Mei door menschenhan-
den gebouwd.
Zaterdaq 7 Juli 1917.
60ste Jaargang No. 6032.
TWEEDE BLAD.
Ingezo.iden Stukken.
Brieven uit ingeland.
FE UiLLETON.
Schetsen uit de Rechtzaal.
bcnager Courant,
DUBBELE LIJN—NOORD-HOLLAND.
De nieuwe dienstregeling 1 Juli 1917 der Spoor
wegen heeft weder eens getoond, hoe onhoudbaar
het enkel spoor is op de lijn door Noord-N.-Holland,
al is dat nu reeds tientallen van jaren in dier
voege behouden.
Zondags, 7,00 tegen den middag, stoomt te Den
Helder de eerste trein binnen, juist als vóór pl.m.
RO jaar te Haarlem de eerste locomotief in Neder
land. Wel meldt de „officieele Reisgids der Neder-
landsche Spoorwegen, Dienst 1 Juli 1917", dat dit
reeds om 10.30 't geval moet zijn, maar men weet
het, „de spoorwegmaatschappijen nemen geen ver
antwoordelijkheid op zich voor de gevolgen van
eventueels onjuistheden".
Df/1 vorigen winter mocht door groote welwil
lendheid en ijver van den Inspecteur van Vervoer
te Alkmaar de genoemde ochtendtrein naar het
Noorden Zondags wezenlijk vrij geregeld loopen,
den eersten dag der nieuwe regeling werd het uur
van aankomst te Den Helder alweer tusschen 11
en 12 uur.
En nu is het niet om over een ongerief van een
te laten trein in het publiek te schrijven (zooals
soms ook gebeurt) dat thans uw kostbare plaats
ruimte wordt gevraagd, maar om eens met na
druk te wijzen op het groote euvel, dat daar achter
staat, 't Is niet voor 't eerst, dat dit ter sprake
komt, maar Schagen en Den Helder moesten toch
eigenlijk niet rusten, aleer zij daarin het rijk ver
betering hadden afgebedeld!
Wat toch is het geval? Het is een staats-lijn
Mer in N.-Holland, schoon geëxploiteerd door de
H.i: - M., en een „heel ouderwetsche beweging",
naar iemand met de roode pet het wel wat oneer
biedig zei.
Zoo vindt men nog steeds de oude stations, ter
wijl overal elders men tot vernieuwing komt. Maar
het enkel spoor is het ergste: zoolang dèt blijft,
wordt het nooit goed met ons verkeer. Is een trein
uit het Zuiden een kwartier te laat, men kan niet
passeeren op het aangewezen station, en het wordt
direct een half uur of drie kwartier, enz.
Maar waarom nu daarop gewezen? Opdat mis
schien, al is het wel reeds laat na de verloopen
drie jaar, het rijk door prikkeling van belangheb
benden in N.-Holland toch ook het eigenbelang ter
hand mocht nemen, met name in dat der eenige
oorlogshaven Den Helder!
Is het eigenlijk geen schande, dat daar duizenden
mannen deze drie jaar stilliggen; tot nietsdoen of
althans tamelijke verveling gedoemd, n' en déplaise
de pogingen om ze zoo goed mogelijk bezig te hou
den; terwijl er nu zoo'n vreedzaam werk (tevens
voor 't ministerie van oorlog volkomen te verant
woorden) steeds nog maar achterwege nlijft?
't Vorig jaar heeft men tenminste nog een „ver
zetje" gehad, (als 't niet te oneerbiedig klinkt) in
nuttigen arbeid voor den Anna Paulowna-polder bii
de overstrooniing. Zou men-nu niet (het kan toch
nog wel een vierde of vijfde oorlogswinter worden)
ten dez«- de kostbare arbeidskrachten, in Den Hel
der opgehoopt, rendabel kunnen maken voor een
goed monument van dezen oorlogstijd? Of, vreest
men misschien het verkeer van Den Helder naar
bet Zuiden te verbeteren, omdat men mogelijk een
viiand Let te gemakkelijk zou maken, gelijk in de
bekende geschiedenis de lafhartige reiziger door
een onveilige streek een pistool weigerde, zeggen
de: „Men nam licht immers 't ding mij af, En
=ehoot m' er zelf mee dood"
Nu weet ik wel, dat de militairen niet maar zóó
dealtoe aan 't werk kunnen gesteld! Dat heeft zelfs
luj Ven erooten watersnood nog heel wat pennen en
tongen enriiksdaalders in beweging gebracht!
Maar hier is toch ook een noodstand, een zeer
noodige zaak;- en al kunnen leeken nooit goed
oordeelen 'over „militaire noodzakelijkheid", het
kon wel eens Mijken, wanneer gemèenten en pro
vincie (zij heeft toch ook feen budget pas weer
van een 18' ft 19 millioen!) mee hare stemmen ver
hieven, en de helpende hand boden, dat het rijk
en de militaire noodzakelijkheid ook bereid ble.
ken! Wat geven nu een paar extra-treinen op Za
terdag om de heeren militairen hun Zondags-verlof
mogelijk te maken, wanneer inderdaad plotseling,
snei, en voortdurend verkeer noodig is? Het is
bekend, dat de Duitache troepen een 33 KJd. spoor-
weg achter het front' wel in enkele dagen leggen:
zouden de onze het in jaren niet kunnen?
O, ik weet wel, zulk een lijn is niet geacheveerd,
en hier is meer noodig, dan de rails op de dwars
liggers; -er zijn bruggen enz. Maar: de spoorbrug
bij Alkmaar is ook enkel spoor; en die bij Koe-
gras kon ook zoo blijven; en de andere kleine brug
gen zijn alle reeds tientallen jaren geleden op dub
bel spoor, gebouwd! En de spoordijk door iden
Anna Paulownapolder moge hoog en kostbaar zijn:
bet is pas gebleken dat die zijn prijs wel waard is,
en heusch nog wel wat versterking velen kan bo
vendien; terwij ltoch grootendeels over het tra-
jefct van enkel spoor de grond op volle breedte
steeds op Verdubbeling wacht!
Maar ik ben geen ingenieur! Slechts, volsla
gen leek op dit *gebied, belanghebbende door her
haald gebruik van deze lijn. Mocht dan mijn zwak
ke stem (ik hoop niet te vrijpostig) weerklank vin
den in onze vruchtbare NoordN.-Hollandsche
landouwen, al verwacht men natuurlijk eerder ver
klinking als die „eens roependen in de woestijn"l
'N SCHAGER.
Baarn, 30 Juni 1917.
De hoofdredacteur van de Observer is voor en
kele weken afwezig, om een tocht te maken langs
het Britsche en Fransche front. D ezeer aanzienlijke
plaatsruimte, die elke week werd ingenomen door
zijn min of meer beroemd geworden overzichten van
den oorlogstoestand men zou ze kunnen verge
lijken met de „schitterende" overzichten in het
Nieuws van den Dag wordt thans gevuld door
den bekenden schrijver van romans en tooneelstuk-
ken John Galsworthy. In zijn eerste artikel, versche
nen in de Observer van 17 Juni, schrijft Galsworthy
over den verwaarloosden grond van Engeland, over
de bedreiging van de toekomst en nog enkele andere
min of meer belangwekkende dingen.
De mogelijkheid bestaat, zegt Galsworthy, dat we
de duikbooten nog weten te bedwingen, en het einde
van dezen oorlog bereiken, zonder allemaal van
honger te zijn omgekomen. Wat dan? Zullen we
dan weer kalmpjes in slaap vallen en onbezorgd
Voortleven tot een nieuwe oorlog met nieuwe en
grootere verschrikkingen,?
Het i9 ongeveer twintig jaar geleden, dat de eer
ste onderzeeër ging varen; en zeventien sjnds er
met practisch succes gevlogen werd. Twintig jaar,
en in dien korten tijd zulke groote, zulke verschrik
kelijke vorderingen! Wat staat ons te wachten.
Engeland is niet langer te beschouwen als een
eiland, behalve in een zuiver aardrijkskundige be-
teekenis. Over vijftien jaar, veronderstelt Galsworthy,
zijn wij uitstekend voorbereid op een oorlog, zooals
die „op het oogenblik" gevoerd wordt, en het land
dat ons-aanvalt, zal een gemakkelijke taak hebben,
want onze verdedigingsmiddelen zullen vijftien jaar
verouderd zijn.
De oorlog kan uithreken en eindigen op hetzelfde
oogenblik. Daar komt de oorlogsverklaring, en den
volgenden morgen ligt onze geheele handelsvloot op
den bodem van de zee; Waarom niet? Waarom zou
men over enkele jaren niet eenige duizenden duik-
hoot<m gereed hebben liggen, die, op het eerste be-
- el. ieder onzer schepen, in de haven of op zee, zou
den torpedeeren? En wie durft zeggen, dat de on-
mogelükheid bestaat, dat vliegen een dagelijksche oe
fening wordt bfi de bevolking van een ons vijandelijk
'and, en w e- op ëén nacht eenige tienduizenden ma-
ehines op ons afgestuurd kriigen, die elk gebouw van
enige beteekenis, elke graanschuur, elk schip, dat
door de onderzeeërs is gespaard of vergeten, ver
nietigen?
De toestand waarin Engeland thans verkeert, is
misdadig zwak, omdat, Engeland zijn eigen voedsel
niet verbouwt. Als er ooit een volgende oorlog uit
breekt. zal hij beginnen, waar deze mee schijnt te
zullen eindigen uithongering. En de eenige manier
om dat te voorkomen, is er voor te zorgen, dat En
geland op zich zelf kan bestaan.
Engeland is niet langer een lantlbouwstaat, het
is een fabrieksland. De nijverheid begon een groote
- lucht te nemen omstreeks het jaar 1766. Tusschen
de jaren 1732 en 1766 voerde Engeland 11.250.000
uuarters tarwe uit een quarter is ongeveer 288 L.
- ""usschen 1767 en 1801 bedroeg daarentegen de in-
per 7 500.000 quarters. En thans wordt meer dan
drie kwart van de in Engeland gebruikte tarwe van
buitenaf ingevoerd.
Tn 1688 woonde vier vijfde van de Engelsche be
volking op het. land, in 1911 twee negende. Wat heeft
dit tot p-evolg gehad Een groote weelde, „zeer slecht
- rrrfppjd", een aantal dichtbevolkte, afschuwelijke
steden, en een handelsvloot van 20 millioen ton, of
hiina zoo groot als die van alle andere landen te
zamen.
VprgPijik Engeland met Frankriik. Trotsch op het
"oedsel, dat zii verbouwen, op hun graan en hun
w".n, zi;n de Franschen de beste koks van de wereld
geworden. Het Fransche eten is het lekkerste en
UIT HET ENGELSCH VAN DAVID LYALL
DOOR J. P. WESSELINK VAN ROSSUM
Uitgave W. DE HAAN, Utrecht
Gecart J 0.95, prachtband i 1.15
39.
„Nu i» alles voorbij.. en het kan nooit meer opge
bouwd worden," zei zij eindelijk, toen de groote vlam
men haar geweldige tongen niet langer omhoog scho
ten naar het dagende uitspansel. „Het is mijn schuld,
Tibbie; van niemand anders dan van mij.
„Neen, neen, lieve;; het was niets dan een. ongeluk
van deze domme mannen, die hiet wisten. wsS zij
deden, toen zij hun brandende toortsen zwaaiden. Een
kind zou hebben kunnen zeggen, wat het gevolg moest
Hoe zou liet jouw schuld kunnen zijn?"
1-™* U m^jn schuld. Zonder mij zou de uitsluiting
lang zijn geëindigd."
Hat" fV no®n> AJisan. Kom wij moeten een onder
min portierswoning of in die van den
en. Eelja voertuig Heb. om je naar Guy
gadegeslagen die na geheel doorgebrifte^jt
?Lr^VTiel^r1(WCrk langer
|Si<Sia g8na8 neer 1,1 binDenstó
Madge," zei Tibbie gejaagd, „wil je naar de po
litie gaan en hooren of men iets van je vader gehoord
of gezien heeft. Ik Iaat mijn zuster Lever niet alleen.
Zij is zichzelf niet Het is, of deze ellende haar lier
senen heeft gekrenkt Ik zal beproeven haar naar
portiershuis te brengen en daar te bed leggen"
Madge schudde haar hooid, alsof zij niet geloofde
dat dat verwezenlijkt zou kunnen worden. Ofschoon
zij anders niet gemakkelijk het hoofd verfoor, v as
zij zichtbaar geschokt door de gel eiirten. ts&.i van den
nacht en maakte zij zich zeer yezoi gd ove. dveiligheid
van haa rvader
Voor het oogenblik scheen Alison vergoua te zij
dat haar echtgenoot verdwenen was; zij was geheel
vervuld met wat zij meende, dat haar persoonlijk aan
deel aan deze catastrophe was.
..Lieve, je moet meegaan,," zei Tibbie mei beslist
beid, „zie je niet, dat alles zoo goed als voorbij is?
Het dient nergens toe te blijven. Ga met mij mee naar
de woning van Garret en laat ik wat eten etn drinken
voor je halen Je handen gloeien van de koorts. Lie
veling, je moei meegaan."
„Mijn hersenen -branden, maar mijn hart ls als
ijs," zei Alison. terwijl zij zich Het wegleiden „O Tibbie.
de ellende der Wereld Hoe kan God, als Hij het
Vveet. en eenige macht heeft, dulden dat het zoo is?
VVTX71, Cll llldUill UIUUO» JU-V-C ow
Er kan geen God zijn. Ik heb opgehouden in. Hem
te gelooven."
Tibbie Streelde slechts haar arm en beproefde haar
schreden te versnellen om de open ruimten van het
park te bereiken.
Een voorgevoel zei haar, dat het beter was Alison
naar een veilige schuilplaats te brengen waar de vol
gende verschrikkingen van den Lacht haar niet zon
der voorafgaande waarschuwing konden bereiken. Want
alles was nog niet voorhij.
Ondqr het wandelen bleef zij steeds doorpraten over
haar schuld aan de verschrikkelijke ramp, die zoo
veel had verwoest van wat de menschen in deze we
reld op prijs stellen.
Ik laak mijzelf, niemand dan mijzelf. Tibbie, ver
volgde zij koortsachtig. „In de allereerste plaats deed
ik verkeerd door hem te trouwen, terwijl ik niet van
hem hield Daarna ontdekte hij dat van Archie. Hij
zag ons samen en het was onmwedijk hem er van
te overtuigen, dat ik mijn huwelijk met bejammerde
en hem met haatte. Ik heb mijn uiterste best gedaan
hem tot andere gedachten te brengen, maar een man
als F.dmnd vertrowt niets dan wat njn °ogen zien,
en hij verbeeldde zich, dat ik Archie Jdackerrow nog
liefhad. Het is niet waar,' is het niet Tibbie? voeg
de zij er met een snellen, onschuldig*® blik aan toe.
vertrouwende als een kind. op de wysheid van haar,
die zou antwoorden: -
Lieveling, je bent te lang op. *f. t" .3 h'3 bl£'
vei) hangen," zei Tibbie kalmeerend, ofsehewn haar
stem beefde ondanks haar poging een zoo stellig mo
gelijken toon aan te slaan.
„Maar je antwoordt mij niet. Je kent mij, is
niet, Tibbie? Zoo'n vrouw ben ik toch met. Als ik
een man trouw dan zal ik toch niet aan a"
denken Ik daclit zelfs dien dag, torn ik hemcmt-
moette. niet aan Archie. maar och, ik kon „dm
niet overtuigen. Zie je, toen werd hij norsch
ter en alles, wat slecht in hem was, scheen opgewekt
tc zijn. Hij wilde geen woord .gelooven van wat Pc
zei, en zijn wantrouwen fei mij naakte hem hard
tegenover do gehoele wereld daarbuiten en verlengde
de uitsluiting. Ik hoorde, dat ay verleden weck een,
deputatie raar hem toegezonden hebben, om hem te
verzoeken het werk weer te latenbpginMti1 op ajn
voorwaarden, maar hij weigerde. Hij was zienzuf met
Sedert dien afschuw cl ijken dag in het bosch van Ko-
challan is hij zichzelf niet meer geweest Daarom vraag
ik, hoe God. indien Hij «enige macht heeft en de
menschen liefheeft, zulke dingen kar. lat* geschieden
Het was niet eerlijk. Alles was zoo onschukkg en
zie, wat er van geworden is. Ik wilde dat ik mij
kon neerleggen,, om nooit, noe't meer te ontwaken.
Tibbie, <S haar nog stevig bij den arm vasthield;
gezondste, dat msn zich denken kan. En de Engelsch-
man? Hij stelt geen belang in het voortbrengen van
voedsel, en geen belang in de bereiding er van. Die
twee hangen ten nauwste samen.
Het gevolg is dat de Franschen voor ons koken,
en wij de bussen open doen. De Franschen bewaren
het sap van de door henzelf gekweekte vruchten. Wij
Engelschen hebben geen vruchten en bewaren geen
sap. Maar wij -vergeten ,dat versche groenten en
versch vleesch vee lgezonder en voedzamer zijn dan
groenten in bussen en bevroren vleesch. Wij zijn de
laatste jaren gewend aan brood gebakken van zui
vere tarwebloem, en beseffen niet, dat brood, gebak
ken van tarwemeel met zemelen, en gedeeltelijk
van mais, of haver, of gerst, veel beter voor ons zou
zijn. Als we na den oorlog teruggaan tot het eten
van zuiver tarwebrood, zijn we gek. Galsworthy
beweert het, en het is een troost voor ons bij onze
aardappelmeel- of maisboterham, maar ik vrees, dat
het aantal gekken op dit gebied na den oorlog tame
lijk groot zal zijn.
Wij zijn idwaas geworden op allerlei gebied, ver
volgt Galsworthy, zoo dwaas bijvoorbeeld, dat wij
trotsch zijn op onze groote industriesteden, en niet
zien, welk een ellende die over ons gebracht heb
ben. Wij hebben er een goede zestig1,-met een geza
menlijke bevolking van 15 16 millioen, onze trots
ja, maar de nachtmerrie van allen, die verbetering
wenschen op sociaal gebied en de wanhoop van de
liefhebbers van alles, wat mooi ia
Die zestig industriesteden hebben de Engêlschen
bevolking van het land afgehaald en naar de stad
gevoerd. De landbouw is daardoor zoo sterk vermin
derd, dat Engeland drie kwart van zijn tarwe moet
invoeren. Maar dit is niet alles. Het staatsleven heeft
na eenige generaties grooten invloed gehad op
lichaamsbouw en uiterlijk van de menschen. Wij le
zen steeds, dat de betere zorgen voor gezondheid on
zen gemiddelddh levensduur verlengd heeft. Wij zien
het aan de cijfers, dus we moeten het gelooven. Maar
stel nu eens, dat dezelfde gezondheidsmaatregelen ge
nomen waren bij een volk, waarvan nog, als vroe
ger, vier vijfde op het land woonde,' hoeveel beter nog
zouden dan de resultaten niet geweest zijn?
Hoeveel „mooier" zouden we niet geweest zijnl
Ja, nu komt er, tot mijn spijt, voor degenen, die
dweepen met een „Engelsch" gezicht, een bittere te
leurstelling. Galsworthy heeft een studie gemaakt
van de schoonheid van het Britsche ras en komt
tot het volgende, resultaat:
In een van de beste wijken van Londen, St James's
Park, Trafalgar Square, Westminster Bridge en Pic-
cadllly, heeft hij zestienhonderd vijftig voorbijgan
gers gadegeslagen, mannen met inbegrip van sol
daten en vrouwen. Dit was in Mei van dit Jaar.
Van deze zestien honderd en vijftig hadden niet meer
dan drie honderd tien met eenig recht, indien ze ger
vraagd waren geworden, kunnen beweren, dat ze niet
heel, heel gewoontjes of zelfs beslist leelijk waren.
Van de drie honderd en tien, die voor het zeer een-
voudigê, voor hen in onwetendheid afgenomen exa
men, slaagden, waren er maar tien werkelijk mooi,
dus een treurig klein percentage.
Een schoonheidsexamen, afgenomen aan honderd
twintig Engelsche soldaten, gaf betere resultaten.
Zestig, dus precies de helft, waren niet beslist leelijk.
Maar van twee en zeventig Australiërs slaagden er
vier en vitftig, dus drie kwart, en daarvan waren er
verscheidene „mooi" te noemen.
Dat zijn de Australiërs, en de Australiërs zijn na
tuurlijk. voor het grootste deel, geen stadsmenschen.
Nu beeft Galsworthy ook de menschen bekeken ln
het. dorpje, waar hij woont, een afgelegen plaatsje,
- erscbeidene K.M. van de dichtstbijzijnde stad. En
daar vindt hij bij de honderd twintig, die hij be
keken heeft de men schen zullen zich, vrees ik.
voortaan zenuwachtig voelen, als ze Galsworthy's
huls voorbijgaan negentig „knappe", dus ook drie
kwart.
De eischen, die Galsworthy aan zijne examinandi
stelde, waren, zooals hij zelf verklaart, uiterst laag.
En hij komt tot deze gevolgtrekking: De Engelschen
7.iin een „leelijk" volk. Waarop een vriend beweerde,
eenigszins óp de manier van een schooljongen, dien
men van het een of ander beschuldigt, „nou goed,
maar toch niet zoo leelijk als de Franschen". Waar
tegen Galsworthy weer opkomt, met de bewering, dat
de Franschen veel mooier zijn dan de Engelschen,
tengevolge van hun leven op het land vier ze
vende van de bevolking in 1916 van het verbou
wen van hun eigen voedsel, en het lekker koken en
toebereiden er van.
Als onze vrouwen en moeders dit laatste nu goed
ter harte willen nemen, zullen ze eens zien, wat een
knappe mannen en zoons ze aan ons krijgen. Of zijn
wij allemaal al mooi? En 't is zeker van het aard
appelmeel, dat miin haar zoo griis wordt.
EEN RIJTOERTJE.
Van Hoed had déir altijd echt-plezier in. Om op
zoo'n Maandagochtend op t kantoortje te komen, be
laden met bankbiljetten en ander geld. H(j had dan
het haar doorpraten; z«wr goed begreep zij, hoe noodig
het was, dat zij luent gat aan haar opgekropte gevoe
lens Maar de vreemde en onmeedoogende wijze, waar
op haar zuster de geheimen van haar hart ontsluierde
vervulde haar met een droefheid, die nooit meer geheel
zou worden uitgewischt. Ook zij zou oproerig hebben
kunnen vragen, waarom een vrouw als Alison, die
als aangewezen scheen om de gunstige, en vredige zijde
van het leven te genieten, zulke bittere ervaringen moest
doorworstelen. Zij was blij, toen zij de portierswo
ning bereikten, waar zij <k' deur open vonden en de
huisvrouw natuurlijk gaarna bereid om voor haar on
gelukkige meesteres te zorgen. Water stond te koken en
thee was spoedig gereed, die Alison niet weigerde te
drinken. Steeds nieid Tin bic een oog op de oprijlaan
gericht, vanwaar zij verwachtte, dat elk oogenblik een
boodschapper kon kamen. De ochtend begon nu te
grauwen en op een van haar onderzoekingstochten
naar de deur zag rij Madge hard dbor het parit
loopen; zij snelde haar tegemoet
„Zij hebben vader gevonden," riep rij" buiten adem,
toen rij binnen het gehoor van elkaar waren. „Recht
uit lag hij bij het meer. Ja, hij is gekwetst. De in
specteur zegt, dat hij op het hoofd -is geslagen, maar
hij is niet dood, en zij brengen hem hierheen. Ik heb
een van de jongens op een fiets naar Guy gezonden.
Hij moet bier komen,, vind je niet?"
„Ja, natuurlijk; maar heb je gezegd, dat ze je va
der naar hier, naar de portierswoning brengen f'
„Ja, het is het dichtstbij gelegen huis."
„Maar ik geloof niet, .dat Alison dat nog doorstaan
kan. Zij heeft genoeg gehad," zei Tibbie bevreesd
Maar juist nu had Madge weer een van haar bui
tengemeen gunstige ingevingen.
,Tk geloof, dat je je vergist, Tibbie. Ik geloof, dat
zij weer geheel de oude zou zijn, indien zij zag,
dat hij haar 'noodig had Wij moeten het er tenminste
op wagen, want daar komen rij al aan, en wij heb
ben geen tijd meer haar hier vandaan te laten gaan."
Tibbie snelde terug om 'Alison voor te bereiden,
op wat in aantocht was, maar toen rij de deur had
liereikt, schenen de woorden aan haar verhemelte te
kleven en zij stond met stomheid geslagen, totdat de
kleine stoet, die den heer Crewe droeg, in het gezicht
kwam.
Het was een vreeseüjk oogenblik voor hen allen,
toen Alison, die op den drempel verscheen, haar
oogen op de uitgestrekte gestalte vestigde, die over
liet grasveld gedragen werd
Onmiddellijk week de uitdrukking van verbijstering
op haar gelaat, haar trekken ontspanden zich. haar
oogen werden levendig en opmerkzaam. Tibbie zag,
hoe z(j zich oprichtte, zooals iemand doet. $iie al
zijn krachten bijeen raapt voor iets. dat zjjn uiterste
inspanning vorderen zal
Instinctmatig gingen allen terzijde staan, terwijl Ali
son weer werd, wat de natuur haar had gemaakt,
een hulp en steun voor velen Zij liet de dragers
zoon grauw zakje met guldens en riiksdaalders bij
zich en liet het zilver rinkelen. Vertelde van de ma
nier, waarop-ie den Zondag had doorgebracht Model.
hoor..#„
Maar: 't had duiten gekost Een fijn karretje geno
men toen "Mien f'n meisje, moe van 't fietsen was.
Snljaen dat die kerels je tegenwoordig doen 't Is era
moord., yijftien pop eventjes betaald om naar Sant
poort te rijden, en terug, met stallen mee, van Haar
lem af. Graag of niet.. Afijn, Kees van Hoe! had 't
betaald. Maar zoo'n dag kost je toch alles en
alles saamgerekend, een veertig, vijf en veertig
pop, hé? Geen kattedrek. Afijn. een mensch kan
maar eenmaal genieten, hé? Compagnon moest 't aan
ti ooien. Jan .Gevers had zoo'n Zondagje heel anders
gepasseerd. Zijn vrouw was ziekelijk. En de schoon
moeder die bij hem inwoonde moest op het kleintje
passen. In de muffe, benauwde huiskamer hing den
ganschen dag een weeë lucht van allerlei kinder- en
andere geurtjes. Tabaksrook kon Lientje niet verduren.
De eenige Zondags-luxe was, dat ze 's middags een
half fleschje zurig gerstebier met z'n drieën dronken.
En dat er een nietig, broodmager stukje vleesch op
tafei kwam. Verder niet Zij staken in schulden, in
zorgen. Als Kees van Hoel een paar jaar geleden
niet met hem gecontracteerd had om samen het kwij
nende, naar verloopen dreigende zaakje verder- te-drij
ven, te probeeren op te wurmen dan zou Jan
Gevers toen al naar de haaien rijn geweest Voor
\an Hoed was 't een soort van aardigheid, een
mop. Die had duiten plenty. Zat in allerlei onder
nemingen. Had rijn ouden schoolkameraad een rugge
steun t je willen geven. Hij had hem ontmoet op een
dag„ toen-ie iuist gezien had, dat' het half-lot, het
welk hij steeds waagde in de staatsloterij^ er met een
duizendje was uitgekomen. Een kleine vijfhonderd pop
zuivere winst. Toen zag Kees van Hoel daar Jan
loopen, bleek, triestig, voortsjokkend
In rijn vroolijk-royale bui liep hij hem achterop.
„Zoo, doodbidder, wat scheedt jou?.. Zijn je fond
sen gelaaid?"
Hij schaterde 't uit over zyn fijne geestigheid. Wist
wel, hoe arme Jan Gevers er bijstond. En de ander
vertelde. Als er nu maar iemand was, die deed in
z'n zaakje wou nemen.
't Had levenskracht genoeg. Er zat vitaliteit in.,
Het geld alleen mankeerde. Een compagnon met vjj'f-
honderd pop zou alles kunnen redden. En. Kees van
Hoel dacnt erover na. Stak de vijfhonderd gulden
in het zaakje. Was mede-eigenaar. Kwam twee of
driemaal per week poolshoogte nemen. Had, voor
reclame en andere dingen een sommetje gewaagd, dat
natuurlijk voor de helft op Kees z'n rekening werd
gezet. Cijferde des Zaterdags alles tot op een centje
na. Was onvermurwbaar als Jan hem wilde overha
len, een tien of vüf pop te laten „zwemmen". 'Kees
van Hoel had Al lang in de gaten, dat hij edgenlijk
een „strop" had gekocht En z'n meisje sarde hem
voortdurend met dat prachtige compagnonschap. 'Mien
was nog schraperiger, behalve dan waar t Zon-
dagsche en andere pretjes betrof dan Kees zelf.
Compagnon Van Hoel controleerde; vond er echt ge
not in om Jan Gevers in het nauw te drijven, 't Was
Ëbeuid ,dat op een mooiea "Zondag, toen arme
en pas twee wetten te bed had moeten liggen,
Jan Gevers een rijtuigje liet voorkomen, 't Was heer
lijk zomerweer. En Lien had tegen d'r moeder ge
zegd, terwijl zij door het geopende raam lag te
kijken mei weemoedige oogen, naar de groene boomen.
de blauwe lücht; lag te luisteren, naar al de zomer-
geluiden, tot het muffe kamertje doordringend:
„He, moe, notu in een open rijtuig een uurtje toe
ren.. „.Hoe zaiig zo udat zijn!'
Jan Gevers had 't gehoord. Telde nu wat hij zou
kunnen reserveeren voor zoon tochtje. Zeg anderhalf
uur toeren. Een half uurtje ergens buiten zitten. Bier
tje. twee limonadetjes. Fooi voor den koetsier. Vier
gulden waren er wiel mee gemoeid.. Hij waagde 't
er°P".,.
Stelde met veel moeite een beertje uit. Bestelde 't
rijtuig. Vertelde 't op het laatste oogenblik toen
zij zich snel moest gaan aankleeden. En Lien was blij
als 'n kind Viel hem om den hals. Toen zij met
moe en het kleintje een kwartier aan 't rydun wa
ren kneep Lien hem plotseling in de knie. Zjj was
bleek van schrik. Zag hem met- groot-ontdane oogen
aan. „Daar gaat Kees van Hoel mof z'n meisje."
't Was Jan of hij door den grond ging. Van Hoel
nam met spottend gebaar héél diep z'n hoed
voor de toerende familie at En de aanstaande van
compagnon keek naar het rijtuig met woedenden blik.
„Nou, amice I" zei compagnon den volgenden och
tend „wel gefeliciteerd, hoor! Heb je een erfenis
gehad?"
Jan Gevers trachtte te verduidelijken. Maar 't baatte
niets. De ander drong aan op onmiddellijke vereffe
ning van een paar kleine postjes, die Hij had laten
zitten", in den loop des tijds, omdat Jan er zoo
beroerd bij zat Maar toen dat niet ging barstte hij los.
„Uit toeren gaan met je heele familie 'is mooi,"
zei Kees, „mits je 't niet van andermans centen doet.
Hier zit meneer met een begrafenistronie en laat mji
erin vliegen, maar voor een open rijtuig zijn er wel
centen. Als je vrouw de buitenlucht moet hebben, ga
naar de woonkamer van de portierswoning gaan, en
stond er bij, uerwiji haar echtgenoot op de sofa,werd
neergelegd; daarna wendde zij zich tot haar zuster
en zei met heldere stem
„Zore er voor, dat Guy dadelijk gehaald wordt;
laat mij nu alleen."
ZÜ verlieten achter elkaar het vertrek en de deur
werd gesloten, terwijl zij geknield naast haar echtge
noot bleef.
HOOFDSTUK XXVIL
Geef bevel aan uw huis.
f
De bewoners van Kyli rijn trotsch op de zachtheid
van hun winter, op het gelijkmatig; klimaat, dat zij
het geheele jaar door genieten. Het moest haast an-
geloofelijk schijnen, dat men, toen mevrouw Crewe
op een Novembermorgen haar ramen aan de zon
zijde opende, nog maar vier weken van Kerstmis ver
wijderd was. Een lichte nevel hing over de kalme
zee. de zon brak' er doorheen met een zachten glans,
die de fronsende rotsen van Ayr met een bijna bo-
venaardsche schoonheid overgoot Dp lange, vlakke uil
gestrektheid van de kust ,waaarop in dll vroege uur
geen levend schepsel te zien was, gaf een indruk van
ruimte, die rust schonk aan de zieL Alison stond een
oogenblik stil en keek naar het toonepl, dat haar
vanaf haar kinderjaren bekend was en waarin zij iede-
ren dag een nieuwe schoonheid ontdekte Haar gelaat,
mooi, als het zelfs in haar eerste jeugd niet was
geweest, weerspiegelde wat van den vrede der 'boven
zinnelijke wereld, of liever den vrede harer ziel. Alisqn
was met haar zieken echtgenoot gekomen, loen rij
zonder tehuis waren, om te beproeven, wat de Schot-
sche lucht voor hem kon doen. Zij woonden in een
ruim, prettig gemeubileerd huis aan het strand, eenige
minuten ga^ns van de pastorie van- Rochailan. Er
waren er velen, die Alison Crewè beklaagden om alles,
wat rij had doorgemaakt en bovenal om de ellende van
de jaatste maanden, maar niemand, die haar in "het
gelaat zag, kon anders denken, dan 'dat alles goed
met haar was. Het sloeg juist acht uur en zij legde
de laatste hand aan haar toilet, doen rij het korte
kloppen van den postbode aan de deur hoorde. Zoo
dra hij vertrokken was, belde zij enverzocht haar
brieven "boven te brengen.
Het waren er heel wat, maar 'daaruit nam rij al
leen de tweOj die haar van belang schenen. Zij kwa
men uit Italië en waren door Stephen en Anna ge
schreven. De inhoud was bevredigend, en na terloop#
een blik op geworpen te hebben, om te zien erf er nog
wat bijzonders was, dat de aandacht verdiende, borg zij
ze op in de schrijftafel in den hoek en verliet de
kamer.
Naast de hare, in een groote lichte kamer bracht
haar man zijn dagen door. Hij was niet volkomen
hersteld van den slag, die hem in het park van