Schap Courant
De Kerstvloed van 1717.
ln Heidehoeve.
HOE SEPP DEN DOOD BEDWINGT.
tsop«t
TWEEDE BLAD.
Zaterdag 18 Februari 1916.
59ste Jaargang No. 5748.
FEUILLETON.
ju bet Nieuwsblad van het Noorden lezön wö:
„Wat de wateren vermogen
De hooge w atervloedebvam de laatste dagen bren-
berinneringen aan vroegere stormvloeden wöër
uaar voren vooral van den beruohtetn Kerstvloed.
Men schreef December 1717.
aeeds oenige dagen lang woei er en stëvigë wind.
tegen het Kerstfeest al meer ën mëër ln hëvig-
beid toenam. Hoog voebde hij heit zeewater op tee-
gea onzen dijk in 't noorden, ep kolossale golven,
yergeïeld van groot» vlokken schuim, sloegen on
ophoudelijk over de zeewering het land in.
Op den avond van den 24sten Decejnber1 steeg de
vloed verbazend hoog; men vreesde) het ergste, maa
ge'ukkig, de dijk wist weerstand te bieden.
iut isschen groeide) de storm aan, werd geweldiger
en geweldiger, werd een orkaan
Zwaar had de dijk het te verantwoorden de
zwakste plaatsen waren dan ook reeds bijna vol
slagen breuken geworden: hiejr en daar stroom
de bét woedende© zeewater rëeds zegëvierend als
overwinnaar naar binnen.
...hoor, hoor, wat schrikbre vlagen....
golven. De menschep waren daar meest in de ker
ken gevlucht en deze stonden nog al 'hoog. Men
werd daar ook niet zoo door heit water overrompeld,
men was verder van de zee verwijderd.
Uit ceze dorre opsomming blijkt reede, welk een
onbeschrijflijke ellende de Kerstvloed in ons ge-
weet bracht.
De geschiedschrijver Outhof, die ooggeutige was
van de'en geweldigen 'watervloed, eb die zelf nauw-
lijks z'a leven redde, schrijft:
„MIJ dunkt, ik hoor nog het bruisen der baren,
net gekraak der instortende huizen, zolders eb da
ken en het erbarmelijk geschrei en noodgeketrm dër
ellendig in de( golven stortende menschen, het gëhuil
van tedere vrouwen en kinderen, die hiër ondër
balken verpletterd werden of daar op hun bedden
't water versmoorden, of ginds door de golven
half naakt in het water her- en derwaarts werden
geslingerd, waarvan de meesten in den vloed omkwe
men, terwijl slechte weinigen lang omdrijven, behou
den werdon."
rrefi?nde bijzonderhedn ovër deze gereddën
mogfn hier een plaats vinden:
len man te Vierhuizen verloor vrouw, vijf
kinderen en .een schoonzuster in de go'ven Hij
zelf weef op epn stuk van het huis verder tot
Ulrum, tot de buurt Hugt gebaamd. Hier klom hij
in esn boom, maar de golven beukten dezen zoo ge
weldig, tot de arme man 'er uit geslingerd werd,
over de gracht hepn tot |in den hof. Hier pakte
hij w eer een boom en wist .zoo z"n léven te rëddlen.
Z'n leven zal echter voor hem, nu vrouw em vijf
'ieve k:i,dtrtjes verzwolgen waren, niet veel waardë
meer g»»had hebbenf
Te Pieterburen was éen, zekere Abel Jacobs mët
vrouw, vijf kinderen, knecht en me#d op den zolder
geklommen. Men voelde dat de zolder befcon te wag-
gëlen. 'In z'n doodsangst wist Jacobs al gauw een gat
boord, of hot huis weW door 'de golven omver ge
haald.
Wat waren de menschen blij, gered te zijn.
Het schip dreef verder. Op den molenberg geraak
te het vast. Den volgenden morgen zette de kapitein
de reddingboot uit eb redde hiermee nog een veer
tigtal mënschen.
boedo Ubbens, z'n vrouw en vier kinderen,
dreven op een brok stroo en een gedeeltë van hun
huis van Warfhuizen over de troebel© watervlakte
Het woeste weer noodzaakte hen te 'schelden
den dood voor oogen drukten ze elkaar de hand tot
eeuwigen afscheid. De- vrouw en de vier kinderen
verdronken, de man bleef behoudt^.
Doch genoeg....
Welk een ontroering, toen de zep zich weer terug
trok. Onbeschrijflijk groot de ellende.
Hcele velden als bezaaid met verdronken menschen
endieren. In de boomen zaten en hingen menschën
an koudi en honger omgëkomën. In dé geheel© pro-
Inde kwamen 2276 menschen om het leven3200
marden; 11666 stuks'hoornvee; 21214 schapen, '1305
■arkens, terwijl totaal 1560 huizen geheel verwoest
of beschadigd waren.
De legeering der stad Qroningensteldej alle mo
gelijke pogingen in "t werk om d'e ellëndë të vër-
achtën.
Al de in deze stad aanwefzige schuiten en schepen
werden volgeladen met brood, bier, versch water,
enz. enz., en mannen meest schippers werden
ër aangewezen, die dit moesten brengen naar de
noodlijdenden, die zich bevonden op daken, op zol-
Gelijk de Maasbalg van een smidse loeit d'orkaan -
Of reuzenvuisten in hun 'toorn 't aambeeld s'aan, in het dak te werken. Hier kropen ze door, om zoo
Zoo raast het op de kust"
Den volgenden morgen den'eersten Kerstmorger
't moet ongeveer zes uur geweest zijn, 'bezwëëk
de dijk, de kapitale zeedijk. Op ettelijke plaatsen
was hij doormidden gebroken, geheels brokken wa
ren als door reuzenhanden zoo'maar eventjes op zij
gëschovrn door den alles overweldigenden vijand; 't
ziedende water der verbo'gen zee.
Wüd. woéH als vers cheurende dieren t tuimelden
en rolden de zeegolven het land in. niets ontelënd,
buëkënde tegen de buizen en buis jee der eenvoudige
landlieden.
Wat een angst! Welk een ontzetting!
Klagend, jammerend noodgeschrei van vrouwen
en kinderen vermengde zich met 't onheilspellend
golfgeloei en 't luide meeuwengekrijschl
Men begreep direct, welke groote ramp er gebeurd
was. Hun dijk, hun trouwe aijk, hij was bezweken
voor den razenden vijand. Hoe kon het ook anders.
Vluchten I Vluchten was het wachtwoord.
Vluchten 1 Zeker maar waarheen?
Velen vluchtten in allerijl met vrouw en kinderen
op den zolder, meenende, d&&r althans voor 't alles
vernielende zeewater beveiligd te zijn. Helaas!
hce werden ze in hun hoop bedrogen, de ongeluk-
kigen.
Anderen vluchtten op de hoogten in de dorpen,
of klommen, aan wanhoop ten prooi, in hooge Doo
rnen, waar ze den wreeden verkleumingsdood von
den
Ontzettend 1 wat een ramp.
Onder geweldig gekraak sprongen de vloeddeuren
van de Schaphalsterzijl van elkaar, het zeewater
drong naar binnen, een groote hoeveelheid drijf
goed met zich meevoerende. Dit drijfgoed zette zich
vast voor de brug tusschen Winsum en Obergum
tot een dam, zóó vast, dat menschen er over liepen.
Tegen den middag op dien noodlottigen Kerstdag
stond het water reeds voor de poorten van Gro
ningen.
X ooral Hunsingo werd zwaar geteisterd: daar ver
dronken alleen 1942 menschen, 6610 stuks hoornvee,
1812 paarden en 13774 schapen.
Te Uithuizen verdronken 67 menschen en te Uit
hui zermeeden 208, te Usquert 44,te Pieterburen 172,
te Eenrum 126, te Leens 182, te Rottum (dorp) 5, te
Warfiura 63, te Ulrum 73, te Hornhuizen 117, te
Apijk 53, te Bierum 67, te 't Zand 47, enz.
He» Oldambt leed veel mnider; wel leden de
Dol'arc)dijken heel wat schade maar men had er
slechts 22 meooschenlêvens te betreurep, waarbij
alleen uit Nieuwolda 13.
lu Fivelingo was de "schade en het verlies ook
groot Voora' Delfzijl had veel geleden. In vele hui
len daar waren groote ga»en gewaaid. 'Het water
stroomde Delfzijl binnen, men vluchtte op zolders en
doku. Met booten werden de menschen flater van
die rëdplaatsen weggehaald. lp de kerk stond het
water 8 voeten hoog, d.i. tot midden 'aan den preek
stoel. Zelfs verden graven in de kerk door 't wa
ter opengewerkt, zoodat een „allerlaatste menschn-
hulsje" in dé kerk ronddreef
In geheel Fivelingo verdronken 311 menschep, 3874
stuks hoornvee, 1103 paarden, 6421 schapen. Er wer
den 536 huizen weggespoeld, te| Siddeburen alleen 45
Het Westerkwartier kwam er nog al tamelijk goed
af. Slechts een mensch vond daar den dood in de
op 't dak te klauteren.
Nauv'ijks waren man, vrouw en knecht op het
dak n staken ze de handen uit om de anderen Om
hoog te tuiten, of daar stortte het huis mat 'n
doffen cireuu in. ide vijf kinderen en de meid
meesleurende in het klotsende water.
Welk een beproeving voor die arme ouders.
Het dak, dat nu loe-drijvende was, wejrd door
den wind oortgeatuwd over de wijde, onstuimige
waterv'akte ln devote houding zich overgevende
aan tkd zat het drieetal op het dak; de moeder
als zinneloos turend naar de plek, waar haar vijf
dlerl are, efcit spanden achterbleven....
Men dreef vorder in de richting van Rasquert. Dó,
raenscl en daar op de hooge wierde zagen het wrak
naderei, ze brachten 't radeloos ouderpaar melt den
knecht aan land. Dit zou men vermoeden he, maar
neen, Abe' Jacobs zelf werd niet gejred, vermoedelijk
is hij ongemerkt van 't dak gevallen; misschien wel
heeft rij in z'n ijlkoorts z'n* kinderen Jnog terug
wiHen halen
Een zekere Dreeuwee, ook van Pieterburen, dreëf
met vrouw, schoonmoeder en de beide diejnstbodn op
oën deel \an 't stukgeslagen huis over de onmete
lijke watervlakte. Ook zSj dreven, jzooals vanzelf
spreekt, den wind in 'aanmerking genomen, in de
richting Baflo. Bij de burcht van Freule van Dries
brak het drijvende wrak, h<jt grootste stuk, 'waarop
I>eeuwes zat, b'eef drijvende terwijl al de anderen,
in de zilte golven omkwamen. De vrouw worstelde mët
den dood, ze greep nog naar het dak, waarop haar
man zich bevond. Deze stak haar reeds de reddend!
hand toe, maar de knecht, eveneens in doodsstrijd,
pakte de vrouw bij de rokkefc én beiden verdwe
nen in de diepte-
De man bleef alleen achter. De wind koerste z'n
toevlucht verder voort, Baflo helaas voorbij. Al ver
der dreef de ongelukkige, tot aan het trekpad tus
schen önderdendam en Winsum.
Het brokje dak was inmiddels al kleiner en kleiner
al zwakker en zwakker geworden. Niet lang meer
zou het hem kunnen torsen. Juist gelukkige spe
ling van het .toeval kwam er een stevige plank
aandrijven. Deize werd gegrepen, waarop hij nu plat
ging liggen. Zoo zwalkte hij verder voort, over het
trekd.iep, hij dreef tegen een dampaal, dien hij Ste
vig vasthield. Later bereikte hij den Woldijk, waar
hij ziel; eerst „veilig gered" kon noemen.
Een zekere IGaassens, van Westermeland, dreef
met vrouw en vier kinderen op een hoop hooi tot
Bedum.
Een man van Saaksumhuizen, met z'n kinderen
op een brokstuk van het huisdak ronddrijvende,
landde bij een watermolentje nabij Thesinge. Dit wa
termolentje werd hun een veilige schuilplaats, ze ble
ven ei' drie etma'en toen ee(rst werden ze vërlost.
Een ingezeten van Tinallinge dreef met vrouw
en drie kinderen tot aan Kolham.
Te Kloosterburen werd e$n schip van 40 a 50
lasten door den storm over den dijk gedreven. Hst
kwam ln 't dorp terecht bij het huis van den schoen
maker. In dit huis, dat elk oogenblik dreigde in te
storten, bevonden zich tiéh menschen. Toen ze hét
vaartuig ontdekten, bestegffa ze het in hun doods
angst direct. Ternauwernood waren ze alle'tien aan
1.
HOOFDSTUK I.
stefk priemde hém doog hM hart» Hij liet het veg-
weerd-beenige hoofd in de dorre bruine hand zak
ken, en zijn door tallooze voren doorgroefd gelaat
vertrok, als in zware bekommering. Zooals hij
daar ineengezonken neerzat, zag men hëm dën man
dë jaren aan, die het e bijna nog zwarte haar van
hoofd en baard niet He* vermoeden, ln het ineen
gedrongen, taaie lichaam vin het sterven aan.
Na een poos knarste beneden de deur delr hut,
em lichte schreden kwamen de krakende trap op.
Een jong meisje trad bij Sepp binan. Hët was ëën
aardig blond ding. slank en frisch, maar met een
triestige uitdrukking in de blauwe oogen. Met een
brief in de hand kwam zij naar denoudenman toe.
Er is wat voor u gekomen, zqi ze zacht»
Bijna onverschillig bleven de diepliggende oogen
van den oude op de brief rusten. Toen zei hij
moeizaam: Lees het me voor.
Het meisje brak het couvert open en begon:
Aan Joseph Renner, berggids.
Wij zijn voornemens, op de eerste gewestelijke
tëntoonstelling in dit jaar een groep van de viefr
meest vertrouwde gidsen der streek in Yolle uitrus
ting in te zenden; natuurlijk moogt gij daarbij niet
ontbreken. We verzoeken u, indien dit weer aan
houdt, u aanstaandën Zondag, des namiddags te
twee ure gereed te houdem, op welk uur eën onzër
mëdëwërkëta in uw woonplaats de opname zal uit
voeren.
Hoogachtend,
Fotografische Inrichting te
Onder het lezen was Sepp opgesprongen. Elke
dors, in torens, enz. Zooals vanzelf spreekt, nam mën spier aan het pezige, dorre lijf spande zich. Nu
op de terugreis die ongelukkige slachtoffers mee
naar de stad. Veertien dagen latng was men bezig
menschen, dieren, huisraad, enz. aan te halen. Ovejr-
a' werden de dieren gestald, zelfs de Academie
werd als bergplaats voor koeien ingëricht.
Ten behoeve der noodlijdende bevolking werd in
de stad een collecte gehouden, die f 13000 opbracht.
Deze ede'e daad der Groninger stadsregeering werd
door de Regeering des lands nagevolgd.
Grooi was de nood. Er was gebrek aan geld
uist, nu men 'zooveel noodig had voor het herstel
der 1 dijken. In Hunsingo en Fivelingo bleef den eter-
sten tijd de dijk zooals hij was. Op sommige plaateei
was-hij zoo geteisterd, dat hij nauwlijks meer' den
naam dijk kon dragen. Ónder Uithuizermeeden warei
27 kolken gespoeld terwijl al de dijkbreuken onder
deze gemeente samen meetr dan 1700 roödën lang
warër».
u 1718 begon men den zómerkadijk den tegep-
woo^digen middeldijk te verfwaren. Ieder jaar
werd bij hooger gemaakt, totdat in 1732 de dijk ge
reed was.
D© doorgebroken aloude zeedijk nog hier iep
daar bekend onder dien naam „Oldiek" werd dus
in 1717 niet meer hersteld. T.
Naar het Duitsch van ERNST ZAHN,
door J, H. J. ROEL. c
(Uit de Haagsche Nieuwe Crt.)
De oude Sepp zat in zijn zwartberookt, laag ver
trek voor de eersté maal in den deftigen stoel, die
zoo weinig bij de overige plompe meubelen paste.
Dat Sépp op klaarlichten dag in huis 'blepf, was
een veeg teeken; een nog slechter, dat hij 'in dën
stoel zart-
Die was sedert twee jaren zijn eigelndom en 'het
nieuwjaarsgeschenk van 'n ouden Engelsc'hman, met
wie Sepp vele jaren lang, alken zomer in 't gebied
dër rotsen en gletschers a' klauterend had rondge
zworven.
„Aan zijn eigen oude knokken had hij gevoeld,
dat h«t zoetjes aan noodig 'werd, er zijn gemak
van te nemen", had „Mijnheer" indertijd geschrever
ën ,,in den moiUgen leuningstoel moeet Sepp f zijn
ruimschoots verdiende rust genietep."
Toen had de oude gids schamper 'in zichzelf ge
grimlacht, den leunstoel met een ruk tegen dep
muur geschoven, èn zich met des te meer ijver
aan het werk gi zet.
Wind noch weer deerden hem, en op zijn zep-en-
zevëntigjarigen, nog maar even gekromdten rug toréte
hij de zwaarste lasten. Den stoel gebruikte hij nooit.
Vandaag, op eens. had hij er zich, half weérbarsïïg
in neergezet, want hij dacht aan den dood.
Door de niet al te helde)re, kleine vensterruiten
lachte de stralende winterdag. Dei sneeuwglans
verlichtte zelfs het sombere vertrek van den oudën
man.
Die zat te staren naar den blanken, machtigen
gletseber, waarop 'zilveren schichten flitsten, en
waaromheen de "pitsen en totems 'der hergen van
zijn p-pbrortegrord star oprezen. Geen ejnkele daar-
bij, of hij had hem, dozijnen koeren, overwon
nen. Sepp dacht aan zijn Jongenstijd. In helt hoog
gebergte had niemand het hem nagedaan, éq geen
ridsennaam, \ef in het rond, had 'zulk een goedën
k'ank als de zijne. Bij de herinnering greejp 'plotse
lins: de eerzucht hetp aan. Sedert een paar iarep
Rorak geen mensch meer van Renner-Sepp. Een
In de Leipzigerstraat te Berlijn ligt het huis van den.
kapper Anatal Goldammer. Hij was gedoopt met den
ni Antnm maar hij gaf de voorkeur aan Anatal.
Zijn «>aL- ging schitterend, liij had -een paar groote
uitstalkasten met spiegelglazen, waar achter donzen met
parfumerien. flesschen, naaiTollen en allerlei re-
cWoeluljettezi.
Het huis behoorde aan den bewoner zelf, een ïjvenge
man. Naast de uitstalkast was de huisdeur en daarnaast
hing een uitstalkast van een fotograaf. En boven op
het dak zag men een glaaan uitbouw, dat was het ate
lier van den fotograaf en hoog boven het uithang
bord yam den kapper prijkte het schild waarop den
Mam: „Emile LiobreAch. fotograaf", in reuzenletters.
lm de uitstalkast naast de huisdeur trekt vooral de
teada&t het zich In het midden bevindend cabinetr-
portoet. Het is een mooi, jong meisje, ia een wit
japonnetje, met een stroohoed op, bloemen in de bann.
t Is alsof ze met lachende oogen eiken voorbijgang^1
groet.
Zoo nu en stapt jr eens een heer den kappers
winkel binnen, koopt wat en vraagt zoo terloops Laai
het mooie meisje, wier portret buiten in de kast hangt.
UoRohiedt dit aan een fijn kereltje, de zestienjarige zoon
van den huiseigenaar, Florian Goldammer. zoo
bloost deze vrooi ij k, werp t zijn blonde lokken vlug
achterover, slaat zijn blauwe oogen dweepend op ein
fluistert: „het Is de eenige dochter yan den fotograaf,
mejuffrouw Manie Liebradh. Maar het is reeds een
jaar geleden gemaakt, zij is nu nog veel mooier'
Na dat gehoord te Jiebben, denkt menige bezoeker
„Ik moest hier mijn portret maar eens laten maken
maar als men dit plan heeft uitgevoerd, komt men
m den regel van Jtmrie niet veel te zien, daar deze
Meestal in haar keuken Is. Op de derde verdieping,
<boh ouder het atelier, woont de fotograaf Emil Lie-
brodh Hij is sedert een paar jaar weduwnaar en leeft
met zijn achttienjarige dochter, die zeer geschikt zijn
huishouding bestuurt, en eveneens het leven zonnig
niaaki voor den ouden neef Hans Assel, die een "hulp
van den fotograaf is, en levens graveur van zijn vak.
schoof hij den stoel achteruit, dat het kraakte, en
stond, in een oogwenk, rechtop, midden in het ver
trek,
Lees 't nog eens, zei hij heelsch, toen het
meisje geëindigd had.
Gewillig 1 egon ze van voren af.
En de oude prevelde binnensmonds:
De meest vertrouwde! jij mag niet ont
breken jij, Sepp.
Zeg? viel hij zichzelf in de rodel en eën droog
vrëëmd gëgichel steeg uit zijn borst op. Zeg, Bronl,
ze denken toch nog aan mé, de heeiren?
Broui, een verre bloëdvrwante van Sepp, die mot
haar moede' tegenover hem woonde, en zijn hut
voor hem in orde hield, knikte werktuiglijk. De
tranen storden haar in de oogen.
Midden in zijn opwinding bemerkte Sepp het.
Wat is er gebeurd? bromde hij.
Het meisje lag hein na aan het hart, voor s ftVer
iemand den gierigen, slechts aan zijn beroep gerech
ten bergbewoner liel kon zijn.
Bij zijn vraag was Broni geheel onder den indruk
van baar leed gekomenn.
Al snikkende vertelde ze in afgebroken zinnen:
Eergisteren is daar ginder in het gehucht
Furrer-Tord zijn huis en schuur afgebrand. En we
hadden willen trouwen samen. En ik hield zoo veel
van hem En nu is hij diep ongelukkig, en hij imoet
vu zijn hoeve af en als arbeider gaan dienen. En
va trouwen komt niets en
Ze kon niet verder; ze liet zich op een stoel bij
den tafl neervallen 1 en verborg het gézicht in öe
armen.
Op dat oogenblik schoot E Sepp eefn gedachte door
het brein. De vreugde, over den briéf had die ver
wekt. Onder zijn bed in 't zijkamertje stond een
houten kist. lu dié kist lag genoeg, om voor Broni's
vrijer niot t in, maar wel twee., huizejn tebohwen.
Mët zijn geld kon bij immers doen, wat hij wou, en
Broni was bij slot van rekening ee|n goed meisja
Het ging niemand aan, wanneer hij haar meer toebe
deelde dan do overige familie. Maar
Daar werd zijn vrekkigheid hem weer de baas.
Zoolang hij leefde, gaf hij het geljd niet uit de haar
den. 1
Ik kan er niets aan doen, zei hij norsch.
Het meisje oroogde haar tranen al. Een groote
moedeloosheid lag in haar trekken.
Den oude schoot de brief en de eerstvolgëndë
Zondag weer të leunen. In zijn leden voelde hijnog
de iooden zwaarte, waardoor hij eooeven aan den
dood had moeten denken; maar de krachtige wil,
die hen» zijn leven lang voor geen epkeletaak, voor
gëënörlëi gevaar had doen terugschrikken, was in
hem ontwaakt. En aanstaanden Zondag zou hij zich
laten fotografeeren, dat stond bij hem vast. Hoe na
de dood Sepp ook gekomen was, met dat besluit
bedwong hij hein.
Ik ga naar het bosch, zei hij tot Bronl, en
stapte de deur uit, flink, als in zijn bestejö tijd.
In al haar verdriet moest het meisje glimlachen.
In het dorp hadden zé| al gezegd, dat Sap)? half dood
was, en nu laadde hij zich daar zijn draagkorf op de
rug, en ging hout hakken
De Zondag was aangebroken, en tijdig was Sepp
op de bergweide present, .waar df) opname zou plaats
hebben. Met vasten tred, de zware ijsbijl in de vuist,
bet touw om borst en rug gewonden,was hij eer
heen gegaan. Zelfs de zware, bespijkerde schoenn,
diè bij de laatste bergbestijging dienst hadden ge
daan, had hij zich niet bespaard. Do fotograaf kon
Het was een onvriandelijken clag, tegen het einde van
Februari, de sneeuwvlokken Warrelden door de luoht
en 'hoe hoog en verheven het'werkkamertje van Hans
Assel ook lag, het was er zelfs op elf 'uur in den mor
gen vrij duister en het licht brandde er dan ook
steeds nog.
De giaveur, eèn kleine man met een bochel, met een
bleek gelaat en pogen vol licht en goedheid, zat ach
terover geleund in zijn stoel. Voor hem stond een
groote werktafel, bedekt met zijn gereedschap^ stukken
metaal en machinedeelen. Verdrietig schoof hij de por
tretten achteruit, die hij zat bij te werken^ en trok een
dik stuk gelezen boek over machineleer naar zich
toe.
Als zoon van een goudsmid, had Hans bij zijn oude
ren broeder, die in vaders zaak gekomen was, wel het
een en ander geleerd, maar nooit veel zin in het vak
gehad. En nu was hij al reeds langen tijd bij zijn
neef Emil Ljebreich als hulp werkzaam. Hier werd
hij nooit aangedreven om toch door te werken en
zoodoende kon hij zich geheel naar zijn smaak bezig
houden. Vriend Emil was namelijk even kalm in zijn
opvattingen als hji. Sedert de vrouw van Liebreich.
Dorette dood was. konden de beide mannen zich geheel
aan hun liefhebberijen overgeven.
Een andere reden daf Hans hier met onver breekbare
banden sedert twaalf jaar gebonden was, was zijn var
derlijke genegenheid voor het eenige kind van zijn
H^Hjj had Marie onder ziin oogen zien opgroeien en
zii was de vreugde van zijn arm leven geweest. Haar
frisschen haar vroolijken zin. .haar groote hartelijk
heid, deden zijn schuwe natuur zoo Innig goed. Hij
leefde met het bloeiende, mooie meisje in een véél
mooier leven dan in heit zijne.
Een zacht kloppen op de deur stoorde hem nau-
wehjks. Eerst toen de deur achter hem geopend werd,
keek hij om.
Och mijnheer Goldammer
E)e binnentredende was een gezet persoon, van onge
veer veertig jaar. Er lag., veel zelfingenomenheid op
/iin gelaat te lezen en hij had een groo.e zekerheid
zijn geiaai cnwlde graag ae man van de
J Fen blonde pruik, een wonder van kap-
perskunst. 'gaf aan het ^enigszins verlepte gezicht toch
kereltje waar is je kleinood? Ik heb
dekken."
Nu. dan zal zij uitgegaan zijn".
Hans As^ed stond op en zij liepen met Ipm beiden
in de door een breed venster verlichtte gang.
Op dat oogenblik werd er gestommel op de trap hoor
baar. een gangdeur werd opengeduwd en een slank,
krachtig meisje sprong te voorschijn. Iets van landelijke
frischheid en kracht lag er over haar heele verschijning.
Op het blonde haar lag hier en daar nog een sneeuw
vlok en liet haar laatste parelen over haar jong ge
zicht loopen..
Zy veegde vroolijk met haar hand langs haar gelaat.
Zij was zonder hoed of mantel, de buurt even op gegaan
om haar keuken voorraad te halen.
„Niet zoo vlug Marietjé'. riep Goldammer en poog
de h«t snel voorbij loopende meisje te grijpen. Zij
greep vlug in een zak die zij in haar mandje d oeg en
wierp hem een handjevol meel in het gelaat. Ter
wijl Goldammer stond te proesten, wipte Marietje vlug
de keuken in. Toen Goldammer wat bedaard was,
opende fuj de deur die' zij achter haar bad dicht
getrokken en riep: „Maar nu weet je npg niet eens
wat ik je vragen wil".
Marie had haar keukenschort reeds voorgebonden,
stond aan den haard en maakte het vuur aan. Zij draéi-
de zich niet eens naar hem óm. teen zij zeide: ,.Is
mij ook egaal".
„Ho. ho. kleine, pos maar op, niet zoo oorlogs
zuchtig. Ik noodig je uit om vanavond met mij naar
de schouwburg te gaan. Tweede rang.- „Romeo en
Julia". $en hemelsche liefdesgeschiedenis'
„Noodig liever maar een ander uit".
Goedenmorgen jelui allemaal", zeide op dit oogen
blik een zachte mannenstem.
De kapper draaide zich om en zag ziin vriend en
jarenlange huisgenoot Emile LiebreicFi, "den fotograaf.
De slanke man met de gebogen gestalte en het zieke
lijke, dweepende gelaat, droeg heel zorgvuldig een bruine
teckel als een kind ln zijn armen.
Terwijl hij het kopje van dit dier met de bleekc,
slanke hand streelde, ging hij voort: „Romeo en Julia
heb ik dikwijls celezen een heerlijk werk. Maar
mijn dochter heeft jammer genoeg geen zin voor poé-
zie
Neemt u papa mee naar de schouwburg, mijnheer
Goldammer".
Neen, hooggeëerde. En opdat je het nu eens voor
altijd weet, ik geef in hooge mate de voorkeur aan
damesgezelschap, lief Marietje."
„WeL, peern dan mademoiselle Jeanoe mee, die staat
ui veel nader".
„Die Krab", bromde de friseur, rich naar 'de trap
omwendend.
„Neem het mijn dochter maar niet kwalijk, beste vriend.
Jeugd is nu eenmaal niet zooals wij. Wilt q niet bin
nenkomen?"
Goldammer was reeds weer verzoend en stapte 'de
zoogenaamde salon binnen. Een met kale elegance
gemeubelde kamer, waar de klanten ontvangen werden,
voor zij naar het atelier gingen..
De fotograaf zette het hondje heel voorzichtig pp de
rood-pluche canapé, schoof met een uitnoodi^tmde
handbeweging zijn bezoeker een stoel toe.
Goldammer liep echter met een tevreden glimlach op
zijn breede gezicht, met de handen op dien rug, heen
en weer. Dan bleef hij voor den ander staan en
begon: „Zulk een ondeugd heeft op zichzelf reeds
een groote aantrekkelijkheid. Do© mij het eenige pleizteff
en ga met dat duifje zoo zacht mogelijk om, pa
paatje".
De beide mannen waren van denzelfden leeftijd en
Emiel liebreich zag er nu juist niet uit, dat hij
hjeel hardvochtig kon zijn.
„Mijn dochter ontbreekt de moeder", zuchtte hij.
Goldammer, zeer gewend aan de kruipende vriende
lijkheid zijner winkeljuffers, frlseuses en haarwerksters,
vond veel behagen in het scherpe en pikante wezen
van Meri®. zoowel als in haar fnssche schoonheid. Zij
was hem steeds een bijzondere lust der oogen geweest
én hij voelde dat hij naar begeerde.
Hjj begon nu ijverig met Liebreich te overleggen, of
zij niet spoedig eens gezamenlijk naar een avondpaftij
zouden kunnen gaan. Hij wilde mademoiselle Je&óne
Duvernier, zijn directrice meenemen, dan was het een
aardig gezelschap. Liebreich had immers steeds een
voorliefde voor de Fran^aise gehad.
De fotograaf was zich deze voorliefde ln het geheel
niet bewust. Maar afgescheiden nog van die Fran^aise,
had hij alle reden voor de uitnoodiging te bedanken.
Zijn stille .patuur hield niet van zulke feestavonden.
Het lawaai en de geur in zulk een restaurant en mu-
ziekhal stond hem tegen.
Hij poogde uitvluchten te bedenke^ want direct wei
geren en daardoor beleedigen, wilde hij den friseur niet.
EmU Liebreich was niet de man om besliste dingen
te doen.
„Het spreekt natuurlijk vanzelf, daf ik jelui vrij
houd", zeide Goldammer en rammelde met zijn sleu
tels in zijn broekzak. Ik weet wel vriendlief, dat zulke