Schaper Courant ile stein van den Vuurtoren. In Heidehoeve. TWEEDE BLAD. Uit en Voor de Pers. Zaterdag 18 Maart 1916. 59ste Jaargong No. 5764. FEUILLETON. door J. LANDSKNECHT. (Overgenomen uit de Nieuwe Courant;. Het eiland was in vroeger jaren vi*J grooter ge weest, tnaar het nimmer rustende water had er. bij hooge stormvloeden, heele stukken van afgeslagen en zoo was het brokje land in de zee steeds kleiner en kleiner geworden, tot er niet meer van over was dan een rand van duinen en de vele gevaarlijke zand banken, die >cn tot ver in zee uitstrekten. Op deze smalle duinstrook woonden geen menscnen meer, alleen huisden er tallooze vogels zeevogels in diverse soorten en grootten, van velerlei vorm en ve dertooi. Die leefden daar geheel ongestoord in de be groeide duinen en op de bij laag water droog Ioopende schorren en slikken, want nóch de oude Gerrit. de vuurtorenwachter, nóch diens zoon. deden, hun im mers kwaad en andere menscben waren er meestal niet. Zoo leefden die vogels ongestoord in hun wilde vrij heid; en daar ze d >or afwezigheid van gevaar nii schuw waren, leverden ze onuitputtelijke bron van stu diemateriaal voor den jongen ornitholoog Perkman. die nu reeds een maand op het eiland vertoefde als he talende gast van Herrit en ditms zoon. Hij bespiedd tle vogels in hel doen en lalen van hun voorjnarslcven ei had daarbij een goede hulp en raadsman aan den ouden lichtwachter, die. ofschoon hij er nooit boekjes over gelezen had, toch heel wat afwist van 1iet leven der vogels op het eiland. 'v Op dezen mooien morgen in het vroege'voorjaar, lag Perkman echter luierend in het zand dicht bij den toren en (staarde in zee. Behalve de studie der vogels was(tjjat zijn grootste genot: in zee te staren. De zee, die altijd dezelfde wSs en toch nooit dezelfde scheen, v iqt eiken dag zag hij haar.anders. Ze was voor hem als een grillig wezen, waarvan het uiterlijk, het gebaar en de stem telkens anders waren. Toch wist hij dat het dezelfde zee was, steeds dezelfde, alle eeuwen én alle dagen. F,n zoo tuurde mij dan nu ook weer in de ruime wijdte en keek hoe wonder-vreemd, in de verte, de golven zich zonder zichtbare oorzaak verhieven uit de zee, om dan ineens, alsof ze een plotseling genomen besluit niet wilden voeren, op het strand te komen aan rollen. Hij zag hoe de donkere schaduwen van de wolken over het watervlak schoven als groote plek ken van kilte te midden van het warme zonlicht. En als hij de oogen sloot, hoorde hij de stem van de zee die uit de diepte kwam opgrommen. Als het mooi weer was, zooals nu klonk het als een genoeglijk ge brom,' maar als de wind ging opzetten, werd die stem harder en boozer en spelde geen goeds, tot het bij storm werd een bulderend gedreun en een donderend gebeuk. Perkman had in die maand de zee Ieeren liefhebben. Maar ook het eiland was hem dierbaar geworden in dien tijd. En geen wonder: als hij op het duin vat zag hij immers niets anders dan het eiland en de zee. Slechts op héél heldere dagen kon" hij vaag de schimmen zien der andere eilanden en van de kust. En dan was er ook nog de toren, die wonderlijke grauwe vuurtoren, opgezet van heel groote oude bakstee- nen, zooals er nu met meer gemaakt worden. Perkman keek naar den toren. Die was 'als een raad sel. Wie had hem gebouwd? Wanneer waren die. bak- steenen gemaakt? Niemand wist het. In oude boeken werd er over dezen toren reeds gesproken alsof het heel natuurlijk was, dat hij daar stond, omdat hij er altijd al gestaan had. Het was een raadsel. En nu woonde in het benedengedeelte de oude Herrit met zijn zoen, en in een klein hokje stond zijn. Perkman's bed. Hij draaide zich weer om en keek op de ellebogen ge- rookslicrtje van een voorbijvaren was er mets dan de zee en het eiland. Hij haalde diep adem en rekte zich uit in het zon-warme zand. Daar kwam uit den toren te voorschijn de oude Herrit, een oud-zeeraans-type met een ruigen. verschrom pelden kop en een gebarsten stem. „Friseh weertje, meneer! Krijg je het niet koud zoo?" riep hij Perkman toe. „Hier in het zonnetje en buiten den wind is het best uit te houden", antwoordde deze. geeuwend van licht en lucht. Langzaam kwam Herrit "naderbij en strekte zich toen óo'fc in het zand uit. „Moet je er niet op uit,, meneer, naar de vogeltjes gaan kijken?" vroeg nIJ. ,.Tk ben te lui Herrit. Het was wel mijn plan. maar nu ik h:er zoo lekker lig hVjf ik maar ligg® En il' pieker maar zoo'n beetje over de zee en het eiland en den toren. Dat is ook wel eens aardig." „Ja. meneer", zei Gerrit bedachtzaam, „daar kun je nu' wel zoo over denken, maar de zee vertelt toch haar geheimen niet en het eiland en dg toren vertellen HOOFDSTUK 7. Op /den avond van dezen dag, de laatste voor het hu welijk van zijn dochter, viel hert Liebreich in. dat hij in zijn schrijftafel nog eenige sieraden van zijn vrouw had. Het waren zeer eenvoudige dingen, die hij echter aan zijn dochter present kon doen voor zij van hem Hif'had in zijn rouw een schuwe angst voor elke her innering, de schuiflade van 't oude meubel hermetisch gesloten gehouden en deze na den dood van zijn Doia nooit geopend. Geld was er niet in, dat Wls' en die andere kleinigheden hadden geen waarde. Marie kon er nu van- meenemen wat zij maar wilde. Om in geen enkel opzicht te behoeven te helpen, gal hij zijn dochter den sleutel van de lade, niet eerder dan ioen hii van plan was het huis te verlaten. Daar mijn kind", .sprak hij weemoedig, „kijk daar maar eens in. wat of je goede moeder glzoo behoord heeft Veel zal het wel niet zijn, maar rk heb zelf gezien dat zij ?r haar sieraden in heeft gelegd. Hij kusie het W%£b! TA avond bij ul". Zij klemSe ®\a8aatn<ktelnurSHij schoof haar van zich af en liep ArJyr ziin hondje gevolgd, naar beneden. sn«J, zonk op een stoel neer en sloeg de handen voor !liaat 0 deze zware reis. Doch wat hielp hel Lf? treurigheid afschuddend, sprong zij op. schrijftafel stond met een massa pronke- Oe klermt scJ yan he, salon, bijna vergeten. rijSLerm°Iie herinnerde zicli haar geliefde moeder, Het meisje hebben zien zitten. Het was dikwijls aan deze gekomen om het oude meu- Marieook reeds in baar vader had bet nipt willen bel te benutten, m j r lang was de hebben. En langen üjd, wet r j tafel niet geopend. salontafel, schoof de sleu- Zij haalde de ?fde Jade op-n. Daar lag boven tei* m het slot en haa rden brief, die haar adres op een groote reeds geci ilroeg. ook niets." ,.M at is dat toch eigenlijk met den toren. Daar schijnt men bet rechte maar niet van te weten. Weet jij ook niets van de geschiedenis van je toren af, Ger rit f' vroeg Perkman. „Niks meneer; alleen üat hij al heel oud is", zei Gerrit. „Is er dan geen boek, waarin de geschiedenis van het eiland besenreven wordt, daarin zoa wellicht ook iets van den toren staan". „Och, meneer, ik heb alles wat ze er van weten ge lezen in zoo n oud boek van meneer Jansen, u weet wei, die hier een paar jaar geleden geweest is. Maar in dat boek stond van den toren ook ai niet meer dan iedereen weet, dat nij er is en er allang is." „Wat deed die meneer Jansen hier ook weer?" vroeg Perkman. „Die kwam zoeken naar een oud kerkhof, dat hier moest zijn. Hij wilde doodskoppen hebben om ze te meten. Wat bedenken ze toch al niet, zou je zeggen". „En kwam hij die hier zoeken in de duinen?" „Ja, meneer. Vroeger moet hier dicht bij een groot dorp gestaan hebben. Je weet toch wel, dat het eiland vroeger veel grooter was? Nou, daar lagen verscheidene groote dorpen op, die zijn heelemaal verzonken. Daar ginder, achter de schorren hebben de visscherlui vaak hun netten gescheurd aan de steenen, die daar nog liggen; ook hebben ze wel brokken steen opgehaald, allemaal van diezelfde baksteenen als de toren. Daar moet ook zoó'n dorp geweest zijn." „Dan is het vroeger een groot eiland geweest", merkte Perkman op, de aanduidingen van den lichtwachter vol gende. „Ddt was het ook,- meneer, nasar de zee heeft het heelemaal opgeslokt. Alleen dit laatste stukje is blij ven staan". „Wanneer is er voor het laatst een stuk afgeslagen", vroeg Perkman. „Dat moert al. wel vijfhonderd jaar geleden zijn ge weest, meneer'. „Dan heeft dit stukje het goed uitgehouden", zei berkman. „Daar kun je nu met de zee nooit iets van zeggen. De stroom heeft zich verlegd en er gebeurt geen kwaad meer, op een gegeven oogenblik komt de stroom weer hier meer op aan en bij de eerste de beste storm gaat de heele boel er misschien aan. Neen, op de zee kun je nooit aan", besloot hij. peinzende over het «water turend. „En heeft hij dat kerkhof gevonden?" informeerde Perkman. „Neen, meneer. We hebben alles afgezocht, in de schorren ook, maar 't gaf niks. Op 't laatst dacht hij dat het hier wel onder ae duinen zou zitten en dat den toren vroeger een kerktoren was geweest. Hij zei dat de vorm en de steenen net hetzelfde waren als van een oude kerktorenergens op een dorp aan der. vasten wal. De monniken moesten hejn dan gebouwd hebben Hij haalde de schouders op. „Nou, ik heb er natuurlijk weinig idee voor, maar ik dacht dat de toren altijd wel zoo'n soort baken geweest zou zijn. Er waren al lang zeelui vóór er kerken waren". „Maar is er aan den toren zelf niets te vinden, dat eenige aanwijzing geeft?" vroeg Perkman weer. „Daar hebben we ook naar gezocht. Meneer Jansen zei, dat er onder mijn kelder nog zoo'n kamer moest zijn en dat ie dan pas op den vroegeren beganen grond kwam. We hebben de heele vloer van den kelder onderzocht en vonden ook een luik. Met merakel veel moeite hebben we het open gemaakt, maar 't was niks dan zand, dat we te zien kregen" besloot Ger rit op een geringschattenden toon. „Maar als er een luik was, moet er toch nog iets onder geweest zijn", meende Perkman. „Dat zal wd, meneer, maar we konden er toch niet in door al hert zand". Na eenige oogenbiikken zwijgeps vervolgde Gerrit: „Meneer Jansen wist een boel van het eiland te ver tellen. Hij zei, dat er. toen het grootste deel van het eiland al verdwenen was, hier allefen nog maar een paar kleine visschersdorpjes waren. De menschen die daar woonden, waren eigenlijk meer van die strand- roovers, jutters zeggen ze wel. dan visschers. Ze waren langs de heele kust berucht en de zeelui van de andere eilanden en van de wal waren bang voor die kerels. Als er hier schepen vergingen, plunderden die jutters de lading en sloegen de schipbreukelingen dood. Maar dat is al lang geleden", eindigde hij. „Voeren hier dan zooveel schepen voorbij?" vroeg Perkman verwonderd, „nu zie je ze alleen maar heel in de verte." „In vroeger jaren liep het vaarwater hier vlak onder den wal langs, schijnt het. Nu is het veel verder weg. daar ginds, waar je die rook ziet". eindigde hij. „Van rook gesproken", lachte Perkman. „we konden wel eens opsteken", en zijn sigaren voor den dag halende, bood hij er Gerrit een aan. er zelf ook een in aen mond stekend. „Ziezoo"., vervolgde hij toen, „vertel nu weer verder van die jutters". „Hert waren dieven en moordenaars meneer", zei Gerrit, aan zijn sigaar zuigende. „Als er boos weer was. staken ze in de duinen vuur aan of ze maakten valsche merken, dan raakten de schepen uit hun koers en kwa men hier op het strand geloopen. Daar was het hun om te doen natuurlijk. Maar de zee is gekomen en heeft al dat goddelooze volk verzwolgen. Dat was wv '•er <"iods tiand die kwam om ze tp straffen voor hun >ndig bedrijf', besloot de lichtwachter eenigszins i>lech- Üg- „En zijn er geen andere verhalen over het eilant! in omloop?' Zoo bij de visschers en de zeelui?" vroeg Perkman verder. „Aan mijn lieve dochter, Marie Liebreich van hare moeder.". Met bevende handen greep Marie er naar. Twee jaren hadden er moeten verlóopen, eer zij deze schat, deze laatste groet van de dierbare kreeg. Het kwam haar voor, alsof er een groot verzuim was gepleegd, als was het een onrecht, haar dezen brief zoolang te onthouden. Zij herinnerde zich de aanduidingen van haar vader, als rustte er iets zwaars op het ver leden harer ouders. En nu zou zij hier wellicht veel, misschien alles vernemen, neergeschreven door de hand harer moeder. Hoe angstig klopte haar hart van verlangen en span ning, terwijl zij het couvert van den bnef met alle zorg opende. Er kwamen een paar dichtbeschreven vellen papier uit en een tweeden brief die in een apart envelop stak. Deze droeg het adres: „Aan n*jn lieven vader, delandbouwer Dietrich Kuise in Heideheuvel bij Soltau." Marie legde den brief op'tafel, trok de stoel dicht onder de lamp en begon de aan haar gerichte woorden van haar doode moeder onder diepe ontroering te lezen. Het schrijven luidde: „Mijn geliefd kind. Daar ik weet, dat ik niet lang meer leven zal. wil ik wat ik verzuimd heb, nog inhalen en jou van mijn jeugd vertellen en je tegelijk de opdracht geven inliggenden brief, dien je lezen mag. ,aan zijn adres te bezorgen. Het is aan een moeder niet gemakkelijk haar jong kind te moeten bekennen, dat zij geen goede dochter is geweest en dat zij Van haar braven vader zonder zegen gescheiden is én om onverzoend met de haren uit het leven scheiden moet. En wanneer jij nu met dezen brief naar mijn ouden vader gaat en hem ver giffenis voor mij smeekt, zal hij de doode. die diep berouw heeft, tpch nog wel vergeven, wat mij helpen mag voor hert aangezicht van mijn God en Vader. Ik heb er groot berouw over dat ik geen geduld gehad heb om te wachten en te bidden, steeds weer en weer, misschien had ik dan het harde gevoel van mijn vader wel getroffen. Maar toch heb ik er geen berouw van, nu niet en nooit, dat ikmijn Emiel gevolgd ben, want wij hebben elkander zeer en innig lief gehad. En omdat ik geloof dat zulk -een liefde Lcn recht geeft om haar trouw te zijn, geloof ik ook vergiffenis te zullen krijgen en ook te verdienen. Deze „Ja, och. en- rijn wel van die verhalen", zei Gerrit, achter het oor krabbend, „maar daar stond niets van in het boek, dus dus zullen wel weer van die losse praatjes zijn. Meneer Jansen zei altjjd: „Gerrit op die kletspraat van het volk kan je niet aan, maar wat hier in de kroniek staat is waar gebeurd". Zoo zal het dan wel wezen." „Geloof je er dan heelemaal niets vanf' hield de jonge_ man aan. „«at zal ik u daar veel van zeggen, meneer. Er wordt zooveel verteld. Je kupt het'getoovén en je kunt het niet gelooven' zei Gerrit voorzichtig. „Dat i, zeer juist', zei Perkman even glimlachend, „maar al staat iets niet in dat boek, daarom kon het toch wel, voor een deel althans, waar zijn. Menschen beleven soms veel dingen, die ze toch niet in een boek zetten'' „Zoo is hert maar net, meneer", bevestigde Gerrit, diep zinnig met het hoofd knikkend. „Heb jij wel eens zoo'n verhaal over het eiland ge hoord9" vroeg Perkman nu maar rechtstreeks. „Jawel, meneer, maar dat was nou met recht maar losse praat van de visscherlui." „Vertel eens op, Gerrit. Ik mag die verhalen graag hooren. Alles wat net eiland betreft, wil ik graag weten" drong hij weder aan. „Nou, dan", zei Gerrit, zich tot vertellen zettend, „maar je zult er wel om lachen; ze vertellen, dat het hier. op het eiland niet pluis is"-. „Hoe niet pluis?" zei Perkman, niet begrijpend. „Ze zijn bang voor het eiland meneer. Ze hebben er liever niet mee te .maken, daarom zié je hier nooit iemand en komt er nooit iets anders dan alleen gere geld de boot met de victualie voor mij en de lamp. En een paar maal per jaar eens een inspecteur." „Maar wat hebben ze dan tegen het eiland?" „Och. dat zit er in van vader op zoon, van uit den I ouden tijd, meneer. Ze zeggen dat die jutters hier nog altijd voor straf rondspoken en de schepen op hei strand willen lokken", zei Gerrit. zijn hoorder van 'er zijde opnemend. Doch deze bleef ernstig en vroeg alleen: „Heb jij (laar dan wel eens iets van gemerkt Jij woont hier a. zoo lang,jdat jij toch wel het meeste recht van spreken hebt". v „Ik heb daar nooit iets van gemerkt. Maar die praatjes komen zoo makkelijk in de wereld meneer. Daar weert ik een mooi geval van. Een jaar of wat geleden vertelden mij zoo'n paar visschers dat ze met hun eigen oogen op een nacht die jutters met lichtjes over de duinen had den zien loopen. Maar, zeiden zev ze hadden zich niet laten bedriegen, omdat de groote Lamp er was. die'hun den weg den weg wees. Ik vroeg of ze die kerels gezien hadden en toen erkenden ze dat ze eigenlijk alken de lichtjes maar hadden geilen. Nou, ik moet ix zeggen dat ik er niets van gelooide. Maar op een avond, ;t wou zoo'n beetje stormachtig weer worden, kom ik even buiten en daar zie ik die lichtjes zelf ook, dMr op die hooge duin. Ik schrok een oogenblik meneer, dat moet ik bekennen, maar ik heb mijn geloof en ik ben voor den duivel zelf niet bang als 't moet zijn. Ik ben er dan op af gestapt, om te zien wat het was. Je raadt het niet meneer Hij grinnikte nog van genoegen bij het herdenken. „Nu. vertel dan door", drong Perkman, nieuwsgierig ge worden aan. ,.'t Waren van die vlammetjes van 't St.-Elmusvuur, meneer, dat zie je ook wel eens op de masten van sche pen. soms is't hier ook wel op <je vlaggestok van den toren. Die dansten op het ijzerdraad dat daar over het duin loopt. Moest ik lachen, toen ik het zag" ein digde hij schokschouderend. Dat hadden die .visschers* dan ook zeker van uit zee gezien hé?" vroeg de jonge man. „Natuurlijk, meneer I Zoo zie je hoe die praatjes In de wereld.komen". „Maar er zullen toch nog wel wmoer verhalen zijn. Denk eens nal" „O. ja..daar heb je onder anderen hert verhaal van dat verzonken dorp. Wat daar van aan is, kun je na tuurlijk niet nagaan. Dat is alles al zoo lang geleden". Hij deed een'krachtige trek aan zijn sigaar en wyea over de schorren. „Déér heeft heel vroeger oen groot doip gestaan. U weet wél, waar ik u van vertelde, dat ze wel eens steenen ophaalden. Nou dan, dat was eigenlijk meer een havenstad dan een dorp, zoo groot was <£e plaats. En de menschen die er woonden, leefden alle maal van de zee; hert waren meest reeders en zeelui en zoo. Eén van die reeders die toch al erg rijk was sloot een verbond met den duivel om nog rijker te kun nen worden. De voorwaarde was, dat als hij zou ster ven, al ziin bezittingen aan den duivel zouden komen. Door de hulp van aen booze werd hjj aldoor rijker en rijker, tot ten laatste het heele dorp en alle huizén van hem waren. Hij had al bijna zijn afspraak met den dui vel vergeten, maar die vergat het niet. Den nacht nadat hij gestorven was, kwam er zoo'n stormvloed opzetten en alles wat aan hem had toebehoord, werd door de zee verzwolgen. Vroeger jaren vertelden zé wel eens dat ze 's nachts, als ze daar langs voeren, die menschen nog konden hooren schreeuwen om hulp. Maar dat verhaal hoor je tegenwoordig niet meer", eindigde hij en tuurde on der zijn hand door in zee naar een rookpluimpje aan den horizon. „Daar gaat de boot naar Amerika, meneer", zei hij. „Hoe zie je het in 's hemelsnaam", zei Perkman meer dan verbaasd. „Dat zie ik niet, meneer, dat wéét ik", verklaarde Herrit „die komt hier,elke week op.dezen tijd voorbij. Dat mist nooit, dat gaat als een klók." „Zoo, zoo", antwoorde Perkman, die met zijn ge dachten meer bij de verhalen en legenden was. „Dat is welr een aardig verhaal, maar datzelfde vertellen ze ijven. De boer heeft ook ziin trots mijn kind en Ifs de verstandigste en beste wil van een stadsmensch troost zal mij in mijn laatste uren nabij blijven en mij den donkeren weg verlichten. En nu lieve Marie, zul jij waarheidsgetrouw de ge schiedenis van je ouders, vernemen. Mijn vader is een welgezeten landbouwer op de Lune- burgerheide. De menschen noemen hem econoom, maar hij zegt: ik ben een boer en een boer wil ik ook blijven. —M zei niets weten. Mijn vader was niet de oudste zoon en dus ook niet de erfgenaam van de hoeve geweest. Maar zijn oudere broeder was zwakkelijk, maar had een goeden kop om te leeren en had er dus de voorkeur aan gegeven om de hoeve te verkoopen. Hij is nu reeds lang leeraar aan het semenarie in Bederkera. Hij heeft het goed gemaakt, is gehuwd en heeft een zoon achtergelaten, die het tot dominé heeft gebracht. Op het oogenblik waar op ik mijn verhaal begin, was dominé Friedrich Kuise met vrouw en kind in Heideheuvel gekomen en was daar als herder opgetreden. Om zijn neef als ziele- verzorger bij zich te hebben, had mijn vader zeer verheugd. Bij ons waren maar drie dochters en geen zoon om eenmaal de hofstede over te nemen en dat heeft vader dikwijls zeer verdroten. Hij heeft natuurlijk steeds ge- wenscht, dat zijn meisjes flinke boerenzoons uit de oin- "vïng zouden huwen. Met onze oudste zuster, die de hoeve eenmaal erven zou is het naar wensch ge gaan. In de naastbijzijnde hoeve was een tweede zoon, die er zich over verheugde bij ons in te kunnen trou wen. Daar vader nog neel flink was, kocht hij voor Triena en haar man Heinrieh Beermann in onze nabij heid een wat ik fnaar noemen zal halve hofstede, waar hij als hij zelf niet meer werken kon, zijn laatste dagen rustig zou kunnen doorbrengen. Daar zouden de Beer- mann's wonen tot het oogenblik van verruilen gekomen was. Zij zijn gehuwd en op de kleine plaats begonnen. Toen ik op Heideheuvel weg ging, had Triena reeds drie jongens en een meisje, zij kon het met haar man best vinden en zij kwamen goed vooruit. Vader deed voor de jonge menschen wat hij maar eenigszins kon. Mijn tweede zuster, Rike, was niet s'erk cn ik geloof dat zij heel graag onzen neef den dominé Friedrich Kuise had gehad en het maar heel slecht heeft kunnen verdragen, dat deze een andere heeft genomen. Nu heeft zij nog groote vriendschap voor hem en gaat van zooveel plaatsen, die verzonken zijn. Ik heb eens gelezen van een verzonken stad, waarvan de zeelui, naar ze beweerden, soms de klokken nog hoorden luien". „Wie zal 't «eggen", liet Gerrit zich voorzichtig uit. (Slot volgt.) HET INFF.SLAGNEMEN VAN FONDSEN DOOR E Niil I AND. i Het Handelsblad schrijft. Er Leerscht hier te lande toenemende ontstem ming, 1 itterir.g mag n.en wel zeggen, over de wij ze w..ar„p de luigehche i geerii g, misbruik n«ak<*r- de van haar overmacht tor zee, met de Neriegland- scha mails durft omspringen. In strijd met alje be staande overeenkomsten worden de Nederlandsche postzakken van onze mailbooten gehaald en in Enge land achtergehouden. Wel heeft men hieraan den schijn van wettigheid trachten te -geven door dit be slag erst te leggen wanneer de schepen zich in de Engelsche wateren, bveindeo, jn aar daar onze booten oen koers nemen waardoor zij noodzakelijker wijze onder de Engelsche kust konten, berust de „wettig heid" der aanhouding slechts op (eten doorzichtige truc en onze regeering heeft dan ook terelcht her haaldelijk en met kletn tegen het schendettx der Nederlandsche mails geprotesteerd. i'ot nu toe heeft de Engelsche regeering op deze protesten het stilzwijg® h«waard.. Met zijn even er gerlijk als onwettig ingrijpen in ons handelsverkeer is het intusschen voortgegaan, en sinds enkele we- s ken heeft het zelfs een «tieuw hoofdstuk toegevoegd aan zijn zorg voor de belangen der neutrale staten, door niet alleen de brievenpost van boord te halen, doch ook wissels, coupons' en effecten in beslag te namen. Het ongehoorde feit doet zich voor, dat deze ge d- waardige papieren, eigendom van onderdaia n va een neutralen staat en op weg naar -oen neu traal gel ied, volgei 8 een mdd daeling in de EngiJ" sche bladen, voor het Britsche hrijzenlhof zullen worden gebracht, alsof men met contrabande te doein had, die 'op .weg naar een der oorlogvoerende 'anden was. De groeiende verontwaardiging over zulk aefn op treden, die in de neutrale landen valt aar te nemen heelt de Britsche /regeering ten laingen leste er toe ge racht althans een poging le doen om haar hou ding goed te praten, nu men niet van plan schijnt om de rechtsschennis .te doen ophouden. Een Reu ter-te'egram, blijkbaar van eieta geheel offlcleu- se zijde ge-inspireerd, deelt mede, dat volgens in lichtingen „uit goede bron"' de Engelsche regeering zich ihij haar optreden laat leiden door de overwe ging dat slechts zulke fondsen worden aangehouden, «ie door Duitsclhlanid via neutrale havens tön ver koop voor Duitsche rekening inneutrale landen, wor- dsn gezonden, met de bedoeling aldaar creidiaten te vestigen.. „Door deze aanhouding aldus het Reu- tr-tlgram wordt weinig of geen schade toege bracht aan neutralen.,Fondsen in bonafide! b«zit.van neutralen loopen in het geheel geen gevaar van inb# sliigneming of achterhouden. In zulka gevallen kali het bonafide bezit gemakkelijk worden aangetoond. Alleen .wanneer er eetn beslist vermoeden van vijan- de'ijken oorsprong bestaat, worden zoodanige fond sen in beslag genomen. Wanneer dit duidelijk wordt begrepen behoeft er op de neutrale! beurzen, als ge- volg van het optraden der-Britsche regeering, voor fondsen in het geheel 'geeta ongerustheid te bestaan. Heit is moeilijk om 'bij een dergelijke uiteenzetting zijn kalmte te bewaren, schrijft helt blad verder. Em mers, 'zoovele d beweringen ais in deze mededeel In- gen voorkomn, zoovele flagrante en'bewuste iokz- waarheiden. Het ist 'niet juist, dat fondsen in bona-fi de bezit van neutralen in het gahejel geen gevaar Joo d-en van inbeslagneming 'of achterhouden, Integen deel ls ons uit informaties bij onze allergrootste ba®. Ikon en bankielrsinstelling-en gebleken, dat' 'voor een waarde van vele millioenen guldens fondsen, die in bonafide bezit van, Nederlanders waren, reeds rijn in beslag genomen en dat ook houders, die niets ter wereld me|t Duitsche of ah de re verkoopen haddein te makén, nu maar zullen moeten zien of het den En gelschen jirijsgerechten bejieft hun bun wettig eigen dom terug te geven. 1 Ohwaar is het eveneens,dat alleen zoodanige fondsen in beslag' worden genorm-ln waaromtrent een beslist vermoeden van vijandelijken oorsprong be staat. Niet alleen effecten, doch ook wissels sin zlalfs coupons zijn in groote bedragen in beslag geno men w.at de effecten aangaat, ldezi? zijta, zooals men ons met nadruk en van die beste zijde mededeelde^ zoo goed als uitsluitend Nederlandseh bezit, ook voor aooveire zij Dultsch gezegeld waren. Immers zijn d-ize fondsen eenvoudig hier te landel gekocht, zooais ook Russen, Deenscbe stedleilijke leeningen enz. einder den Invloed der ge'druiinitet en van de lage wissel koersen in gToote 1 edrag» n alhier zijn geabsorbeerd. Een deel der aldu/s gekocht fondsen is wanneer voor deeliga arbitrage mogelijk was, weder in New-York ,'ereoiis erd, zot a's dit ook -mei, niet Duitsoh gezegel- fie olukki n pleegt te gescbjeld«n. Van tusschenhandel voor Duitsche rekening'is daarbij in de meeste ge- va'len geen sprake geiwe^st. Dat da Engelsche regee ring slechts lukraak in boslag neemt, mot het blijk baar doel ongeh hand®! schade te berokkenen, b'ijkt overigens afdoende uit het feit, dat, zooals geziegd, ook groote coupomzendingem zijn aangehouden. Ter wijl men bij effecten nog, zij het ook ten oiirejcht<\ van de mening zou kunnen,uitgaan dat er een be- clken Zondag naar hem ter kerk, was ook heel dikwijls bij 'ziin vrouw, die zij op allerlei manieren hielp en steunde. Wanneer men over trouwen met haar sprak, was het antwoord steeds, dat zij dat niet deed. omdat haar gezondheid dat niet toeliet en dat zij bovendien vader niet wilde verlaten. Toen vader zag dat dit haar diepe ernst was, kwam hij haar niet meer met huwelijksvoorstellen aan boord. Ik ben vijf Jaar jonger dan Rieke. Onze móeder is vroeg gestorven, zooaat ik niert veel anders mij kan herinneren, dan dat Rieke mij hoeft opgevoed en wij hielden heel veel van elkaar. Zij heeft steeds iets van een moedertje over zich gehad, was vroeg oud ten ik was een vlug, vroolijk ding. dat mijn zuster meenig benauwd half uurtje heb bezorgd. Zij zeiden wel eens, dat vader het meest van mij hield en mij meer mijft zin gaf dan een der anderen, dat het kwam omdat ik hét meest op moeder leek. Toen ik ouder werd en hoorde, dat Rieke niet wilde trouwen, geloofde ik dat ik het ook nooit wilde doen, en zeide dikwijls: Rieke. wij tweeën blijven bij elkaar. Dan lachte zij ten weende: „pas maar op, als eenmaal de rechte Jozef komt, dan. vlieg je het nestje hier uit". Ik kon mij dat niet denken en toen ik tegen de twintig liep, een leeftijd, waarop de meisjes bij ons het meest trouwden, wees ik een paar aanbidders af. Ik kon hert niert inzien dat ik het op een andere hoeve beter zou hebben dan bij ons. Vader schudde het hoofd, maar liet mij mijn zin volgen. Een jaar later vrijde een groote boerenzoon om mij, de erfgenaam van "de Holtermannshof, die als de eerste in de heele omgeving gold en toen ik tot hem ook weer neen zeide, werd vader erg boos. Hij schold en 2eide, wat ik ,lnn 4 A n M Al rtAml 1 T - «vri 1 I .1 1 II. I I I I.1 dan toch eic P ijk wilde, dat ik blij moest zijn als ik zulk oen man kon krijgen en tot Johan Holter- mann zedde hij, dat deze nog maar wat geduld moest hébben, hii tnoest maar dikwijls bij ons komen, op dat wij elkaar goed zouden leeren kennen, dan zou het wel klaar komen. Daar Johan Holtennann mij lief had, beloofde hij te zullen wachten, al moest het ook nog eenige jaren zijn. Ik dacht er het mijne van en dat ik toch geen 'lust had hem te nemen. Wanneer de arbeid niert drong, het eten op \yas en de wasch gewasschen, gingen wij mteisjes menigmaal met ons spinnewiel naar de spinkamer. De oogst was gedaan en de arbeid van den naoogst en het aardappel-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1916 | | pagina 5