Schaper Courant
In Heidehoeve.
De andere.
Schetsen uit de Rechtzaal.
FEUILLETON.
Zaterdag 29 April 1916.
59sle Jaargang No. 5788.
.TWEEDE BLAD.
Uit en Voor de Pers.
Binnenlandsch Nieuws.
KUYPER, DE SCHITTERENDE.
De Driehoek-correspondent in de Telegraaf schrijft
Op een politieke vergadering in Leiden heeft pro
fessor Diepenhorst een rede gehouden om de man
nen-broeders te sterken. Hij trok daarin een parallel
tusschen de Tweede en de Eerste Kamer. Eerst sprak
hij (volgens het verslag in de Standaard) op smar-
telijken toon over de snoode meerderheid in ons La
gerhuis. Maar zoo vroeg hij vervolgens hoe
was het nu in de Eerste Kamer? Hoort:
Het laatste algemeene begrootingsdeebat duidt niet
op een onverzoenlijke houding tegenover de Regee
ring. Maar wel worden gelukkig de eindelooze inter
rupties gemist, die in de Tweede Kamer het debat
vaak zoo noodeloos rekten en de sprekers vermoei
den. Hier geen dichter al9 Duys met zijn poëzie over
Snoeck Henkemans. Hier geen volgepraat van uren
lange kolommen. Maar hier wel een Colijn, die door
ongemeene zakenkennis, verbaast. Hier wel een Kuy-
per, schitterend van ongeëvenaarde genialiteit, en
een Bavinck, flonkerend als een star van eerste
grootte. Men beluistert hier een hoogen toon en ont
waart de leiding van een echt voorzitter, niet die
van een politicus op den voorzittersstoel."
Is dèt wat?
Intusschen moeten wij professor Diepenhorst toch
even op de vingers tikken.
Hij heqft het over „het laatste algemeene begroo-
tingadebat" en vermeldt dan de heldendaden van
rechts. Hier Colijn. Hier Bavinck. Hier Kuyper
schitterendvan ongeëvenaarde genialiteit Maar: dr.
Kuyper is tijdens het heele begrootingsdebat geen se
conde in de Kamer geweest Zoodat de professor, in
z'n afgodische Kuyper-vereering, de plank eenigs-
zins misslaat
Eenigszins.
Want Kuyper heeft wèl geschitterd, maar door
afwezigheid.
En op het oogenblik, nu de heilige zaak van den
eed wordt behandeld, schittert dr. Kuyper wéér door
afwezigheid.
O, die geniale, die ongeëvenaard geniale Kuyper.
Professor Diepenhorst is er gewoon kapot van! Flink
met koud water wasschen^dan gaat het wel over.
't Glimlachje.
Toen zij zich gevestigd hadden, meneer, me
vrouw en de dochter van niet zoo gauw te definiee-
ren leeftijd, in het stille, saaie buitenbuurtje, had
men zich dadelijk verdiept in gissingenWéér
ze nu* eigenlijk wel van leefden. Vooral de leveran
ciers in de wijk, die de gebruikelijke kaartjes van re
commandatie hadden gezonden, waren in druk over
leg. Maar ook de anderenWaar leefden de „nieu
we menschen" van?Zij hadden betrokken 'n zeer
eenvoudig bovenhuisje. En natuurlijk haddep de
naaste buurdames geneusd wat 't voor inventaris
was, die op nummero 36 werd gebracht, 't Leek zoo
op het gezicht wel netjes, maar veel bijzonders was
't niet. De meeste meubeltjes waern dermate in al
lerlei windsels gewikkeld, dat men er geen hoogte
van kon krijgen. Meneer ging 's morgens uit. Met
een zeer bejaard hondje, aan een touwtje. Mevrouw
zag men niet. De dochter zweefde, gelijk gezegd,
tusschen verschillende „leeftijden" in. Dan was er
nog een schraal, sproeterig, dagmeisje, dat wegge
stuurd werd zoodra het tijd van eten was geworden.
Maar er deden zich voor de achter horretjes, in-
spionnetjes glurende buurtjes toch zonderlinge
verschijnselen voor op nummero 'zes-en-dertig, 't
Was gebeurd, dat er een taxi stilhield voor de wo
ning En uit de auto kwam een meneer van deftig
voorkomen, schóón waf „gefatigeerd". Hij had een
pels aan. Ze loerden net-zoo-lang, en verzonnen
boodschapjes om eT achter te komen, wie in de auto
zat. 't Was al laat in den middag, en er schitterde
een electrisch lampje in het voertuig. Daar zat een
blonde dame,, gedoken in weelde van bont. Dame,
aan wier ooren steenen fonkelden wanneer zij 't
hoofd maar even bewoog.
De deftige meneer bleef tamelijk lang op nummero
zes-en-dertig. Eindelijk vertrok hij. En het eenvou
dige huisje zonk terug in zijn saaiheid van somber
en eenvoudig zijn met de rest van 't straatje.
Dat was één der vreemde evenementen, gebeurend
in verband met de „nieuwe menschen" van nummero
zes-en-dertig. Zoodat er onder de leveranciers
die gemerkt hadden, dat er toch niet veel te halen
viel bij de pas-gearriveerflen in buitenstraat ze
kere onrust begon te ontkiemen, ^laar de buurtjes
15.
In het voortgaan vroeg hij Marie deelnemend: Hoe
bevalt het u bij grootvader? Kunt ge nogal op het
land gewennen?
„Zeer goed," riep zij vroolijk. „Mij is het, als om
zweeft mij hier de geest mijner moeder en tante
meent dat alle arbeid, die ik hier moet doen zeer
gemakkelijk zal leeren.
Zij spraken verder over de kerk en Marie vertelde
hem dat zij meende dat hier de band inniger was.
„Ik wensch mij'ook in de toekomst een pastorie
op het land," meende Fedor. „Inwendige vroomheid,
zooals het hart dat ingeeft, die niet vraagt en bedilt,
die niet verstandiger wil zijn als millioenen andere
en die met bescheiden bijenijver spaart dat alles
vindt men het meest onder ons boeren."
„Ja, Fedor, dat is zoo en grootvader is de beste."
„Daar heb je gelijk in."
Zij stonden aan het eind van den tuin en hadden
een mooi en vrij uitzicht voor zich. Achter een door
riet omkroonde waterspiegel, waarop de eenden
rondfladderden, strekte zich de weide van een groote
boerenhoeve uit en koeien en paarden zochten hier
eendrachtig frisch groen voeder. Dsiar achter lagen
weer velden in verscheidene kleuren en in de verre
verte donkerte het bosch, iiet hemelsblauw, van de
aarde scheidend. De beide jonge menschen voelden
zich dooi* de schoonheid van dezen lentedag aange
grepen.
Fedor begon weer: „Zou men het voor mogelijk
houden, dat er op onze heerlijke aarde zoo veel
strijd en nijd en afgunst is? Eigenlijk moest men
aannemen, dat de Christenen, wie zooveel goeds be
schoren is, zich bescheiden in liefde en dankbaar
heid daarvoor verheugden."
„Maar zeg mij dan eens, van waar komt er dan
zooveel ellende en ongeluk in de wereld?
„Door het menschelijk onverstand, lieve Marie, en
door de in alle menschen ingekankerde zelfzucht,.
Ieder moest genieten en alles aanwenden om het
leven zoo aangenaam mogelijk te maken, maar om
dat hij den rechten weg daarvoor niet ziet, kiest hij
den verkeerden en slaat zich zelf en anderen bont
en blauw.
„Ja", antwoordde zij, me teen nadenkenden trek
op haar frisch gezichtje,,, wij hebben onze vrije wil
en loopen daarmee zoo dikwijls verkeerd. Maar
men is niet altijd alleen de schuld daarvan, niet
bleven uitkijken.
En zij zagen weldra een nieuw verschijnsel, dat
zeer te denken gaf. Vóór de deur van 36-boven stond
een vrouw in schamele plunje. Maar wie de vrouw
wat scherp trachtte te observeeren, kwam tot de
ontdekking, dat zij toch geen „bedelaarster" was. De
kleeren waren sjofel, maar de houding van de vrouw
maakte, dat de buurtjes haar schuwig voorbij-scho
ven met iets van het bangige in zich, dat gewekt
wordt door het prestige, uitgaand van hoogere, fij
nere beschaving.
t W as een vreemd geval. Het gelaat van de vrouw
was van zéér-bleeke, fijne trekken. De lijn der lippen
deed lang-verduurde, hevige zielesmart beseffen. Zóó
stond zij te schellen aan het bovenhuis numero 36.
hn t duurde heel lang vóórdat de straatdeur werd
geopend.
'oen zagen de buurtjes dat meneer de rentenier"
zelf naar beneden was gekomen. En praatte met de
bleeke vrouw. Hij had een diepe, eerbiedige buiging
gemaakt. En geglimlacht met honingzoete deferen
tie. Nóg eens gebogen. Daarna zijn wenkbrauwen
hoog opgetrokken; z'n armen wijd uiteengespreid en
ze vervolgens tegen het lijf lateen vallenGe
schud 't hoofd, met gebaar en gedoê van: waarachtig,
't kén, 't géét niet
En de bleeke vrouw bracht haar zakdoek tegen de
schreiende oogen. Wrong de handen. Maakte gebaar
van iemand, die wil vermurwen, verteederen. Maar
de rentenier, zagen loerende, glurende, turende
buurtjes zoo duidelijk bleef op z'n stuk staan.
Spreidde nogmaals de armen wijd uit Keek op z'n
horloge. Glimlachte zoetelijk, inmiddels beweging
makend van straatdeur, zachtjes-aan te willen slui
ten.
Toen ging de bleeke, zonderlinge vrouw, die op
eene dame leek, snikkend weg.
De deur werd gesloten en No. 36 zonk terug in
zijn sombere, donkere eenzame eenvormigheid.
De buurtjes praatten, smoesden, piekerden.
't Was mysterie.
Waarvan leefde de „nieuwe meneer" van 36.
Ze bleven ijverig uitkijken.
En er werden weer nieuwe ontdekkingen gedaan.
Op een ochtend, heel in de vroegte; de juffrouw
van den hoek had juist den bakker geholpen;
zag men een jongmensch aanschellen. Met wit-ont-
daan gelaat, hoed achter op 't hoofd, ulster open
hangend, bemodderd, verfoihfaaid.
Hij schelde, schelde, dat 't klingelde met bru-
taal-schreeuwerig, alarmeerend geluid in 't buurtje.
Hij schelde wéér, in z'n nerveuse onrust rondtip-
pelend; telkens kijkend naar de ramen van 't boven
huis.
De juffrouw van den hoek stelde zich verdekt op.
Déérvan moest zij 't hare weten!....
Een raam werd opengeschoven.
De „rentenier" stak z'n hoofd naar buiten.
De jonge man. die gescheld had, zei watRiep
wat. De juffrouw zag, dat tranen hem over de wan
gen stroomden.
Neen, geen kwestie van! Dat weet-je toch!"
schreeuwde rentenier van 36 -r „vóór tienen of...."
Dicht ging 't raam.
Nóg eens schelde jongmensch, Maar gansch vruch
teloos.
De ramen bleven dicht.
Een „beer" was 't niet. Dat zag-je natuurlijk dade
lijk.
Maar! wat dan wel!?
Dat bleef 't groote mysterieuse geheim, omspin
nend de „nieuwe menschen" van no. 36.
Totdat de oude, slimme oom van een der buurtjes
eens van 't geval op de hoogte werd gesteld. In alle
bijzonderheden
Oome Gijs behoorde tot de menschen, van wie ge
zegd werd, dat zij door een plank konden kijken,
waar de timmerman geen gat in had geboord.
Kon oome-Gijs 't doorgronden, het zeer-zonder-
linge?
Glimlachend trok slimme-oome aan z'n pijpje,
zittend in zijn gewone hoekje, op visite bij nichtje-
Klaart je.
Hij antwoordde eerst niet.
„Ik heb wel 'n idee!" zei hij, al-maar glimlachend,
„Nou, wat dan!?" werd er gevraagd „wat dan?"
„Neen!" riep slim oompje uit „nu nog niet
Eventjes geduld hebben, menschen."
En oome Gijs heeft woord gehouden.
Op êen ochtend is hij gegaan naar de publieke zit
ting van de Arrondissements-Rechtbank, waar hij
dank zij oude vriendschapsrelatie met een van de
deurwaarders plaatsje op gereserveerde tribune
kon krijgen als hij zin had om zoo'n zitting bij te
wonen.
Daar heeft oome-Gijs het mysterie vermogen op te
lossen. Terecht stond, wegens oplichting en valsch-
heid in geschrifte, een zwakkeling, die ten val
was gebracht door „vrienden", speculeerend op de
vooze, booze neigingen van zijn karakter.
En een woekeraar speelde de hoofdrol in de tra
gedie.
Die „agent in assurantiën en hypotheken" zoo
als hij in-de-wandeling heet was de nieuwe me
neer van 36 n i e L
De nieuwe meneer zelf, de brave, die 's morgens
waar?"
„Daar wij allen dwalen, komen heel veel omstan
digheden daartoe samen."
„Ja, dat is zoo, Wanneer men maar steeds het
rechte wil."
„Wie daarnaar streeft vindt het" Met zachte ver
legenheid ging hij voort. „Eene die niet het rechte
voor zich ziet, is ons nichtje Liesbeth. Jij lijkt mij een
verstandig meisje, probeer haar te be-invloeden, dat
zij die kleine ijdelheden varen laat en eenvoudig en
ijverig in het huishouden haar plicht doet."
„Zij moest veel al het werk aan haar jongere zus
ter Jette overlaten, dat moest haar eergevoel prik
kelen."
„Liesbeth is hupsch en vriendelijk, maar ik ken
haar zoo weinig, Hoe zou ik het wagen om haar
raad te geven?"
„Er zal wel eens een gelegenheid zijn. Beloof het
mij, dat ge een oogje op haar zult houden en ik zal
geruster heengaan."
-Hij bood haar de hand en zij legde de hare daar
met een warme druk in. Hij was goed en braaf deze
jonge man.
Hij hield een oogenblik haar hand vast en keek
haar vol vertrouwen aan. „Liesbeth had een warm
hart, zij is echter nog wat-onverstandig.
Zij hoorden haastige schreden achter zich, keken
o:n en zagen Heinrich, die met een donker gezicht
op hen afkwam.
„De rijtuigen zijn voor," morde hij, „moet ik jelui
soms aan het eind van de wereld zoeken."
Hij liep vooruit en de beide anderen volgden vlug.
Aan het venster in de woonkamer, dat op den tuin
uitzag, zaten babbelend de drie andere meisjes. Lies
beth leundè wat achterover, zij was ongewoon rood
en vervolgde met saamgeknepen lippen het paar in
den tuin. Haar zuster, de nauwelijks zestienjarige
Lotte, een klein mager ding met geel dun haar en
een aardappelneusje, praalde tegen Anna met wat
zij van het huishouden kende. „Moeder zegt-dikwijls
dat er uit mij nog wel een knappe huisvrouw voor
een grooten boer zal groeien, uit Liesbeth nooit'
„Dat wil ik ook in het geheel niet. Liever ga ik
een betrekking in de stad zoeken."
„Hoor nu eens," riep Anna verwonderd, „Boerin
op een groote hoeve is het allermooist wat ik mij
denken kan."
„Kijk je broer eens vertrouwelijk met de nieuwe
nicht," lachte Lotte, „Nu schudden ze elkaar zelfs de
hand."
Liesbeth beet zich op de lippen en wendde zich
met vochtige oogen af.
„Daar komt Heinrich," riep Anna. „Dat is goed, die
zal ze wel uit elkaar jagen, die is steeds op de
met z'n hondje aan 'n touwtje uit wandelen gaat,
was wèl present.
Volgde den loop van het geding met blijkbare, le
vendige belangstelling.
Met het vriendelijke glimlachje, waarmee hij,
weet men wel de bleeke, schreiende vrouw af
scheepte.
Deurwaarder, oude vriend van oome Gijs, heeft
toen slim-oompje ingelicht.
„Kijk nou's goed," zei hij, hem gedurende de rechts
zitting telkens wat influisterend, déér zit de eigen
lijke ploert van de historie. Juist, dat meneertje van
36, waar je mij over gesproken hebt. Precies!....
Accoord Van Putten! Zoo zijn er duizenden in 't land,
jongen. Agenten, handlangers van woekeraars. Zóó-
een is jouw mannetje!"
Het O. M. was aan 't woord. Eischte tegen oplich
ter-falsaris anderhalf jaar.
Oome-Gijs zag braaf meneertje van no. 36 aan.
Hij glimlachte al-maar.
Zooals hij gedaan had, de bleeke, schreiende vrouw
van zijn deur verwijderend, ongetroost. De buurt
weet nu, wie de „nieuwe menschen" van 36 zijn. Hun
crediet heeft er niet onder geleden. En als de meneer
's-ochtends zijn Fidelletje uitlatend, bespeurt, dat er
iets van minachtende angst is in de wijze, waarop
men hem aankijkt, dan lacht hij.... glimlacht steeds
genoegelijk
MAITRE CORBEAU.
Hij was slechts 22 jaar. Ik zeg U zijn leeftijd, op
dat men rekening noude met den gloed, die der
jeugd eigen is.
Zij was ouder dan hij.
Dezen avond had hii haar een bezoek gebracht,
want den volgenden dag was hij van plan weg te
gaanover den oceaan om het geluk te zoeken
onder een vreemden hemel. Door haar jongeren
broeder met eenig geld om te koopen, vond hij
haar dus nu alleen.
Ie weet, begon hij, wanneer ik eenmaal daar
aangekomen ben, zal ik héél alleen zijn.
Maar spoedig zal je wel een menigte vrienden
hebben, antwoordde zij vroolijk.
Dat kan zijn, antwoordde hij, maar dat kan
het hartzeer toen niet verdrijven.
Ja, ik kan mij voorstellen, dat je je bloedver
wanten erg zult missen, luidde het wederantwoord.
Aan nen zou ik niet zooveel denken 1
Aan wie dan
Wel wel aan jou,- natuurlijk, maar wat kijk
je toch vroolijk. Het heeft er niets van, dat je me
spoedig zult missen.
Och jongen, jij zal me natuurlijk wel spoedig
vergeten zijn.
Jou vergeten
Ja, je vergeet me in een week of zes mis
schien wel eerder nog.
Hij kwam dichter bij haar.
Gij weet, dat zal ik nooit, zei hij teeder. Ik
vind je de schoonste vrouw die ik ooit ontmoet heb.
Ik ben bijna dertig, antwoordde zij.
Dat kan me niets schelen. Ik zag nooit zulke
liefelijke oogen als jij hebt. Ik houd van bruine
oogen.
Zij keek ernstig.
Wees nu eens een verstandige jongen, sprak
ze. Bederf je jeugd niet door mij als je ideaal te
beschouwen.
Getroffen keek hij haar aan.
Ik ben verstandig, antwoordde hij. Binnen 5
jaren zal ik wederkeeren, dan zal ik je trouwen.
Dan zal ik bijna 35 jaar zijn en misschien
reeds getrouwd.
Nu, wij zullen zien.
Er zal natuurlijk wel een of andere mooie
dame zijn op het schip die je door haar mooie
oogen 't hoofd op hol brengt
Is een zeereis niet gevaarlijk, vroeg hij.
Ja, voor de mooie "meisjes moet je oppassen,
zei .ze ironisch. Weet je hoe 't gaan zal. Ik zal 't
je zeggen. Ik word eigenlijk bemind door twee
jongens. Door jou en nog iemand. Neen, sprak ze
verder, ik noem geen namen. Jij gaat nu op zee.
Bruine oogen zullen spoedig veranderen in blauwe,
misschien wel hemelsblauwe en jij vergeet mij en
je bloedverwanten. Maar dit moet je doenje moet
mij alles schrijven en vertellen wat je wedervaren is.
Ik zeg je, zei hij, terwijl hij opstond. Je ziet
verkeerd. Maar ik zal gaan, goeden dag.
Goeden dag, zei zij, haar hand uitstrekkende.
Toen keek zij naar hem op met een tinteling in
haar oogen.
Vergun mij dat ik je een afscheidskus geef.
Waarom enkel nu? vroeg hij.
Omdat, wanneer je teruggekeerd bent, ik 35
jaar zal zijn en.... misschien getrouwd.
De eerste drie dagen van de reis was hij aller
ellendigst. Hij voelde zich een beetje verslagen door
't gezegde van zijn „gewezen verloofde" dit zei
hij nu al en hij moest erkennen dat 't wel zoo was.
Op zekeren dag, toen hij over de verschansing
leunde, passeerde hem lieflijk en vroolijk een negen-
juiste plaats."
Aan het andere venster zat de dominé met zijn
oom Dietrich aan een glas wijn. De beide mannen be
grepen elkaar heel goed en verhandelden heel dik
wijls ernstige vraagstukken. De oude Kruse had ge
durende den winter menigmaal de kerk om zijn
hoestaanvallen moeten verzuimen en nu was do-
miné Kruse verheugd den ouden Dietrich weer bij
zich te zien.
„Hoe gaat het met je gemeente, dominé? Zijn er
al reeds weer kinderen van je naar de groote stad
getrokken?"
„Jammer genoeg, velen. Die groote steden werken
als magneten.'
„Wat de menschen toch voor aantrekkelijks vin
den in dat rennen en haasten in zulk een stinkenden
lucht tusschen de enge muren?" zeide de oude man
hoofdschuddend. „Wie werken wil vindt toch ook
hier een goed stuk brood, maar zij jachten allen er
uit de hoogte in en hebben in het stille en kleine
niet genoeg belangstelling. Verdienen zij in de stad
hier of daar een paar penningen meer, zoo gooien zij
de verdienste spoedig door de keel en verdoen hej
aan allerlei opschik."
„Zoo is de tijdgeest nu eenmaal. Wij worden door
de grootmoedswaanzin gegeeseld," zuchte de dominé.
„Ik heb reeds menigmaal gedacht," zoo begon groot
vader weer, „men moest hier op het land de jeugd
rqeer ontspanning gunnen, llier en daar een on
schuldig vermaak scheppen. Wat denk jij er van
dominé? Dan blijft dunkt mij de jeugd toch liever
daar waar zij behoort."
„Misschien heb je wel gelijk, oom Dietrich. Jeugd
is onrustig, ware zij dat niet, de wereld ging weinig
vooruit. Gaat zij in het wilde, zoo moet ze dikwijls
genoeg smartelijk leergeld betalen."
„Fabrieken zijn noodig, ze brengen geld in het
land, maar verslinden meer arbeidskracht, gezond
heid en geluk, als een oude vuurgod..
„Moloch", vulde de dominé aan. „Christus zegt:
„Wat nut het den mensch, al verovert hij de gansche
wereld en lijdt hij schade aan zijn ziel."
Heinrich trad onbesuisd binnen en riep dat de
rijtuigen er waren.
De bezoekers gingen heen en met de zielen ver
vuld met de meest verschillende indrukken en ge
dachten reed men naar huis.
HOOFDSTUK 14.
Heinrich liet zich eenigen tijd niet op grootvader's
hoeve zien en deed mopperig zijn arbeid, Ook Lies
beth liep met een hangend hoofd rond.
Het werk op tien akker drong nu. De drie gebroe-
tienjarig meisje in 't wit, met blauwe oogen en
prachtig golvend haar.
Wat een mooi meisje, murmelde hij.
Hij liep den verderen loop van den dag onrustig
heen en weer. De woorden van zijn ,;gewezen ver
loofde" kwamen hem in gedachte. Hij vergeleek de
beide vrouwen en vond aat deze op net schip nog
oneindig mooier was.
Dien avond haalde hij zijn hart op. Niet minder
dan zes dansen wist hij met haar te walsen.
Den volgenden dag zond hij enkel maar een kaart
naar 't meisje in Engeland en schreef daarop dat
hij een héél aangename, reis had.
lederen avond, wanneer de schemering was inge
vallen, vond men, hen zittende in twee dakstoelen,
in een stil hoekje.
Zoo hield negentien zich bezig met twee-en-twin
tig onder de sterren, die in alle pracht aan 't uit
spansel twintelden.
Zij leunde haar hoofd op zijn schouder.
Hebt gij ooit te voren lief gehad, vroeg zij.
Neen, totdat ik jou ontmoette, lieve Virginia.
Houdt gij veel van blauwe oogen, informeerde
zij-
O, 't meest van alle oogen. Ik vind ze gelijk de
zee, waar ook zooveel schoons in verborgen is en
veranderlijk als de hemel.
Mooier dan bruine oogen, fluisterde ze, in zijn
oogen kijkend.
O, daarmee kan ik ze niet vergelijken.
Ik was wat terneer geslagen, toen ik je voor
't eerst zag, James, je keek zoo bedroefd.
Ja, dat is zoo. Maar jij kwam, gelijk een zon
nestraal en verdreef al de wolken. y
Hij boog zich over haar heen en kuste haar.
De maan zonk achter een wolk weg.
Den volgenden dag schreef hij aan de dame in
Engeland o.m. het volgende:
Ik heb zooals gezegd, een zéér aangename reis.
Ik heb een heel aardig Aeisje ontmoet van negen
tien jaar. Zij wil mij, wanneer wij in NeW-York zijn
aangekomen bij haar familie introauceeren. Zij heeft
blauwe oogen. Net zooals jij gezegd hebt. Ik kwam
in het bezit van jouw brief en heb vernomen, dat
je geëngageerd bent met een man van jouw leef
tijd. Diepen eerbied heb ik voor je scherpzinnigheid,
dat je uit mijn briefkaart de geheele geschiedenis
al begrepen "hebt. Alleen uit dat zinnetje„Ik heb
een heel aangename reis."
Toch blijf ik steeds je toegenegen vriend,
James.
In Engeland zat eenlge weken daarna de dame
van 25 jaar die te oud voor James was, zijn brief
te lezen, terwijl zij lachte.
Ik weet niet of ik zoo graag negentien zou
willen zijn, zei ze tot zichzelf.
Jack, keerde zij zich tot haren verloofde, van
welke oogen houdt jij het meest.
Van bruine, was het prompte antwoord.
Zij bloosde.
Jack, zei ze, zou je willen, dat ik nog slechts
negentien was?
Hij keek haar liefhebbend aan.
Dat is een idiote leeftijd, vind ik, dan zijn de
meisjes nog zoo weifelend in haar liefde, wanneer
zij ouder zij, zijn zij wijzer, sprak hij galant.
Je moogt mij kussen, als je wilt, fluisterde zij.
En hij deed hetl
DE ZEESLAG BIJ LOWESTOFT.
In een onzer vorige nummers is reeds melding ge
maakt van het bezoek van Duitsche schepen aan
Engeland's Oostkust. Nu komen enkele bijzonder
heden los.
De Daily Chronicle meldt uit Lowestoft, dat enkele
huizen in puin vielen bij den aanval op deze onver-
sterkte haven. De zoo hooggeprezeen Duitsche slag
kruisers hadden weinig meer succes dan die weinig
schilderachtige ruines. Aan de kaden en in de stra
ten ziet men nog de verweerde oude lieden, philo-
sofisch trekkend aan hun pijpjes en ongeschokt door
het gebeurde. Ongestoord gaan de vrouwen, ter
markt en de meeste menschen kunnen stukjes'me
taal toonen, die ten doel hadden schrik en verwoes
ting in de stad te brengen. Maar het eenige wat deze
reliquieën bewijzen is, dat de Duitsche vloot zelf te
bevreesd was om de kanonnen te richten met de
nauwgezetheid, die Lowestoft had kunnen vernieti
gen. Ik heb, zegt de correspondent, een tocht gedaan
door de wijken waar granaten ontploften en de be
trekkelijk geringe schade bevestigt dat de Duitsche
kanonniers wild en haastig' schoten. Enkele grana
ten troffen Lowestoft zelfs geheel niet en er zijn
granaten gevonden in het binnenlad tot Oulton
Broods en Carlton-Colville toe. Het is moeilijk vast
te stellen, hoeveel er Lowestoft zelf hebben getroffen
Maar naar de hoogste schatting kunnen het er niet
meer (jan veertig geweestzijn. Bij een bombardement
gedurende 29 minuten van'een stad met een front
van drie mijlen, is dat zaker wel voldoende teeke
nend voor de Duitsche schietvaardigheid. De be
schieting eindigde plotseling op dramatische wijze.
ders Beermanns waren met knechts en jongen en
alle zes de paarden buiten om te ploegen en te eggen
en te zaaien. In het heele dorp heerschte een groote
levendigheid. Het was alsof met de natuur al deze
menschen uit hun winterslaap waren wakker ge
worden.
Ook de oude Dietrich Kruse bewerkte met Peter
zijn land; het was hem steeds en rechte vreugde als
de vledarbeid begon en het scheen hem als werd hij
weer heelemaal jong, wanneer hij den ganschen
dag in het vrije veld had gearbeid. Riekje nam de
groote voorjaarswasch onder handen, men kon nu
zoo heerlijk bleeken en zij verheugde er zich over dat
zij aan Marie zulk een flinke hulp zou hebben.
De boomen begonnen allemaal te bloeien, de boter
bloemen waren er en gele bloemruikers versierden
de velden en de eerste koekoeken lieten zich hooren.
Nu was de Mei daar, de maand, waarin een heerlijk
warm leven door de. natuur gaat.
Marie stond met Jette op de deel aan de dampen
de waschtobbe, terwijl tante Riekje aan de haard
voor het middageten zorgde. Het was Marie nog niet
gelukt om vertrouwelijk met Liesbeth te praten, hoe
gaarne of zij ook de aan Fedor gedane belofte wilde
inlossen. Het scheen of het nichtje haar uit den
weg ging, van eenig vertrouwelijk of vriendelijk
tegemoetkomen was geen spoor. Het zou bepaald wel
in de drukte liggen, zij hadden nu ook zooveel te
doeh, dat er bepaald handen te kort schoten. Marie
was eenige malen met grootvader of tante naar de
Beermanns geweest, maar zij hadden Heinrich niet
gezien.
Hij, die in dé eerste dagen telkens verschenen
was, soms wel tweemaal per dag, was sedert Zon
dag weggebleven. Zijn broers kwamen dikwijls. Waar
om liet hij zich niet zien?
Grootvader kwam naar huis, hij ging naar de
bron om zich te wasschen en Peter bracht de paar
den op de stal.
„Je kunt spoedig opdienen," riep tante Riekje,
„want het eten is klaar".
Maar er waren nog een dozijn stuks goed door te
wasschen en Marie zeide tot de meid, dat zij zich
haasten moesten om eerst de tobbe leeg te maken.
Daar werd de kleine zijdeur naast de waschplaats
open gedaan en Heinrich trad haastig binnen.
Hij begreep zelf niet, dat hij er was, hij had im
mers zichzelf Zondag beloofd om haar uit den weg
te loopen. Wat wilde hij hiér? Geheel in gedachten,
louter uit oude gewoonte, was hij hier heen geloopen
zooals hij van het veld kwam en nu stond zij daar
aan de waschtobbe, en keek hem met haar groote
blauwe oogen zoo vriendelijk aan.
Marie verheugde er zich over, dat Heinrich er weer