Dim |g JULI 1818.
Algeieei Niens-
biste Jaargflag, lig.
Mraitic-
J. STUURMAN, Kapper-Haarwerker
Naar Te^xel.
Parfumerieën, Luxe Toiletartikelen,
Lederwaren Foto-Artikelen.
Uit en Voor de Pers.
UitgévêrsTRAPMAN Cö.
3CHAGEN, LAAN D 5. Int Telepl». No. t%.
Aparte salon voor Datnes en Deercn.
Laagzijde B 50, Schagen.
Brieven uit Engeland.
Sren te-be'rgeu doen rijzen Maar als wij onze ham
dm Ineenslaan van wrharing over do fouten, m»
Dit blad verschijnt viermaal per weekDinsdag, Woensdag,
Donderdag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 ure wor-
den ADVER rF.N1 If«N' in het eersmitkomend nummer geplaatst.
Prijs per 3 maanden f 1.10;'per post f130. Losse nummers 5 cent
ADVERTKNTIËN van 1 tot 5 regels f0.05 iedere regel meer 12 cent
IBewijsno. inbegrepen). Groote lett. worden naar plaatsr. berekend
Heb je wijn. dan drink je wijn en heb je geen
wijn dan drink je water. Zoo is 't.
t Geval lag er toe: we moesten ons afgesproken
reisje naar Zuid-Limburg er dit jaar aangeven en
onzen reislust beperken tot een meer bescheiden
tochtje naar Texel; dat was niet zoo ver uit de
buurt.
Op den bepaalden tijd komen we aan het station
Helder aan en loopt de trein leeg, zooals dat ge
beurt op plaatsen, waar de wereld on een eind
loopt. Aan de controle kan men duidelijk zien, dat
de Helder een echte soidatenstad is; je hebt dade
lijk infanterie, artillerie en marine bij elkaar, voor
al nu in den mobilisatietijd.
Mijn vriend en reisgenoot Wim kijkt vergeefs
links en rechts, of hij onder die militairen zijr. neet
ook gewaar wordt.' die als landweerman nier in
garnizoen ligt. Er is evenwel geen denken aan
om neef Oj> te zoeken want ae Texelsche boot
correspondeert op onzen trein en vaart slechts
tweemaal per dag, dus.»
We loopeh op de gereed staande huurrijtuigen
toe.
Een koetsier, -- alsof hij het aan onze gezichten
kan zien. grijpt naar mijn handlaoffertje onder
de vraag: „naar de boot, meneer?"
„Tesselsche boot", zegt Wim.
„Komt terecht", meneert* zegt de ander, met
een tikje aan zijn hoed en wijzende op het open
staande portier: „stapt u maar in".
Wij bezetten twee van de vier plaatsen.
Een oogenblik later komt een dame met twee
knaapjes aan het nog openstaande portier. De oud
ste jongen wil liever Dij den koetsier op de bok,
en na zijne verzekering, dat hij stil zal blijven zit
ten en eene geruststellende verklaring van den
koetsier aan mevrouw, wordt het ventje door twee
krachtige armen omhoog getild, het portier geslo
ten en zit de koetsier in een ommezien met teu
gels en zweep op zijn plaats.
Het rijtuig draait ae Spoorstraat in en ratelt
rustig voort."Openstaande winkeldeuren en brood
karren schuiven ons voorbij en rakelings snorren
fiatsende slagersiongehs met hunne vleeschman
den of winkelbedienden daartusschen door.
rEen hoek om, een brug over. We komen aan de
Lands-werf.
On* rijtuig zwenkt een tweemaal, maar aan
den eenen kant houden we steeds diezelfde dub
bele rij iepen over het begrinte voetpad, en die
zelfde gracht met haar groezelig water, en diezelf
de sombere muren en eenvormige achterwanden
van machinegebouwen en loodsen en magazijnen
van de Werf.
Vreemd toch! Terwijl we elkander deelgenoot
maken van onze indrukken, onder de betuiging
dat aan dien kant het-uitzicht al heel eentonig is,
kijken we toch steeds dien kant uit: 't is het onge
wone dat hier de aandacht trèkt.
Trouwens over het geheel hebben Helder en
Nieuwediep samen iets ongemeens in vergelijking
met andere sleden.
Die houdt van groote winkels met prachtige uit
stallingen, van pleinen met bloemperken en fon
teinen. van bolwerken met plantsoen er op aan
gelegd, van heerlijke zitjes in een villapark, die
ziet zich hier alliclu teleurgesteld: misschien zal
hij het hier een „gat" noemen.
En toch verdient deze plaats dat niet.
Over den smaak valt nu eenmaal niet te twisten.
Maar die veel mooie plaatsen in ons land bezocht
heelt en oogen heeft om te zien wat merkwaardig
iis, die ga ook eens een bezoek brengan aan dezen
uithoek van Noordholland. Zijt ge nog in het ge
not van een paar gezeilde beenen, maak dan eens
eene wandeling langs de buitenhaven en den Hel-
derschen zeedijk tot aan het badhuis van Huisdui
nen, dan kunt ge wat gezien hebben, dat noch
Arnhem, noch Utrecht, noch zelfs Den Haag u
kunnen aanbieden. Kunt ge daarbij nog toegang
krijgen tot de Werf, het Wachtschip en den vuur
toren te Huisduinen, verzuim ook dat niet. Het kan
zeer goed zijn, dat ge dan uw uitstapje naar hier
„eenig mooi* vindt. „r
Intusschen we zijn aan het einde van de Werf
gekomen en tevens aan het einde van de huizenrij
ter andere zijde.
De voerman zet zijn paard even aannog een
paar rukjes, we zijn op den havendijk en zien
uit de richting van die oorlogsschepen daarginds
een tnyp mariniers opmarcheeren.
NogYven uitkijken I
Ons rijtuig feaaj den dijk af, keert en staat stil
voor den steiger, waaraan de I exelsche boot ligt
achter een stapel kisten, manden en pakken, die
eene ruime opening tegen het voordek vrijlaten.
Een bootknechtstaat al klaar bij hel geopende
portier en brengt de handkoffer van de jufnouw,
°nze reisgenoote, aanboord. Haar zoontje is reeds
van de 'ook gesprongen en vertelt aan Ma en broer
tje, dat hij „fijn'' gereden heeft.
II tri»ft nrarhtii? weef op zee, hceren2e,t ue
koetsier terwyl we bezig zijn uit onze portemon-
naies de vracht in hoofdsom en opcenten bijeen te
Zoeken
Nu blijft liet waar. dat goed wcer op reis - en
vooral op eene zeereis, - een grootgenot is, en
dat de verzekering van prachtig, weerzee, een
ontvankelijk gemoed in zoodanige sibo
brengen, dat een gewoon mensch deopcent
venbedoeld ietwat hoog stelt. En detoerist, die
toed wee. „halve goede reis" noemde.hadzeker
geen ongelijk: in vele gevallen kon hij het op meer
dan de helft gerekend hebben. n
We zetten ons op het achterdek van'de '2
raad, de keurig ingerichte Texelsche boot, di
zal overdragen. f tnr.
„Dat is hier een ander uitzicht dan vjnaf_d* -
rassen voor de pensions in Utrecht ofGelderl
merkt Wim op. om eens iets te zeggen.
Naast onze hoot liggen een paar visscnersscn-
ten te wiegelen op de deining van hetstroomena
water en knarsen zachtjes tegen de palen van ucn
verlengden steiger.
Ginds ligt een botter te lossen en worden "ran
den met viscfl op een handkar gesmakt en kalmp
jes, met de hanuen in de wijde broekzakken, staan
*en paar Urkers op den uitersten rand van den
steiger het werk aan te kijken.
Verderop loopen een paar oudjes de breede trap
pen op naar het havenhoofd, waarachter steenzet
ters bezig ziin een gaatje in de steenglooiing te
stoppen met keien, die een voor een door drie man
aan een takel worden opgeheschen. En zulke steen
tjes worden door den golfslag uit hun plaats ge
licht en weggerold; nu hier. dan-op eene andere
plaats aan de zeekust, 't Is of de golven den spot
drijven met het reusachtigste menschenwerk 1
Daar komt een marinesloep de haven instoomen
en jaagt het water in een loopende' golflijn tegen
den wal van het fort aan den overkant, hier vlak bij.
Dat fort heet „de Harsens". Het is opeen eiland
je aan het uiteinde van den buitenhavendam ge
bouwd en als met een spinneweb van draadver
sperringen overdekt. Afblijven dusl
Een luid gekrijsch trekt opeens de aandacht.
Daarginds voor het ze:~~» kr ngelt een toep zee
meeuwen om het havenhootd. Let zijn de snuffe
laars op de kust, die even vrijmoedig overal rond
kijken als de straatjongens in een drukke stadswijk
Onwillekeurig ziet ge dat spelletje aan. Ze dui
kelen over elkaar door de lucht, tot ze de lange
vleugels omhoog steken en sich op de golven neer
zetten. Zoo wiegelen ze een poosje op het water,
zien vlug rond of er een vischje of wat anders van
hun gading is te pakken, stijgen weer op in sier
lijke wendingen en zwieren als dartele kinderen
om de vervaarlijke vuurmonden van het fort. Ge
lukkige dieren 1 En gelukkige menschen, die de
rreeselijke uitwerking van den dreunenden adem
van die vuurmonden niet bij ervaring kennen!
Daar belt de scheepsklok.
Sissend ontwijkt de stoom onder den steiger, de
machine onder ons rommelt, er komt beweging in
de boot. De touwen worden los gemaakt "en bin
nenboord gehaald en het vaartuig loopt achtor-
waarts de naven uit.
Buiten het hoofd zwaait de boot en gaat dan met
volle kracht het sop in.
Langzaam aan verwijdert aich het Nieuwediep
en geraken we gewoon aan het gestamp van de
machine en het schudden van stangen om ons heen.
't Is heerlijk frisch hier.
Nu de boot wat verder uit den wal is gekomen,
krijgt ze nu en dan lust om ietwat op en neer te
gaan. wat de kleine jongen, die straks met ons
meereed, heerlijk vindt, maar z'n mama, naar het
schijnt, minder bevalt, omdat ze gauw last heeft
van zeeziekte.
Er volgt natuurlijk een gesprek over zeereizen
en zeeziekte.
„Kijk. daar is hij weerl" hoort men zeggen.
„Waar dan? Ik zie niets."
„Daar ginds, in de richting van die schuit."
„Weerweg is ieZag je em nu
„Ja, kijk 1"
Aller oogen volgen de aangegeven richting, waar
met tusschenpoozen de rug van een bruinviscli als
een zwarte Striem boven liet watervlak uitkomt.
„Dat 's een jager, die een harifkje verschalkt,"
zegt er een.
„Hoor je wel? Hij slokt je op, als je over boord
valt," zegt een dame. terwijl ze haar krullebollig
zoontje aankijkt, dat bijzonder veel belangstelling
toont in het schuim, dat de boot in haar vaart op
jaagt en daarbij z'n moeder voortdurend in onge
rustheid brengt met dat kijken over de leuning.
Oostwaarts in de verte rijzen zwarte gedaanten
boven het water uit, als eene rij eilandjes; dat zijn
de hooggelegen dorpen en buurten van het eiland
Wieringen.
Terecht merkt een meisje op. dat daar dan de
huizen op het water mpeten staan, want zoo
lijkt het toch.
We kijken den anderen kant uit.
Daar, heel in de verte, achter die witgekuifde
golven op de gronden van de Haaks, daar ligt de
Noordzee- wel het matrozenkerkhof genaamd.
Zou er nog niet een meer weerzinwekkend woord
voor onze Noordzee worden uitgevonden, nu net
menschelijk vernuft duikbooten en mijnenveldati
heeft in het leven geroepen tot vernietiging van
kostbare .schepen en nog kostbaarder scheepsladin
gen, tot verdelging misschien van maker en
maaksel beiden?
Gruwelijke tegenstelling op hetzelfde terrein waar
het zeemanshart op het punt van levensbehoud
geen onderscheid maakte tusschen landgenoot en
vreemde, en waar, nog in onze dagen, menscnen-
redders hun leven wagen voor den natuurgenoot,
bei'den zoo volkomen in overeenstemming met het
gebod van den grooten Meester: „gelijk gn wilt
dat de menschen u zullen doen, doet gij hun ook
„Dat^zwarte ding daar, is dat een mijn, Pa?"
vraagt een jongetje.
.Gélukkig niet, vent! 't Is een ton."
De knaap schijnt met dat antwoord niet voldaan
te zijn en vraagt verder, zooals een kind dat kan
doen, terwijl Pa uitleg geelt, zoo goed hij dat ver
mag. Wat hij aan kennis te kort schiet wordt aan-
eevTild door een Tesselaar die er meer van weet
dan Pa en Wim en ik samen, zoodat ook wij een
lesje nemen op het terreiniets, dat men op reis
zoo bij uitstek kan genieten.
We zijn intusschen naderby de Texelsche kust
gekomen: „onder den wal", zooals de Tesselaar zegt.
Van de boot af gezien, doet het eiland zich voor-
als een heuvelachtig terrein, omgeven door zand
banken. Op dat hooge terrein vooraan verrnzep
enkele gebouwen; het geheel is ingericht voor vlieg-
kaVePr'derop komt de zeedijk van den Prins Hendrik
polder, waarboven boomgroepjes met boomhoevcn
Nog" meer vooruit komt een lange huizenrij roet
•en paar kerktorens er indat is onze havenplaats
Oudeschild.
Maar het duurt nog eene heele poos eer we er
njn. Het is opvallend, datde afstanden op zee grooter
zyn dan men op het oog af meent.
„Nog ever. geduld, jongen l"- hoort men.
Langzamerhand komen de passagiers van bene
den aan dek en worden koffers en andere bagage
van achter banken en kisten te voorschijn gehaald.
„Vergeet nu niets, he'.Wie heeft mijn" paraplu?"
Och, meneer I mag ik u even lastig vallen Danku".
Onze boot laat een bochtig spoor van schuim
achter en koert naar links, recht op de haven aan.
Het houten havenhoofd komt snel naderbij, met
schuiten en menschen en enkele rijtuigen.
Aanstonds een belletje, in de machinekamer, de
boot stopt en glijdt langs int remtningswerl een
poosje voort: Roepen en wuiven van aen steiger
naar de boot en omgekeerd, Dan een dof „achter
uit" beneden ons, geknerp van een toegeworpen
tros, een lichten schok van de boot... we zijn er!
Welkons op Texel! S.
Baam, 13 juli 1918.
Partijpolitiek Is de vloek van ons land geweest."
zei Lord Denbigh enkele weken «leden in een later-
view teen oen wrslaggever van de Obwrw, JZehfleft
oni land bijna op dac rand van dan afgro^ gk.«tea!".
En hij gaat dan de bevrijsan aanvoarwi voos rifo fcö-
wartog
Zotals w(j wondt in Engeland jvainig suikér
voortgebracht, et. desniettegenstaande js de prijs er vara
heel laag. Vóór den oorlog"?1/» «ent een Engelsch po&ri,
wat de Engelsche huisvrouw in staat stelde heet goed
koop groote hoeveelheden jam te maken,
Acht jaren voor deze noodlottige oorlog begon werd
de aandacht van Lord Denbigh getrokken door het feit,
dat Engeland voor tweederde van zijn suikervoorzie
ning afhankelijk was van Duitschland en Oostenrijk,
twee landen, die naar alle waarschijnlijkheid tot Enge.
iand's vijanden zouden behodreo, indien ooit een oor
log uitbrak. Lord Denbigh stelde daarop een onder
zoek in, en kwam tot de overtuiging, dat de suikerin
dustrie met zeer goede resultaten m Engeland inge
voerd sou kunnen worden, indien ze loonead werd
gemaakt voor den fabrikant en voor den verbouwer
der bieten.
Maar in ebt loonend maken zwt juist de groote moei
lijkheid. 't Was dezelfde kwestie, ais met duizend an
dere artikelen, die uit Duitschland werden aangevoerd.
Ze waren goed/ en ze waren goedkoop, zóó goedkoop,
dat de Engelschm^n er in zyn eigen land niet tegen
concurroeren kon.
Er bestond 6én middel, protectie. Belast de waren uit
het buitemlnad. Jlclast ze zóó zwaar, dat de Engebche
producten met een flinke winst "O&ccht kunnen worden,
en dan nog de buitenlandsche ii pry* niet overtreffen.
Maa rhet middel was. gelutaig, niet gewild. Lord
Denbigh wees er op, aat groote stukken bouwland
in grasland werden herschapen, dat men er veel meer
profijt van zou kunnen trekken wa.nneer de suikerfa
brikanten in staat werden gesteld zoon prijs voor hun
suiker te maken, dat zij de Landbouwers een flinke
som konden betalen voor de beetwortels Hij toonde
aan, dat de hoeveelheid voedsel, in Engeland zelf voort
gebracht, daardoor aanmerkelijk grooter zou worden,
dat een nieuwe nijverheid zou ontstaan. Het was ver-
goefsch
Gelukkig, zeg ik nogmaals, was het *ergeefsch. Pro»
tectie op eén enkel gebied zou geleid hebben tot pro
tectie op velerlei gebied. De suiker zou drie, vier maal
zoo duur geworden zijn. Enkelen zouden geprofiteerd
hebben, en het volk zou de millioenen bijeengebracht
hebben, om die enkelen te verrijken. Man zag dit heel
goed in in Engeland, en weigerde de door Lord Den
high verlangde protectie. Thans wijst dc Lord op zijn
diep doorzicht, en hoe verstandig men gedaanzou
hebben, Indien nuan rijn raad had opgevolgd. Het is
waar, dat men nu meer suiker zou hebben, maar
welk een prijjs zou het F.ngelsche volk voor dat voor
deel tot nu toe reeds hebben betaald.
Een ander punt door Lord Denbigh aangeroerd,
schijnt meer steek te houden. Als lid van het Hooger-
huii had hij indertijd met kracht geprotesteerd tegen
voorstellen, gedaan door de Regeering. om do cavale
rie en artillerie uit te breiden, zender over te gaan
tot de aanstelling van een voldoend aantal beroepsoffi
cieren en zond,®1" zorgen voor een voldoende uit
rusting
Lord Denbigh vertelt, dat hij en twee andere Lords
dc eönigen waren in het Hoogerhuis, die met verstand
van zaken konden spreken. De batterijen, die onder zijn
commando stonden, waren toen ter tjjd juist bewapend
met Erhardt kanonnen, die men tijdens den Zuid-Afrit
kaamschen oorlog in allerijl had aangekocht. Lord Hal-
dano kondigde thans aan, dat het m de bedoeling der
regeering lag, de nieuwe artillerie te wapenen met een
soort van snelvuurkanonnen, gemaakt naar het model
van de 15-ponder achterladers, gebruikt in den oorlog
met Wie Boeren
Lord Denbigh protesteerde, terecht opmerkende, dat.
als de artillerie ooit een vijand tegenover zich kreeg,
dit hoogstwaarschijnlijk de Duitschers zouden zijn, voor
zien van de allerbeste en modernste slrijdmiadeldn.
Men antwoordde hem, dat de nieuwe artillerie gewa
pend zou worden met de 15-ponders en niets7 anders.
Ivord Denbigh ging persoonlijk naar do autoriteiten, die
verantwoordelijk waren voor de vervaardiging van dit
onmogelijke kanon, en vroeg ze, er in 's hemelsnaam
zijn compagnei niet mee op te knappen1. Hij kreeg zijh
zin.
Maar de nieuwe artillerie werd van <fo Ui-ponders
voorzien, tot men ze na twee jaar allemaal opdoekte,
aangezien men merkte, dat ze absoluut ongeschikt wa
ren. Daarop werd ook de nieuwe artillerie vanfle
Erfiardtkanonnen voorzien, totdat de oorlog mum K.
Het alloreerset wat gedaan werd na het
oorlog, was alle 15-ponders en Erhardtononnan aL
schaffen en vervangen door modeme vuurmonden. Zoo
dat Lord Denbigh in dit opzicht althans In het gelyk
TlJt Ifïifc-hjk verwonderlijk telkens weer de din-
ttm te deuwrPwaarin Engeland bij 'het begin van den
gen te ïozen, waa u aj fa, fouten, voor en ook
tijdenS den wrlog 'begaan, fouten die millioenen pon-
L voel erger Is duizenden menschetnlevens
mort den Engelschman, die ze l«st.
ton we tevens met bewondering erkennen, dat ze
een voor een zijn hersteld. Hoeveel maal in door
menschen, die het weten konden, -niet beweerd dat
Engeland op den rand van den afgrond was ge
bracht docr dezen of genen verkeerden maatregel.
Er zul wel wat overdrijving in gescholen lmbbeu,
doch ongetwijfeld ook veel waars, en met eon veer
kracht, die eerbied afdwingt, heeft Eugeland zich
steeds hersteld, de fouten erkend en ze verbeterd.
Als eigen kraohten te kort schoten, om in kor
ten tijd een gewensoht doel te bereiken, dan werd
uitgezien naar do beste hulp, dio men van elders
krijgen kon. Voor den oorlog bleek al heel >poedïg
een groote massa' timmerhout noodig te wezen.
Booraen kappen en tot planken ragen is niet ieders
Verk. Maar een Canadees wordt, om zoo te zoggen,
met een bijl in zyn handeu geboren, en aan Ca
nada werd hulp gevraagd, om op de meest voor-
deelige wijze de Engelsehe bos3chen klein te kiijgen.
Canada's hart ging open bij dit verzoek, Heele
bataljons houfbakÉmwerdei® gezonden, verdeeld In
compagnies van 170 man ieder. Alles wat voor bat
werk noodig was, werd meegenomen,, tot varkens
en kippen toes want de C&nadeezen vormden kam-
peiij&lnofze in hun eigen reuzenwouden en jifïtia
Engeland waren. Veertig van dergelijke compag
nieën van 170 man zijn thans aan bet werk in
Engeland, en zestig in Eraïikryk. f)e getaihn, >iie
gepubliceerd worden over do prestaties van deze
getrainde bosscbenvellers, doen ons het hnrt vast
houden van angst over het lot van de Engelsehe
wouden. Meer aan 52 millioen voet aan planken
wordt elke maand door de Cnnadeezen afgeleverd,
en dat alleen in Engeland. Vóór den oorlog voerde
Engeland jaarlijks 3 millioen 5 honderdduizend ton
hout in voor de mijnen. Thans alleen de 5 hon
derdduizend. De 3 millioen brengt hst zelf voort.
Maar prachtig als dit succes mag zijn, uit een oog
punt van besparing van scheepsruimte, het dost
ons vreezen, dat op die wijze een boom in Enge
land spoedig tot de zeldzaamheden zal gaan be-
hooren. De Engelschen zelf beginnen dit bljjkbaar
ook in te zien. Twee leden van het Kabinet, Lord
Curzou en Mr. Barnes zijn «angewezen, om onver
wijld maatregelen te overwegen, niet om do ont-
wouding tegen te gaan die is noodzakelijk
maar om, de bowouding zoo krachtig mogelijk te
bevorderen. Geen dag wil men er vorder over laten
heengaan, 'om overal, waar de bijl aan het werk
is geweest, en ook op andere geschikte plaatsen,
jonge boomen to plaatsen. Maar men sal hard voort
moeten maken om tegen de Canadeezeu op te wer
ken. En wat de natuur jaren kost om op te bou
wen, kost ook den meest onbandigtn houthakker
hoogstens dagen, om tegen den grond te werpen.
EKN NATIONAAL MINISTERIE?
De 'Driehoekco.rrespandeEt schrijft in do Telegraaf;
Indien het bericht ran „Het Centnimf' (rie ons Wad
van gisteren) dat dr. NcJens opdracht heeft ontvangen
lot vordering van een nationaal kaMnet, valt met vrij
wel absolute zekerheid te varocdanstellen da,t hij in
die opdracht niet xal slagen
Eecige dagen geladen merkten wjj op, dat de haer
Noksas evengoed aea raehtseh als een kabi
net zou kunnen varaan.
Dit staat dan ook vast.
Want een gemengd kabinet zou zeer stellig uit het
parlement rijn samen te brengen, indien men. nW'
clcn ebch stelt (en dat behoeft voor zulk een kabinet
niet), dat alle groote partijen daarin vertegenwocvrdiAi
zullen rijn. Dewrechterzijde en da vrijzinnigen, fo. ieder
geval een deel der vrijzinnigen, zoudon in zulk cm
kabinet zitting kunnen nomen.
Met een nationaal ministerie staat het echter anders.
Daarin moeten noodzakelijk alle partijen van cönigo
beteekönis worden opgenomen, em het is nu reeds ge-
noegzaam bekend geworden, dat de sociaal-democrel.
ten hbn deelneming aan zulk een. Regeering weigeren.
Men. herinnert zich misschien, wat wy reeds róor de
verkiezingen 3chreven: dat sommige politici desnoods
oen nationaal kabinet zonder de socialisten zoudenl
wenschen. Maar dit zou dan toch geen zuiver naüomaaj
doch meer een gemengd kabinet zijn, en
program van zooïi ministerie zou noodzakelijkerwijs
daardoor worden beïnvloed.
indien de heer Nolcns dus inderdaad opdirachlt tot
vorming van een nationaal kabinet ho<A
zeer waarschijnlijk, dat hij zai slagen, en h -
staatsman voor het oogenblik ^noegenle^nm met
de eer, dat aan hom, als Katholiek, de fonnaüe was
opgedragen Misschien vindt hij dit ook voldoende.
Kin aan'kon daarna inderdaad de rechterzyde wel
eens aan bod komen.
In dit licht beschouwd wordt ook de „Standaard -
driestar van j.I. Maandag begrijpelijker en Iaat het
zich werkelijk aanzien, dat de heer Idenburg een kans
begint to krijgen.
Overigens moet ons de opmerking van het nart,
dat de gebeurtenissen als deze zich in ons land toch
wd met bijzondere langzaamheid ontwikkelen. Reeds
bijn atwee weken staat <jc uitslag der verkiezingen vast
on nog zijn we feitelijk niets verder gekomen, dan dat
«er bekend is gemaakt: de heer Nolens heeft een op
dracht, M66r wetm wc niet.
Het land van de trekschuit I
De Kabinels«vormino
Draait dr. Kuyper bij vraagt „Het Volk".
Eerst dekreteerde nijer mocht geen kabinet-
Heemskerk komen en de anti-revolutionnaire
kopstukken moesten zich geheel onttrekken aan
de kabinetsvorming. De roomschen waren te
sterk en zoo moest het kabinet-Cort eigenlijk
maar blijven zitten of, als dat niet ging, mochten