Schap Courant TABAK J. R. KEUSS In Heidehoeve. van Zaterdag 15 April 1916. 59ste. Jaargang No. 5780. TWEEDE BLAD. Brieven uit Engeland. FEUILLETON. Tweede Kamer. Schetsen uit de Rechtzaal. Londen, 26 Maart 1916. Voor het eerst na maanden werd de Voornaamste plaats op het eerste blad van de Daily Chronicle op Zaterdag den 23sten Maart ingenomen door nieuws, dat met den oorlog niets te maken had. Niets, zeg ik. maar we zullen straks zien, dat er toch nog eenig ver band bestond. Het was een groot bericht van drie kolommen, met een photo van een schip, en een kaart van het gebied rondom de Zuidpool. Het ging over den tocht van Luitenant Sir Ernest Shackleton, ondernomen kort na het uitbreken van den oorlog, van de Weddeli Zee, over de Zuidpool, naar de Ross Zee. Bericht over den tocht was al oenige dagen lang verwacht, en het publiek was op het komen er van voorbereid. Zaterdag kwam, en bracht, helaas, een teleurstelling voor ieder, en on getwijfeld meer dan bezorgdheid in de families van diegenen, die aan den tocht hebben deelgenomen. Zooals ik zei, heeft deze toch met den oorlog hoe-, genaamd niets uit te staan, terwijl hij er toeft nog eenig verband mee houdt, 't Verband is dit. De expe ditie was beraamd en alles was tot de uitvoering er van gereed toen in Augustus lilt d' oor'og uitb ak, d e d<> plannen vin menigeen in do war :a h> gebracht. Als dit alle gevolgen warén geweest van deze wereldramp zouden we er ons kalmpjes bij kunnen neerleggen, en nieuwe plannen maken, met de bijvoe ging niet alleen van: als we gezond zijn, of als het mooi weer is, maar: als er geen oorlog komt. Duizen.de expedities zijn er door onderbroken of niet onderno- men. Ik bedoel expedities naar den Harz, de Arden nen, Zwitserland. De teleurstellingen daaruit voort vloeiende, herinneren we ons ternauwernood. De din gen, die daarna gebeurd zijn, waren te ernstig, om ons lang met zulke kleinigheden bezig te houden. Maar de tocht van Sir Ernest Shackleton zou niet worden uitgesteld. Als zeeofficier bood de leider der expeditie natuurlijk zijn diensten terstond aan bij de Admiraliteit. Het schijnt evenwel, dat de Koning zich persoonlijk met de zaak bemoeid heeft, opdat ze even goed zou doorgaan. De Britsche Admiraliteit verzocht Sir Ernest zich niet aan Zijne belangrijke tahk te onttrekken, maar zich in te schepen alsof 'er geen oor log bestond. En zoo geschiedde. Het plan der expeditie was zeer omvangrijk, en ongetwijfeld moeilijk uitvoerbaar. Den 26sten October 1914 verliet Sir Ernest Shackleton Bue nos Ayres in zijn schip de Endurance. Het laatste nieuws" werd vernomen op 3 December 1914, toen de Endurance ongeveer half weg was tusschen Buenos Ayres en de Wéddell Zee. Over wat sinds dien tijd gebeurd is met Sir Ernest en zijn dappere metgezellen verkeert men tot nu toe in volslagen onzekerheid. Maar wat was het plan? Kort en goed dit, om het Zuidpoolvastland te doorkruisen van de eene zijde naar de andere, van de Weddeli Zee naar de Ross Zee. De tweede helft van den tocht zou gaan over bekend, d.w.z. over reeds begaan gebied. Do eerste bel ft. van de Wed- del Zee tot de Pool, door streken nog nooit door een mensch bezocht. Gelukte de onderneming niet, dan zou den de onderzoekers terug keeren naar hun schip, de Endurance. Gelukte zij wel, dan zouden zij aan de andere zijde een schip vinden, dat op hen lag te wach ten, de Aurora. En hier begint het „tragische van den toestand. De Aurora verliet Australië in het laatst van 1914 en bereikte na een moeilijke reis de Ross Zee in Januari 1915. Het bleek onmogelijk een veilige haven te vinden voor het schip, ondanks alle pogingen daar toe aangewend. Op de hoogte van kaap Evans bleef de Aurora voor anker liggen. Op vier verschillende aatums gingen mannen van het schip aan land; eenmaal een partij van drie, om een depot van levensmiddelen te vestigen voor de ver wachte mannen, die van de Weddeli Zee zouden ko men; eenmaal de kapitein met twee anderen; daarna nog eens een groep van zes, en ten slotte een groep van vier, om wetenschappelijke onderzoekingen te doen. Alleen de derde groep, van zes, was teruggekeerd, toen den 6en Mei, tijdens een hevigen storm, de Aurora van haar ankers werd weggeslagen, en vastraakte in het pakijs. Wès dreef het schip, hulpeloos, tien van haar be manning achterlatende op het onherbergzame vastland van de Zuidpool. Wat is er van hen geworden? Nie mand, die het nog weet. En wat van Sir Ernest Shackleton en zijn metgezellen? Is hun onderneming geslaagd, en zijn zij aan de Ross Zee gekomen, om er tien mannen te vinden, en geen schip, en misschien Weinig of geen levensmiddelen? Van dit alles is nog niets bekend, want het eenige bericht, tot nu toe in gekomen, is een draadloos telegram van de Aurora, die nog steeds geen land heeft bereikt, en in zeer ont redderden toestand verkeert. De romp van het schip heeft hevig geleden door het ijs, en het roer is weg geslagen, Na 1200 mijl in Zuidoostelijke richting afge dreven te hebben, probeert de Aurora thans, met een hujproer, Nieuw-Zeeiand te bereiken. Ankers zijn niet 12. meer »sr. boord, en het schfp heeft gebrek aan kolen, i Desniettegenstaande hoopt het beginApril In een of andere haven binnen te loopen. Reeds weken geleden verzond de Aurora een draadloos bericht om h'Mp, maar dit schijnt nooit ergens ontvangen te zijn. Zoo- dra het schip aankomt, en misschien al eerder, door een nieuw draadloos telegram, zal men weten, wat het lot is van kapiteinMackintosh en zijn negen metgezel len, en wat waarschijnlijk dat van Sir Ernesl Shackleton en zijn 5 tochtgenooten. Het beste, wat men tot nu toe kan hopen, is, dat de tocht van Sir Ernest ver de Zuidpool mislukt is, en dat de expeditie zich terug heeft begeven naar de v, oddell Zee en de Endurance. In dat geval bevinden zich de tien mannen van de Aurora alie^a op het Poolvastland, met dit voordeel dat zij alleen kunnen beschikken over de provisies, die hun ten dienste ston den. Zullen die toereikend zijn? Eén ding staat vast. De eerste groep mannen die de Aurora verliet, ging heen om een <jepot van levensmid delen te vestigen. Dezen waren natuurlijk overvloedig van alles voorzien. De derde groep had. volgens het bericht van de Aurora, de motorslee bii zich. Deze groep, de eenige van de vier die terugkeerde moet ongetwijfeld ook groote hoeveelheden levensmiddelen bij zich gehad hebben, want de slee was voor het vervoer daarvan expres vervaardigd. Dan is het zeer onwaarschijnlijk, dat kapitein Madhintosb en zijn twee metgezellen zijn uitgegaan, zonder op onvoorziene om standigheden te rekenen. De wetenschappelijke expe ditie van vier was misschien minder goed voorzien. Dit alles berust echter tot dusver op gissingen. Wat geen gissing is, is dat in het hoofdkwartier van kapitein Scott, die, zooals men zich herinnert, met als zijn tochtgenooten dicht bij de Ross Zee is omgekomen in 1912, groote hoeveelheden voedsel en brandstoffen aanwezig zijn. En zelfs in deze on herbergzame oorden levert ook de natuur nog een en ander op, dat, zelfs als er totaal geen levensmid delen aanwezig waren, misschien de gestrande mannen in leven zal kunnen houden: zeehonden, vetganzen, meeuwen. Dat alle krachte in het werk gesteld zullen wor den, oorlog of geen oorlog, om redding te brengen aan deze moedige mannen, dat lijdt geen twijfel. De moeilijkheid is alleen, dat redding de eer9te maanden totaal is buitengesloten. Als de expeditie aan de Noordpool was gestrand, kon men over een paar maanden op weg gaan. Nu zij aan de Zuid pool zit, moet men wachten tot wat zij het hartje van den winter nemen. Vóór December kan geen schip de Ross Zee bereiken, en zal door de expe ditie naar geen schip worden uitgezien. Zij gaat de lange, lange Poolnacht tegemoet, wel wetend de eerstvolgende acht of negen maanden van de ge- heele bewoonde wereld te zijn afgesloten. Groote ontberingen slaan hun ongetwijfeld te wachten. Wij hopen, dat de Aurora, of een ander schip, als het in December de Ross Zee bereikt, de dappere mannen wachtend zal vinden, hunkerend naar de lang uitgebleven verlossing, maar gezond. Een ang stige tijd breekt thans aan voor hun nabestaanden. Dus een bloedverwante. Wat waren de beide jonge mannen verrast en ontroerd. „Mijn nichtje dus", zeide Heinrich. „Wanneer u iets van onze familie weet, wii ik u zeggen, dat ik de zoon ben van uw oudste tante, Trina Beersmann, en dat is Fedor Kruse. Zijn vader is dominé in Kerk huizen en is de broer van grootvader". „Ja, ik weet alles van jelui af, mijn moeder heeft dat allemaal aan mij geschreven", riep Marie opge wekt. Het gaf haar een gevoel van zekerheid hier da delijk bloedverwanten te vinden. „Steun nu maar op mij", verzocht Fedor en trok haar arm door de zijne. „Het loopen zal u nog niet gemakkelijk vallen". „Wij zijn er dadelijk", zeide Heinrich, ,,daar heb ben wij het licht reeds van de hoeve, dwars door de hoornen heen, rechts". Hoewel haar knieën ook nog sidderden, zoo voelde Marie zich toch reeds geborgen, zoodat zij op hedors arm steunend, goed Voorwaarts kwam. De zwakke lichtschemering door de hoornen had iets troostends voor voor haar. De neef zocht het effen pad van den kant van den weg en geleidde heel voorzichtig haar schreden. Zijn gevoelig, vriendelijk hart klopte vol medelijden voor het meisje, dat hem hoewel nu zwak. toch eigenlijk jong en flink Voorkwam. Hij vroeg zichzelf af, hoe nj hierheen gekomen \vas. Zij wees er terloops op, dat zjj onder groote onrust op reis was gegaan, ver zuimd had te eten en duizelig was geworden en was gevaUen. M Heinrich, die met den koffer in de hand liep, dacht: hWat of grootvader wel van dit alles zal zeggen. O u'j het goed Zal opnemen? Wanneer hy boos wordt, poet dit meisje maar hij ons komen. Ik zal mijn familie er wel toe brengen dat zij aardig voor haar zij behoort toch immers tot de famihe Hij schatte zijn grootvader zeer hoog, had tot dus- gaarne gedaan wat de oude man hem had aange ven. Maar wanneer hü er nu aan dacht datgroot- hard tegen deze kleine zou kunnenzyn, dan hij het Verzet in zich wakker worden. Dan DEN HAAG, 13 April. Heden, in den vrij laten middag, is de Regeering dan toch aan het woord gekomen. In de eerste plaats de tijdelijke voorzitter van den Ministerraad die begon met te protesteeren tegen mr. Rutgers' bewering, dat de behandeling van het ontwerp-Ou- derdomsrente thans geen zin heeft, wijl de Eerste Kamer het toch verwerpt. Deze redeneering noem de Exc. Gort. v. d. Linden in-constitutioneel, in lijnrechten strijd met den geest der Grondwet. Nie mand kan bij voorbaat verklaren, dat de Senaat een ontwerp, hem voorgelegd, bij voorbaat ten doode heeft gedoemd. Dat is „totale miskenning van de onbevangenheid der Eerste Kamer', en zulke rede neering „ondermijnt tevens de beteekenis van dat Staatscollege in ons staatsrecht". In theorie is deze zienswijze van den premier natuurlijk gansch-on- aanvechtbaar. Voorts kwam de minister van Bin- nenlandsche Zaken er met alle kracht tegen op, dat de Regeering zou gezwicht zijn, bij het in dezen tijd aan de orde stellen van de „groote ontwerpen", die in behandeling zullen komen, voor eenigen dwang, pressie, door Links uitgeoefend. De heer Cort v. d. Linden noemde dat „eene legende", met de waarheid te-eenenmale in strijd. De bewering, dat het landsbelang zou zijn opgeofferd aan politie ke overwegingen, is eene beleediging, de Regeering zonder eenigen schijn van grond aangedaan. De Regeering „was in gemoede overtuigd, dat de be handeling der politieke vraagstukken geen schade konden doen aan het landsbelang. De gedragslijn der Regeering was in de Troon rede van September 1913 vastgelegd; aan dat ver band blijft zij vasthouden. Van het opzettelijk prijsgeven van sociale wetten aan politieke twis ten is geen oogenblik sprake. Van het meeste be lang was mr. Cort v. d. Linden's verklaring, dat waar vaststaat dat de Ouderdomsrente afzonder lijk kan worden behandeld, de wet-Talma intact blijft en dus niet langer met de Invoering behoeft te worden gewaobt, zoo epoedig mogelijk zal de voorbereiding ter hand worden genomen. In de vol gende electorale periode (die van 1917—1920) zal dan kunnen worden beslist over het al of niet hand haven der lex-Talma. De invoering zal dus een aanvang nemen; wellicht zal later blijken dat eeni ge vruchtelooze arbeid is verricht. Door de aanne-" ming van het ontwerp-'Ouderdomsrei. ie (aldus nog de premier) zullen de arbeiders noch in zedelijkeo noch in stoffelijken zin iets verliezen. z Partijtwisten behoeft dit ontwerp niet op te wek ken. Integendeel, „het is bij uitstek geschikt voor kalm overleg". Aldus de hoofdstrekking der vrij korte rede van den premier, welke zeker uitging van den wensch om olie op de „politieke golven" te werpen. Inhoe- ver de heer Cort v. d. Linden dat doel bereikt heeft, zal nader moeten 1 lijken. t Minister Lely begon zijn rede. Gaf de gebruike lijke „inleiding". En is hedenavond verder aan het woord. De laatste sprekers in „eersten termijn" waren de heeren De Meester, Sannes, Lohman en Van Id- singa. Uit deze redevoeringen, aan die van de Regee- ringstafel onmiddellijk voorafgaand, stip ik aan, dat mr. De Meester de hoop uitsprak dat de uitslui ting der bedeelden niet zal worden gehandhaafd. En met den heer Rutgers kreeg de leider der Unie liberalen het even aan den stok zeifs werd een „persoonlijk feit" geboren! doordien ds heer De Meester had gezegd hoe mr. Rutgers, doelend op de houding van Links tegenover den Bond voor Staatspensioen; deze taktiek had gekarakteriseerd als „eene wijze, als bii schendblaadjes gebruike lijk". Het „persoonlijk feit" is gelukkig gauw dood gebloed. Mr. Sannes steunt, van zijn soe.-democra- tisch standpunt, het aanhangig ontwerp als „dui velbanner". Immers, 't bant de verplichte Ouder- doms-verzekering uit. Hij kwam op tegen de be wering van majoor Van Twist, al9 zou hij „beloofd hebben, in 1913, een staatspensioen van vijf gul den per hoofd." Wel heeft heer Sannes gezegd toen dat hij zult Staatspensioen alleszins ver dedigbaar acht, wat natuurlijk iets gansch an ders, beduidt. De heer Sannes betwist, dat het adres der Christelijke arbeiders, dit ontwerp steunend, „uit het hart" voortspruit. De S. D. A. P. zegt hij, zal blijven strijden voor een behoorlijk staats pensioen. Wat hier wordt voorgesteld is „slechts rente", doch eene „waardoor de hoofdschuld wordt verkleind". Van de rede-Lohman stip ik aan, dat Lij gaarne wil meewerken tol. verbetering van de Ir.vaüditcita wet, doch niet wil loslaten „wat wij hebben ver kregen voor de ontwikkeling des volks". Rechts zei de heer Lohman gunt volgaarne de 2. rente aan de oude behoeftigen; gevoelt niet min der dan Links voor de nood en des volks; maar wil hooghouden het beginsel, dat de arbeider zelf in zijn jeugd moet zorgen voor de gevolgen van ouder dom en invaliditeit. Wie dat groote beginsel aan randt, schendt ook de volkskracht. Wij willen zegt de heer De Savornin Lohman het volk hoog houden en de arbeiders onafhankelijke menschen doen blijven. De loop der replieken zal nu moeten uitmaken, of de denkbeelden tot toenadering werkelijk eenige levenskracht, kans tot welslagen, hebben, 't Schijnt nog steeds zeer weinig waarschijnlijk. Maar: ook de kans, dat de Algemeene Beschouwingen Vrijdag nacht een eind zouden nemen scheen gelijk nihil. En toch is ook deze kans zelfs ietwat-stijgend! Mr. ANTONIO. „DE MINNAAR". OOK DEZULKEN! Kijk nou 's an, zei moeder, met haar slim- vroolijke oogjes loerend door het lorgnet, dat haar glorie en trots was, kijk nou 's, Liesje, je mot ver standig zijn. meid. Maar Lies had de koppige natuur van haar vader. Zijn wipneus en vooruitspringend kinnetje. Ze trom melde met haar vingers op ae tafel, onderwijl een minachtend glimlachje om haar dunne lippen speelde. Kijk 's, herhaalde moê. Nou en verder, vroeg dochtertje. Zié 's an, kind? zei moeder, doende alsof zij de krant de pas in de bus gestopte, de kers- versch-splinternieuwe las, je moet het leven nemen zooals het is. Gerrit z'n vader heeft zich aardig opgewerkt. Van z'n tante Doeling, je weet wel, de bloedeigen zuster van den, kruidenier uit de Prins Hendrikstraat, hebben ze een slordig duitje te erven, wat ik je zeg. 'Hij is een brave, ordente- ijk« jongen. Er valt niks op hem te leggen. Nie vóóveel Moe schoof wijsvinger en pink met een tikje tegen pinknagel omhoog. Gerrit houdt van je. Dat zul-je toch wel graag hebben gemerkt. Een oppassende jongen met voor uitzichten. Wat wil ie meer Dochtertje bekeek" met haar rroolijke oogjes het plafond. Zei niets. En jij, pa 7 zei moeder, den heer des huizes, die quitanties zat uit te schrijven aankijkend, met ironisch getinkel in haar blik. Nou ja ze vond toch wel grappig hem er ook eens in te trekken. Ha? schrok hij op, bril op neuspunt, haar ver schrikt aankijkend. Ik zeg, zei moê met de zeer deftige pose, die ze nu en dan kon aannemen dat Gerrit de Greef voor ons Liesje een zeer goede partij zou wezen. En ik vind aat 't jouw plicht als vaaer is om je dochter dat eens aan" 't verstand te brengen. Pa werd tikje-bleek. Haalde zijn b ilvan deooren en de neus. Trok de wenkbrauwen op. Keek zijn kind aan. Ik houd niet van Gerrit de Greef en daar mede uit, zei Lies. Moeder maakte met neus en lippen een gïluid van matelooze minachting. Houdt niet van hem I riep r* "ft, terwijl baar vettige, bonkige schouders schokten van prét. jan Klaver, dat is een aardig ventje, zei Lies. En 't was of de parmantige, wilskrachtige kin, van haar vader geërfd, nog scherper van vorm werd. Door de glinsterende glazen van haar lorgnet keek moê hare dóchter eens aan. Als je met Gerrit de Greef getrouwd bent, zei ze. is Jan Klever toch niet dood!.,. Even was 't, alsof er bij Pa van verbazing of ande re emotie iets schokte. Maar moe ging verder. Pa en ik, vervolgde zij, hebben je in eer en deugd groot gebracht, Liesje. Wanneer een ge trouwde man of getrouwde vrouw vriendschap ge voelt voor iemand 't zij heer of dame aan verzet er zich niets of niemand tegen, dat men be vriend is!... Natuurlijk, hè, wij zijn fatsoenlijke menschen. Wij weten, wat eer en plicht ons voor schrijven. Jii zult altijd weten, wat. je aan de eer van Je ouderlijk huis verschuldigd bent Dat is al wat ik te zeggen heb. En moe sloot de dunne lippen alsof zij het on- vermurmbare plan had, ze nooit of nimmer weer te openen. Maar door de lorgnetglazen keek zij Liesje, haar dochter aan. En 't was, of er op dat moment - iets geweven werd van verstandhou ding tusschen wamoeder en dochter dachten, ziek v ooi stelden van komende dingen. Op dien Zondagavond, als wanneer in het café, waar de familie met dartele Lies steeds op bepaald uur verscheen, hadden de kennissen van Gerrit de Greef hem er weer danig tusschen genomen. Naarmate de wijzers op de café-klok voortschre den was hij onrustiger geworden. Telkens en tel kens weer keek hij naar de deur. Kwam ze nog niet?... Een vriend, die kassian met Gerrit had, nam hem terzijde. Vroeg of hij nu nog altijd niet snapte, dat Lies niks met hem te maken wou hebben. Dat denk je maar l zei minnaar, worstelend tegen de droeve waarheid, waarvan hij toch ook wel het gegronde, giste. Denlt je maar, herhaalde hij. Maar 't kromp, wrong, drukte om z'n hart. Daar kwamen zij. Moeder, lorgnet op neus, heuselijk glimlachend, vriendelijk zich voordoend heksje. Vlak achter haar 't dochtertje, nu wat strak van trekken, wat onge woon. En vader eindelijk, slenterpassend, voort- schuifelend, sigaar in mondhoek, dophoedje scheef op 't hoofd, tikje lodderig door extra-bittertje, dien middag verschalkt Wel iets van de „mise-en-scène" snappend, maar toch slechts vaag Daar kwamen zij. i En Gerrit met plots-gekleurde wangen, tintelende oogen. Een en al-vrienaelijk-voorkomende hoffelijk- Zoekend een glimlachje van Lies. De café-vrienden zagen 't aan. Gaven elkaar lonk oogjes. Nou kreeg je weer 't tal van malen aan schouwde. dat „hengelen" van Gerrit. Dat kille af werende, dat bot-onverschillige van Lies.... Maar zij verbaasden zich. Want Liesje ging plotseling met uitgestoken hand Gerrit de Greef af. ALKMAARSCHE HOOGFIJNE KWALITEIT. wilde hij toch loonen dat ook hij de hofbezitter was, wilde niet gedoogen dat eene die tot de familie be hoorde, slecht behandeld werd. Gastvrijheid was toch ook een groote deugd. Zulk een dapper meisje, dat zulk een verre reis had gemaakt om een brief van haar ge storven moeder over te brengen, dat moest men eer en. Maar daar waren zij er. Wanneer de oude nu nog maar in den Stal was, dan kon tante Riekje, die een teer hart had, eerst worden bewerkt. Marie zag in het heldere licht dat vanuit de half geopende deur scheen, een ruime hofplaats, waarop de waterplassen schemerden. Schuw stonden daarnaast eenige kale hoornen. Zij had op haar weg hierheen en op haar vaders kiekje, reeds meer van die hoeven gezien en daarom scheen haar dit alles niets vreemd. Op de deel hing een lantaarn en aan beide zijden keken de koppen van paarden en koeien over hun krib ben. Achterin, rechts, lag een groote haard, waarop het vuur brandde en het avondmaal stond te koken. De kleine, magere figuur van tante Riekje stond daar naast, zij roerdê, door het vuur helder beschenen, in den grooten pot. r Heinrich stapte op haar toe. „Tante, wij brengen u een gast, neen, eigenlijk iemand die hier thuis be hoort, die hier rechten kan doen geiden. Zie eens, dat is de dochter van uw zuster, die u de groeten over brengt van haar doode moeder". „Dorette?" samelde tante en keek bleek en sidde rend naar Marie. Ja tante, mijn moeder heette Dorette en was uw ito zuster ind kind en je zegt, dat zij dood is het arme kind." „Waar is grootvader?" zeide redor. "in de kamer, miin jongen". .Kom dan mee, Marie", zeide Heinrich. Is het niet beter haar met tante Riekje binnen te laten gaan en dat wij heen gaan?" fluisterde Fedor. „Neen, ik blijf bij haar". üoo traden ze dan allen te zamen binnen. Heinrich met den koffer voorop. Dietrich Kruse zat naast de kleine petroleumlamp aan tafel en las de courant. Toen de vier menschen bin nen kwamen, keek hij zeer verwonderd op Wat wil den die beide jongens nu nog eens hier? Nu zag ny de vreemdeling, hy sprong in de hoogte, staarde haar aan en stamelde als onbewust: „Marieke Tante Riekje dacht dadelijk dat hy groote gelijkenis zag met zijn overleden vrouw, en dat was ook zoo. jongt „Dooden komen niet terug, grootvader", zeide hein rich met zijn klankvollen stem. „Maar u merkt het nu wel zelf dat zij van uw bloed is en dat het uw plicht is haar vriendelijk te ontvangen". „Wil jij mij mijn plicht leeren, snotneus", riep de oude boos. „Zeg meisje, wie ben jij?" „Ik ben het eenige kind van Dorette Kruse. Mijn arme moeder is zeer ongelukkig gestorven, omdat zij de vergiffenis van haar vader niet vermocht te krij gen. En zij heeft mij de opdracht achtergelaten, om voor haar te bidden om uw vergiffenis en u dezen brief te brengen." Dietrich Kruse was bij deze verklaring doodsbleek geworden. Het frissche oude gelaat was vaal en strak geworden. Zijn kin beefde en de borstelige wenkbrauwen zonken over de oogen, terwijl hij het hoofd boog. Marie zag hem met spanning aan. Er heerschte een oogenblik diepe stilte. „Waar heb je dien brief?" „Hier in den koffer, grootvader". Heinrich tilde den koffer op de tafel, het meisje sloot die open en haalde er de brieven uit. „Hier grootvader", en zij gaf hem den aan hem gerichten brief. Met niet heel zekere hand schoof de oude het pa pier in zijn zak, stak een kaars aan en ging zonder verder een woord te spreken in de naastaangelegen kamer. Heinrich vond de ontvangst en behandeling van de bloedverwante lang niet hartelijk genoeg. „Wanneer grootvader hard voor je is, dan kan tante Riekje jou bij ons brengen. Het zijn maar een paar honderd schreden den dorpsweg langs en dan de groote hoeve aan de andere zijde. Ik zal aan de deur op je wachten en moeder zal de dochter van haar zuster met open armen ontvangen". „En ook mijn ouders," voegde Fedor er aan toe. je zult eiken dag en elk uur op de pastorie van harte welkom zijn Eer zij gingen, reikten zij het meisje beiden de hand. Marie stond over haar koffer gebogen, met neerge slagen wimpers, waaronder zich een paar tranen los maakten, die haar over het bleeke gezichtje rolden. Fedor trok bij het heengaan even aan tante Riekjes arm. „Geef haar wat te eten, tante of zij zakt aan stonds weer in elkaar". De blik der beide jonge mannen vestigde zich met bloedrood, 't Vlamde, vuurde in zijn op Hij werd oogen. Hij wist niet hoe snel pa van zijn jas, moe van d'r mantel te ontdoen De parasols op te bergen. Te vragen „wat 't zijn zou." Hij zocht stoelen naderbij. Zorgde dat hij vlak naast zijn Lies kwam te zitten. Wie hem goed had aangezien, zou gemerkt hebben, dat er tranen van zijn wangen waren te wisschen. Van z'n gloeiende in hevige emotie brandende wangqnZij nam zijn offerte aan om 'n „advocaatje" te nemen. Ze liet hem de bewaking over van haar taschje, bontje en handschoenen. Zij liet toe, Lies, dat Gerrit haar hoed rechtschoof. En ze gedoogde zelfs dat, toen Moe met iemand in druk gesprek was en pa zich even had verwijderd, Gerrit even, o, uiterst schuch ter, bang-beverig, toch zalig genietendzijn hand eAen, heel even op de hare legde groote deelneming op hun beschermeling, toen zij beiden de kamer verlieten. Rieke, die nu wist wat of ze te doen had, sloeg den arm om het meisje heen en Zeide: „Kom lief kind, ga nu op deze bank zitten. Zoo, dan haal ik je eerst een glas melk, dat zal het wel spoedig wat beter met je gesteld zyn". Marie bevond zieh werkelijk in een toestand van halve verdooving. Zij steunde het hoofd in haar handen en voelde dat al de indrukken van heden haar weer dreigden te overweldigen. Hoe zou de oude man daar binnen over haar toe» komst beslissen? Zijn streng en indrukwekkend uiterlijk, had haar eerbied ingeboezemd en tegelijk was het alsof zij voor haar moeder voelde en had zij hem wel op haar knieën om zijn vergiffenis en liefde willen vragen. Zij wilde niet rusten, niet ophouden, voor dat zij zijn vergiffenis voor zijn geliefde dochter had ontvangen. Maar wanneer zij deze niet zou krijgen, wat dan? l>e uitnoodiging der beide jonge mannen kon zij on mogelijk volgen, dat voelde zij maar af te duidelijk. Maar daar kwam de goede, kleine tante met de melk. Marie dronk er in groote teugen van en meen de dat het haar nog nooit zoo kostelijk had gesmaakt. Zie je wel kind, je hebt grooten dorst, nu zal het wel beter met je worden". Zij vroeg naar het thuis van het meisje en verleide hoeveel zij steeds Van Marie s moeder had gehouden. En eindelijk zeide zij: „Wees maar niet bang voor grootvader, die is zoo oneindig goed en die zal het ook wel rechtvaardig met je maken". Zij sloeg haar arm om den hals van het kind en kuste haar. HOOFDSTUK 11 Dietrich Kruse zat in zijn kamer en las de aan- teekeningen van ziin verstooten kind. Zij waren met groote, vaste hand geschreven, en zijn oude oogen konden het nog goed lezen. Maar toch wilde het menigmaal niet recht vlot daarmee, dan was het alsof zijn blik verduisterde en moest hij met de hand over zijn oogen wrijven. Lange jaren had hij gemeend dat hij geheel in zijn recht was geweest en met deze gedachten aan de wèg- geloopen dochter, had hij steeds afgewezen. Nu plot seling, nu hij haar bidden en smeeken las, de schilde ring van haar lijden, werd het lang gesloten vaderhart weer geopend en de vraag drong in zijn binnenste op: ben ik toch niet te hard, te streng ge wees i V' Maar hij wilde daar nu niet aan denken. Daar was immers haar kind en die kon hem uitvoerig van zijn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1916 | | pagina 5