Alieitei Iliins-
Oe aalscholver en zijn prooi.
Hel Meisje van hiernaast.
Woensdag 9 Juni 1920.
63ste Jaargang. Ho. 6631.
EERSTE BLAD.
M
FEUILLETON.
SCIAC
Dit blad verschijnt viermaal per week Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's m. 8 uur worden Advertentiën
zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
UlfütVLRS: TRAPMAN CO., SCHA6EN.
POSTCHEQUE en GIRODIENST 23330. INT. TEIEF. no. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.55. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN
TIËN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 ct. (bewijsno
inbegrepen)^ Groote letters worden naar plaatsruimte berekend
DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN.
In hot Handelsblad lazen wil dezer dagen het voiL-
SMidtj dat wil zoo .belangwekkend vonden, dat wn
et gaarne onze lezers aanbieden.
eon paar maal het trekgat te ziin overgevlogen in het
water neer. Ja, het was een ervaren sinjeur. Hn kendé
het loven en zijn gevaren. Men kon aan alles zien,
da\ hl] 'ieder stukje wal rondom liet trekgat zorg
vuldig bespied had. Hij zag ons natuurlek al lang,
liet is eenige laren geledein, dat ik door een toe
vallige omstandigneid getuige ben geweest van een
zeer interessant natuurtooneeltje, waarbij blaek, dat
ook in de dierenwereld te groote gulzigheid soms ten
gevolgo heeft, dat de jager het slachtoffer kan wor
den van zijn prooi.
In Juni van 1918 moest ik eèn bezoek brengen aan
het dorpje Kolenberg, dat aan het Steen wij kgrdiep
ligt (ongeveer I uur van Oldemarkt (O.). Men doel
den tocht hel best van Oldemarkt per fiets, omdat men
ongeveer .een half uur van Oldemarkt over oen pad
met kleine 'bruggertjes moet om in Kalenborg te kor
men. Dit pad loopt tusschen uitgeveende plassen (zoo'
genaamde trekgaten); hel is aan beide zijden begroeid
met hakhout, riet en hooge waterplanten, soms ook
geheel open, waardoor men een aardig gezicht heeft
op de plassen. Langs het pad staan enkele klein»
visscherslxuisjes, de bevolking is er schaarsch, ze leeft
van vischvangst en turfgraven.
Ik was ongeveer halverwege Kalenborg het gehuch
tje Iloogeweg gepasseerd, de weg maakt daar
een bocht, en in deze bocht siaan eenige visscherswo*
ningen toen ik even afstapte om met een visscher
een praatje te maken. Hii siond netten le verstel-
W« ht
len.
hadden het over het mooie weer en dé
vischvangst. Hll klaagde erg over die vischvangst; het
trekgat, waarin hij gewoonJnk visclit en jaurlijks een
cocd stuk brood in verdienae, was volgens hem ge
heel doodgevischt door één aalscholver.
„Het was een echte rakker zei hij, ,,en hij is
zoo loep als een mensch. Ik heb wel ai twintig maal
maar wist dat hij niets te vreezen had, we hadden
geen geweer. Hij bleef dus flink vijf honderd meter
afstand bewaren. En 'hn kende-ook zijn bedrijf, het
was in één woord schitterend te zien hoe hij vischte.
Boven het water dat licht golfde door den wind,
zag men alleen zijn kop. Zijn lange scherpe snavel
recht -vooruit, de kop 'en zijn scherpe oog spiedend
rondom, de kuif als een staartje op den hals gevouwen
zwom nij pa iedere duiking eenige meters voort.
Benieuwd óm te zien hoe alles ging, stapten wij
langs het pad achter hem aan zonder ons te ver
bergen, 'en hij wist op bewonderenswaardige wijze
den juisten afstand te bewaren, zelfs te vergrooten.
Wn "konden zien dgt hij ons zeer nauwkeurig in het
oog hield en met de rustige zekerheid, van buiten
elk gevaar te verkeeren, dook hij pn zwom hn ;pnd.
Het was wanrochtig, of hij deri gek met ons stak.
Ik kon mijn lachen niet laten als na iedere duiking
een glinsterende voorn, een flinke paling, of een
vlugge, bruine snoek in zijn keelgat verdweejn, tot
groote woode van mijn tochtgenoot, die in zijn vis-
schersegoisme meende, dat alle viscn, omdat hot wa
ter door hom 'gepacht was, hem toebehoorde.
De toestond van den visscher was mij echter vol
komen verklaarbaar, het ging werkelijk om zijn brood"
\yinning. en hij stond machteloos tegenover zijn
vijand die hem 'te listig was.
De «vlugge jager was nauwelijks tien minuten in
het water geweest, of hij slopg .de vleugels uit, met
zijn vloezige zwempooten klepperde hij een tiéntaJ
nieters over het water, men kon zien aat hij volgcp
propt en zwaar van de visch was, en-ja, de staartep
van een paling en een groote visch bewogcW zich
net of hij het ruikt als ik een geweer bij anii
heb. Ben ik. in de boot alleen met mijn net cja de
stokken, dan strijkt hij, een paar honderd meter ver
der neer en haalt me de mooiste paling, de grootste
yjsschen -vlak ,voor den neus weg. 't Is of hij nip
tergen wil, de smeerlap."
riep hij
vijf en twintig gulden, als ik hem in mijn vingers had."
Ik vroeg hem hoe hn wist, flat het er mgar één
was, die hier kwam visschen; in Giethoorn in de
eendenkooi vlak bij waren er toch duizenden; éön
vogel kon toch geen trekgat van misschien, 1 H.A.
grootte geheel van visch nerooven?
Hel was de moeite waard om den man in zijn
woede té zien.
„Zou u denken, mijnheer? Dan heb je er goen
flauw benul van wot een vreetwolven die rakkcis
zijn en nu vooral, nu hij een nest met jongen heoft.
liet is al een oude vogel, hij 'is buitengewoon groot,
heeft een'kuif ais mijn hand;.., en visschen dat hij
kan..., 't is een mirakel. Als je hem eens kon zicfn,
zou u er workeli|k versteld van staan. Hl] is nog
geen twee minuten in het water of hij hoeft er
eon, slokt ze op alsof het muizen zijn en met tiefn
minuten zit hij tot berstens toe vol visch, de staarten
hangen hem uit zijn bek en ,tdan gaat hij er vandoor.
Met een kwartier is hn er weer en zoo gaat het. spel
letje, nu al dag aai\ dag, het heele voorjaar,- ja zelfs
al een paar jaar lang zijn gang. Het is zuur, mijn
heer, als zoo je brood wordt weggehaald,"
Nauwelijks had hij zijn jeremiade geëindigd, of
hu riep uit: „Zie je, mijnheer^ daar komt hij weer
oan.,T Hp wees me op een stip in de lucht in de
richting van de Giethoornsche eendenkooi en bin"
nen een paar minuten streek de bewuste roover na
NAAR HET ENGE1LSCH VAN RUBY M. AYRES
DOOR W. J. A. ROUMNUS Jr.
Uitgave van W. DE HAAN, Utrecht.
25.
„We moeten de hoop niet opgeven, dat moeten
we heusch niet doen", zeide de oude Jardine. „Ik heb
gehoord van mannen, die weken, ja zelfs maanden
vermist werden en dan veilig en wel weer opdoken"-.
„Ja", zeide ik, „ik heb er ook van gehoord, maar
er nooit een ontmoet en ook nooit iemand gesproken,
die er een ontmoet had."
De oude Jardine echter natuurlijk wel, dat spreekt
van zelf;, en onmiddellijk gaf hij mij een naam en
een adres, waar i;k kon informeeren, als ik wilde;
maar toch had Ik er niet veel vertrouwen in en was
ik er van overtuigd, dat het heele ding en verzin
sel van hem was, om mij wat op te wekken.
„Het dient nergens voor de hoop op te geven",
waren zijn laatste woorden, toen we hij het hek af
scheid ramen en hij mij krachtig de hand drukte.
Er volgde een week van vreeselijke spanning; ik
geloof, dat Castle en ik alleen maar vbor den brie
ven- cn den telegrambesteller leefden. v
Wel twintig maal deed, wanneer ik een wandeling
wilde gaan maken, het zien van een telegramjon
gen op een fiets me weer gauw naar huis loopen,
doch alleen maar om te ontdekken, dat hij niet naar
mij kwam.
Ik had Joy Damhert sinds den ochtend, dat ik haar
het nieuws mededeelde, niet gezien, hoewel ik van
Castle hoorde, dat zij een paar maal was binnenge-
loopen, wanneer ik uit was of over de heining
gemformeérd had.
Op een goeden ochtend kwam ik den jongen Ro-
op straat tegen; hij' hield mij aan en zeide uiterst
verlegen, dat het hem zoo speet van Don.
>>Alle jongens te Heston vonden het ^oo vreese-
hjk. Hij was een van de besten. Wij hopen allemaal
♦ui se&ond en wel zal terugkomen; we zeiden al
tijd, dat hij net als een kat steeds op zijn, pootjes
tfcreckt kwajn"t
krampachtig zichtbaar in zijn bek.
Nauwelijks had hij voldoende vaart gekregen, of
hu schoot met oen zwaai op den wind op zij af, en
was binnen een paar minuten uit het gezicht ver
dwenen.
Ik vond het geval zoo interessant, dat ik besloot
mijn bezoek naar Kalenberg spoedig af te doen en
eens een paar uur te besteden aan het waarnemen
van het geval, de biologische bdzonderheden goed op
te nemen oh te zien of het werkelijk de eene aal
scholver was. die dezen visscher het leven zoo zuur
maakte. Ik overwoog intussehen hoe ik het zou in-
kleedien om den roover zoo dicht mogelijk te naderen
om te kunnen zien hoe dit alles precies in zijn w.erk
ging.
Ik kwam op de gedachte om op den terugweg tij
dens een oogenhlik dat hij juist was weggevlogen,
mij uit te kleeden en zoo mogelijk onder een boschje
of tusschen het riet in het water te gaan zitten. Het
was warm weer, het water was heerlijk, het was
dus meteen een goede gelegenheid om een frisch
l>ad te nemen. En dat plannetje gelukte mij volko
men.
Mijn fiets had ik bij den visscher in huis gezet,
ik vertelde hem van mijn plan, hij lachte mij uit
cn zei „dat ik geen kans had", maar ik had iets bij
mij. dat de kans, naar ik meende, om niet opgemerkt
te worden grooter maakte, namelijk mijn gummi-re
genjas. Ik kleedde mij in do schuur uit, trok de
gummi-jas aan en wandelde nadat sinjeur voor de
zooveelste maal met een tot barstens toe gevulden
slokdarm, vertrokken was, het pad op en kroop onder
bet verst verwijderde grootste wilgen bos ch je dat ik
kon vinden.
Ik had alle voorzorgen tot in de kleinste bijzon
derheden overdacht. De wind woei n.1. naar mij toe,
de vogel mocht eens zoo scherp ruiken, dat zijn fijne
ruikorganen mij konden waarnemen, 't Trekgat was
-er zuiver vierkant van circa 500 meter lang en 50
'metir b rfedik koos het midden van den korten
wal, die het verst verwijderd 'was van de visschers-
woning, zoodat ik kans had hem zoowel langs de kan
ten als in hst midden te kunnen "Waarnemen. Met
den visscher sprak Ik af, dat hij zou blijven wer
ken aan zijn net, zoodat de aalscholver het uiterste
eind zou moeten opzoeken, waar ik dus de meeste
kans had hem van nabij te zien. De visscher lachte
mij uit, maar ik wilde het toch probeeren. Hij,was
erg benieuwd om te zien of het mij gelukken zou en
keurde mijn maatregelen dadelijk goed. Hij »ei zelfs
dat hij het zoo niet alles bedacht zou hebben. Ik
liet me tusschen het riet zakken en ging in het hel
dere lauwe water rustig zitten, zette den kraag van
mijn jas tot de ooren op, bedekte mijn hoofd met
een paar gToote plompe bladeren en wachtte wat er
komen' zou. Terwijl ik zat, bedacht ik, dat het ver
standig zou zijn eerst eenige malen onder te dui
ken om de lucht, die mogelijk mij .verraden kon,
te verwijderen. Voor alle zekerheid besmeerde ik
mijn hoofd voorhoofd en wangen met veenmodder,
zooda't zelfs mijn gezicht niet zichtbaar zou zijn. Ik
wist nu eenmaal, dat alleen id'e uiterste voorzichtig
heid mij e$n kans zou geven. Hét was dus list tegen
list.
Ik heb zelden meer pleizder gehad van- een een
voudige list dan in dit geval. "Het gelukte prachtig,
en ik ben getuige geweest van- een natuurtooneeltje,
eenig in zijn soort, het was het treurspel van '„de
aalscholver, die het slachtoffer werd van zijn prooi"
Bovendien heb ik in alle bijzonderheden kunnen na
gaan met welk overleg deze vi&schers bij uitnemend
heid hun prooi'bemachtigen.
Ik zat 'een minuut of vijf naar schatting, toen
•ik geklapwiek hoordé. Ik durfde niet op zien uit
vrees een beweging te maken. Dit herhaalde zich
eenige malen vlak boven mij en ik wist, dat het spel
begonnen was. De vogel nam het terrein op. En
ja als hij in mijn gezichtsveld kwam, kon ik hem
duidejijk zien. Het was een prachtdier, schitterend
bronsachtig glansden zijn veeren, zijn hals, nek en
kop met een violetten weerschijn. Hij scheen vaker
heon en weer te vliegen dan gewoonlijk. Het was
of zijn instinct hem onraad deed vermoeden. Ik kon
van uit mijn schuilplaats den visscher bij zijn' huis
zien. Hij hield zich aan de afspraak om te doen als
gewoon en niets te laten merken. Opeens scheen de
vogel een besluit te hebben genomen, met een korten
zwaai kwam hij in het "midden van het trekgat,
streek de vleugels en zeilde in het water. Het was
een mooi gezicht, de vogel was nog een honderd me
ter van mij af. maar ik kon hem vrij duidelijk zien,
en met elke minuut kwaim hij nader. Hij scheen, nu
alles rustig was, zijn vrees af te leggen, hoewel zijn
oogen onophoudelijk speurden naar onraad. «Het duur
de vrij' lang "voor hij voor 't eerst onderdook en ik
bemerkte, dat er een reden voor was. Er was een
zekere methode in zijn wijze van visschen^ die mij
langzamerhand duidelijk begon te worden. HIJ be
gon n.1. aan den walkant, dia in de volle zon lag cn
wat hij daar deed was het voorspel van de eigenlijke
vangst. Tegen den walkant ving bij zeer sneb een
paar kleine snoekjes. Wie wel een snoek heeft zien
staan, weet dat. deze graag, in de volle zon uren
lang onbeweeglijk kunnen staan men zou zeggen
staan- slapen terwijl de vinnen heel langzaam in
beweging blijven. Het is zeker uit ervaring, dat deze
snoekjes, zoodra het water in beweging komt, plot
seling wegschieten en wél liefst naar den walkant op
d-o.n bodem in de modder vluchten. Hij nam de zaak
dan ook zeer kalm op; zoodra er een snoekje weg
schoot. volgde hij het schitteren van de schubben in
het zonlicht, zwom kalm naar het plekje water dat
troebel was geworden door .het opborrelen van de
modder en haalde met een vluggen greep het onge
lukkige slachtoffer er uit, dat dan met een klein
rukje overdwars of met den kop naar voren in zijn
keelgat verdween.
Zoo vischte hij de linkerzijde langs den wal ge
heel af en een viertal snoekjes als „hors d'oeuvre"
vormden het begin van den maaltijd.
Toen -hij links klaar w-as, was hij tot op een af
stand van tien meter bij mij gekomen en door de
scheuren van de plompbladereh kon ik hem zeld
zaam mooi waarnemen.
Op eens draaide hij met een fórschen slag om,
het was een plons van belang. Ik dacht dat hij mij
„Dat heb ik zelf ook altijd gezegd," antwoordde ik
vrij wanhopig, maar toch voelde ik me wat opgie-
monterder, toen ik verder liep.
De menschën waren heel hartelijk geweest; ik
had brieven gekregen van verscheidene personen,
die ik zelfs niet van naam kende, maar dde blijk
baar allen vrienden van Don geweest waren. Ik
moet bekennen, dat er vele leden, van het andere
geslacht bij waren, en de meesten zeiden, dat hij
wel terug zou komen: hij was altijd zoo gelukkig
geweest.
Het scheen niet'in hen op te komen, dat zelfs ab
normaal geluk niet eeuwig kan duren.
iRosabelle Girling schreef me uit Frankrijk, zij
dacht ö'at ik het prettig zou vinden te weten, dat
Don den dag vóór hij naar beneden geschoten werd,
met haar thee gedronken had'en toen heel vroolijk
en opgewekt was. ,41ij praatte heel veel over u",
schreef zij, „en vertelde ons hoe goed u altijd voor
hem geweest was".
Het was zeker hartelijk van haar om te schrijven
en toch hinderde het me eenigszins, maar in die
dagen scheen alles mij te hinderen; ik was ruste
loos en ongelukkig en verlangde het onmogelijke en
haatte mijn medemenschen, omdat zij mij dat niet
geven konden.
•Mr. Augustus Damhert schreef me een bloemrijke
betuiging van sympathie; ik vefmoed dat hij mij met
het oog op onze laatste ontmoeting liever niet op
zocht; hij zeide, dat zijn hart voor mij bloedde
wat ik zeker wist dat een leugen was en dat het
hart van zijn dochter gebroken was wat evenmin
met de waarheid overeenstemde.
„Het zou heel vriendelijk van u zijn", schreef hij,
„als u eens ernstig met haar wilde praten en haar
onder het oog brengen dat het haar plicht is haar
wanhoop te overwinnen en zich boven wereldsch
verdriet te verheffen
Er volgde» twee bladzijden, van dezelfde soort
vermoed ik, die ik echter niet las.
Hoeveel waarheid school er in zijn bewering,
vroeg ik me af. Ik wilde Castle ondervragen, maar
ik kon het niet over mij verkrijgen het te doen en
uit zichzelf sprak zij nooit over Joy, het was alsof
er een geheime overeenkomst bestond, dat haar
naam niet genoemd mocht worden.
(En dan op een ochtend ongeveer een veertien
dagen na het ongeluk met Dom werd ik vroeger
wakker door een eentonig getik buiten in den tuin,
en toen ik naar het raam vloog want ieder on
gewoon geluid in den omtrek van het huis scheen
mij steeds toe in verband te staan met Don zag
ik, dat een paar mannen in den tuin naast me be
zig waren een bord aan het hek te spijkeren, waar
op ieder, die het wilde, lezen kon: „Onmiddellijk te
huur of te koop!"
Het 'bordje keek mijn kant uit en scheen me met
een duivelsch genot aan te grijnzen, als wist het
precies Wat een schok het mij gegeven had. Wat
beteekende dat? 'En waarom gingen ze weg? %Ik
kleedde me vlug aan en ging naar beneden om te'
hooren, of Castle er misschien iets van wist.
Zij was juist dè tafel aan het dekken, toen ik de
kamer binnenkwam; ik wees naar het raam.
„Zie je dat?" vroeg ik opgewonden.
Castle keek me droevig aan.
„Ik wist, dat het gebeuren zou. Mr. Davld", zeide
zij.
„Waarom heb je het me dan ndet verteld?" vroeg
ik. „Waarom heb je er mij onkundig van gelaten?
Je zult toch moeten toegeven, dat ik ter wille
van Mr. Don en om geen enkele andere reden
eenig belang stellen mag in Miss Lambert? Waarom
gaan ze weg? Ik dacht, dat zij het huis voor vrij
lang gehuurd hadden".
Castle legde een vork precies recht.
„Het zit hem in het geld", eeide zij. „Schulden
overal en dat zal wel zoo blijven, zoo lang als die
man leeft".
Ik vermoed, dat die oneerbiedige toespeling Mr.
Augustus gold, maar het werd aan mij overgelaten
dat uit te maken. m
,yDe heele vorige week hebben de schuldeischers
gewoon aan de bel gehangen", ging Castle veront
waardigd voort. „En die arme Miss Joy heeft geen
cent om aan die kerels te geven; als Mr. Don het
wist, fcou zijn hart breken". en haar tranen be
gonnen weer te stroomen. „Het lijkt wel of het arme
schaap heelemaal geen geluk mag hebben. Geen
vriend in do wereld, die haar helpt!"
Dat sloeg natuurlijk op mij, maar ik nam er geen
notitie van.
„En wat dien vader van haar betreft", ging zij
heftig voort, „de hoogste boom ié nog te laag voor
gewaar was geworden, en dat het spelletje uit was,
maar er scheen een nieuw gedeelte van zijn visch-
programma te beginnen. De rust waarmede hij be
gonnen was, ging plotseling over dn een complex van
zenuwachtige bew.egingen. Hij zwom nu van' mij af
en dook plotseling onder. Dit herhaalde hij eenige
malen, telkens in schuine richting, nu eens links,
dan weer eens rechts, door de luchtbelletjes die bo
ven kwamen kon ik hem duidelijk volgen. Het kwam
mij voor alsof hij bezig, was de visch door zijne be
wegingen te verschrikken en op te drijven en ik
geloof dat dit zijn methode was in het midden van
het,trekgat, want na een twintigtal malen dat spel
letje herhaald te hebben, schijnbaar zonder resultaat,
rekte hij zijn hals .uit, waarschijnlijk om een goeds
dosis lucht te happen en verdween onder water. Ik
telde ruim zestig seconden. Het resultaat was even
wel prachtig. Hij had een dikke blei, naar schatting
van een pond,.over dwars in den bek. De hals ging
snel in de hoogte,, een klein golfje water liep aan
weerszijden uit zijn bek, di eblei maakte onder hef
tig spartelen- een draai van een kwart slag, kwam
zoodoende recht "met.den kop voor het keelgat en
glipte door haar eigen zwaarte zonder moeite naar
binnen. De artme bliek maakte in zijn hals eenige
©ogenblikken zeer heftige bewegingen, de' roover -
maakte zich daar echter volstrekt niet druk om,
maar ging het spel dadelijk weer opnieuw beginnen.
Hij had echter naar het scheen weinig succes, het
was of hij onraad'voelde, zijn bewegingen waren
buitengewoon zenuwachtig en druk. Ik keek naar
den visscher, doch deze was op dezelfde plaats nog
rustig bezig, hoewel hij zich' maiar ons gekeerd had
en zonder twijfel het spel met belangstelling volgde.
Hij wist immer8 dat het mij gelukt was den vogel te
verschalken.
Na verscheidene vruchtelooze pogingen, waarbij
de aalscholver telkens onderdook en zónder visch
weer boven kwam, zwenkte hij naar den rechter
walkant. Ik maakte de gevolgtrekking, dat hij door
zijn methode van1 duiken de vissch naar de zijkanten
had gejaagd, misschien waren ze ook wel in de mod
der gevlucht. Ik zou nu zien of mijn gevolgtrekkin
gen juist waren. En, waarachtig, het kwam precies
zoo uit. Hij behoefde nu'bijna niet te duiken, was
telkens maar even onder water en kwam na elke
dompeling onmiddellijk weer boven met allerlei
kleine visschen. Het was een ware zwelgpartij, dui
ken, bovenkomen en slikken. De arme stakkers van
visschen moesten nauwelijks geweten hebben dat
ze gevangen waren of ze zaten al in den slokdarm.
Overal waar hij geweest was, dwarrelde dikke mod
der met luchtbellen naai- boven, de geheele rech
terzijde was één troebele massa. Men kon zien dat
hij zijn werk ndet half deedl Het scheen alsof hij
wist waar de visch in den modder moest zitten,
want het was een gedraai naar rechts en links alsof
de duivel hem op de hielen zat. Hij was echter zelf
de duivel en de visschen waren zijn ongelukkige
slachtoffers.
Zoo kwam hij al nader tot hij voor dé uitmonding
van' een klein slootje, ongeveer 20 meter van mij
af, plotseling stil hield. Het was of hij een schok
kreeg en hij aarzelde.' Nooit zag ik een uitdrukking
van hartstocht of begeerte in het oog van een dier
als dit; hij staarde recht voor zich uit en alles trilde
aan hem. Hij scheen iets te zien dat hem deed
schrikken. Zijn aarzeling duurde echter hoogstens
vijf seconden, toen kwam de aanval en teven*
het begin van het slot van het treurspel.
Een paar krachtige slagen met de vleugels, hij
schoot schuin onder water naar den bodem. De mod
der borrelde op en daar verscheen hij, moeilijk en
zwaar, met den kop naar benedon alsof hij ergens
vast zat Het was echter een reuzen-paling, een zoo
lang als de vogel zelf en zoo dik als mijn arm, dien
hij torste. Toen we hem later wogen, bleek hij ruim
vier pond te' zijn. Ik moet zeggen dat ik een oogen-
blik schrok. Ik moet bepaald hebben uitgeroepen
„wel verdof zoo iets; of de roover dit hoorde
of dat hij andere plannen had', weet ik niet, maar hij
begon onmiddellijk naar het midden te zwemmen.
hem. Zoo'n luie niksnut
„Nou is het genoeg nou i« het genoeg", zeide ik
geprikkeld. „Ik zal een briefje aan Miss Joy schrij
ven en zien wat ik doen kan".
„Ik kon voelen, dat Castle naar mijn rug keek,
ofschoon ik mij niet omkeerde, en na enkele oogen-
blik'ken haalde zij op een welsprekende manier, die
alles of niets beteekeneni kon, haar neus op en ging
weg.
Ik schreef veert5g briefjes aan Joy en verscheurde
ze allemaal weer in mijn wanhoop.
Hoe kon ik haar schrijven? Wat kon ik haar zeg
gen? Ik had haar in bijna veertien dagen niet ge
zien en in dien tijd scheen een onoverbrugbare af
grond zich tusschen ons gevormd te hébben. Soms
verbeeldde ik mij. dat Don's graf mij van haar
scheidde een echt gmf, dat ik in mijn ziekelijke
phantasie dikwijls gezien had, een graf, gegraven in
de bruine, door 'bommen omgewoelde aarde van
Frankrijk.
„Het lijkt wel of het arme schaap heelemaal geen
geluk mag hebbenCaatle's woorden lieten mij
niet los en radeloos nam ik nogmaals mijp pen en
trachtte te schrijven. Het lukte nog wel niet heel erg,
maar het kon dienen en ik liet het Castle wegbren
gen vóór ik tijd had het nog eens over te lezen en
weer te veranderen. Alles wat ik geschreven had,
was:
Beste Joy. Ik verwijt me, dat ik je den laat-
sten tijd in mijn zelfzucht zoo veronachtzaamd
heb, en hoop dat je het me zult willen vergeven
door vanavond een paar minuten bij me te ko
men praten of anders goed te vinden, dat ik
even bij jou kom. Je David Buchanan".
Ik wachtte den heelen dag op antwoord, maar
het kwam niet. Ik liep bijna den halven avond in
den tuin, in de hoop, dat zij mij misschien zou zien
en komen; maar al zag zij mij, zij kwam niet.
En dan bracht den volgenden ochtend Castle mij
aan het ontbijt een briefje, dat zij, naar zij zeide, op
de mat gevonden had, maar dat haar daar was
ik bijna zeker van over de heining gegeven was,
een stap in het voortuintje of het gerammel van dé
brievenbus geluisterd en niets gehoord had.
Joy schreef een net handje, dat niets voor haar
was en waarop zij waarschijnlijk ter wille van mij
speciaal haar best gedaan had.