Een sieraad in hel huishouden.
Niet door menschenhan-
den gebouwd.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Schetsen uit de Rechtzaal.
Zaterdaq 26 Mei 1917.
60ste Jaargang No. 6009.
De onrustbarende steken.
Schager Courant.
\an oudsher was het bed een sieraad van iedere
woning, het voornaamste meubelstuk, het pronkstuk
in huis, zoolang tenminste, als de slaappamer te
vens tot woonkamer diende.
Sedert dat veranderde, en het bed een minder in
het oogvallende plaats kreeg, heeft het echter niets
verloren aan kunstige bewerking en sierlijk voorkomen
Hoeveel gelegenheid biedt het daartoe ook aan: wat
kan men gunstiger verlangen, om aan zijn goeden smaak
oot le vieren, dan een voorwerp, taande uit twee
'f°° zeer elkander verschillende grondstoffen: het
hout waaruit het ledikant vervaardigd wordt, en de
stoffen voor gordijnen, dekens kussens en spreien,
Heeft de beeldhouwer vrij spel, waar het vorm en
versiering van het houtwerk geldt, voor een decora
teur voor een stoffeerder en zelfs voor iedere huis
vrouw is het een dankbaar werk, het bed een smaak
vol voorkomen te geven,
In alle landen vindt men die zorg voor het bed
terug, met dit onderscheid, dat het noorden van ons
werelddeel meer in 't bijzonder zijn zorg wijdde aan
het ledikant en het Zuiden meer aan de dekens en dra
perieën. die er vooral in vroeger tijd aan te pas
kwamen.
Bij de Romeinen echter gaf men zich voor beide
evenveel moeite. Rij de Ouden toch geldt het letterlijk:
het voldoen aan eerste levensbehoefte, Waüt hoezeer
ze ook soms hun lichaam blootstelden aan enorme
vermoeienissen. het zij dan door geforceerde mar-
schen in den oorlog hetzij bij hun gymnastische toeren
toch gunden zij zich over het geheel meer rust dan onze
tegenwoordige levenswijze ons wel toestaat. Onder het
eten lagen zij op rustbanken, op den linker arm leu
nend en gesteund door zachte kussens. Liggende onder
hielden zij zich met elkander; lazen o! schreven rij;
liggend brachten zij hun rusttijd door. De voorname
Romeinen in den Keizerstijd moeten dus half-liggende
hun leven hebben doorgebracht.
Aan bed en rustbank werd de voorkeur gegeven
boven meubels waar men slechts op kon zitten. Stoe
len waren meer bestemd voor de vrouwenvertrekken;
bedden en rustbanken meer voor de mannen.
Het gevclg daarvan was, dat men in bijna alle
vertrekken bedden aantrof; niet uitsluitend in die, wel
ke voor de nachtelijke rust bestemd waren. Tevens
waren die bedden bewerkt met al de kunstvaardig
heid en klassieken eigen. Men gebruikte er 'niet alleen
kostbaar en fraai hout voor dat met ivoor en parle-
moer werd ingelegd, maar bij voorkeur zelfs metaal,
wat trouwens over het algemeen door de ouden veel
meer dan bij ons voor groote stukken huisraad werd
gebruikt. Niet zelden werd het ledikant zelf van brons
gegoten of althans van bronzen of zilveren sieraden
voorzien. In zulke bedden, die geen zijwanden hadden,
werd een zeer zacht matras gelegd en' vervolgens tal
van kussens en dekens, die mede tot sieraad moesten
dienen.
Matrassen en kussens waren met goud en met kleu
rige zijde geborduurd en voor dekens haalde men
toen reeds de kostbare stoffen uit het Oosten, En dit
was met recht „een kermis der ijdelheid".... Zoo ver
haalt men van een Romein, die een prachtige bezending
dekens uit Alexandriê had ontvangen, en die zich nu
expres ziek hield om er eens, goed mee te kunnen
pronken. Voor deze weelde der Grieken deden de
Romeinen niet onder. Wat kostbare stoffen, met goud-
doorweven. purperen kleeden betrof, waren zij nog
zooveel nader bij de Oostersche bron. dat zy niet al
leen zichzelven maar ook noordelijker landen er van
voorzagen, al schuilde er dan ook veel namaak onder
hetgeen zij voor „echt" van de hand zetten, Hoe
algemeen zulke bonte dekens en kleeden in Griekenland
in gebruik waren, bewijzen tallooze platen in Byzan-
tijnsche manuscripten, waarop tronen en rustbedden zyn
afgebeeld.
Aan generijde van de Alpen had men het echter om
denzelfden tiid minder goed. De Germaansche volks
stammen toch stelden zich tevreden met berenhuiden,
waarover dan stroo en bladeren werden uitgespreid.
Maar als zoovele meer en min nuttige dingen hebben
zij ook met de kussens en matrassen bij de Romeinen
kennis gemaakt.
Terwijl vóór de twaalfde eeuw nog gewoonlijk ijzer
werd gebruikt, ziet men na dien tijd nog slechts hout
aanwenden. Verscheidene bewaard gebleven teekeningai
maken dit Uit en geven ons tevens een denkbeeld
van het model..
Blijkbaar bestond het bed toen uit vier palen, die
door een dunne balk, of door opstaande planken uan
elkaar verbonden waren. In het eerste geval werd er
27.
UIT HET ENGELSCH VAN DAVID LYALL
DOOR J. P. WESSELINK VAN ROSSUM
Uitgave W. DE HAAN, Utrecht
Qecart J 0.98, prachtband 11.18
Het is een frontaanval over de geheele linie. Je
keurt hier dus alles af. te beginnen met mij.
„O neen, o neen, maar wij zouden allen gelukki
ger kunnen zijn."
„Nu laat ons dat dan zyn. Ik heb er geen enkel
bezwaar tegen."
„Maar wij kunnen het niet, als jij het voorbeeld
niet geeft, Edmund," zei Alison dapper. „De kin-
deren zijn bang voor je en denk eens aan ae kansezL,
<v Ze'i" i k gemist, om gelukkig te worden."
u dat iels, dat zijn intocht nooit bij
houden. Nu verwacht ik een klein beetje,
7ün t'J „OI?, er t?t>e geplaagd te worden."
i hter niet boos en terwijl hij stil-
Alison dapper 88 U" kokor le nemen, vervolgde
„Je kent Stephen In het geheel niet Hij is een
^rdige iongen en vol grappen, als hij' gelukkig is
Probeer hem te leeren kennen est kten wij samenW
bet-ren een man »vaii hem te maken.''
Op hetzelfde oogenblik betrok het voorhoofd van
den heer Crewe, en Alison giste ongeveer wat hii
dacht.
„Indien zijn hart fegen je verbitterd iszei zij
op het woord uitloopende, dat hij naar zij meemVs,
wilde uitspreken, „dan heb je de kans, dat alles tè
veranderen. Wil je niet naar boven naar hem toegaan
en een praatje met hem ma leen
„Nu niet. Ik verwachtte niet, dat Je de fundamenten
zoudt opgraven Alison. Dat behoorde niet tot het
plan maar ik hoop niet, dat ik jou ongelukkig maak?"
„O neen, je bent zoo vriendelijk en goed voor mij,
dat ik zon wenschen dat je dat tqgen iedereen was.
Zelfs, zelfs legen AVrightson antwoordde zy met
een lichte trilling in haar stern.
„Je bent een vreemd schepsel, maar je moed be
wonder ik."
„O. werkelijke moed ligt niet In mijn aard; het is
omdat omdat ik moet, dat ik het doe."
„En waarom moet je?"
een matras opgelegd, en het was niet meer dan wat
wij uger.woord 1« een rustbed noemen; in het tweede
herinnert het echter reeds aan ons hedendaagsch ledi
kant; het was een soort van kist, die met matrassen
en kussens weiH opgevuld. De palen aan het hoofd
einde en de verbindende plank daartusschen waren véél
hooger dan de andere en dit was dan ook wel noodig.
want het schijnt dat de slapers indertijd over het
algemeen een bijna zittende houding aannamen. Dat ls
dus heel anders dan tegenwoordig, nu er juist zoo
voor „laag liggen" wordt geijverd.
O pvele teekeningen is het bed zelf een hellend vlak.
zoodat de slapende zich met zijn voeten moet steunen
tegen de plank aan de onderzijde, om niet naar be
neden te glijden.
De kunst is nog slechts weinig met deze soort van
bedden gemoeid: ze mogen wat meer of minder fraai
afgewerkt zijn. maar van eenigè versiering is nog
geen sprake.
Zeer kleurig en bont waren echter de dekens en
kussens. Gewoonlijk werd onderaan een goedgevu.de
matras gelegd. Deze was echter zóó lang, dat ze aan het
boveneinde omgebogen moest worden en daardoor een
steun vormde voor hoofd en rug; bovendien was er
op ieder bed nog een hoofdkussen aanwezig.
Waarmee de matrassen opgevuld waren, is onzeker.
Veeren en paardehaar schijnen toen nog niet-in gebruik
te zijn geweest. Een zeer groote deken hing aan alle
zijden over het bed heen en was meer of minder kost
baar naarmate het vermogen van den bezitter. Die
deken diende tot dek. terwijl de slapende zich geheel
wikkelde in het laken, dat er onder lag
Het is bekend, dat men zich in dien tyd geheel
naakt te bed legde. Vóór het bed hing een gordijn en
in het midden een soort lantaarn. Verder ziet men
in de Middeleeuwen steeds een houten bankje of ook
wel een rijk-bekleed kussen voor het bed liggen, dat
het instappen moe6t vergemakkelijken. De meerdere
weelde en de behoefte om aan alle voorwerpen van
huiselijk gebruik een soort van kunstwaarde te geven,
riep het „paradebed" in het leven. Het bed werd nu
geplaatst in de zaal, waar men zijn gasten ontving,
en viel onmiddellijk in het oog door sierlijken vorm
en kostbare bekleéding. In grondvorm bleef het nog
onveranderd: het waren vooral de kostbare dekens,
die de aandacht trokken en de grootste verandering
had met het bed plaats, toen de „hemel" er op kwam.
Aanvankelijk had het gordijn gehangen aan twee spij
len, die boven het hoofdeinde en boven het voeteindd
waren aangebracht, zoodat de zijkanten openbleven.
Nu echter werd aan ijzeren stangen of kettingen een
langwerpig vierkant raam opgehangen en juist boven en
even groot, als het bed. Dat raam werd bekleed met even
rijke stof, als waaruit de dekens en gordijnen beston
den, omgeven met draperiën en franje. Aan het ledikant
zelf werd steeds meer versiering aangebracht. Soms
waren het kunststukken van houtsnijwerk, vooral de
staatsiebedden uit den tijd van Lodewijk XIII muntten
daarin uit. Spoedig echter kwam men op het denkbeeld
om den hemel aan het bed zelf te bevestigen door het
verlengen der vier kolommen en daarop net raam te
laten rusten. Het .bed was aan geen vaste plaats ver
bonden; de zijwanden, de kolommen en men kan het
nu bijna het dak noemen zoo zwaar werd lang
zamerhand de hemel boden ruimschoots gelegen
heid tot het aanbrengen van wapens, schilden, beelden
en allerlei grillige figuren in houtsnijwerk. In de vorste
lijke slaapvertrekken, inzonderheid in die van het Bour
gondische Hof onder Filips den Goede en Karei den
Stoute heerschte zeer groote weelde. De gewoonte om
de matrassen van het hoofdeinde om te buigen was
verdwenen. Men gebruikte nu gewoonlijk een rol, die
over de geheele breedte van het bed reikte en waarop
een kleiner, vierkant kussen gelegd werd: het .eigen»
lijke hoofdkussen. De kussens en bedden werden met
veeren opgevuld en wat zachtheid en gemakkelijkheid
aangaat, kan men eigenlijk niets beters verlangen, dan
de bedden uit 'dien tijd, waarmede onze zeer veel
overeenkomst hebben. Hoe meer de beschaving nu
ook vooruitging des te meer werd er een intiem ka
rakter aan het slaapvertrek gegeven. Zoo werd byv.
naast het vorstelijk slaapvertrek aan het Bourgondische
Hof een tweede ingeneht, waar een z.g. paradebed
stond, terwijl de vorst van hei eerste gebruik maakte voor
zyn nachtrust, werd in het tweede „het lever" ge
houden. en gaf hy daar audiëntie.
Dit gebruik bleef zelfs nog de volgende eeuwen in
Frankrijk stand houden. De meest vertrouwden wer
den toen echter in zijn eigen slaapvertrek toegelaten,
daar had het petit-lever plaats, terwijl een groote ia
ceptie werd gehouden bij het paradebed. In plaats dat
irie runet het oog op het gemakkelijk verplaatsen van
het bed dit meubel lichter en kleiner ging maken nam
het steeds in grootte toe.
Soms heeft net zulk een omvang, dat het haast op
zichzelve een kamer was. Niet zelden werd het on
derste nog tot een soort kastje of bergplaats Inge
richt. dat niet bepaald meewerkte tot sierlijkheid van
het geheel. Van Frankrijk ging de stoot uit om de
bedden langzamerhand wat kleiner te maken. De bui
tenwanden werden versierd door allerlei grillige orna
menten. ja. men ging zelfs zoover, dat men aan het
geheel den vorm van een dier gaf. De slapenden rustten
nu in den buik van een leeuw, van een adelaar of
een dergelijk roofdier. Het onderstel bestond uit de
voeten of klauwen. Maar in deze zucht tot versieren
werd wel eens wat ver gegaan. Zoo wordt er in de
pronkzaal van het klooster St. Florian in Oostenrijk
een bed bewaard, dat d|gteekent van omstreeks het
jaar 1700. Er rust geen hemel boven, maar op de vier
noeken rijn beelden aangebracht, waarvan die aan
het voeteneinde, naar het schijnt, gevangen Turken
m >eten voorstellen, terwijl die aan het hoofdeinde,
krygers met lansen in antiek costuum rijn. De zijwan
den rijn laag en van snijwerk voorzien, terwijl dit
hoofdeinde wwr veel hooger is en oog sierlijker dan
de andere doelen bewerkt. Overal dansen en springen
engeltjes, zich blijkbaar aan de grootste vreugde over
gevend. Waarschijnlijk is dit bed een herinnering aan
\\eenen's bevrijding van de Turken.
Tegenwoordig is het bed en het ledikant gelukkig
al eenvoudiger geworden en er op berekend, om zoo
veel mogelijk fnssche lucht toe te laten, en het slaap
vertrek heeft nog steeds een intiemer karakter gekregen,
gelijk dit ook past. zoodat men zelden andere dan
de huisgenooten in dit apartement toelaat.
l>e bloedarmoede, die verraderlijke ziekte gaat met
zulke uiteenloopeude verschijnselen gebaard, dat het
aan personen die er dom* aangetast zijn. dikwijls voor
komt dat zij alle soorten van aandoeningen hebben
gekregen. Welk een ongerustheid bijvoorbeeld geven
niet ae steken In den rug, die beruchte steken*. die
doen vreezen ten prooi tè zijn aan de verschrik
kelijkste kwalen. Wy' zijn dus overtuigd dat wij een
dienst bewijzen aan heel wat memschen met hun aan
te toonen, door het voorbeeld van Mad. Bicot, 81 rue
Pixérécourt, te Parijs, dat de steken in den ruig voort
komen uit vermoeienis en zwakte, gevolgen van een
vergevorderde bloedarmoede. Wij voegen hierbij, al
tijd het voorbeeld van Mad. Bicot als bewijs aanha
lend.. dat de hardnekkigste bloedarmoede zijn zeker
middel in de Pink Pillen heeft.
„Aangetast zijnde door zware bloedarmoede schrijft
ons Mad. Bicot heb ik gebruik gemaakt van uwe
Pink Pillen, waarover ik zooveel haa hooren spreken.
Na de aangewezen behandeling te hebben gevolgd, heb
ik een blijvenden welstand ondervonden. Nu heb ik
mijn eetlust en mijn slaap, die ik geheel verloren had.
weergevonden, en de steken in mijn rug, waarover
ik mij zoo angstig maakte, zijn volkomen verdwenen.
Geheel en al te vreden over uwe Pink Pillen, ver
heugt het mij u deze betuiging mijner erkentelijk
heid te zenden."
Men kan het niet genoeg herhalen dat de Pink
Pillen onvergelijkelijk rijn als herstellers van het bloed;
hun krachtdadigheid als versterker der zenuwen is
eveneens zeer groot. Dat maakt van die pillen het
onovertroffen middel bij alle aandoeningen, die hun
oorsprong hebben in een verslapping van het bloed
of in een verzwakking van het zenuwstelsel: bloedar
moede, bleekzucht, neurasthenie, zenuwziekten, maag
pijnen, hoofdpijnen, hartkloppingen, rheumatiek, alge-
meene zwakte
De Pink Pillen rijn verkrijgbaar a f .73 per doaa,
en f 0 de zes doozen bij het Hoofddepot dar Pink
Pillen, Nassaukade 314, Amsterdam
Te Schagen bij J Rotgans. Molenstr. C 14 en ver
der bij verschillend* apotheken «n goede drogisten
Alison aarzelde een oogenblik. omdat hel een be
slissend oogenblik was waarin rij de kans had voor
het geheele volgende leven. Hel stond haar vrij In
woorden te belijden, die geen twijfel overlieten, van
Wien rij was. en Wien zij diende, en voor een vrouw
van haar temperament was de taak niet gemakkelijk.
.God verlangt het van "mij. Ik ben Zijn dienst
maagd," antwoordde zy duidelijk. „Hij heeft mlf veel
gegeven: zooel niet alles, dan toch zeker de dankbaar
heid. waarover wij aan tafel spraken, die vraagt mijn
ziel myn leven, mtin alles."
Die woorden van het gezang vloeiden op haar toe
als de golven van een rivier en haar gelaat was stra
lend. Nooit was het geloof van haar vaderen meer
echt en haar meer dierbaar geweest en nooit, nooit
had rij het meer noodig gehad
Je bent een zonderling type," was alles wat de
heer Crewe zei, en daarna veranderde hii van onder
werp. hetgeen' Alison niet als een slecht teeken
beschouwde
Naar wélke kerk gaan wij vanmorgen?" vroeg rij,
'naiiat rif de kassen waren doorgegaan en de bloemen,
evenals de zonden en buitensporigheden van tuinlie
den in 't algemeen en die van Old. Hall in 't bij
zonder besproken hadden.
Kerk1 Vanmorgen niet; ik moet naar de vuren
gaan zien in de metaalgieterij. Ik sta vandaag in een
slechten reuk in Birtley. Bovendien heb ik mijn preek
gehad Laat die bezinken.
Alison was te verstandig om nog een woord te
zeggen en zweeg. Maar daarom deed haar hart niet
minder pijn.
„Je hebt er niet tegen, dat ik ga Y
'.Zeker niet; telefoneer naar de stallen om Je er
heen te rijden."
Het is feen mooie morgen," jut Alison door een
van de half geopende glazen blinden kijkende. „Ik
zou liever loopen. Ik heb gisteren den korteren weg
door het veld geleerd Ja, ik zou veel liever loopen.
Zij knikte toen rij hem verliet om op de 'huise
lijke aangelegenheden toe te zien en toen rij, gereed
om Marde kerk te gaan. terugkwam was hij ver
dwenen Toen Celia boorde, dat zti alleen zou gaan
bood zij aan mee te gaan en zei. <kt zy binnen vijf
minuten klaar kon zijn.
.Maar ik ca niet naar de Angllkaanscho kerk, lieve,
ik vind in den dienst geen vertroosting voor mij
zelf. Ik ga alleen naar de kapel om dominee Ambrose
te hooren."
„Ambrosef" herhaalde Celia verlegen. rO, die langui
magere, sombere man, die op radicale meetings spreekt.
Ik zou graag meegaan, mag ik?"
Alison zei, dat zij zou wachten en bitinm tien
minuten gingen zij samen op weg. Zy zou dien morgoi
SCHAMPSCHOT.
Toen hii nog leefde. de vader ging 't niet.
Hy had zn zin doorgezet. Verkoos niet, dat het kind
verwend, verweek el ij kt werd. Wist te beletten, dat moe
der er een „poppetje" van maakte, vies om de vloer
te leeren schrobben of ander grof werk te doen. Moe
der had berust zoo lang hij ae baas was en het geld
inbracht Zij was zelve uit een milieu" van schyn.
fatsoen. 'Haar moeder werd in de familie de ,„ver.
loopen freule" genoemd. Er gingen allerlei verhalen
over de manier, waarop grootpa en grootma eigenlijk
indertijd getrouwd waren. Er was de legende van een
schaking en andere fantastische dingen. Vaststond, dat
moe indertijd heel blij was geweest, toen de burger
jongen haar met aerieuse bedoelingen vroeg. Maar zij
liet hem telkens gevoelen, dat ze eigenlijk deftigerj
voornamer was dan hij. De vader van naar ma-za
liger was eigenlijk nog zoowat van aded geweest Zij
bewaarde onder allerlei paperassen ook een stuk per
kament met een wapen erop geteekend. Dirk de
echtgenoot spotte met zulke dingen. Hij was vol
strekt niet beleedigd over het voornaam-doen van z'n
vrouw. Hij glimlachte en schokschouderde er om. Een
enkele maai wad Dirk wat nijdig.
„Mensch", kon hij dan uitroepen „schei tocJh
uit met je nonsens. Geeft de lommerd een cent
voor die dingen?.... "Toen ik je vader met die hon-
derd pop hielp en hij zoo in de rats zat, kon
die fijne familie van z'n vrouw hem toen uit den
nood helpen?... Welnu dan. Wees wijzer Aaltje. Ik
heb geen boodschap voor zülka gekheid. Dat weet-Je
wel!" i
En rij berustte.
Maar op zekeren dag had op gansch ongewoon
uur een kameraad van Dirk aangescheld.
Vroeg, of juffrouw van Dorp daar woonde?
De kameraad van echtgenoot had z'n sigaar staan
stuk-bijten. Wist niet wat te zeggen.
„Is er wat met Dirk?" riep ae vrouw üit, zonder
smart by de gedachte dat een ongeluk kon zijn gebeurd.
„Is-ie dood?. Zeg 't mij nu maar dadeüjk..."
Nean, dood was Dirk niet. Maar laelyk heel
leelijk gewond. Door een drijfriem in de fabriek ge
grepen. Als door een wpnder nog juist bijtijds ver-
ost. Ze moest dadelijk in het gasthuis komen.
De zuster, die het eerste verband had gelegd, kwam
bij haar. Zei byna niets, als de juffrouw er bepaald
o>p stond om Dirk te zien. maar zuster gaf den
raad. om liever tot morgen te wachten.
Juffrouw Aaltje wilde gsan.
Zuster hield naar intussehea tamelijk verbaasd
even terug. "Begreep niets van de koude onver
schilligheid der vrouw. Weid «r zelfs wat kriegel door.
Zei met harde stem:
„Ja, eventjes wachten. Ut aal naar dokter gaan.
't Zou kunnen wezen., begrijp; wel... dat., je man
Hij is er héél naar aan toe.' Aaltje wacht. Wel een
half uur.
Toen kwam pleegzusta terug. Neen. oogenblikke-
lijk gevaar scheen er niet te zijn. Maar het adres
werd toch nog eens genoteerd.
„Ik zou maar half-aangekleéd gaan slapen" zei de.
zuster, begrijpend, dat ze hier ronduit spreken kon,
„want t is niet onmogelijk, 'dat 't plotseling noodig
zou zijn je te waarschuwen."
Aaltje knikte. Ging naar huis. Er kwam dien nacht
geen boodschap.
En een week of zes zeven later -werd Dirk thuis
gebracht. Hij was een gebrekkig man. Vermagerd.
verouderd. met zwakke stem. Hij kon zich niet
zelfstandig bewegen. Zij moest hem met alles bij
staan.
Het kind kwam nu en dan even angstig, naar Va
der kijken. Ze zag hem met schuwe oogjes aan en
trok een viezig gezicht. Eens had Dirk gewild, dat
kleine Mies hem een zoentje zou geven. Maar toen
de moeder 't meisje optilde en bij het grauwe beenige
gelaat van den zieke bracht spartelde Mies tegen met
alle macht. Ze was „eng" van den man met al de
windsels om 't hoofd. En Dirk knikte dat 't goed
was. Aaltje moest het kind maar niet verder dwingen.
Een week of wat later was hij dood.
In z'n goede dagen had hij een klein polisje geno
men voor Aaltje en Mies. En de premie was betaald.
De patroon had hem gedurende zyn ziekt» rijn voilé
loon uitbetaald. Van de ongevallen-verzekering kon hij
een aardig bedrag geregeld uitgekeerd krijgen.
De weduwe haa al lang haar plannen gemaakt. Zij
zette een zaakje op. Er werd van allerlei verkocht.
Thee en cigsretten en bonbons en odeur en verschil
lende andere dingen.
Mies begon een „opgeschoten meisje" te worden.
En moe bracht al wat er aan vooae, vunzige koketterie
in haar geleefd had op de dochter over.
Mies *tas vroeg rijp. Deerntje met magere, bleeke
wangen en soms koortsig-glinsterende oogen. Zij had
een „pikant neusje", zeiden sommigen H.B.S ers, van
de twee hoogste klassen, die stam klanten waren van
het bekende cigaretten- eü odeurwinkeltje. Mies droeg
meestal een blauwsatijnen strik in het haar. En als
er 'een jongmensch wat langer bleef onderhandelen,
dan strikt noodig was. kon ze verontwaardigd Madonna
gezichtjes trekken. Deed rij heel preutsch. zeer ze-
digjes. Maar dan kon ze plotseling de oogen opslaan
naar den 'jongeling en glimlachen op een manier, die
heelemaal niet kinderlijk was.. ^Vant zij begreep veel
dingen, die nog geheimenis voor haar hadden moeten
zijn. En de moeder liet haar stiliekens begaan. Dat
wil zeggen, zij zorgde er voor, dat niets kon
gebeuren, gevaarlijk voor Mies d'r toekomst. Maar
de damesachtige, geaffecteerde maniertjes, van Mies;
haar blanke handjes, de „gracieuse" manier, waarop
rij een pakketje wist te maken, en zoo haar ma
niertics van praten, van loopen, 't was Moe een
zaligheid. Aaltje had een ingekankerde hekel aan „bur-
rienschen". En rij had weten te bewerken, dat
familieleden van Dirk, haar man-zaliger, langza
merhand niet meer In huis kwamen.
Een uitzondering was er.
Frans een bloedeigen neef van Mies. De toon
van Dirk z'n eenigen broer. Hij was een jaar of drie
ouder dan nichtje, die nu bij de zestien was gewor
den. Een kalf van een jongen.
Frans was ongevoelig voor ai de blijken van onwel
kom-zijn, die tante Aaltje en nicht Mies hem idkwn»
gaven.
Hii kwam eiken Zondagavond op bezoek. En dan
bracht hij een of ander cadeautje m«è. Oom Evert.
de vader van Frans, was toeziende voogd over Mies.
En bovendien had hij schoonzuster in net begin ge
holpen aan bedragjes, die nog niet waren aangezuiverd.
Zy durfden daarom Frans niet „beleedigen", Maar
Mies. liet geen gelegenheid voorbijgaan om hem te be
duiden dat ze van rijn vrijage niet gediend was. De
plannen van moeder en van nichtje gingen heel an
deren kant uit.
Er was een jongmensch, dat voor candidaat-motaris
studeerde. Zijn pa was ambtenaar aan een gemeente
lijke instelling Zij woonden in een stil. deftig buurtje
in een gesloten huis. Henri had Mies al tweemaal
geïnviteerd, om mee naar de bioscoop te gaan. En
moe had, na heel wat nadenken en bezwaren over
weging toegestemd. Och. 't waren eigenlijk nog
maar zinderen, he?.,,. En Mies je "moest klokslag half
elf. op z'n allerlaatst thuis zyn. En moe, had,
vóórdat ae bioscoop-tocht plaats had ernstige gèsprek-
zen met Mies. Maar ongerust maakte rij zich niet.
Want ze wist wel de weduwe Aaltje, —f dat Mies
liever alleen zijn geweest, maar rij bad reeds laag
ontdekt, dat de dingen, die men het meest wemscht,
niet altijd die rijn, waarop wij het best doen sterk
aan te dringen. Het zou Celia's vriendelijke genegenheid
zeker hebben teleurgesteld, indien haar süefmoeedr haar
lippen had samengetrokken en gezegd had, dat zij
liever alleen wilde gaan. Een genegenheid te onder
drukken jn een huls, dat al zoo weinig te missen
had. was het laatste, wat Alison Crewe zoiu doen.
Zij luisterde dus en antwoordde zoo goed het maar
mogelijk was, op het vroolijk, meisjesachtig gebabbel
van Celia. maar haar gedachten dwaalden dikwijls
af naar de ijzergieterij, waar zij veronderstelde, dat
haar man was heengegaan.
Het was een vreemde Zondag, een dag zonder plan
of doel. Voor het eerst had ze beslist en oprecht heim
wee. De afgescheiden kerk stond midden in de Hjgh-
street. op een steenworp van de Anglikaansche kerk,
voor wie ze een doorn in het oog was. Het iVas
een stevig, vrij sierlijk gebouw, van rooden baksteen,
van voren met witten steen versierd en nog zoo nieuw,
dat de dampkring nog geen tyd genoeg had gehad,
om haar de donkere kleur te verleemen. die alles in
Birtley .kenmerkte. Er was een open grasveld om
heen en de vierkante toren maakte een wel wat lom
pen indruk. De klok. die er hing, liet zich duidelijk
hooren boven het vroolijker varüion van den klokke,
toren van de Anglikaansche kerk uit. De menschen
stroomden naar binnen, want dominee Ambrose was
een populair prediker. Het was echter hoofdzakelijk een
gemeente van arbeiders maar Alison herkende ook
vele neringdoenden in de zijgangen en bij de deuren.
Zij 'vroeg om een plaats en ofschoon rij persoonlijk
voor de meesten een onbekende was, werd juffrouw
Crewe dadelijk herkend. Een kleine siddering ging door
de menschen. Het beloofde wat goeds, dat de vrouw
van den directeur der ijzergieterij den eersten Zondag
van haar nieuwe leven daar verscheen. Verscheiden
stakers waren er dien morgen en toen Ambrose in
rijn openingsgebed bad. dat de weg mocht worden
vrijgemaakt, zoodat de strijd tot een spoedig einde
kon worden gebracht, werden vele hoofden opgehe
ven en veler oogen wendden zich in de richting van
mevrouw Crewe Maar haar hoofd was eerbiedig ge
bogen en geheel haar hart herhaald» hartstochtelijk
de woorden van den prediker en rij was er onbewust
van, dat rij zoo werd gadegeslagen. De oenvouidge
dienst herinnerde haar aan huis. Drie Zondagen had
rij doorgebracht in steden op het vasteland, zonder
den dienst bij te wonen en haar hart hongerde. Toen
rij opstonden om het gezang te zingen: „Nearer, my
God. to Thee," verduisterde een plotselinge tranen,
vloed net blad voor haar, en dit verbaasde tiaar zoo,
dat zij niet wist. waarheen zij kijken moest. Celia
zag deze tranen en begreep .ze gedeeltelijk. Zij gaf
Alison'» vingers op den rand voor het boek een deel
nemend druk je en het ontroerend oogenblik ging voorbij.
Ambrose preekte over de crisis m de stad. Hij was
een onbevreesd man en hij was van meening, dat
de kansel de plaats was, waar alle vraagstukken van
het leven behandeld konden worden, en dat ze op
deze wijze tot den Hoogste konden worden opgeheven.
Zyn ideaal van den godsdienst was. dat deze een
deel. zooal niet de kern. van het alledaagsche leven
moest zyn.
Celia verveelde zich oprecht en na de paar eerste
zinnen luisterde zij niet moer. Wat heeft een jong,
opgeruimd meisje, wie de liefde toewenkt, te maken
met de vraagstukken van het materieele leven of den
arbeid? Zij was nog een kind in levenservaring en had
geen besef van de belangrijkheid der onderwerpen;
waarover de prediker sprak. Zy gebruikte bet half
uur, dat de preek duurde, om in haar gedachten haar
ontvangkamer in te richten en na le gaan of groen
of rosé het best zou zijn. Alison luisterde met geheel
haar hart en haar oogen en wenschte vurig, dat haar
echtgenoot naast haar zat inplaats van Celia. Een
boeiender en logischer preek had rij zelden gehoord.
Ambrose zag haar, toen hy ongeveer in het midden
van rijn preek was en even kleurde zich rijn ge
laat en zyn oogen glansden. Maar hij liet niets weg
van hetgeen bij wilde zeggen, en toen hij eindigde;
kon Alison er zich een volkomen voorstelling van
vormen, hoe een industrieele gemeenschap behoorde
te rijn.' Ambrose hield de balans eerlijk, zoodat rij
noch naar rechts, noch naar links afweek; in alle
eerlijkheid beproefde hij de mannen, die naar bean
luisterden, een gevoel van groote verantwoordelijkheid
bij te brengen en eindigde met een beroep op hën
om redelijk en matig te zyn in hun eischen, terwille
van hen, die van hen afhingen. Tegelijkertijd berispte
hy het wanneer onrechtvaardigheid en hardheid van oen
kant der werkgevers betoond zou worden en beproefde
hy aan te toonen. hoe een krachtig ontwikkeld plichts
gevoel vraagstukken zou. weten op te lossen die schijn
baar onoplosbaar waren.
Alison Keek naar Celia, toen hy eindigde en zij
voelde zich wel eenigjzins verlicht, ofschoon ook ver
baasd. toen zij zag, dat de uitdrukking op het gelaat
van het meisje van een volkomen kalmte getuigde
„Ik ga een oogenblikie naar Tibbie," zei rij fluis^
terend, toen rij opstanden om de kapel te verlaten.
„Ga je mee?"
Celia bloosde, nu zij een kans had onverwacht haar
verloofd» te ontmoeten en stemde met vreugde toe.
HOOFDSTUK XIX.
Het goede zaad.
Zelfs een staking van vier en twintig uur brengt