e
Woens'-iaq 7 Juli 1920.
6647.
UllütVtHS: TKAPMAN CU., SCHAGEN.
Een oud verhaal.
FEUILLETON.
DE DEGENSTOK.
Raad Petten.
SC HAG
Alititu Nieuws
Dit blad verschijnt viermaal per week Dinsdag. Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's m. 8 uur worden Advertentifin
zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
COIIRAKT.
Alifimtit- Luünillil
POSTCHEQUE en 0IR0D1ÉNST 23330. INT. TELEF. no. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.55. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN
TIÉN van l tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 ct. (bewijsno
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend
Do heor D. Dekker vertelt in'de Enkhiuzer Crt. het
volgende otffle verhaal, dat ook voor onze lezers wel
belangwekkend genoeg is, om over te nemen.
Do geschiedenis, die ik ga vertellen en waarin ik
een belangrijke rol heb vervuld, heelt zich in 1862 te
Hoogwoud afgespeeld, maar 't na-spel dagteekent eerst
van 1870, toen de Enkhuizer dus al geboren was.
Te Hoogwoud zou nl. 't vergelijkend examen wor
den gehouden ter vervulling der betrekking van Hoofd
onderwijzer te Aartswoud. Tot de sollicitanten, die zich
hadden aangemeld, behoorde ook ondergeteekende, des
tijds onderwijzer -te Winkel.
Van den Secretaris der gemeente, Wouter Vetter,
hadden wo een schrijven ontvangen, waarin we uitge-
digd werden aan "t examen te R. deel te nemen en
om 9 uur in de school aldaar aanwezig te zijn.
Maar in datzelfde schrijven werd ons meegedeeld, dat
ook D'. Tatis, waarnemend onderwijzer aan de vacante
school, aan 't examen zou deelnemen.
Deze mededeeling beteekende natuurlijk„Heeren sol
licitanten, jelui wordt, om je reis- en verblijfskosten te
besparen, aangeraden thuis te blijven, want je kans op
benoeming is ongeveer nihil."
Inderdaad heeft een aantal gegadigden zich door deze
eigenaardige waarschuwing laten afschrikken, want al
leen de heeren Hoogschagen te Haringhuizen, Van Al-
boda te Valkoog en ondergeteekende, die betrekkelijk
diebthh woonden, verschenen op 't appèl en natuur
lijk ook Tatis .Wij kenden hem niet, alleen wist ik.
dat hij vrouw en kinderen had hij was gehuwd met
de dochter van zijn patroon en geen van ons
drieën had hem ooit op een vergelijkend examen ont
moet.
Tatis hield zich op een afstand en wij overigen spra
ken over 't geen ons te doen stoild. Plaatste de School
opziener ons alle vier op de voordracht, dan was de
kans op benoeming voor Tatis zeer groot, meenden we
en daarom besloten we den Schoolopz. te vragen een
drietal te maken, 't Was een vrij brutale vraag of eisch,
die we zouden stellen, en mij werd opgedragen "i
woord te doen. Daar trad de Schoolopziener binnen,
gevolgd door zijn assistent, den Hr. Smelik, Hoofd
der hranscho school te Medemblik. Schoolopz. was Mr. J.
Gerdenier, die zijn vader, destijds Burgemeester en
Schoolopz. aldaar, in dit laatste ambt pas was opgevolgd,
't Examen te H. was 't eerste, waarop hij als zoodanig
fungeordo. 4
„Wel", zeide hij, na ons gegroet te hebben zijn er
van al de sollicitanten maar vier opgekomen? Hoe zit
dat?" Ik bood hem 't schrijven van den Secr. aan en
zei„Wil u dit schrijven even inzien, dan zal de
zaak u wel duidelijk worden."
Na inzage sprak hij„Ik was met deze oproeping niet
bekend en vind 't een vreemde manier om daarin wel
den naam van den waarnemer en niet dien der overige
sollicitanten te vermelden."
„En zin wenschen wij drieën graag van u te ver
nemen, of u van plan is een drie dan wel een
viertal op do voordracht te plaatsen," vervolgde ik.
„Als u een drietal maakt, doen we aan 't ex. mee,
als 't een viertal wordt, doen we 't niet, omdat <er
dan voor ons zoo goed als geen kans is."
„Wol godd.," TVIr. Jan pinkte voor geen vloek
„wordt me nu op mijn eersteexamen de wet al voor
geschreven?Enfin, ik zal jullie bezwaar aan den
Raad overbrengen en Je den uitslag meededlen."
Een kwartier later kwam hij ons vertellen, dat 't in
ons belang was aan 't ex. deel te nemen. We bleven
dan ook.
Tegen 5 uur was 't schrifteiyk en mondeling ex.
afgeloopen. De heer Tatis ging direct naar huis en wij
drieën zochten de herberg ;,De Lindeboom" op.
Als naar gewoonte in die dagen, verschenen daar
Detective-roman naar het Zweedsch van S. A» DHX
B aw ar kt door W. J. A. BlOOJNlALDUS Jr.
2.
„Ja, la (het niet onbegrijpelijk? Het grenst bijna
aan hekserij I" riep de juwelier druk 'gesticuleerend
uil „De agient en ik zochten als speurhonden, maar
er was geen spoor te ontdekken. 'Alle ramen waren
goed gesloten en de luiken naar den kant van de
(binnenplaats stevig! vastgeschroefd. Wanneer er
iemand in den .winkel geweest was, toen de dia
deem verdween, dan had hij er volgens onze bere
kening nog moeten zijn; maar er was geen levende
xiel te ontdekken".
„Toen liep ,u da hulp van het detecftlvenbureau
in?"
„Ja, natuurlijk. Nla korten ti|d' kwam commissaris
Sanderson zelf met een detective., die heel 'knap
moet zijn. Als ik mij niet vergis, heet hij. Lexner,
een waar genie, naar het schijnt".
„Maar ook zij konden niets vinden?"
„Niet het kleinste spoor. En ik merkte aan hun
gebaren en blikken, dat zij aan' mijn opgaven twij
felden. Wanneer de agent kort daarvoor den dia
deem niet op zijn plaats geaien had, zou niemand
mij geloofd hebben
„Ik heb met den agent gesproken", zeide Car-
rlng, „en het klopt, dat hij een half uur, voordat u
kwam, het verdwenen kleinood nog geaien hééft.
Maar hij heeft er niet op gelet, toen u boven was
om den sleutel te halen.
We hebben ons dus alleen te houden aan uw ei
gen verklaring, idat de diadeem, toen u hierna het
laatst gezien (hebt, een weinig van zijn oorspronke
lijke plaats verschoven wais. Elen vergissing uwier-
Sijds is immers uitgesloten?"
„Nu, een paar glazen wijn had ik natuurlijk ge
dronken", zeide Jeffert' verontschuldigend, „mis
schien ook een paar glaasjes cognac. Maar ik was
volkomen helder".
„Prachtig", zeide Carring. „Dus nu heb ik alle
feiten, die ik als uitgangspunt voor mijn naspoiin-
gen noodig heb. Ein daar, de heeren hier mij: op zoo
ostentatieve wijze uitgedaagd hebben, zal ik werke
lijk trachten wat licht in deze dionkere zaak te
Ais u het permitteert, mijnheer Jeffert, zou ik
0raag een paar vragen aan u doen".
(Leo mam iaën klein notitieboekje uit zijh w*k,
weldra ook eenige onderwijzers uit den omtrek, o.a.
Meester Balder van Hoogwoud, Albers van Opmeer,
Meurs van Spanbroek, Kraak van Wadwaii enz. 'tWerd
er een gezellige boel, vooral toen ook de leden van
den raaa verschenen en ons uitnoodigden, een glas
wijn met hen te drinken, 't Was al laat in den avond,
toen we in vroolijke stemming huiswaarts keerden.
Enkele dagen later ontving ik van een kennis te H.
bericht, dat de voordracht bestond uitNo. 1 Dekker
No. 2 Hoogschagen; No. 3 Tatis. en nog eenige dagen
daarna, dat Tatis met 6 stemmen benoemd was; de
7de was mij te beurt gevallen.
En nu komt 't na-spel, dat, naar ik meen, in 1870
werd vertoond.
Ik bleef natuurlek solliciteeren en werd *in 't na
jaar van '62 te Beemster tot Hoofdonderwijzer benoemd.
Daar zal ik een jaar of acht werkzaam zijn ge
weest, toen ik bericht ontving, dat mijn schoonvader,
de heer Albers te Opmeer, ernstig ziek was. Ik reisde er
met mijn vrouw heen en vond daar een uitnoodiging van
de "nRurgemeester van Hoogwoud, den heer T. A. O.
de Ridder, toen ter tijd ook Burgemeester van Op
meer, om nem bij gelegenheid eens te komen opzoeken.
Ik had Z.E.A. nooit ontmoet; in den tijd van mijn
examen te H. was meen ik de heer D. Appel
Burgemeester.
Wat kon de heer De Ridder mij te vragen of te
vertellen hebben? Ik vernam 't tot mijn groote ver
bazing, toen ik goed en wel bij hem in de kamer zat
„Heeft u", vroeg hij mij „in '62 niet deelgenomen
aan 't verg. ex. voor de school te Aarts woud?" 4
„Ja wel, Burg." „En herinnert u Je den uitslag
van dat ex. nog?" „O ja, Ik stond No. 1 op dé
Mijn besluit was genomen. Tatis moet er uit en u,
dio wettig benoemd zijt, moet er in. W|U u te Aarts woud
Hoofdonderwijzer worden, dan zal ik dadelijk mijn
maatregelen nemen."
„Ik hen van uw goeden wil volkomen overtuigd,
Burgemeester, maar ik ga niet op uw voorstel in. Ik
voel mij te Beemster volkomen op mijn plaats, woon
er op een heel mooi punt, heb een mooi nieuw huis
met een ruim erf en een mooie nieuwe school en een
behoorlijk salaris. Met de schooljeugd, de ouders en mijn
gemeente-autoriteiten kan ik 't goea vinden. Wat wij
meer? En bovendien ik zou er zeer tegen opzien
aan Tates' ontslag mee te werken. De Raad heeft hem
nu eenmaal willen hebben, laat hij hem nu houden
ook. En ten slotte vrees ik, dat ik in Uw Secretaris
een geduchten vijand zou vinden. Weet u, wat de Rijks
ontvanger te Hoogwoud, van Kampen afkomstig en
dus bekend met de Kamper Courant en haar Kamper
uien, in die krant schreef? „De Psalmist zegt: „vjum
de Heer regeert 1 Dat is overal waar, behalve te Hoog
woud, daar regeert de jongen van den dominee 1" (De
Secr. was de zoon van Ds. Vetter te H.)
„Zoo," zei de Burgemeester, ,maar dat is nu 't geval
niet meer."
En met die woorden namen wij afscheid van elkander,
D. DEKKER.
stemmen, tegen 1 op Tatis. Weet u daar niet van?''
„Neen ,maar als ik benoemd was geworden, zou ik
daarvan toch officieel bericht hebben moeten ontvangen?"
„Zeker, dat had u, maar direct na uw benoeming
verklaarde de Secretaris, dat hij die ongeldig beschouw
de, omdat de heeren niet nuchter waren en dus niet
beseften, wat ze deden. Zij hadden Tatis en zijn gezin
ongelukkig gemaakt. Maar er zou een week later op
nieuw vergaderd worden, dan konden de hoeren zich
vooraf goea bedenken op 't geen zij zouden doen."
„Van Vetter's bewering, dat de raadsleden te veel
gedronken hadden, is geen woord waar," bracht ik in 't
raidden. „Zij waren bij hun komst in „De Lindeboom"
normaal. Maar j gebeurde in die dagen weieens, dat dc
raadsleden van H. aan 't einde van een vergadering niet
al te vast meer op hun beenen stonden, en dat was ook
buiten H. bekena.Maar mag ik u eens vragen, hoe u,
die eerst enkele jaren na 't examen hier tot Burgemeester
werd benoemd aan al de genoemde bijzonderheden ge
komen is? In de notulen aer bedoelde vergadering zult
u ze wel niet gevonden hebben 1"
..Ik zal 't u vertellen. Niet lang na 't ontslag, aan
mijn voorganger verleend, kwam ik als zijn opvolger hier.
't Gouvernement achtte 't wenschelijk nu eens niet
Iemand uit H. te benoemen, maar een „vreemdeling'
aan te stellen, om wat orde en reflfel in aen gemeente
lijken warboel te brengen. Al spoedig kwam ik te weten,
dat 't onderwijs te Aartswoud in een zeer ongewcnschten j
toestand verkeerde en dat Tatis in geen enkel opzicht
de rechte man op do rechte plaats was. 'Allerlei klachten
kwamen bij mij m en één van de klagers zei„Hadden I
we nummer één van de voordracht maar gekregen, ze- j
ker waren we dan beter af geweest 't Moet er met
dat examen ook raar naar toe zijn gegaan." Ik bè-
sloot naar dat ex. voorzichtig op onderzoek uit te gaan.
Bij stukjes en beetjes kwam ik achter de waarheid,
en toen ik ten laatste ook Vetter onderhanden genomen
en hem duchtig 't mes op de keelhad gezet, bekende j
hij 't smerige zaakje opgeknapt te hebben.
Vergadering op Zaterdag 3 Juli 1920.
Afwezig de heerqn J. Timmerman en N. Schager,
beiden zonder kennisgeving.
De voorzitter opent de vergadering waarnade lezing
der notulen plaats hoeft, welke zonder op of aanmerkin
gen worden vastgesteld.
De Voorzitter deelt naar aanleiding der notulen mede,
dat er thans pl.m. 50 M. nieuwe slang, zoomede een
paar koppelingen, voor de brandspuit zijn aangekocht.
Voorzitter deelt mede, dat wederom is terug ont
vangen van Ged. Staten, de verordening tot regeling der
uitbetaling van de jaarwedden onderwijzend personeel,
met de opmerking, dat Ged.. Staten zich niet met art.
12 der verordening kunnen vereenigen.
Er was door ons bepaald voor gehuwden, tevens
kostwinner voor een gezin van minstens 2 personen
40 pet., voor kostwinner, zijn gezin bestaande uit één
persoon 30 pet. Voor ongehuwden aan wie geen kost
winnersvergoeding werd toegekend, 20 pet zijner laatst
genoten jaarwedde.
Ged. Staten verlangen in verband met hun circulaire
dd. 20 Juni 1917, dit gesteld voor gehuwden en voor
ongehuwden,. tevens kostwinners, op minstens 75 pet
De overigen op minstens 25 pet. hunner jaarwedde.
De heer Bellis zegt: Dit is natuurlijk weer de mili
taire kwestie, deze wordt door Ged. Staten wel degelijk
voorgezeten of gesteund. Ook de andere heeren vin
den het toch in strijd mei hun politieke overtuiging,
maar verwachten wel, dat het hun weinig zal baten,
indien zij met de voorgestelde wijziging niet accooru
gaan.
Dc heer Blom zegtAnderzijds mogen wij er toch
ook niet tegen zijn, indien een onderwijzer gedwongen
wordt zijn militaire verplichtingen te vervullen, ot in
dien iemandals gehuwd of ktjBtwinner, het slachtoffer
werd, gemobiliseerd te worden.
De voorzitter stelt dan ook voor, de verordening te
wijzigen, zooals Ged. Staten voorstellen. Aldus wordt
met algemeene stemmen besloten.
Wordt aangeboden dc rekening- en verantwoording
over het dienstjaar 1919. Deze rekenin
vangst op f 20/34.70, in uitgaaf op f
lichting, o.a. dat in dezo rekening ook nog is opge
nomen als uitgaaf het nadeelig slot der vprige reke
ning, zijnde f 3276,; dat wij Dij de ontvangsten ,nog
niet konden 'boeken de Rijkssubsidie van f 3000; dat
de distrihutiekosten over 1919, hebben bedragen pl.m.
f 1300. Dat wij dit jaar met tekorten moeten sluiten zoo
groot als wij niet gewoon zijn, vindt in deze mede
gedeelde zaken al grootendeels zijn oorzaak.
Omtrent de Rijkssubsidie, ad f 3000, welke over '19
nog ïïiet was ontvangen, deelt de voorzitter mede, .dat
hierover een bespreking is gehouden bij het ministerie.
Het resultaat daarvan is geweest, dat wjj hopen, ,dat
het'elk oogenblik kan afkomen.
Voorzitter stelt den Raad voor, een commissie **e
benoemen, welke do rekening met de bescheiden zal
nazien., waartoe met algemeene stemmen werd besloten.
Tot commissieleden werden benoemd de heeren J. Tim
merman, J. J. G. Blom en P. Koopman, allen met 4
van de 5 uitgebrachte stemmen.
De voorzitter deelt mede, dat bij de laatst 'gehou
den kasverificatie in kas moest zijn en was bevonden
f 2332.671/a en fculks geheel conform de boeken.
Van den heer K. Kossen is bericht ingekomen, dat
hij met ingang van 1 Juli ontslag vraagt als klokkenist
Na eenige meaedeelingen van den voorzitter wordt aan
den heer K. Kossen met ingang van 1 Juli eervol
ontslag toegekend als klokkenist
De voorzitter deelt mede, dat de heer P. Hollander
zich voor deze betrekking disponibel heeft gesteld, en
alreeds ermede werkzaam is.
Met het oog op de vraag, of genoemde betrekking
als precies een gemeentebetrekking moet worden be
schouwd, dus deze functionaris als gemeente-ambtenaar
is te beschouwen, zulks met het oog op de pensioen
regeling, wordt \ae heer P. Hollanaer met algemeene
stemmen voorloopig als klokkenist benoemd.
Wordt aangeboden verslag Landbouwwintexichool.
te Schagen. Voor kennisgeving aangenomen.
Volgt begrooting voor 1921 van ae Gezondheidscom
missie, gezeteld te Schagen. Uit deze begrooting blijkt,
dat de gemeente Petten voor 1921 zal moeten bijdragen
f 5.04. voor kennisgeving aangenomen.
De adressen van de gemeente Woldendorp, en van
het Drankweercomité, om een bepaling te maken, dat
op lotingsdag de cafés gesloten zullen zijn, of een tap-
verbod te maken, werden beiden voor kennisgeving
aangenomen.
Een adres van de Ned. Vereeniging ter Bevordering
der Belangen van Verpleegsters en Verplegers, werd
voorgelezen, waarop door ieder het nuttige van de
wijkverpleging erkend werd. Onze gemeente ts te klein,
om hierop zelfstandig iets te kunnen doen. Hierover
werd nog eenige oogenblikken gediscussieerd, waarop
door den heer Blom gevraagd werd, of het niet mo
gelijk was, dat wij aansluiting trachten te krijgen met de
waarin hij alle* opschreef wat hom belangrijk toe
scheen.
Wij wachftten met spanning op Carring?® vra
gen. De bedde jonge dame®, speciaal Tyra Jeffert,
volgden alles wiat Leo izedde.
„Heb ik misschien tets beiamgtrijik® vergeten",
vro eg Gaarding.
„Ja-^, ik geloof het wel", antwoordde Tyra Jeffert
in plaats wan haar vader. „U hadt aan papa moe
ten zeggen, dat hij heter gedaan (had den diadeem
aan mij te geven dan hem in de etalage te leggen
en te laten stelenl"
„Misschien vinden we hem nog terug!", zeide Car
ring glimlachend, „en dan
Jeffert mompelde wat binnensmonds; zijn vrouw
echter geloofde tegen de woorden van haar doch
ter te moeten opkomen.
De 'diadeem is veel te duur en past volstrekt niet
hij een meisje van Jouw leeftijd?', zeidie zij. „Mis
schien zo'U ik
„J-a, Ja, dat komt wel in orde", viel haar man
haar ln de rede. „Het voornaamste is, dat wij hem
terugkrijgen. Eln wij1 hebben ihem nog niet".
„Neen, dat ia zbo", zuchtte Tyra Jeffert; „naar
alle waarschijnlijkheid zuilen wij hem nooit meer
zien".
„Niets is onmogelijk", zeide Leo vrooHJk. „Maar
om wat orde en regelmaat ln mijn vragen te bren
gen, zou ik u wel willen verzoeken, mijnheer Jeffert,
mij te zeggen, wat u ermede zeggen wilde, dat de
diadeem verschoven was, toen u hem zag. Kan hij
niet vanzelf naar beneden gegleden zijn?"
„(Beslist onmogelijk. Het bovenste gedeelte van
don vierhoekigen sokkel helde wel wat naar den
kant van het raam af, maar midden ero:verheen liep
een kleine met fluweel bedekte gleuf, waarop de
diadeem steunde. Wegglijden kon hij dus niet, wat
trouwens alleen al door het fluweel belet zou zijn.
Neen, de diadeem was zijwaarts gedraaid van bet
raam af'.
„Is de sokkel uit -massief hout gemaakt?"
„Neen» dat geloof ik niet, daarvoor lijkt hij mij
te licht. Vermoedelijk is hij hol".
„Bezit u meer van dergelijke sokkels?"
„Ik heb er nog ettelijke grootere en kleinere, doch
van dezelfde grootte maar twee".
„Zijn die in den iaatsten tijd dikwijls ge
bruikt?"
„Neen, van -allebei was het fluweel wat verbleekt.
En vlak voor de vervaardiging van den diadeem
heb ik ze met miauw donkerblauw fluweel laten
overtrekken".
„Was dat een Jdée van u?"
„Wat een vreemde vraag! Ik herinner het mij
sloot in onl-
'.56, alzoo
een~nadeêlig slot van f 7490.86.
De voorzitter geeft hiervoor nog eenige nadere toe-
Hiermede kan zich een ieder vereenigea, waarna dan
ook aan B en W. .werd opgedragen m aect de noö-
dige stappen te doen.
heusch niet ja tpch nu schiet het mij te bin
nen Hepson, mijn chef, maakte er mij opmerk
zaam op, dat een van die sokkels mooi hij den
diadeem zou piassen, maar dat hij daarvoor eerst
opnieuw -bekleed zou moeten worden".
„En to-en hebt u verder d-e zaak maar aan hem
overgelaten?"
„Ja natuurlijk. Met dergelijke kleinigheden bemoei
ik me nooit.
„Wie heeft den sokkel bekleed?"
„Mijn stoffeerder, Gisteren heb ik de rekening be
taald. Maar wat heeft dat eigenlijk met de zaak te
maken?''
„Och, dat weet ik niet precies. Maar het interesseert
me toch waarop de diadeem* lag, toen hij verdween.'»
„Wat voor een man is die chef Hepson?" vroeg
hij dan.
„Hij is buitengewoon knap in zijn vak. Hij ontwerpt
de meeste dingen, die uit mijn werkplaats komen."'
„Heeft hij ook de teekening van den diadeem ge
leverd?"
„Ja, dat was ook een ontwerp van hem."
„En is hij niet iemand op wien eenig vermoeden
vallen kan?"
„Hij is pas een jaar in mijn dienst, maar toch geloof
ik wel, dat ik voor hem kan instaan. Ik nam hem,
tengevolge van zijn uitstekende getuigschriften en
op aanbeveling van een goeden vriend van me in
Buenos Ayres, bij wien hij vroeger in betrekking ge
weest is."
„Wie heeft den diadeem het laatst in de hand gehad
voor u uw zaak verliet?"
„Ik zelf. Ik had Hepson opgedragen: hem in de
etalage te leggen, maar nadat hij den sokkel neergezet
had, vroeg hij mij, zelf den diadeem erop te leggen,
zoodat ik zeker wist, dat het naar mijn izin was."
Leo dacht even na en maakte intusschen een paar
aanteekeningen.
„Heeft behalve u nog iemand anders een Bleutel
van den winkel?" vroeg hij.
„Neen. Uit oude gewoonte open ik 's ochtends mijn
zaak altijd zelf."
„Dus u bent er zeker van, dat er op het oogenblik,
dat u merkte, dat de diadeem verschoven was, nie
mand in den winkel was?*3
„Ja. beslist zeker.'3
„Wij weten derhalve het volgende: Tusschen half
elf toen u voorbijkwam en half een, toen u naar
huis ging is j^e diadeem o pjjle een of andere wijze
halen, is hij heelemaal verdwenen. En wel zonder dat
iemand den winkel betreden heeft.''
De juwelier knikte. „Ja, dat is juist bet onverklaar-
riening. Wij
heer Memelink een onderhoud gehad, en deze sou een
rapport voor onze gemeente samenstellen.
De voorzitter zegt nog niets te hebben ontvangen.
De héér Koopman vraagt, hoe of dat zit met den
keuringsdienst Van vleesch <ra visch. enz.
De voorzitter zegt, hierop ook weinig te kunnen ant
woorden. Destijds zijn wij ook toegetreden, maar na
dien hebben wij er ook niets meer van gehoord en
nu die vergiftigingskwestie te Schagen, zal hierin ook
wel weder mogelijk een belangrijke verandering brengen
De voorzitter zegt, dat hij van den heer Visser het
verzoek heeft gekregen om pl.m. f 0.50 per week meer
te mogen ontvangen voor het schoonhouden der school
lokalen. Ik kan ae heeren mededeelen, dat het schoon-
bare van het geval," zeide hij.
„Het is zeer te betreuren, manheer Jeffert," ging
Leo voort, „dat u den agent, die voor de huisdeur
wachtte, terwijl u naar boven ging, niet gezegd hebt,
dat het om het hoekraam en speciaal om den nieuwen
diadeem ging. Wanneer u dat gedaan hadt, zou het
kleinood er waarschijnlijk nog liggen of tenminste
een verklaring te Vinden zijn voor net verdwijnen er-
vam Wy leven niet in den ttijd van wonderen."
„Maar dit is toch werkelijk een wonder," viel Tyra
Jeffert hem in de rede.
Bonnel had intusschen getracht een fluisterend ge
sprek met DagmarBircherdt te beginnen, maar slechts
korte, afwijzende antwoorden gekregen. Nu wierp hij
Leo een minachtenden blik toe.
„Een harde noot, wat?" zcido hij, „Maar u hebt
toch zeker wol een theorie, vermoed ik.
Carrings toon gaf dien van den andere ln minachting
niets toe.
„Theorieën vorm ik over alles wat lk interessant
vind," zeide hij. „en niet alleen over ingewikkelde
misdaden en geheimzinnige gebeurtenissen, maar ook
over personen, die ik ontmoet; ja zelfs over u. En
over aezen diefstal heb ik inderdaad ook mijn theorie,,
maar die blijft voorloopig mijn geheim."
Zonder Bonnel tijd tot antwoorden te laten, wendde
hij zich weer tot den juwelier.
„Heeft Hepson intieme vrienden of kennissen hier
in de stad?*'
„Werkelijk intieme vrienden niet, voor zoover ik weet.
Maar wel een paar kennissen, o.a. mijnheer Bonnel hier."
„Ah zoo zeide .Leo en hij stond op zonder Bonnel
aan te kijken, „dat wist ik niet. Ik aank u voor uw
inlichtingen, mijnheer Jeffert."
Frans Bonnel was nu ook opgestaan; hij keek, als
verwachtte hij een vraag van Carring. Deze echter
wendde zich tot de joitee dames.
„Ik had gedacht zeide Bonnel verbaasd.
„Dat ik u iets over Hepson zou vragen. Neen, ik wil
u nu niet lastig vallen. Maar ik mag zeker wel aanne
men, dat u niets ongunstigs van hem weet?"
„Neen, absoluut niets. Hij is, voor zoover ik woet,
een uitstekende kerel." i
„Natuurlijk. U kent hem reeds betrekkelijk lang,
niet?"
,,0 Ja." Ik kreeg den indruk, dat Bonnel het
in het geheel niet prettig vond, dat het gesprak die
wending nam.
„Is uw vriend Hepson altijd ln hetzelfde vak werk
zaam geweest? Of heeft hq ook een afwisselenden le
vensloop achter zich?'1,
Wordt vervolgd.