Schager Courant DERDE BLAD. Zaterdag 11 November 1916. 59ste Jaargang No. 5900. Schetsen uit de Rechtzaal. Gemengd Nieuws. de overwinning der beenen. AVONTUUR. V EEN „MOP". Zij hadden- aan de leestafel van het provinciale ho tel zitten hoornen. En de ontvanger in ruste dia den volgenden ochtend met een der zeer vroege treinen weg moest, had zijn opinie te kennen gegeven over de al-stoutmoediger wordende „trucs" van de zg. hotel-ratten; van de dieven die „eombrioleurs,' die op vilten zooltjes rondsluipen en in de kamers der slapende hotelgasten hun buit weten te over. meesteren. Mij zou zoo iets waarachtig niet kunnen gelapt worden, riep meneer Cijfers de ontvanger in ruste uit hij was een gemoedelijk-gezellige figuur; maar tikje opsnijderig, grootpraterig, hadden ze gemerkt Tut, tut, zei glimlachend meneer Jan Snei, de vermaarde en geroutineerde handelsreiziger nu loopt U wel wat erg hard van stapel, waarde heer!.... Geen kwestie van, protesteerde Cijfers in war me gemoedsstemming vooreerst word ik bij 't minste gedruisch wakker. Een mug is voldoende.. Ik ben altijd voorbereid op de mogelijkheid van eens klaps te moeten optreden. Ziet u, dat krijgt een man die jaren achtereen zware verantwoordelijkheid heeft te dragen, zooals met mij 't geval was. De heeren Snel en Van Dijk, zijn jongere collega, hadden met ietwat, sceptische gelaatsexpressie zitten luisteren. Eindelijk ging de oud-ontvanger naar zijn kamer. U hebt immers nummer zeven? vroeg de ober die voor de nota moest zorgen. Precies, zei meneer Cijfers. En u vertrekt met den trein van zeven uur veertig? Accoord. De beide collega's hadden 't gehoord. Keken el kaar glimlachend aan. 't Was of een gemeenschappelijke gedachte hen be- heerschte. Ze zaten een poosje zwijgend voor zich uit ta turen. Eensklaps wenkte Van Dijk zijn collega, terwijl in z'n oogen iets extra-guitigs vonkte. Hij wees hem naar een hoekje in de zaal, waar niemand heil kon verstaan. De ander scheen verbaasd, begrtx^j niet Weet je wat ik had gedacht, zei Van Dijk, die zijn vierde grogje had genoten en bijzonder opge wonden deed weet je wat ik.... Och, 't is eigen lijk een flauwe mop. Maar die ouwe heer zat zoo op te snijen over z'n pienterheid en dat ze hem er nooit tusschen zouden krijgen. Van Dijk scheen niet gemakkelijk, woorden te kun nen vinden voor de verduidelijking van zijn inval. De ander wachtte wat komen zouniet begrijpend met stijgende verbazing. Ik wil die vent bewijzen, dat hij heeft zitten opsnijden. Ik sluip stiekum straks z'n kamer bin nen. Hij heeft heb ik gezien zoo'n klein taschje bij zich, waar wel iets van waarde in zal schuilen. Ik kaap dat ding in de gauwigheid weg neem 't morgen heel vroeg, voordat die meneer Cijfers nog bij de hand is, in mijn valies mee naar het station en als hij dan "arriveert... Natuurlijk in doodsschrik over zijn taschje dan overhandig ik den uitgeslapen pienteren meneer het verloren schaap... Dan zul je eens een gezicht zien.. Of.„ 't Is ook goed mogelijk, natuurlijk, dat hij hier blijft zoeken... Wij nemen den patroon van de gelegenheid hier in 't geheim... Dat moet, voor alle eventualiteiten, toch gebeuren, snap je.. Als de vent wakker werd terwijl ik aan 't zoe ken ben, zou ik een bijzonaer lam figuur slaan... Nou amice, wat zeg-je ervan? Is 't niet een leuke mop... Ik wed, dat de ouwe heer er per slot van rekening zelf nog pret in heeft. Jan Snel zat na te denken. Hij kende collega Van Dijk maar zeer oppervlakkig. Maar de man represen teerde een zeer nette firma. Hij had een niet aa> gunstigen indruk op ouderen collega gemaakt. Eigen lijk vond meneer Snel 't wel wat familiaar van hef „jonge broekje" in "het vak om hem zoo ineens te betrekken in een soort carnevals-grapje. En ook als hij er goed over nadacht vond hij zelfs iets bedenkelijk in de „mop".... Maar jongere collega had alvast een paar versche grogjes laten komen en den hotelhouder geïnviteerd van de partij te wezen. Tjonge, heeren, zei patroon, op z'n horloge kij kend 't wordt heusch kinderbedtijd. Maar tegenover meneer Snel, een van zijn oudere en beste meest solide klanten, durfde hij niet weigeren Zachtjes praatten zij over 't geval. En patroon Ijegon met. de liphoeken omlaag te trekken, de wenkbrau wen fronzend en 't hoofd heem en weer wiegend... Tjongen, zouen de heeren dat nu wel doen.Die meneer Cijfers leek ham nogal driftig nog opstuivend van aard. Meneer Snel antwoordde niet veel, maar jonge col lega wist, met verbijsterende radheid van tong, alle scrupules weg te praten... Op uw verantwoording dan, meneer Snel zei patroon eindelijk nadat Van Dijk hem verklaard had den oud-ontvanger op een fijne flesch in het hotel te zullen inviteeren met meneer Stiel en patroon erbij binnen een week. Dan zou immers gesteld dat oud-ontvanger nijdig over de grap zou wezen alles worden afgeklonken ,hé?... Nou top-dan, maar, riep patroon uit zij 't tegen zn zin. Ik ga naar m'n mandje, zei hotelhouder morgen is 't weer vroeg dag. In de gang der eerste verdieping gekomen, hield Snel zijn jongeren collega eensklaps staande Zeg, flusiterde hij we moestem 't toch maar niet doen. Zoo onder een grapje kun je nu wel oen mop verzinnen, maar per slot van rekening.... Wij zijn toch geen kwajongens meer... Kerel klets niet, zei Van Dijk je zult zien, 4e oude Cijfers vindt 't per slot van rekening nog leukst van ons allen, t Is toch maar een mop.. Weg was jongere collega. Memeer Snol wachtte. In hotelgang schenen de getemperde gaslichtjes. Hier J® daar stonden een paar laarzen voor een deur. De groote vraag was natuurlijk of oud-ontvangar zijn deur zou afgesloten hebben met den sleutel. Natuurlijk doet-ie dat, had meneer Snel nog gezegj. En die volkomen zekerheid omtrent den voorzorgs maatregel door voorzichtigen man te treffen, had hem «igenlijk in Van Dijk's mop doen berusten. Er kwam ■Joch niks van terecht.... Dat zoo'n jongen dat niet begreep. Hij hoorde iets schuifelen over de mat in de botelgang. Een donkere figuur schoot langs de deuren... Meneer Snel ging z'n kamer binnen. Sloot z'n deur a'- Een onbehaaglijk gevoel kwam in hem op. Eenige oogenbhkken gingen voorbij. Toen. werd er schier onhoorbaar tegen z'n deur getikt. Als ®et vleugelspitsen. JT Ben je daar, Snel, fluisterde iemand. r.f/aar stond Van Dijk. Met 't taschje van meneer Is in orde, hoor, zei hij en in het halfduister 11, Snel zijn oogen vonken Lj.~". Was de deur niet van binnen gesloten? vroeg /(-,m groote verbazing. glimlachend knikte jongere collega van «een... r°«n was hjj weg t«r^iiJa' ^«P hotelhouder den volgenden ochtend - meneer Sael in de ontbijtkamer in groote, hevige twistpartij met den oud-ontvanger was. uit jaf Uc heb de heeren wel gewaarschuwd.... Ik wasch m n handen in onschuld Maar die meneer Van Dijk zal wel dadelijk telefoneeren. Of wil ik even de pic colo naar het station sturen? Hij staat er met uw tasch te wachten, meneer cte ontvanger. De vent, zei meneer Cijfers, bevend van woede - heeft :njj hier mijn eigendom terug te brengen. En als hij er niet binnen tien minuten is. dan zul len we verder zien. De piccolo was al weg naar het station. Meneer Snel poogde het slachtoffer van de „mop" tot kalmte te stemmen. Piccolo kwam hijgend, ademloos binnenstuivem. Nergens te vinden riep de jongen in de restauratio 2e klasse was geen meneer Van Dijk. Zij hebben wel zesmaal om hem geroepen.... Ik heb over al gekeken. Die meneer was er met Even was er in ontbijtzaal van provinciaal hotel zeer drukkende stilte. Toen riep meneer Cijfers uit: Waar is hier de telefoon? Hotelhouder trachtte hem nog te kalmeeren. Waar is de telefoon? schreeuwde oud-ontvanger. Ondanks den guren, nattigem vroeg-herfstdag was hotelhouder zelf naar het station gerend dat vlak bij was gelegen zonder overjas. En meneer Snel stond doodsbleek te wachten in de ontbijtzaal. Oud-ontvanger negeerde hem nu... De ober kwam binnen fluisterde meneer Cijfers iets in het oor. Zeker, zei oud—ontvanger dadelijk binnen komen. En tot den politie-inspecteur, die de zaal binnentrad: Arresteer dien man. Dat is zeer vermoedelijk de medeplichtige. Wees kalm, meneer, zei de inspecteur, meneer Snel met scherp observeerend streng oog aanziend. En hij wenkte een agent, die bij de deur wachtte. U blijft hier, zei hij kortaf tot meneer Snel. En het verhoor begon. Een week of wat later zat meneer Snel de bij zonderheden van dit geval te vertellen in kring van collega's. Maar een zoo gladde, kwieke kerel, als jij zei een van zijn oud© vrienden, had toch wel dadelijk moeten begrijpen, dat die Van Dijk een dief was. Wie waagt zich nu, vraag ik je, aan zoo'n kwasi- mopl? Jelui hebt makkelijk praten - zei meneer Snel maar als je den vent nadt bijgewoond.... Hoeveel heeft hij gekregen? vroeg een ander uit der. krimi Anderhalf jaar, antwoordde Jan Snel de vent bleek al twee vonnissen op z'n kerfstok te hebben, Ja visch dat nu maar eens dadelijk uit..; Maar dat wil ik jelui wel vertellen een knappe jongen, die er mij weer toe brengt om me af te geven met kereltjes die ik niet door en door ken. Snel, jongen, zei een collega, denk aan dien sinjeur Cijfers. Ze krijgen toch weer een of anderen dag jou te pakken Maneer Snel schudde het hoofd Maar de glimlach waarmee hij 't deed, was niet echt De twee dagen voorarrest,, die hij had moeten door brengen, voordat men ervan overtuigd was, dat hij niet medeplichtige was van den „hotel-rat" Van Dijk, hadden zijn reputatie niet geschaad. Maar toch had zijn naam van extra-pientere man door het geval ge leden Iets van zijn vroegere, gulle vroolijkheid was er door versomberd MAITRE CORBEAU. EEN INKWARTIERING. In de Month geeft John Ayscough in zijn rubriek „Fransch en Engelsch" het volgende verslag van een inkwartiering in oorlogstijd. De botten van „den Oude" waren zoo stijf als de staak van een vogelverschrikker in een bevro ren veld, toen hij en zijn afdeeling St. J. binnen marcheerden, een gerekt, tochtig dorp, met een lan ge, uitgestreken kerk, zonder kapel, transept of schoot, om de eentonigheid van de roode bakstee- nen muren te breken. Aanvankelijk werden wij in de school ingekwartierd en hier zetten wij ons aan het avondmaal, opgediend op de schoolbanken en lessenaars van de kinderen- Wanneer het maal voornamelijk bestaat uit soep, is een schuin afloo- pende lessenaar nu niet juist een ideaal etens-tafel en bestaat er gevaar, dat er van het bord meer in je schoot valt dan in je mond. Maar 't geluk wilde, dat er in het dorp een nonnenklooster was en de vogels brachten het bericht van onze komst uit. Pre laten zijn zeldzamer vogels in Noord-Frankrijk en in Vlaanderen dan de bekende overbrengers van nieuwtjes. De nonnen voelden zich pijnlijk geschokt toen zij hoorden ,dat er in het schoollokaal een pre laat zat, bezig 6oep te lepelen uit een schuin staand bord en er verscheen een deputatie ter plaatse om te zien, wat er van het geval waar was. „Ma Soeur" zag dat het gerucht gegrond was en voelde zich meer dan ooit geschokt. „Hieraan", zei ze „moet een einde komen!" „Ik kan moeilijk in mijn een tje naar 't klooster verhuizen", pleitte de aanleiding tot de rustverstoring. „De officieren moeten bij el kaar blijven". „Dan moet gij allemaal naar het klooster komen", besliste „Ma Soeur". En zoo ge schiedde het Het klooster heette „Maison St Joseph" en bleek zeer uitgestrekt te zijn. Wij allen vonden er huls vesting, de soldaten zoowel als de officieren. Wij officieren kregen als gezelschapskamer een groot luchtig vertrek, waar wij, volmaakt op ons gemak, ons vrij konden bewegen, lezen, brieven schrijven en eten. „Chutney" kreeg een kleur, toen een non, in hagelwitte kornet, een vlekkeloos tafellaken uit spreidde en wij allen voelden ons sterk onder den indruk, toen zij, zonder zelve de minste aandoening te verraden, voor eiken officier dekte. Inmiddels keken Leo XIII en Pius X van den wand op ons neer met een glimlach van volkomen verdraag zaamheid. „Ma Soeur", merkte de non met de servetten op, „hoopt dat de heeren officieren zich niet zullen geneeren om te rooken, als zij hiertoe lust gevoe len". „Vraag haar", fluisterde Chutney den Oude in „of wij Bridge mogen spelen!" De bevelhebbende officier fronste de wenkbrau wen en begon reeds op tjskouden toon op het on gepaste van zulk verlangen te zinspelen, toen het nonneke te kennen gaf, dat er tegen kaartspelen hoegenaamd geen bezwaar zou zijn. Een oogenblik later vertoonde zich „Ma Soeur" zelve om dit alles nog eens te bevestigen en te zien, of het ons verder aan niets ontbrak. „Ik heb maar één verzoek", zei ze „de heeren officieren zouden mij verplichten, mét "tegen negen uur hun kamers op te zoeken". Mijne heeren", zeide de bevelvoerende officier, „gij zult deze zaal lederen avond om 8.45 ontrui- nU Pardon", bracht de over 't paard getilde „Ou dé" hier dadelijk tegen ln: „Ma Soeur' sprak van 8.60". Later in den avond hield de bevelvoerende offi cier eer klein toespraakje. Hier zij aangestipt, dat de man bij 't begin der campagne een neiging vertoonde om bij wijze van kritiek, den neus in den wind te steken, zoo gauw er van een Kath. kerk ge sproken werd. Mijneheeren zei h:j nu, „vergeet nimmer dat gij door de groote goedheid dezer heili ge vrouwen, hare gasten zijt. Er zijn er genoeg on der ons, die voor oen huis als dit als vrij vreemde gasten mogen gelden bedenk hoe licht wij haar meer overlast zouden kunnen aandoen dan onze aanwezigheid hier al op zichzelf doet. Verlies dus geen oogenblik uit het hoofd, bij wat gij ook zegt of doet, waar gij zijt". Ik ben er zeker van dat deze kleme vermaning goed gemeend was en uit fe»n iunigen eerbied ont sprong en toch geloof lk, dat geen van hen, tot wie ze gericht was en die er eerbiedig naar luisterden, die in 't minst noodig had. >veral in Frankrijk hoorde ik de Fransche geeste lijkheid en de Fransche nonnen hetzelfde van de Engelsche troepen en hunne officieren zeggen: „Ces bons Anglais". „Sir", merkte „de Oude" later tot den bevelheb benden officier op, „ik ben er zeker van, dat er in Frankrijk niet één non te vinden is, die de Engel- schen niet zou welkom heeten, als de mannen die kwamen om in dezen oorlog zij-aan-zij met hun eigen soldaten te vechten." In den loop der dagen, dat wij daar verbleven, was het duidelijk genoeg, dat de liefdezusters van Sint Joseph niet minder ingenomen waren met beur militaire gasten, dan die gasten reden hadden tot, erkentelijkheid voor het warme welkom dat de nonnen hun boden. Erlch Kuttner heeft een boekje geschreven „Von dort marchieren sie", waarin hij het dagelijksche leven in het veld schetst. Het volgende is aan dit werk ontleend: Van Napoleon is het bekende: „De overwinning ligt in de beenen der soldaten". Hoe men ten zegepraal marcheert ondervonden wij den September, op een Zondag. Geen en kel succes heeft ons meer zweet gekost, maar ook zoo weinig bloed. En wij zouden zeer tevreden zijn, wanneer wij dikwijls voor de keuze gesteld werden in plaats van bloed, zweet te vergieten. Toen wij dien morgen om zes uur onze tenten afbraken, zag het er niet naar uit, alsof wij iets bijzonders zouden beleven. Zooals gewoonlijk, mar cheerden wij naar de verzamelplaats, waar precies om zeven uur bevel werd gegeven voor den marsch. Dezen keer liep ons bataillon voorop, de vijfde com pagnie aan het hoofd, daarna de zevende. Het snelle tempo, dat onmiddellijk na ons vertrek genomen werd, verwonderde ons. Maar wij dachten er niet lang over na, scholden alleen in stilte op de man nen daar aan het hoofd en verklaarden dat de vijf de compagnie niet recht snik was. Deze compag nie had er geen schuld aan. Wij gaan langs de divisie artillerie. Ikhoor hoe een kanonnier tot eep anderen zegt: „Drommels, de infanterie heeft haast' De verhouding tusschen artillerie en infanterie is in het veld zeer eigenaardig. Geen spoor van de naijver van vredestijd. De artillerist beschouwt ons met een mengsel van hoogachting en medelijden, omdat wij vermoeiend den ransel moeten dragen, terwijl hij rijdt. Raakt een infanterist bij de artil lerie verdwaald, dan kan hij staat maken op een uitnemende verzorging, want de artillerist voelt zich tegenover den infanterist als iemand van de „bezittende klasse", zonder echter kapitalistische hooghartigheid te toonen. Vandaag is de artillerie vol bewondering over ons marschtempo. En wij zijn nog wel pas aan het begin. Spoedig wordt de weg erg zanderig, zonder dat daar om de snelheid vermindert Twee uur zijn verloopon. Dan zoo niet vroeger wordt gewoonlijk liet sein gegeven voor rust. Vandaag wacht alles tever- geefs 'Op de heide volgt een landschap met meren Men ziet de blauwe piassen tot den 'horizon 'Maar tot bewondering van de schoonheid van de natuur zijn wij niet gestemd. Wij laten een dorp links liggen, en loopen langs den oever van een groot meer, waar van de golven in de zon licht sprenkelen De heuvel op. Enkelen beginnen te steunen, rij blijven hijgend achter. Eindelijk na twee uur drie kwartier het commando „halt". Maar dadelijk daar op: „Geen ransels afleggen, wij gaan dadelijk ver der". De chef van de compagnie houdt een kiene toespraak en wij hooren, dat onzè marsch een tic- tische manoeuvre is, waarvan het succes alleen \an onze snelheid afhangt. Wij moeten de Russen ver rassen en daardoor misschien een bloedig gevecht over bodig maken. Een ieder moet al zij krachten inspannen Na precies vijf minuten de achterblijvers hebben ons nauwelijks ingehaald zet de colonne zich wner in beweging. De stemming is veranderd. IJver- en een ernstig willen is op alle gezichten te lezen. Het komt op ons aan dat behoeft niet tweemaal gezegd te worden. De een spoort den ander aan om toch vol .te houden. Een ieder doet zijn best om niet achter te blijven. De volgende rust ze was de langste van dezen marsch en duutde acht minuten werd gecomman deerd bij een landgoed met een huis als een kasteel. Zoo mooi 'als men zich maar denken kan, zooals alle kasteelen in deze buurt Een marmeren huis, schit terend wit, in Griekschen stijl, met een saphiergroem dak, rondom bloembedden en een park. Hoe komt dit wonderwerk in dit verwaarloosde land? Maar ner gens komen sociale tegenstrijdigheden zoo duidelijk uit als in het landelijke Rusland. Paleis en hou;au hut iets daartusschen., iets tusschen rijkdom en el lende, is er niet Deze beschouwing kwam echter eerst later boven. Op dien dag maakte ik van de acht minuten gebruik om naar een hut bij het kasteel te snellen, waar men brooden verdeelde. Een Russisch landbrood weegt van tien tot zestien pond. Overgelukkig begaf ik mij met mijn schat, naar mijn kameraden, want brood was in die dagen iéts zeldzaams. Een kilometier achter het landgoed begint een on metelijk bo6ch. Aan den rand van dit boseh aan het eind van het vierde marschuur» kregen wij het eerste vuur. Een paar schoten, blijkbaar van een Kozakkenpatrouille, die voor de verkenning vooruit geschoven was. Een man. van de vijfde compagnie wordt gewond. De marsch wordt, .nu met de noodig» dekking en voorzichtigheid, voortgezet Onmetelijk is het bosch, een dennenbosch met zan dige paden. De toenemende moeheid verlangzaamt hel tempo. De hemel klaart op en tot overmaat van ramp begint de middaghitte. Het vijfde marschuur gaat voorbij. Het zesde breek! aan. Wie weet, wat drie uur onafgebroken marchoe- ren met volle bepakking voor een troep beteekeat, zal begrijpen, hoe uitgeput wij waren De eoilone ziet er nu anders uit, dan in het be gin In twee rotten sjokt ze, de harde randen van de zandpaden zoekend, zwijgend en in gebukte hou ding voort. Iets machinaal dofs is over dc mannen gekomen, die werktuigelijk de voeten verplaatsen. Het lichaam is in een toestand van dwaze gevoelloosheid, die alles verdraagt Het«brein heeft het contact met het lichaam verloren en toch is uit deze apathie nog een ontwaken, een teruckeerend gevoel van zwakte, waartegen verzet mogelijk is. Dat toonen de toene mende leemten, het stijgende'aantal achterblijvers. Ook geestdrift en do wil tot overwinnen kunnen de krachten slechts tot een bepaalde grens doen stijgen Eerst la ter heb ik den aandrang leeren kennen, die bijna almachtig is, de quaastie van te zijn of niet te zijn. Het zesde marschuur loopt ten einde. De klok wijst één uur. Wij krijgen voor de tweede maal vuur. Maar nu veel levendiger, als zwermen bijen vliegen de kogels door het bosch. Wordt het ernst? Terwijl de vijfde compagnie uitzwermt liggen wij op den grond in een droge geul en wachten. Een zucht er: „Ach, ais die kerels ginds, nog maar lang willen schieten. Dan kunnen wij ten- minste uitrusten". Maar de Kozakken trekken zich alweer terug. Zij zijn voor onze voorste compagnie aan den haal gegaan. Wij behoefden niet eens uit te zwermen om den marsch voort te zetten. Twee, drie gewon den worden weg gedragen. Links naast ons gaat het bosch over in een steile helling. Beneden glin stert water. Eerst houden we het voor een meer. Later zien we dat het van een kronkelende rivier is. En nu het bosch uit. Wij kijken ln het diepe ri vierdal. Twéé kilometer stroomafwaarts een stad. Een huis brandt, uit een tweede gebouw dat alleen staat, slaan de vlammen. Kozakken-daden! Maar wat is dat, dat daar aan den anderen oe ver blinkt? Velen roepen tegelijkertijd: De trein! Ja, het is de trein. Sedert het begin van onzen I opmarsch hebben wij geen trein gezien. Nu voelen wij ons plotseling in de beschaafde wereld. Een trein verlaat nog met razende snelheid de stad, door ge weerkogels bestookt. Hij ontkomt. Maar dat is de laatste trein dien de Russen op dit traject laten rijden. Want een half uur later komen wij bij de spoor lijn, gaan over de houten brug, die de Russen niet vernielden, ofschoon een paar bossen brandend stroo voldoende geweest zouden zijn om haar in vlammen te dijfen opgaan. De niet vernielde spoorlijn, de niet vernielde brug zij zijn onze overwinning, want zij toonen ons, dat wij de Russen verrast hebben door onzen geforceer- den marsch. De Kozakken hadden alleen tijd ge had natuurlijk om de huizen van een paar Joden in brand te steken, Maar ik wil nu eindelijk ons succes bij den waren naam noemen. Wij hadden door onzen marsch de spoorweglijn Wilna-Dunaburg* bij de plaats Podljprodzy bereikt en daarmee de verbinding van het Russische Wil- na-leger met de noordelijk gelegen vesting afge sneden. Dit belangrijke succe9 hadden wij behaald ten koste van een paar gewonden bij het geheele regiment. Maar daarvoor hadden wij in één stuk zes uren geloopen, zevep en twintig kilometer af gelegd. Het was een overwinning. Een overwinning van de beenen. HET LEVEN IN DUITSCHLAND. In een brief van een Nederlandsche huismoeder te Emmerik wordt een noodkreet geslaakt over de fantasie-prijzen, die aldaar voor eerste levensbehöef ten betaald moeten worden. In begin October werd gevraagd voor 5 pond meel M. 9, 2 pond boter M. 13, Yï pond zeep M. 1.20, half pond koffie M. 3, slaolie per flesch M. 16, spek per pond M. 7, een ei pf. 40, een stuk Sunlightzeep M. 2. Vleesch kreeg men voor M. 1.50. per persoon en per week en daar er geen vet was en de boter veel te duur was, werd er soep van gekookt. De briefschrijfster vertelde nog, dat eind October de boter alleen van smokkelaars te verkrijgen was en dan M. 8 per pond kostte. EEN PLICHT DER DANKBAARHEID. Gelijk in Duitschland vooral de steden, en van de steden, naar 't wel schijnt de hoofdstad het ergst met de schaarschte van levensmiddelen hebben te kampen, is het in Zweden Stockholm, dat er het naarst aan toe Is. Een groote boer in Smaaland heeft nu voorgesteld, dat alle boeren, die in 1914 hebben deelgenomen aan den grooten optocht in .Stockholm, die leidde tot den val van het ministerie Staaff, uit dankbaarheid voor de gastvrijheid die zij daar toen hebben genoten, aan de hoofdstad zullen schenken hetzij een kubieke meter tarwe hetzij vijf kilogram kaas of boter. Het voorstel vindt algemeen instemming. VREDESWEEK IN SCANDINAVI8. Een uitnoodiging tot de ft er de „vredesweek" Is verzonden door het hoofdbestuur van de Zweedsche Vereeniging voor Vrede en Arbitrage die hiertoe samenwerkt met het Zweedsche Jeugdverbond van de Goede Tempelieren. De circulaire, hieromtrent deelt mede, dat de vre- desvrienden in Noorwegen en Denemarken gelijk tijdig een „vredesweek" zullen organiseeren, zoodat dit jaar gesproken zal kunnen worden van een „Scandinavische vredesweek". Aan de vereenigingen waaraan zij is gericht wordt o.a in overweging gegeven: 1. Openbare vergaderin gen te houden op Eersten of Tweeden Kerstdag, Ou dejaarsavond, Nieuwjaarsdag en tenslotte op 2 Jan. 2. Te collecteeren—voor het „Vredeefonds", dat den grondslag zal moeten vormen voor krachtige voort zetting der vredespropaganda. 3. Het voordragen van vredesgedichten en het verspreiden van vredeslit- teratuur op bijeenkomsten met andere doeleinen, die in die „vredesweek" worden gehouden. 4. Per sonen op te geven, die zich als spreker beschikbaar stellen. 5. Een „Geschriftenverspreidingsdag" in te stellen, waarvoor de hulp van alle leden zal moeten worden ingeroepen en die zóó zal moeten worden georganiseerd, dat het niemand in Zweden zal kun nen overkomen, dat hij in de vredesweek niet wordt gesteld voor de vraag: „Wilt gij vrede of wilt gij oorlog?" terwijl tenslotte de Vereenigingen uitge- noodigd worden zelf andere maatregelen te beden ken. 1 TOCH VETTIGHEID. .Moester Friednch w'Lhelm Schulze at dolgraag knol letjes. Maar ze moesten vet zijn Ach, die lang ver vlogen goede tijd. Schulze schimpte op het „var kensvoer waarin het kleinste velkraaltje nog met een kaars niet te vinden was. Dat beetje boter m marga rine ging aan andere dingen op. Vet spek, dat van oudsher bij het toebereiden van knolletjes be hoort, was een zeldzaamheid geworden. Moedor Schulze was de wanhoop nabij. Op een goe den dag waren er nog wel gemeente-knolletjes in voorraad, maar in 't heele huis was geen mespunt vol vet te vinden. Aan de vriendelijke buren vragen? Bij gelegenheid helpt men elkaar graag en ruilt ook wel net een en ander maar zeker niet met vet Dat houdt ieder voor zien, net als de vlaeschkaart en het spaarbankboekje. Én toch zag moeder Schulze kans om het onmogelijke mogelijk te maken. Proml om twaalf uur prijkten de knolletjes op tafel, en glommen als varkenszwoerd. Schulze snoof behaaglijk tien geur in. Een beetje beangst plukte moeder Sc nuk- ze aan haar schort en beweerde, dat ze al gegeten had. Zoonlief weerde zich dapper. De knolletjes zagen er vet uit En de smaak, ach... daarmee is men zeer bescheiden geworden. Maar 's avonds was Schulze perplex. „Moeder, er is met die knolletjes vandaag iets niet in orde geweest Zóó dikwijls ben ik nog nooit naar de W.C. geloopen. Of zou ik kou hebben gevat?' Hat., kou gevatI Moeder Schulze was gered. Maar een buurvrouw vertelde ze het onder aanbeveling van de grootste geheimhouding, dat zij in haar verlangen om tóch vette knolletjes op te disschen, ze gekookt had met... wonderolie. Het succes was groot Hdhld OP DE BEGRAAFPLAATS. In de „Scotman" schrijft een correspondent te velde: „Op eenc begraafplaats ten westen van Vimy lig gen 1320 Franschen en 600 Engelschm begraven. Op de Engelsche graven groeit nog niets, maar de Fran sche, die ouder zijn, zijn reeds met gras bedekt en 'de "Engelschen verzorgen al deze graven met even groote toewijding. „Wij geven u onze graven en. onze loopgraven over', zei een Fransch officier tot den Engclschcn toen 'dat deel der stelling overgedragen werd en die opdracht wordt in elk opzicht nauwkeu rig nagekomen. Wat dit voor de Franschen beteo- kent begrijpt men eerst als men ziet hoe zij1 de graven hunner gevallenen, verzorgen. Onlangs kwam een Fransche vrouw in diepen rouw hier een handvol witte bloemen op een der graven leggen. Waarschijnlijk was het dat van haar zoon, want zij was niet jong meer. Terwijl zij bezig was die aan het hoofdeinde van het graf te rangschikken kwam er een dier sombere optochten, geleid door een onderofficier, het kerkhof op; achter hen liep een geestelijke met .-een geopend t>oek, gevolgd door de draagbaar, waarop het in een deken genaaid lijk lag, bedekt door do Engelsche vlag en daarachter weer oen Tiajf dozijn Tommies die er uitzagen zoo als Engflschen in zulke gevallen doen: een beetje onhandig, maar eenvoudig en oprecht bedroefd. De Fransche vrouw was opgestaan en toen, blijkbaar toegevend aan een aandrang, dien zekere verlegen heid moeilijk uitvoerbaar maakte, liep zij echter den kleinen stoet aan met een paar bloemen in de hand. Toen de begrafenis' geëindigd was en de geestelijke de woorden „stof tot stof.en asch tot asch" had uitge sproken, stond de vrouw die een paar meter daar vandaan neergeknield was, op, ging naar het graf, legde daar de bloemen op neer aie zij over haa en ging met ledige handen naar het andere graf terug.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1916 | | pagina 1