
hij goen bepaalde beloften d^rt. 7 Pxc wees er dat
speciaal bij de S. S. de loonei: beduidend zijn ver
beterd. zelfs met 16 ton per jaar. De minister zal
over de bekende voorstellen der maa'-. happijen gaarne
de adviezen der vakvereenigingen inwinnen.
Deze vraag vormde zooals men weet de „kerp"
van 's heeren Kleerekoper's rede
Over de kwestie van de dienst- en rusttijden heeft
dTj Lely gezegd, hoe hij nog steeds van oordeel is. dat
men eerst deugdelijke gegevens moest hebben om ver
volgens, zoo noodig, te kunnen ingrijpen.
Bij den aanvang der zitting wijdde mr. Borgesius
eene werkelijk-hartelijke rede van hulde aan graaf Van
Bylandt, die om gezondheidsredenen als afgevaardigde
voor Apeldoorn is afgetreden. De vriendelijk-beminne-
lijke heer Van Bylandt heeft, zooals mr. Borgesius
terecht zei, De Génestet: „Er is een. tijd van komen,
er is een tijd van gaan", met zijn hoog plichtbesef be
grepen. Hij was inderdaad, als beeld van nauwge
zetheid en zin tot verzoening, verbroedering, voor allen
een exempel.
We gaan dus nu a.s. Woensdag in de sectiën. Maar
eerst leven wij nog een lichtelijk-levendig zittinkje door.
Mr. ANTONIO.
er was iels geheimzinnigs dat zij süi in zich droeg,
dat zij zelfs door geen luid woord wilde om wij den.
Stom en in stille aandacht zat zij daar en verheugde
zich over net nieuwe leven en waaneer haar het Larie
al te iuid klopte, dan vouwde zij de handen.
Rustig en offervaardig deed zij haar plicht.
En oF haar man al met een hoogst ernstig gézicht ver
scheen en zelden meer dan het alleraoodwendigste met
haar sprak, nooit kwam een enkel woord van kla
gen over haar lippen. Zij wist immers dat hij 'nu
een strijd streed, zij voelde dat hij heimelijk leed
en zij wilde hem door haar tranen en klachten niet
nog meer smart bereiden.
Neen! Want in haar sprak een stem: wees stil en
draag alles geduldig, er zal een tijd komen, dat hij
weer zelf tot je terugkeert. Dat voelde zij en dat
gaf haar de kracht om haar lot te dragen.
En op een goeden dag kwam Louise triomfeerend
bij haar. Zij bracht een courant, die zij zonder iets te
zeggen, aan Luzie overhandigde. En de jonge vrouw
las het bericht, dat de zangeres Perroni naar New-
York ging, zij had daar een engagement.
Stil gat zij Louise het blad terug, geen woord zeide
zij, maar ha«r van vreugde schitterende oogen zeiden
Werken, werken en alles vergeten en alles over
winnen, daarin zocht Ernst Brem er zijn redding.
Meer dan ooit greep hij nieuwe plannen aan en dacht
er over om rijn ondernemingen nog uit te breiden.
Maar er was een verandering in hem gekomen.
Het kwam voor dat hij midden in den arbeid stil
hield en dan ontzonk de pen hem aan de vingers
en zijn oog keek met diepen weemoed naar de hel
dere lentelucht.
En dan zeide hij tot zichzelf: „Waarom werkt ge
toch? Voor ■nrfe plaagt en kwelt ge u zoo af?
En hij vond gaan antwoord, hij waagde het niet
zichzelf een antwoord te geven.
In begin Juni was zijn geboortedag.
op
bloei, de kastanje, de vlier en de hagedoorn geurde
en de vogels zongen en jubelden, zoodat een mensch
het harte licht en blijde worden moest. Hij liep ech
teer in stille weemoed door al die geurende pracht.
En steeds weer die vraag: „Waarom en voor wie
kwelt ge u en plaagt ge u zelf?
In ingehouden smart neet hij zich de tanden op el
kaar en liep verder.
Toen hij thuis kwam, vond hij de feesttafel klaar met
geschenken, een paar handwerkjes van Luzie en zijn
zuster, practische prulletjes, die hij met een dank en
glimlach in ontvangst nam.
Maar de jonge vrouw had nog een bijzondere ver
rassing. Zij haa van de portretten van Ernst's ouders
een paar schilderstukken laten maken, die zeer goed
waren geslaagd.
En deze attentie roerde hem diep. Met een wer
DIEFSTAL VAN f 1200.
Te Amsterdam zijn een tweetal jongens gearresteerd
voor diefstal van een f 1200.
De zaak heeft zich als volgt toegedragen:
Den 14den Januari j.1. werden twee monteurs, de
een een jongen van 17 jaar. de ander een geinterneerde
Belg, door hunnen patroon op karwei gezonden naar een
perceel aan de Prinsengracht. Nadat de electriciens hun
nen arbeid hadden verricht en weder vertrokken wa
ren, kwam de bewoner van dit perceel tot de voor
hem minder aangename ontdekking, dat uit een in
een gesloten "kast liggende portefeuille een bedrag van
t 12<X) waj ontvreemd. Natuurlijk viel onmiddellijk de
verdenking op de beide monteurs, doch rij verklaar
den pertinent niets van het geval te weten. Alle na
sporingen aangaande het vermiste bedrag bleven vruch
teloos, tot eindelijk gisteren de geinterneerde Belg zijn
patroon mededeelde, toen hij op een gegeven oogenblik
de kamer binnentrad, waarin de kast stond, zijn ka
meraad een portefeuille in de hand hield. Hij ver
klaarde dat het voorwerp op tafel had gelegen, waarop
de Belg hem den raad gaf zich niet te bemoeien met
dingen, die hem niet aangingen.
kelijke, eerlijke vreugde reikte hij haar de hand en
bedankte haar.
Stil -\ Li >zend stond rij daar en keek hem met
j.,cckeau ioa
Toen doortrilde hem de begeeite om ha,r L ..u-
helzen. Maar hij bedwong zich.
Hij schaamde zich.
Hoe groot stond zij daar voor hem, zij. de stille
lijderes, en hoe klein, hoe erbarmelijk kwam hij zich
zelf tegenover haar voor.
Hij nam haar hand en kustte die.
Zonder verder iets te zeggen, ging hij daarop de
kamer uit.
Toen hij daarna alleen was, toen kwam het met
nieuw dringend geweld over hem, toen eerst gevoel
de hij hoe hij in zijn verblinding tegen deze vrouw
gezondigd had.
Nooit, nooit had rij geklaagd, nooit hein eenig ver
wijt gemaakt, steeds in stille eenvoud alles verdragen.
Hoe groot was zij en hoe klein was hij.
Maar nu erkende hij ook, hoe rijk zij van karakter
was, en hoe groot en offervaardig baar liefde was.
Hoe dicht lag het bij hem, het geluk, dat hij 'ergens
elders had gezocht.
Er werd zacht op de deur geklopt.
Bevend riep hij: „Binnen!"
Luzie trad binnen. Vragend, smeekend bleef zij bij
de deur staan. Hij echter liep haar tegemoet, nam haar
beide handen in de zijne en zeide stil en ernstig:
„Ik heb zoo veel, zoo oneLJig veel goed te ma
ken".
Toen wist Luzie dat zij haar man weer terugge
vonden had.
De zomer kwam in het land.
Op een avond, toen Ernst van de zaak weer "naar
huis ging, ontmoette hij een arbeider. Ook die kwam
van zijn werk en ging naar huis, maar hij was niet
alleen, naast hem liep een jonge vrouw en op zijn
m droeg hij
eluk was daar!
arm droeg hü rijn kleinen zoon. Geluk, zonnig, vredig
En op dat oogenblik benijdde de rijke bankier den
armen arbeider.
Met een gevoel van teleurstelling en wee in het
■pMhp
Toeen nij bij zijn vrouw in de kamer trad, was
harte, liep Ernst Bremer naar huis.
deze, dlaar zij hem nog niet had verwacht verbaasd en
keek verrast van haar naaiwerk op.
Verbaasd, sprakeloos, zag Ernst dat rij aan een klein
kinderjurkje naaide.
Toen ging er een stroom van blijdschap door hem
heen en kwam een vrooliik schitteren in zijn oogen
en sedert langen tijd voelde hij weer een trotscne,
stille vreugde in zich.
Stil en innig kuste hjj rijn vrouw.
EINDE.