Schager Courant
DERDE BLAD.
Zaterdag 11 November 1916.
59ste Jaargang No. 5900.
Schetsen uit de Rechtzaal.
Gemengd Nieuws.
de overwinning der beenen.
AVONTUUR. V EEN „MOP".
Zij hadden- aan de leestafel van het provinciale ho
tel zitten hoornen. En de ontvanger in ruste
dia den volgenden ochtend met een der zeer vroege
treinen weg moest, had zijn opinie te kennen gegeven
over de al-stoutmoediger wordende „trucs" van de
zg. hotel-ratten; van de dieven die „eombrioleurs,'
die op vilten zooltjes rondsluipen en in de kamers
der slapende hotelgasten hun buit weten te over.
meesteren.
Mij zou zoo iets waarachtig niet kunnen gelapt
worden, riep meneer Cijfers de ontvanger in ruste
uit hij was een gemoedelijk-gezellige figuur; maar
tikje opsnijderig, grootpraterig, hadden ze gemerkt
Tut, tut, zei glimlachend meneer Jan Snei, de
vermaarde en geroutineerde handelsreiziger nu loopt
U wel wat erg hard van stapel, waarde heer!....
Geen kwestie van, protesteerde Cijfers in war
me gemoedsstemming vooreerst word ik bij 't
minste gedruisch wakker. Een mug is voldoende..
Ik ben altijd voorbereid op de mogelijkheid van eens
klaps te moeten optreden. Ziet u, dat krijgt een man
die jaren achtereen zware verantwoordelijkheid heeft
te dragen, zooals met mij 't geval was.
De heeren Snel en Van Dijk, zijn jongere collega,
hadden met ietwat, sceptische gelaatsexpressie zitten
luisteren.
Eindelijk ging de oud-ontvanger naar zijn kamer.
U hebt immers nummer zeven? vroeg de ober
die voor de nota moest zorgen.
Precies, zei meneer Cijfers.
En u vertrekt met den trein van zeven uur
veertig?
Accoord.
De beide collega's hadden 't gehoord. Keken el
kaar glimlachend aan.
't Was of een gemeenschappelijke gedachte hen be-
heerschte.
Ze zaten een poosje zwijgend voor zich uit ta
turen.
Eensklaps wenkte Van Dijk zijn collega, terwijl in
z'n oogen iets extra-guitigs vonkte. Hij wees hem naar
een hoekje in de zaal, waar niemand heil kon verstaan.
De ander scheen verbaasd, begrtx^j niet
Weet je wat ik had gedacht, zei Van Dijk,
die zijn vierde grogje had genoten en bijzonder opge
wonden deed weet je wat ik.... Och, 't is eigen
lijk een flauwe mop. Maar die ouwe heer zat zoo op
te snijen over z'n pienterheid en dat ze hem er
nooit tusschen zouden krijgen.
Van Dijk scheen niet gemakkelijk, woorden te kun
nen vinden voor de verduidelijking van zijn inval.
De ander wachtte wat komen zouniet begrijpend
met stijgende verbazing.
Ik wil die vent bewijzen, dat hij heeft zitten
opsnijden. Ik sluip stiekum straks z'n kamer bin
nen. Hij heeft heb ik gezien zoo'n klein taschje
bij zich, waar wel iets van waarde in zal schuilen.
Ik kaap dat ding in de gauwigheid weg neem 't
morgen heel vroeg, voordat die meneer Cijfers nog
bij de hand is, in mijn valies mee naar het station
en als hij dan "arriveert... Natuurlijk in doodsschrik
over zijn taschje dan overhandig ik den uitgeslapen
pienteren meneer het verloren schaap... Dan zul je
eens een gezicht zien.. Of.„ 't Is ook goed mogelijk,
natuurlijk, dat hij hier blijft zoeken... Wij nemen den
patroon van de gelegenheid hier in 't geheim... Dat
moet, voor alle eventualiteiten, toch gebeuren, snap
je.. Als de vent wakker werd terwijl ik aan 't zoe
ken ben, zou ik een bijzonaer lam figuur slaan...
Nou amice, wat zeg-je ervan? Is 't niet een leuke
mop... Ik wed, dat de ouwe heer er per slot van
rekening zelf nog pret in heeft.
Jan Snel zat na te denken. Hij kende collega Van
Dijk maar zeer oppervlakkig. Maar de man represen
teerde een zeer nette firma. Hij had een niet aa>
gunstigen indruk op ouderen collega gemaakt. Eigen
lijk vond meneer Snel 't wel wat familiaar van hef
„jonge broekje" in "het vak om hem zoo ineens te
betrekken in een soort carnevals-grapje. En ook
als hij er goed over nadacht vond hij zelfs iets
bedenkelijk in de „mop".... Maar jongere collega had
alvast een paar versche grogjes laten komen en den
hotelhouder geïnviteerd van de partij te wezen.
Tjonge, heeren, zei patroon, op z'n horloge kij
kend 't wordt heusch kinderbedtijd. Maar tegenover
meneer Snel, een van zijn oudere en beste meest
solide klanten, durfde hij niet weigeren
Zachtjes praatten zij over 't geval. En patroon Ijegon
met. de liphoeken omlaag te trekken, de wenkbrau
wen fronzend en 't hoofd heem en weer wiegend...
Tjongen, zouen de heeren dat nu wel doen.Die
meneer Cijfers leek ham nogal driftig nog opstuivend
van aard.
Meneer Snel antwoordde niet veel, maar jonge col
lega wist, met verbijsterende radheid van tong, alle
scrupules weg te praten...
Op uw verantwoording dan, meneer Snel zei
patroon eindelijk nadat Van Dijk hem verklaard
had den oud-ontvanger op een fijne flesch in het
hotel te zullen inviteeren met meneer Stiel en
patroon erbij binnen een week. Dan zou immers
gesteld dat oud-ontvanger nijdig over de grap zou
wezen alles worden afgeklonken ,hé?...
Nou top-dan, maar, riep patroon uit zij
't tegen zn zin.
Ik ga naar m'n mandje, zei hotelhouder
morgen is 't weer vroeg dag.
In de gang der eerste verdieping gekomen, hield
Snel zijn jongeren collega eensklaps staande
Zeg, flusiterde hij we moestem 't toch maar
niet doen. Zoo onder een grapje kun je nu wel oen
mop verzinnen, maar per slot van rekening.... Wij
zijn toch geen kwajongens meer...
Kerel klets niet, zei Van Dijk je zult zien,
4e oude Cijfers vindt 't per slot van rekening nog
leukst van ons allen, t Is toch maar een mop..
Weg was jongere collega. Memeer Snol wachtte. In
hotelgang schenen de getemperde gaslichtjes. Hier
J® daar stonden een paar laarzen voor een deur.
De groote vraag was natuurlijk of oud-ontvangar zijn
deur zou afgesloten hebben met den sleutel.
Natuurlijk doet-ie dat, had meneer Snel nog
gezegj.
En die volkomen zekerheid omtrent den voorzorgs
maatregel door voorzichtigen man te treffen, had hem
«igenlijk in Van Dijk's mop doen berusten. Er kwam
■Joch niks van terecht.... Dat zoo'n jongen dat niet
begreep. Hij hoorde iets schuifelen over de mat in de
botelgang. Een donkere figuur schoot langs de deuren...
Meneer Snel ging z'n kamer binnen. Sloot z'n deur
a'- Een onbehaaglijk gevoel kwam in hem op.
Eenige oogenbhkken gingen voorbij. Toen. werd er
schier onhoorbaar tegen z'n deur getikt. Als
®et vleugelspitsen.
JT Ben je daar, Snel, fluisterde iemand.
r.f/aar stond Van Dijk. Met 't taschje van meneer
Is in orde, hoor, zei hij en in het halfduister
11, Snel zijn oogen vonken
Lj.~". Was de deur niet van binnen gesloten? vroeg
/(-,m groote verbazing.
glimlachend knikte jongere collega van «een...
r°«n was hjj weg
t«r^iiJa' ^«P hotelhouder den volgenden ochtend -
meneer Sael in de ontbijtkamer in groote,
hevige twistpartij met den oud-ontvanger was. uit
jaf Uc heb de heeren wel gewaarschuwd.... Ik wasch
m n handen in onschuld Maar die meneer Van Dijk
zal wel dadelijk telefoneeren. Of wil ik even de pic
colo naar het station sturen? Hij staat er met uw
tasch te wachten, meneer cte ontvanger.
De vent, zei meneer Cijfers, bevend van woede
- heeft :njj hier mijn eigendom terug te brengen.
En als hij er niet binnen tien minuten is. dan zul
len we verder zien.
De piccolo was al weg naar het station.
Meneer Snel poogde het slachtoffer van de „mop"
tot kalmte te stemmen.
Piccolo kwam hijgend, ademloos binnenstuivem.
Nergens te vinden riep de jongen in de
restauratio 2e klasse was geen meneer Van Dijk. Zij
hebben wel zesmaal om hem geroepen.... Ik heb over
al gekeken. Die meneer was er met
Even was er in ontbijtzaal van provinciaal hotel
zeer drukkende stilte.
Toen riep meneer Cijfers uit:
Waar is hier de telefoon?
Hotelhouder trachtte hem nog te kalmeeren.
Waar is de telefoon? schreeuwde oud-ontvanger.
Ondanks den guren, nattigem vroeg-herfstdag was
hotelhouder zelf naar het station gerend dat vlak bij
was gelegen zonder overjas.
En meneer Snel stond doodsbleek te wachten in
de ontbijtzaal. Oud-ontvanger negeerde hem nu... De
ober kwam binnen fluisterde meneer Cijfers iets
in het oor.
Zeker, zei oud—ontvanger dadelijk binnen
komen.
En tot den politie-inspecteur, die de zaal binnentrad:
Arresteer dien man. Dat is zeer vermoedelijk
de medeplichtige.
Wees kalm, meneer, zei de inspecteur, meneer
Snel met scherp observeerend streng oog aanziend.
En hij wenkte een agent, die bij de deur wachtte.
U blijft hier, zei hij kortaf tot meneer Snel.
En het verhoor begon.
Een week of wat later zat meneer Snel de bij
zonderheden van dit geval te vertellen in kring van
collega's.
Maar een zoo gladde, kwieke kerel, als jij zei
een van zijn oud© vrienden, had toch wel dadelijk
moeten begrijpen, dat die Van Dijk een dief was.
Wie waagt zich nu, vraag ik je, aan zoo'n kwasi-
mopl?
Jelui hebt makkelijk praten - zei meneer Snel
maar als je den vent nadt bijgewoond....
Hoeveel heeft hij gekregen? vroeg een ander
uit der. krimi
Anderhalf jaar, antwoordde Jan Snel de vent
bleek al twee vonnissen op z'n kerfstok te hebben,
Ja visch dat nu maar eens dadelijk uit..; Maar dat
wil ik jelui wel vertellen een knappe jongen, die
er mij weer toe brengt om me af te geven met
kereltjes die ik niet door en door ken.
Snel, jongen, zei een collega, denk aan dien
sinjeur Cijfers. Ze krijgen toch weer een of anderen
dag jou te pakken Maneer Snel schudde het hoofd
Maar de glimlach waarmee hij 't deed, was niet echt
De twee dagen voorarrest,, die hij had moeten door
brengen, voordat men ervan overtuigd was, dat hij
niet medeplichtige was van den „hotel-rat" Van Dijk,
hadden zijn reputatie niet geschaad. Maar toch had
zijn naam van extra-pientere man door het geval ge
leden Iets van zijn vroegere, gulle vroolijkheid was
er door versomberd
MAITRE CORBEAU.
EEN INKWARTIERING.
In de Month geeft John Ayscough in zijn rubriek
„Fransch en Engelsch" het volgende verslag van
een inkwartiering in oorlogstijd.
De botten van „den Oude" waren zoo stijf als
de staak van een vogelverschrikker in een bevro
ren veld, toen hij en zijn afdeeling St. J. binnen
marcheerden, een gerekt, tochtig dorp, met een lan
ge, uitgestreken kerk, zonder kapel, transept of
schoot, om de eentonigheid van de roode bakstee-
nen muren te breken. Aanvankelijk werden wij in
de school ingekwartierd en hier zetten wij ons aan
het avondmaal, opgediend op de schoolbanken en
lessenaars van de kinderen- Wanneer het maal
voornamelijk bestaat uit soep, is een schuin afloo-
pende lessenaar nu niet juist een ideaal etens-tafel
en bestaat er gevaar, dat er van het bord meer in
je schoot valt dan in je mond. Maar 't geluk wilde,
dat er in het dorp een nonnenklooster was en de
vogels brachten het bericht van onze komst uit. Pre
laten zijn zeldzamer vogels in Noord-Frankrijk en
in Vlaanderen dan de bekende overbrengers van
nieuwtjes. De nonnen voelden zich pijnlijk geschokt
toen zij hoorden ,dat er in het schoollokaal een pre
laat zat, bezig 6oep te lepelen uit een schuin staand
bord en er verscheen een deputatie ter plaatse om
te zien, wat er van het geval waar was. „Ma Soeur"
zag dat het gerucht gegrond was en voelde zich
meer dan ooit geschokt. „Hieraan", zei ze „moet
een einde komen!" „Ik kan moeilijk in mijn een
tje naar 't klooster verhuizen", pleitte de aanleiding
tot de rustverstoring. „De officieren moeten bij el
kaar blijven". „Dan moet gij allemaal naar het
klooster komen", besliste „Ma Soeur". En zoo ge
schiedde het
Het klooster heette „Maison St Joseph" en bleek
zeer uitgestrekt te zijn. Wij allen vonden er huls
vesting, de soldaten zoowel als de officieren. Wij
officieren kregen als gezelschapskamer een groot
luchtig vertrek, waar wij, volmaakt op ons gemak,
ons vrij konden bewegen, lezen, brieven schrijven
en eten. „Chutney" kreeg een kleur, toen een non,
in hagelwitte kornet, een vlekkeloos tafellaken uit
spreidde en wij allen voelden ons sterk onder den
indruk, toen zij, zonder zelve de minste aandoening
te verraden, voor eiken officier dekte. Inmiddels
keken Leo XIII en Pius X van den wand op ons
neer met een glimlach van volkomen verdraag
zaamheid.
„Ma Soeur", merkte de non met de servetten op,
„hoopt dat de heeren officieren zich niet zullen
geneeren om te rooken, als zij hiertoe lust gevoe
len".
„Vraag haar", fluisterde Chutney den Oude in
„of wij Bridge mogen spelen!"
De bevelhebbende officier fronste de wenkbrau
wen en begon reeds op tjskouden toon op het on
gepaste van zulk verlangen te zinspelen, toen het
nonneke te kennen gaf, dat er tegen kaartspelen
hoegenaamd geen bezwaar zou zijn. Een oogenblik
later vertoonde zich „Ma Soeur" zelve om dit alles
nog eens te bevestigen en te zien, of het ons verder
aan niets ontbrak. „Ik heb maar één verzoek", zei
ze „de heeren officieren zouden mij verplichten,
mét "tegen negen uur hun kamers op te zoeken".
Mijne heeren", zeide de bevelvoerende officier,
„gij zult deze zaal lederen avond om 8.45 ontrui-
nU Pardon", bracht de over 't paard getilde „Ou
dé" hier dadelijk tegen ln: „Ma Soeur' sprak van
8.60".
Later in den avond hield de bevelvoerende offi
cier eer klein toespraakje. Hier zij aangestipt,
dat de man bij 't begin der campagne een neiging
vertoonde om bij wijze van kritiek, den neus in den
wind te steken, zoo gauw er van een Kath. kerk ge
sproken werd. Mijneheeren zei h:j nu, „vergeet
nimmer dat gij door de groote goedheid dezer heili
ge vrouwen, hare gasten zijt. Er zijn er genoeg on
der ons, die voor oen huis als dit als vrij vreemde
gasten mogen gelden bedenk hoe licht wij haar
meer overlast zouden kunnen aandoen dan onze
aanwezigheid hier al op zichzelf doet. Verlies dus
geen oogenblik uit het hoofd, bij wat gij ook zegt
of doet, waar gij zijt".
Ik ben er zeker van dat deze kleme vermaning
goed gemeend was en uit fe»n iunigen eerbied ont
sprong en toch geloof lk, dat geen van hen, tot wie
ze gericht was en die er eerbiedig naar luisterden,
die in 't minst noodig had.
>veral in Frankrijk hoorde ik de Fransche geeste
lijkheid en de Fransche nonnen hetzelfde van de
Engelsche troepen en hunne officieren zeggen: „Ces
bons Anglais".
„Sir", merkte „de Oude" later tot den bevelheb
benden officier op, „ik ben er zeker van, dat er in
Frankrijk niet één non te vinden is, die de Engel-
schen niet zou welkom heeten, als de mannen die
kwamen om in dezen oorlog zij-aan-zij met hun
eigen soldaten te vechten."
In den loop der dagen, dat wij daar verbleven,
was het duidelijk genoeg, dat de liefdezusters van
Sint Joseph niet minder ingenomen waren met
beur militaire gasten, dan die gasten reden hadden
tot, erkentelijkheid voor het warme welkom dat
de nonnen hun boden.
Erlch Kuttner heeft een boekje geschreven „Von
dort marchieren sie", waarin hij het dagelijksche
leven in het veld schetst. Het volgende is aan dit
werk ontleend:
Van Napoleon is het bekende: „De overwinning
ligt in de beenen der soldaten".
Hoe men ten zegepraal marcheert ondervonden
wij den September, op een Zondag. Geen en
kel succes heeft ons meer zweet gekost, maar ook
zoo weinig bloed. En wij zouden zeer tevreden zijn,
wanneer wij dikwijls voor de keuze gesteld werden
in plaats van bloed, zweet te vergieten.
Toen wij dien morgen om zes uur onze tenten
afbraken, zag het er niet naar uit, alsof wij iets
bijzonders zouden beleven. Zooals gewoonlijk, mar
cheerden wij naar de verzamelplaats, waar precies
om zeven uur bevel werd gegeven voor den marsch.
Dezen keer liep ons bataillon voorop, de vijfde com
pagnie aan het hoofd, daarna de zevende. Het snelle
tempo, dat onmiddellijk na ons vertrek genomen
werd, verwonderde ons. Maar wij dachten er niet
lang over na, scholden alleen in stilte op de man
nen daar aan het hoofd en verklaarden dat de vijf
de compagnie niet recht snik was. Deze compag
nie had er geen schuld aan. Wij gaan langs de
divisie artillerie. Ikhoor hoe een kanonnier tot eep
anderen zegt: „Drommels, de infanterie heeft haast'
De verhouding tusschen artillerie en infanterie is
in het veld zeer eigenaardig. Geen spoor van de
naijver van vredestijd. De artillerist beschouwt ons
met een mengsel van hoogachting en medelijden,
omdat wij vermoeiend den ransel moeten dragen,
terwijl hij rijdt. Raakt een infanterist bij de artil
lerie verdwaald, dan kan hij staat maken op een
uitnemende verzorging, want de artillerist voelt
zich tegenover den infanterist als iemand van de
„bezittende klasse", zonder echter kapitalistische
hooghartigheid te toonen.
Vandaag is de artillerie vol bewondering over ons
marschtempo. En wij zijn nog wel pas aan het begin.
Spoedig wordt de weg erg zanderig, zonder dat daar
om de snelheid vermindert Twee uur zijn verloopon.
Dan zoo niet vroeger wordt gewoonlijk liet
sein gegeven voor rust. Vandaag wacht alles tever-
geefs 'Op de heide volgt een landschap met meren
Men ziet de blauwe piassen tot den 'horizon 'Maar
tot bewondering van de schoonheid van de natuur
zijn wij niet gestemd. Wij laten een dorp links liggen,
en loopen langs den oever van een groot meer, waar
van de golven in de zon licht sprenkelen
De heuvel op. Enkelen beginnen te steunen, rij
blijven hijgend achter. Eindelijk na twee uur drie
kwartier het commando „halt". Maar dadelijk daar
op: „Geen ransels afleggen, wij gaan dadelijk ver
der". De chef van de compagnie houdt een kiene
toespraak en wij hooren, dat onzè marsch een tic-
tische manoeuvre is, waarvan het succes alleen \an
onze snelheid afhangt. Wij moeten de Russen ver
rassen en daardoor misschien een bloedig gevecht over
bodig maken. Een ieder moet al zij krachten inspannen
Na precies vijf minuten de achterblijvers hebben
ons nauwelijks ingehaald zet de colonne zich wner
in beweging. De stemming is veranderd. IJver- en
een ernstig willen is op alle gezichten te lezen. Het
komt op ons aan dat behoeft niet tweemaal gezegd
te worden. De een spoort den ander aan om toch
vol .te houden. Een ieder doet zijn best om niet
achter te blijven.
De volgende rust ze was de langste van dezen
marsch en duutde acht minuten werd gecomman
deerd bij een landgoed met een huis als een kasteel.
Zoo mooi 'als men zich maar denken kan, zooals
alle kasteelen in deze buurt Een marmeren huis, schit
terend wit, in Griekschen stijl, met een saphiergroem
dak, rondom bloembedden en een park. Hoe komt
dit wonderwerk in dit verwaarloosde land? Maar ner
gens komen sociale tegenstrijdigheden zoo duidelijk
uit als in het landelijke Rusland. Paleis en hou;au
hut iets daartusschen., iets tusschen rijkdom en el
lende, is er niet
Deze beschouwing kwam echter eerst later boven.
Op dien dag maakte ik van de acht minuten gebruik
om naar een hut bij het kasteel te snellen, waar
men brooden verdeelde. Een Russisch landbrood weegt
van tien tot zestien pond. Overgelukkig begaf ik mij
met mijn schat, naar mijn kameraden, want brood
was in die dagen iéts zeldzaams.
Een kilometier achter het landgoed begint een on
metelijk bo6ch. Aan den rand van dit boseh aan
het eind van het vierde marschuur» kregen wij
het eerste vuur. Een paar schoten, blijkbaar van een
Kozakkenpatrouille, die voor de verkenning vooruit
geschoven was. Een man. van de vijfde compagnie
wordt gewond. De marsch wordt, .nu met de noodig»
dekking en voorzichtigheid, voortgezet
Onmetelijk is het bosch, een dennenbosch met zan
dige paden. De toenemende moeheid verlangzaamt hel
tempo. De hemel klaart op en tot overmaat van
ramp begint de middaghitte.
Het vijfde marschuur gaat voorbij. Het zesde breek!
aan. Wie weet, wat drie uur onafgebroken marchoe-
ren met volle bepakking voor een troep beteekeat,
zal begrijpen, hoe uitgeput wij waren
De eoilone ziet er nu anders uit, dan in het be
gin In twee rotten sjokt ze, de harde randen van
de zandpaden zoekend, zwijgend en in gebukte hou
ding voort. Iets machinaal dofs is over dc mannen
gekomen, die werktuigelijk de voeten verplaatsen. Het
lichaam is in een toestand van dwaze gevoelloosheid,
die alles verdraagt Het«brein heeft het contact met
het lichaam verloren en toch is uit deze apathie nog
een ontwaken, een teruckeerend gevoel van zwakte,
waartegen verzet mogelijk is. Dat toonen de toene
mende leemten, het stijgende'aantal achterblijvers. Ook
geestdrift en do wil tot overwinnen kunnen de krachten
slechts tot een bepaalde grens doen stijgen Eerst la
ter heb ik den aandrang leeren kennen, die bijna
almachtig is, de quaastie van te zijn of niet te zijn.
Het zesde marschuur loopt ten einde. De klok
wijst één uur. Wij krijgen voor de tweede maal
vuur. Maar nu veel levendiger, als zwermen bijen
vliegen de kogels door het bosch. Wordt het ernst?
Terwijl de vijfde compagnie uitzwermt liggen
wij op den grond in een droge geul en wachten.
Een zucht er: „Ach, ais die kerels ginds, nog maar
lang willen schieten. Dan kunnen wij ten- minste
uitrusten".
Maar de Kozakken trekken zich alweer terug.
Zij zijn voor onze voorste compagnie aan den haal
gegaan. Wij behoefden niet eens uit te zwermen
om den marsch voort te zetten. Twee, drie gewon
den worden weg gedragen. Links naast ons gaat
het bosch over in een steile helling. Beneden glin
stert water. Eerst houden we het voor een meer.
Later zien we dat het van een kronkelende rivier
is.
En nu het bosch uit. Wij kijken ln het diepe ri
vierdal. Twéé kilometer stroomafwaarts een stad.
Een huis brandt, uit een tweede gebouw dat alleen
staat, slaan de vlammen. Kozakken-daden!
Maar wat is dat, dat daar aan den anderen oe
ver blinkt? Velen roepen tegelijkertijd: De trein!
Ja, het is de trein. Sedert het begin van onzen
I opmarsch hebben wij geen trein gezien. Nu voelen
wij ons plotseling in de beschaafde wereld. Een trein
verlaat nog met razende snelheid de stad, door ge
weerkogels bestookt. Hij ontkomt. Maar dat is de
laatste trein dien de Russen op dit traject laten
rijden.
Want een half uur later komen wij bij de spoor
lijn, gaan over de houten brug, die de Russen niet
vernielden, ofschoon een paar bossen brandend
stroo voldoende geweest zouden zijn om haar in
vlammen te dijfen opgaan.
De niet vernielde spoorlijn, de niet vernielde brug
zij zijn onze overwinning, want zij toonen ons, dat
wij de Russen verrast hebben door onzen geforceer-
den marsch. De Kozakken hadden alleen tijd ge
had natuurlijk om de huizen van een paar Joden
in brand te steken, Maar ik wil nu eindelijk ons
succes bij den waren naam noemen.
Wij hadden door onzen marsch de spoorweglijn
Wilna-Dunaburg* bij de plaats Podljprodzy bereikt
en daarmee de verbinding van het Russische Wil-
na-leger met de noordelijk gelegen vesting afge
sneden. Dit belangrijke succe9 hadden wij behaald
ten koste van een paar gewonden bij het geheele
regiment. Maar daarvoor hadden wij in één stuk
zes uren geloopen, zevep en twintig kilometer af
gelegd. Het was een overwinning. Een overwinning
van de beenen.
HET LEVEN IN DUITSCHLAND.
In een brief van een Nederlandsche huismoeder
te Emmerik wordt een noodkreet geslaakt over de
fantasie-prijzen, die aldaar voor eerste levensbehöef
ten betaald moeten worden. In begin October werd
gevraagd voor 5 pond meel M. 9, 2 pond boter M. 13,
Yï pond zeep M. 1.20, half pond koffie M. 3, slaolie
per flesch M. 16, spek per pond M. 7, een ei pf. 40,
een stuk Sunlightzeep M. 2. Vleesch kreeg men voor
M. 1.50. per persoon en per week en daar er geen
vet was en de boter veel te duur was, werd er soep
van gekookt.
De briefschrijfster vertelde nog, dat eind October
de boter alleen van smokkelaars te verkrijgen was
en dan M. 8 per pond kostte.
EEN PLICHT DER DANKBAARHEID.
Gelijk in Duitschland vooral de steden, en van de
steden, naar 't wel schijnt de hoofdstad het ergst
met de schaarschte van levensmiddelen hebben te
kampen, is het in Zweden Stockholm, dat er het
naarst aan toe Is. Een groote boer in Smaaland
heeft nu voorgesteld, dat alle boeren, die in 1914
hebben deelgenomen aan den grooten optocht in
.Stockholm, die leidde tot den val van het ministerie
Staaff, uit dankbaarheid voor de gastvrijheid die zij
daar toen hebben genoten, aan de hoofdstad zullen
schenken hetzij een kubieke meter tarwe hetzij vijf
kilogram kaas of boter. Het voorstel vindt algemeen
instemming.
VREDESWEEK IN SCANDINAVI8.
Een uitnoodiging tot de ft er de „vredesweek" Is
verzonden door het hoofdbestuur van de Zweedsche
Vereeniging voor Vrede en Arbitrage die hiertoe
samenwerkt met het Zweedsche Jeugdverbond van
de Goede Tempelieren.
De circulaire, hieromtrent deelt mede, dat de vre-
desvrienden in Noorwegen en Denemarken gelijk
tijdig een „vredesweek" zullen organiseeren, zoodat
dit jaar gesproken zal kunnen worden van een
„Scandinavische vredesweek".
Aan de vereenigingen waaraan zij is gericht wordt
o.a in overweging gegeven: 1. Openbare vergaderin
gen te houden op Eersten of Tweeden Kerstdag, Ou
dejaarsavond, Nieuwjaarsdag en tenslotte op 2 Jan.
2. Te collecteeren—voor het „Vredeefonds", dat den
grondslag zal moeten vormen voor krachtige voort
zetting der vredespropaganda. 3. Het voordragen van
vredesgedichten en het verspreiden van vredeslit-
teratuur op bijeenkomsten met andere doeleinen,
die in die „vredesweek" worden gehouden. 4. Per
sonen op te geven, die zich als spreker beschikbaar
stellen. 5. Een „Geschriftenverspreidingsdag" in te
stellen, waarvoor de hulp van alle leden zal moeten
worden ingeroepen en die zóó zal moeten worden
georganiseerd, dat het niemand in Zweden zal kun
nen overkomen, dat hij in de vredesweek niet wordt
gesteld voor de vraag: „Wilt gij vrede of wilt gij
oorlog?" terwijl tenslotte de Vereenigingen uitge-
noodigd worden zelf andere maatregelen te beden
ken. 1
TOCH VETTIGHEID.
.Moester Friednch w'Lhelm Schulze at dolgraag knol
letjes. Maar ze moesten vet zijn Ach, die lang ver
vlogen goede tijd. Schulze schimpte op het „var
kensvoer waarin het kleinste velkraaltje nog met een
kaars niet te vinden was. Dat beetje boter m marga
rine ging aan andere dingen op. Vet spek, dat van
oudsher bij het toebereiden van knolletjes be
hoort, was een zeldzaamheid geworden. Moedor
Schulze was de wanhoop nabij. Op een goe
den dag waren er nog wel gemeente-knolletjes in
voorraad, maar in 't heele huis was geen mespunt
vol vet te vinden. Aan de vriendelijke buren vragen?
Bij gelegenheid helpt men elkaar graag en ruilt ook
wel net een en ander maar zeker niet met vet Dat
houdt ieder voor zien, net als de vlaeschkaart en
het spaarbankboekje. Én toch zag moeder Schulze
kans om het onmogelijke mogelijk te maken. Proml
om twaalf uur prijkten de knolletjes op tafel, en
glommen als varkenszwoerd. Schulze snoof behaaglijk
tien geur in. Een beetje beangst plukte moeder Sc nuk-
ze aan haar schort en beweerde, dat ze al gegeten
had. Zoonlief weerde zich dapper. De knolletjes zagen
er vet uit En de smaak, ach... daarmee is men zeer
bescheiden geworden.
Maar 's avonds was Schulze perplex.
„Moeder, er is met die knolletjes vandaag iets niet
in orde geweest Zóó dikwijls ben ik nog nooit naar
de W.C. geloopen. Of zou ik kou hebben gevat?'
Hat., kou gevatI
Moeder Schulze was gered. Maar een buurvrouw
vertelde ze het onder aanbeveling van de grootste
geheimhouding, dat zij in haar verlangen om tóch
vette knolletjes op te disschen, ze gekookt had met...
wonderolie. Het succes was groot Hdhld
OP DE BEGRAAFPLAATS.
In de „Scotman" schrijft een correspondent te velde:
„Op eenc begraafplaats ten westen van Vimy lig
gen 1320 Franschen en 600 Engelschm begraven. Op
de Engelsche graven groeit nog niets, maar de Fran
sche, die ouder zijn, zijn reeds met gras bedekt en
'de "Engelschen verzorgen al deze graven met even
groote toewijding. „Wij geven u onze graven en. onze
loopgraven over', zei een Fransch officier tot den
Engclschcn toen 'dat deel der stelling overgedragen
werd en die opdracht wordt in elk opzicht nauwkeu
rig nagekomen. Wat dit voor de Franschen beteo-
kent begrijpt men eerst als men ziet hoe zij1 de
graven hunner gevallenen, verzorgen.
Onlangs kwam een Fransche vrouw in diepen rouw
hier een handvol witte bloemen op een der graven
leggen. Waarschijnlijk was het dat van haar zoon,
want zij was niet jong meer. Terwijl zij bezig was
die aan het hoofdeinde van het graf te rangschikken
kwam er een dier sombere optochten, geleid door
een onderofficier, het kerkhof op; achter hen liep
een geestelijke met .-een geopend t>oek, gevolgd door
de draagbaar, waarop het in een deken genaaid lijk
lag, bedekt door do Engelsche vlag en daarachter
weer oen Tiajf dozijn Tommies die er uitzagen zoo
als Engflschen in zulke gevallen doen: een beetje
onhandig, maar eenvoudig en oprecht bedroefd. De
Fransche vrouw was opgestaan en toen, blijkbaar
toegevend aan een aandrang, dien zekere verlegen
heid moeilijk uitvoerbaar maakte, liep zij echter den
kleinen stoet aan met een paar bloemen in de hand.
Toen de begrafenis' geëindigd was en de geestelijke
de woorden „stof tot stof.en asch tot asch" had uitge
sproken, stond de vrouw die een paar meter daar
vandaan neergeknield was, op, ging naar het graf,
legde daar de bloemen op neer aie zij over haa en
ging met ledige handen naar het andere graf terug.