Zaterdag 14 Augustus 1920. 63ste Jaargang. No. 6669. TWEEDE BLAD. De dingen om ons heen. Brieven uit Engeland. FEUILLETON. DE DEGENSTOK. Uit en Voor de Pérs. Zoodat dus Polen nog niet verloren is. Do oude leuze, zco dikwijls gehoerd in de bange anderhalve eeuw, dat Polen, verdeeld 'en gedeeld, zuchtté onder het iuk van drie vreemde meesters, heeft wéér re< ht van. Klinken- De over het paard getilde Poolsche regeering, hall gek gemaakt door de .sympathie bij de Entente, speci aal bij Frankrijk gewekt, heeft op grond vanhalve be loften en ietwat daadwerkelijke ondersteuning bet stoute stuk begaan in Rusland te vallen. Met onmiddellijk gevolg, dat niet alleen het Roode leger, maar ook zeer vele volstrekt niet bolsjewistische Russen naar do wapens grepen om de invallers te ver drijven. Iets, wat met zooveel succes geschiedde,dat de Poolsche troepen niet alleen met meer dan bekwa men spoed uit Rusland verdwenen, doch ook dat de Sovjettroepen voor de fronten van Warschau staan. Misschien de stad zal zijn gevallen, voor deze regels den lezer onder de oogen komen. Polen, straks zelf nog de aanvallers, 'komt om hulp nu het op zijn beurt een inval te verduren krijgt. Het richt zich naar den Volkenbond, die zonder machtsmiddelen nog, alleen met algemeenheden kan ant woorden. Het richtte zich aan Frankrijk en ingelanddie wel legers en vloten hebben, doch wier arbeiders en bevolking in het algemeen niet wilden hooren van t een nieuwen oorlog cn dus met stakingen dreigden. Nu is het natuurlijk een gewone revolutiedaad wan- neer men door een staking een oorlog poogt te ver- hinderen, waartoe op wettige wijze door net uitvoerend en wettig gezag wordt besloten. Zulk een staking zou MU „misdadiee voeling" eerste kia.sse zijn en dus straf baar cn'laakbaar volgens ieder constitutional denkend, mensch.... alles goed en wel, doch die staking zou en zal vermoedelijk in de naaste toekomst eiken oor log kunnen verhinderen. Mits liet oorlogsgevaar maar zoolang vooruit zicht- baar is, dat de arbeidersleiders hun maatregelen kun- nen nemen. Hot zou trouwens een beroep van oppersten waan zin zijn geweest, wanneer - afgescheiden van de ge bleken onmogelijkheid de Engelsche en Fransche regeering toch waren overgegaan tot een oorlog. Om dit aan te toonen moeten wij de verschillende redevoeringen, nota's en hoofdartikelen der regecrings- biaden ontdoen van de overtollige franje, die er dit maal zeer dik omhing. Dan zijn de feiten deze. Polen heeft aangevallen. Rusland verdedigde zich door o.en tegenaanval. De linten te, die eerst Polen hielp aan wapens en met aanmoedigende woorden, doch terugschrikte toen zij voor een feit werd gesteld (den Poolschen opmarsch) waarvan zij wel, doch Polen geenszins de consequen ties overzag, de Entente dan sloeg een wapenstilstand voor en vredesbesprekingen in Londen. Aangezien de Entente spreekt uit den mond van den Oppersten Raad, die de laatste maanden een „twee dehands Onze Lieve Heer" is geworden, die heei Euro- pa en heel veel daarbuiten meent te mogen comman- deeren,. was de klank dier nota's ongeveer deze, dat°i Rusland, Polen en de andere randstaten in Londen hadden te verschijnen, om daar te hooren wat het „bon plaisir" der hooge hecren was.... Rusland zich onaantastbaar wetend, vooral nu de winter niet ver af iskennend dén gee3t der arbei- ders in West-Europawetend ook dat Duitschland zou weigeren opmarschgcbiod te worden.... speelde van den i hoocen boom af. Niet alle voorstellen uit Londen gipg Moskou accoord j zij het met eenige wijziging, vaak p m maar iets te wijzigen en daardoor eigen gelijkberechtigheid te. be- j wijzen. Met alle behalve met het voorstel den Poolschen vrede in Londen te laten sluiten. Op alle werkelijke punten was overeenstemming be-1 reikt. Het eenige, dat hokte, was dat Moskou er niets voor gevoelde zich als kwajongen in Londen by de j groote oomes aan te melden en zijn strafregels in ont-1 vangst te nemen Deze weigering was echter niet pro forma alleen, zooals verschillende voorgestelde wijzigingen in wat de i Entente had voorgeslagen. Het ging hier om een tastbaar feit. Dit, of Rusland gelijk zou staan met de overwon nen vijanden der Entente, dan wel of het eigen rech ten had, die het tegen den Oppersten Raad kon uit spelen. Welnu, dit spel heeft Rusland gewonnen. En het moet voor Lloya George, nog meer dan voor Millerand die er pas later bij kwam. een groote teleurstellling zijn geweest, dat er eindelijk iemand opdook, die zich vier kant en resoluut, onttrok aan de jurisdictie van de groote heeren. oorlog is dus meer dan volmaakt uitgesloten. Wat Moskou aanbiedt, is van dien aard. dat Polen er beter op wordt Meer krijgt dan Versailles het gaf: immers de ethnografische grenzen. Meer dan dat even wel: de vredesvoorwaarden voor Polen kunnen niet anders dan instemming vinden bij. de aanhangers van den Volkenbond. Want Let Poolsche feger wordt be perkt tot 50.000 man en de oorlogsindustrieën moeten verdwijnen. Precies wat Versailles van Duitschland eischte ©n wat straks in Geneve voor alle landen zal worden vastge steld: beperking van bewapening. Daar tegenover stelt Rusland aan Polen alleen den eiscb via Poolsch gebied een „corridor" naar Oost-Prui sen en verder naar de zee te krijgen. Dat is; precies hetzelfde wat de Entente door de internationaliseering van Danzig aan Polen schonk. Polen heeft dus niet te klagen. Ook de vrienden van den Volkenbond niet. Alles wordt geregeld, alsof de Bond reeds volmaakt in werking was. Het eenige, wat dus aanleiding kan geven tot ge harrewar, zou de gekwetste ijdelheid der „Groote II" zijn. NL, dat Rusland niet op appèl wil komen, voor het zelf zijn zaken met Polen heeft beredderd. Het ligt in den aard, dat noch het Britsche, noch het Fransche volk er aan denkt vanwege de gekwetste ijdelheid van hun eerste ministers een nieuwen oorlog te beginnen, waarvan wel het begin, doch geenszins het einde is te zien. De tijden van een '„petite guerre moi" rijn nu een maal, zoowei voor vorsten als voor ministers, definitief voorbij. En zelfs de Engelsche en Fransche bladen, die het allerluidst lawaaiden om hulp' voor de Polen, om hulp voor hun bedreigde onafhankelijkheid, om maatregelen tegen de vernietiging van het in Versailles hferboren rijk, zullen zich nu staande voor de feiten wei wat stil moeten houden. De Sovietregeering staat meer toe dan Polen had gehoopt, de Entente had durven hopen. Maar de ijdelheid van den „Oppersten Raad", ja, die heeft een leelijken knak gekregen. Hoe eerder die Raad verdwijnt, om plaats te maken voor het Dagelijksch Bestuur van den Volkenbond, hoe beter. Hoe beter voor betrapte ijdelheidsteentjes en hoe heter voor de geheele wereld UITKIJK. Amsterdam, 7 Augustus 1920. De Engelsche letterkunde heeft steeds een hooge plaats ingenomen. Wij, Hollanders, zijn terecht trotsch op mannen als Rembrandt cn Frans Hals. Waar ter wereld deze namen worden uitgesproken in tegenwoordig heid van ontwikkelde menschen, daar zijn dit bekende blanken, die bewondering opwekken en eerbied voor het land, dat de dragers er van heeft voortgebracht. Maar onze letterkunde? Is de naam Vondel over de wereld bekend als die van Shakespeare of van Uilton? Laten wij eerlijk zijn. In de schilderkunst heeft. .Enge land ons nooit naar de kroon kunnen steken. Een Rembrandt heeft Groot-Britannië nooit voortgebracht. Doch Nederland evenmin ,een Shakespeare, een Shelly of een Ke'ats. En wanneer hadden wij, cm naar het proza over te gaan, een Walter Scott, een Diekens ol een Thackeray? Een begrijpelijke trots voelt elke Engelschman voor rijn ongeëvenaarde letterkunde.. Liefde voor haar voort brengselen wordt hem van rijn jeugd af bijgebracht. Shakespeare, hoe moeilijk hij mag rijn, wordt reeds op school gelezen. Is er een middagvoorstelling van een «zijner stukken in de buurt van de school, dan wordt niet verzuimd er met de hoogste klassen heen te gaan. Mooie passage s worden uit het hoofd geleerd. In dit alles staan wij ver bij onze buren achter. Wie bij ons de school verlaat, heeft slechts den naam Vtjndel gehoord, hoogstwaarschijnlijk zelfs geen klein; gedichtje van hem onder de oogen gehad. Lucifer, Gijsbrecht van Arnstel zijn ten eenenmale onbekend. Van inhoud alleen? Die bekendheid met de letterkunde, op de lagere school begonnen en later steeds uitgebreid, heeft tot gevolg, dat in kranten en boeken en tijdschriften steeds aanhalingen voorkomen uit schrijvers, waarmee ieder wordt verondersteld bekend te zijn. Soms zijn ze geplaatsl tusschen aanhalingsteekens, vaker niet. Immers, wie „to be or not to be, that 'is the question'' aanhaalt in een artikel of werk, dat hij. schrijft, weet zóó goed, dat ieder van zijn lezers er Shakespeare s woorden in herkent, dat aanhalingsteekens feitelijk overbodig zijn geworden. Een paar staaltjes van de algemeenheid van dergelijke aanhalingen in de Engelsche letterkunde. Een ontwikkeld Engelschman had,'door een of andere oorzaak, nooit Shakespeare's Hamlet gelezea. Op aan raden van een vriend zou hij dit verzuim op zekeren avond goed maken, en had zich sa enkele uren feeen» op de hoogte gesteld van den inhoud van een van de mooiste en meest bekende werken van den grooten dichter. Den volgenden dag was de natuurlijke vraag van den vriend, die den raad gegeven had: En hoe vond je Hamlet?" Het antwoord was heel eigenaardig: „Heel mooi, maar ik vond het jammer, dat er zooveel aanhp lintgen in 'stonden." Met andere woorden: deze isngelscnman, die Hamlet nooit gelezen had, kende zonder geweten te hebben wat hun oorsprong was, tientallen regels er van uit het hoofd. Arme Shakes peare 1 Hij, die de woorden gevonden had, werd nu beschuldigd van aanhalingen. Een ander voorbeeld, van een thans levend schrij ver, Mr. Sturge Moore. In diens gedicht Micah komt een passage voor, die sterk doet denken aan eenige regels uit Flaubert's Salammbo. Doch, Mr. Sturge Moor© had niet de moeite genomen dit in een noot of op andere wijze kenbaar te maken. Niet te verwonderen dus, dat er spoedig iemand kwam om hem op de vingers te tikken 1 Het aniwoord, dat de vingertikker ontving, zal hem wel een weinig verrast hebben. Mr. Sturge Moore ont kent in het minst niet, wat hij aan Flaubert verschuldigd is. Integendeel Hij wijst 'tt kalmpjes op, dat hij een veel langer passage van Salammbo heeft aangehaald in rijn Mariamne, een regel uit She Stoops to Conquer van Goldsmith in zijn Rout of the Amazons, een zin uit Milton in Lovers First Communion enz. Arme criticuAl Dan verbeeld ie je zoo iets gevon den te hebben en de schrijver komt je vertellen dat je zoo'n sukkel bent, dat je dat alleen maar gevonden hebt De methode, die walter Scott steeds gebruikte^ wanneer hij wegens een geschiedkundige fout in een van zijn werken op rijn vingers gelikt werd. „Wacht even", was steeds acott's antwoor<f „heb je dat alleen gemerkt? Daar en daar en daar staan nog heel wat érger fouten. Jullie weet ook niet veel Van geschiedenis af, dat je die niet een gezien hebt." Tusschen een aanhaling herkennen als zoodanigen zeggen, wie de oorspronkelijke schrijver er van was, en m welk werk, is nog een groote stap. Natuurlijk zijn Hiervoor ook alweer hulpmiddelen. Oi Shakespeare de schrijver was, kan altijd in enkele minuten worden he slist, door ieder, die de Shakespearian Lexicon van de Duitscher Schmidt bezit. Schmidt heeft uit al de werken van Shakespeare eiken zin, elke uitdrukking genomen en deze gerangschikt. In een alphabetische woordenlijst kan men in een oogwenk zien, wat Shakes peare gezegd heeft over een of ander woord en waar de passage voorkomt. Doch als Shakespeare onschuldig is aan de aanhaling, wordt de kwestie ingewikkelder. Dan rijp er boeken en boekjes, van zeer groot tot vestzakformaat, die de meest j voorkomende aanhalingen, alphabetisch gerangschikt, be- vatten. En geven die geen uitkomst, aan zijn er nog de letterkundige tijdschriften, waarin men den zin kan j plaatsen, om redacteur of lezers naar de oorsprong te vragen. Zeer zelden blijft dat zonder resultaat. Eri natuurlijk is het niet zonder belang te weten, van wie een aanhaling afkomstig is. Het "staat /.eer geleerd een redevoering of artikel met eenige aanhalin- gen te versieren, maar de vraag hangt den geleerden 1 gebruiker steeds boven het hoofd„wie heeft dat ge zegd?" Eri o, wee, wanneer men daarop het antwoord moet schuldig blijven. Schuldig blijven? Ja, dat gebeurt maar zelden. Jn negen van de tien gevallen komt de aanhaling uil Shakespeare of uit den Bijbel, en wie niet tegen een leugentje opziet, zegt Bijbel als het ©enigszins bijbelsch I klinkt, Shakesceare in het andere geval. Waar in der. I Bijbel of Shakespeare? Ja, je kunt niet alles weten. Mr. A. W. Evans, ook bekend onder het pseudonym Penguin, schreet eens een artikel in de Observer, lang geleden, over deze gewone fout, als men het zoo mag noemen, om aanhalingen toe te schrijven aan den ver keerden persoon. Het was een zeer lezenswaardig artikel, en ik heb het bewaard. Op het oogenblik liet hel voor me. De laatste zin, door Penguin aangenaaid, was een duidelijk, een a 1 te duidelijk bewijs van de waar heid zijner bewering. „To the pure all things are pure" den reine is alles rein. „Dit", zei Penguin, „is een aanhaling van Shelley. Ik heb eens hooren zeggen door iemand, dat zij uit den Bijbel afkomstig was, en hij zei Bijbel, omdat hij zeker wist, dat ze niet van Shakespeare was." Een week later moest Penguin bekennen, dat hij zelf een zondaar was geweést. Van alle kanten waren hem brieven toegezonden, om hem op de vingers te tikken. En het was toch de Bijbel. Wel had Sheltey den zin gebruikt in zijn gedicht: The Revolt of Islam, :maar hij had Paulus aangehaald. Waaruit wel blijkt, welk een gevaarlijk terrein het terrein der aanhalingen is. Doch laten wij Penguin ver geven. Want zegt niet Pope in zijn Essay on Criti- cisih: To err is human, to Iorgive divine? D,walen is menschelijk, vergeven goddelijk. Detective-roman naar het Zweedxch van 8. A- DUX Bewerkt door W. J. A. ROUNAJjDUS Jr. 19. Ik zat tegenover Bcnnel aan de lengtezijde van de tafel. Vlak daarbij aan de korte zijde, zat Leo Carring met zijn dame. Het kon niet beter "geregeld rijn om ons in staat tc stellen onzen'man in het oog te hou den. En toen ik Leo's blik ontmoette, begreep ik, dat deze regeling zijn werk was. Het diner -verliep heel prettig. Jeffert stond bekend om de oude, fijne merken van zijn wijnkelder en de Esten deden den spijzen en dranken alle eer aan. ingzamerhand werd de stemming losser en vrijer en weldra had ik alles, wat met onze detective-be langen samenhing, vergelen. Mijn tafeldame was bekoorlijk, geestig, onderhou dend en ondeugend als altijd. Nog nooit had een vrouw mij zoo geboeid als dil charmante jonge meisje, en ik voelde, dat rij eenmaal mijn noodlot worden zou. Mijn oogen hadden haar zeker al te duidelijk ver raden welke gevoelens mij beheerschten, want plot seling zeide zij half-luid: „Maar mijnheer Thorne, u mag niet uitsluitend mijn cavalier rijn. Er rijn nog verschillende andere dames, die uw aangename con versatie op prijs stellen." ;,Ik stel echter alleen de uwe op prijs en vraag u mij te zeggen of ik hopen mag." Blozena boog rij haar hoofd over haar bord en zweeg. „Nu wat is uw antwoord?" „De hoop mag een man nooit opgeven." „Maar Óen vrouw kan die volkomen doen verdwij nen. Voor mij bedt; u die vrouw Wat is uw ant woord?" „Ik wil", en hierbij bloosde rij nog meer „ik wil u niet van uw hoop berooven. Wanneer het slechts aan mij ligt dan Ik ontmoette naar ondeugenden blik, die wel sprekender was dan wat ook, en fluisterde haar de oude, maar toch steeds nieuwe woorden in„Ik heb je lief Zij knikte en onze handen ontmoetten elkaar onder ae tafel. Maar Tyra Jeffert was vrouw, dat wil zeggen» tooneelspeelster, en op het oogenblik, dat zij mij een warmen, bezegelenden handdruk gaf, zeide rij lachend „Kijk maar eens naar Dagmar en mijnheer Carring, die schijnen wel een opvroolijking noodig te hebben. Laten we met hen klinken." Ik keek het paar aan. Dagmar Bircherdt was op vallend bleek en Leo zag er allesbehalve opgewekt uit. Zij spraken fluisterend, zonder zich in het minst om de andere gasten te bekommeren. Maay Tyra Jeffert was niet de eenige, die Leo en zijn- buurdame in het oog hield. Bonnel, die een één lettergrepig gesprek met zijn tafeldame scheen te voeren, kon zijn blik niet van hen afhouden en ook de bankier keek Heimelijk naar rijn dochter en haar cavalier. Ons klinken bracht hen echter tot de werkelijkheid terug. Leo wierp mii een dankbaren blik toe, dat ik zijn opmerkzaamheid gewekt had op het oogenblik, dat hij op het punt stond zijn zaak te vergelen. Voor net diner had ik verschillende uitingen der gasten over de geheimzinnige misdaden, waarvan de nearqvers, ondanKs alle inspanning der politie niet ontdekt konden worden, eh ettelijke toespelingen o p Loo's scherpzinnige en toch volgens veler meening te brutale conclusies gehoord. Nu begonnen eenige heeren in onze nabijheid weer over hetzelfde onder werp te praten. Ik- hoorde een hunner het vermoeden uitspreken, dat de onthullingen, die „Het Nieuwste van den Dag" gebracht had, maar courantengezwels was en dat advocaat Carring die waarschijnlijk had geschreven. Een ander was vast overtuigd, dat Car ring de eenige was, die het raadsel tot oplossing zou kunnen brengen en dat hij ongetwijfeld meer wist aan hfi zeide. Eindelijk wendde een der heeren zich tot Leo e n vroeg hem of hij in den laatsten tijd nog vorderingen) gemaakt had met zijn nasporingen en den misdadiger -al op het spoor was. „Natuurlijk ben ik hem op het spoor," antwoordde Carring. „Dat is immers de gewone uitdrukking van de politie, ook al heb je niet hot geringste aanknoo- pingspunt. Maar ik heb inderdaad een paar ontdek kingen gedaan, die mij, naar ik hoop, nader tot mijn doei zullen brengen." „Wat is het? Vertel eens. Is het iets, dat niet in de couranten gestaan heeft?" klonk het van alle kanten. i Leo glimlachte. Ik begreep, dat hij het gesprek nu had waar hij het wilde hebben. „,ln de couranten heeft niets over deze zaak ge staan," zeide hij. Nu bereikte de nieuwsgierigheid haar hoogtepunt en zelfs ik was benieuwd naar wat er komen zou. „Ook een geniale inbreker kan in de haast een on voorzichtigheid begaan", ging Leo voort, „daarvan De financiën der gemeenten. De heer A. R. Veenstra, gemeente-secretaris van Amers foort, wijst in een eerste artikel over het crediet dei- gemeenten op de noodzakelijkheid om te voorkomen uat de gemeenteraad tot maatregelen besluit, waarvan achteraf blijkt, dat de daaruit voortvloeiende kosten niet dan ieer beswaarlijk kunnen worden gedekt, en nog erger, dat die maatregelen niet meer teniet kunnen worden gedaan. Een drietal maatregelen rij'r noodig: In de eerste plaats zal de verhouding tusschen raad en burgemeester en wethouders moeten worden gewij zigd. De raad kan en mag niet meer het lichaam zün, dat de volle bevoegdheid heeft ieder oogenblik en los van de begrooting maatregelen van financieelen aard te nemen, aie de Wrooting en dus de financiën in de war kunnen sturen. De raad kan niet by machte worden geacht de .financiën te kennen en op elk tijdstip te overzien. Dat kan hij hoogstens dan, wanneer hij wordt geroepen de begrooting te behandelen en deze al dus wordt samengesteld, dat rij een goed overzicht biedt. Daarom moet de be$px>ting een ander karakter krijgen: jnj moet meer bindend zijn voor een bepaalde periode? waarbinnen zij met dan in bijzondere geval len wijziging kan ondergaan eri dan nog slechts met inachtneming van bepaalde voorschriften. In de tweede plaats zal daarom de financieel© admini stratie der gemeentehuishouding naar een geheel ander begrip moeten worden opgetrokken. En in de derde plaats en dit houdt verband met de beide vorige punten zal bet- hooger toe zicht anders moeten worden geregeld. Het is hier niet de plaats deze punten nader uit te werken. Mijn doel gaat thans in andere richting. Maar wie het credietvraagstuk wil behandelen, zal zich van deze en nog meer andero punten terdege reken schap moeten geven. Want zal het credietvraagstuk kun nen worden opgelost, duurzaam opgelost, dan moet vast staan, dat net beheer der gemeente-financiën zoo deugdelijk mogelijk is ingericht Thans zal ieder inge wijde moeten erkennen, dat dit nog niet hét geval is. Het is misschien te sterk uitgedrukt, maar ik voel neiging om te zeggen: het beheer is veronachtzaamd, omdat het redmiddel belastingverhooging steeds bij de hand was. Over het aandeel van het rijk in de opdrijving van de gemeentelijke uitgaven zegt schr. Volgens het bepaalde bij art. 144, 3e lid der Grond wet, nader uitgewerkt in de gemeentewet, zijn de Ge meentebesturen, wanneer zulks wordt verlangd, ver plicht mede te werken aan de uitvoering van de wet ten, algemeene maatregelen van bestuur, enz. Die medewerking is steeds in niet bescheiden mate van de gemeentebesturen gevraagd. De bestaande finan- cieele verhouding vindt daarin mede haar oorzaak en de klacht tegen haar regeling wordt er door gerecht vaardigd. Maar. naar mijn gevoelen draagt die „medewerking" een geneel ander karakter, berust rii op een geheel ander principe, dan de vele verplichtingen, die de laatste jaren op de gemeentebesturen zyn komen te rusten. „Medewerken tot uitvoering" veronderstelt, dat de uitvoering is en blijft bij de hoogere macht, maar dat is niet het geval, als wordt voorgeschreven, dat de gemeenten bepaalde zaken ter hand moet nemen, be- i paaide uitgaven moeten doen. Ik denk aan het 1/10 van I ae distributicwet, verhoogd door de ongenoemde admi- nistratiekostenj aan de woningnoodwet; aan de werk- I loozenverzekenng, aan de arbeidsbemiddeling enz. enz. - Een voorbeeldop de begrooting 'dezer gemeente voor 1920 wérden de uitgaven in verband met de werkeiooa- I heidsverzekering geraamd op f 7700. De meening be- stond, dat die raming ruim was genomen. Eind Juli kon reeds worden vastgesteld dat die uitgaven ten minste f 27000 zullen bedragen, zonder dat het gemeentebestuur daarop ©enigen invloed heeft. i De hoogere macht heeft daardoor zeggenschap ge- j nomen over het budget van de gemeenten, op voor deze niet ongevoelige wijze. Daardoor is een verhouding ontstaan, die voorheen niet bekend was. Ook hier geen critiek, maar het constateeren van é6n feit, dat recht geeft tot de meening: indien vast staat, dat de Staat niertoe het recht bezit, dan heeft de Staat ook mede de verantwoordelijkheid te dragen voor de gevolgen daarvan. Wel behoeven die gevolgen niet hierin te bestaan, dat de Staat aandeel in de kosten draagt hij doet dit deels maar wel hierin, dat hij de gemeente steunt, bijstaat in het vinden van de middelen die het verloren evenwicht moeten terug brengen. Uit dit alles kan, naar ik meen, deze stelling worden geformuleerd .en verdedigd: u het moet wenschelijk worden geacht, dat de auto nomie van de gemeenten zoo weinig mogelijk wordt aangetast de gewijzigde omstandigheden als een gevolg van de methode, naar welke de gemeenteraden worden ver kozen alsmede van de voortdurende uitbreiding van de taak der gemeenten, maken het wenschelyk zoo niet noodzakelijk, dat de uitoefening van die autonome macht wordt gesteund door een deugdelijk financieel beheer met een financieele controle, naar een prevén- tief stelsel dat de Staat mede verantwoordelijkheid draagt 'voor het budget van de gemeenten. Schr. werpt dan de vraag op, of hei een algemeen belang is, dat de gemeenten worden geholpen, dan wel de raak op haar neloop kan worden gelaten? Wanneer de werkelijke oorzaak van de leeningsmoei- lijkheden is gelegen in de nouding. die sommige ge meentebesturen aannemen, dan wordt het gevaar daar van niet opgeheven, enkel door te weigeren de gemeén- ten aan geld te helpen. Dan kan het niet anders, of een botsing moet komen, met als eindpunt den strijd om de autonomie. Die strijd reeds moet naar mijn zijn voorbeelden genoeg voorhanden. En hier hebben we met een aartsgchurk te doen zoowel wat den dief stal als wat den moord op Hepson betreft. Maar dadelijk na dat laatste misdrijf had de moordenaar het ongeluk een voorwerp te verbiezen, dat zeer be zwarend voor hem worden kan, en hij heeft zijn ver lies pas gemerkt, toen het te laat was. Dat is zijn eerste fout. Om het verlorene terug te krijgen heeft hy er in zijn zenuwachtige overspanning niet tegenop ge zien een nieuwe gewelddaad te plegen, aie echter gelukkig een poging tot moord gebleven is. Dat was zijn tweede fout en een, die noodlottiger was dan de eerste, want de schurk werd daarbij gezien.'' „Wien heeft hij willen vermoorden? Heeft hij u soms aangevallen?" hoorde men nieuwsgierige stemmen vragen. „Neen, maar mijn vriend Thorne," zeide Leo met een handbeweging naar mij. „Het is gebeurd in den nacht dat Hepson gedood werd, ongeveer een uur na uen moord.' „Hoe interessant. Vertel eeifc wat meer, mijnheer Thorne. Wou men u doodschieten?" „Ach, dames," zeide ik verlegen, „de zaak is de moeite niet waard." Leo keek mij aan en haaide verwonderd zyn schou ders op. „Ik begrijp je niet, George," zeide hij verwijtend, „Die nachtelijke aanval zou voldoende stof geven voor een roman. Wanneer jc Jiiet zoover was in boksen en jujitsu, dan zo'u je gewoon vermoord zijn. Vertel maar gerust hoe het gebeurd is." Ik meende een spottende uitdrukking in Bonnel» oogen te ,zien, en. dat deed mij besluiten alles te ver tellen. In' .korte woorden vertelde ik hoe de nachte lijke wandelaar in zyn woede probeerde m(j met zijn mes te steken, toén hij op geen andere manier fzyn handschoen terug kon krijgen. „Waarom hebt u de politie niet op de hoogte ge bracht?" vroeg de juwelier verwytena. ;.U hebt toch twee belangrijke bewijzen: den handschoen en het mes." „Och, dat zou waarschijnlijk toch geen resultaten opgeleverd hebben," zeide Leo. „Een handschoen kan iedereen op straat verliezen en een gewoon zak mes verraadt niet veel. Neen, dan zou de steek in den arm, dien de kerel door den degenstok van mijn vriend gekregen heeft een beter herkenningsteek én zijn. Wanneer het echter de dames en heeren interesséért den handschoen te zien, ik heb hem hier. Het mes zal ik u na tafel laten zien, als u dat wilt, het zit in den zak van mijn jas." Met dio woorden nam Leo dan handschoen en gat dien aan zijn buurman met het verzoek hem door tc geven. „RHsschien heeft iemand den handschoen vroeger reeds gezien," ging hij schertsend voort. „Iedere in lichting zal dankbaar aanvaard worden." Niemand echter herkende den handschoen. De dames hielden hem tusschen haar vingertoppen met een zekeren afkeer, alsof het gevaarlijk was dien aan te raken, terwijl de heeren hem nauwkeuriger bekeken, hehalve Bonnel, die hem nauwelijks een blik waardig keurde, toen ae beurt a«n hem kwam. In plaats daar van wendde hij zich hoonlachend tot ziin dame en zeide zoo hard, dat iedereen het hooren kon „Er behoort ocu levendige phantasie toe om den moord in verband te brengen met een handschoen, die toevallig op straat ligt." „Gelooft u, mijnheer Bonnel?" vroeg. Leo koud. .,Ja, het is heel goed mogelijk dat u gelyk hebt. Maar bedenk, dat de handschoen voor de deur van het huis lag, waarin Hepson vermoord werd. En wanneer u eens goed kykL zult u zien, dat de knoop eraf gerukt is, niet waar? Neem nu eens aan, dat ik den eigenaar van dien handschoen indentificeeren en ook bewijzen kan, dat de afgerukte knoop in de hand van den ver moorde gevonden werd, wat zegt u dan?" Bonnel verried een zekere onrust, toen hij met ge veinsde onverschilligheid antwoordde„Dat isalle maal maar phantasie. „Toch met heelqpiaal," zeide Leo. „Ik hoop dat spoedig te kunnen bewijzen." „Ja. het wordt tijd, dat er wat licht in dit raadsel komtzeide Bircherdt „Er zijn nu veertien dagen ver- loopen en de politie is tot dusverre nog niet tot een resultaat gekomen. Het detectiven-beroep is toch moeilijker dan men denkt" .Gedachtig aan de rol. die ik beloofd had te zullen spelen, zeide ik„Ja, ik had ook gedacht dat onze pas ontdekte particuliere detective de zaak 'spoedig op het spoor zou komen, maar het lijkt toch wel, dat ik mft vergist heb." („Mynheer Carring heeft ons toch beloofd tegelijk met den moordenaar ook 'den dief te ontmaskeren en den gestolen diadeem terug te brengen," zeide mevrouw Jeffert vol vertrouwen. „Ik verlaat mij op hem en hen ten volle overtuigd, dat het gelukken zal. „U moet mij bepaald verkeerd begrepen hebben, mevrouw", antwoordde Leo. „Ik heb gezegd, dat ik den moordenaar en dief tegelijk zou kunnen pakken. Wanneer u het echter beveelt, zou ik den dief kunnen aanwijzen en het. gestolene laten zien." Een spottend lachie kwam op Bonnei's lippen. „U schertst,' redde hij". „Volgens uw eigen, in uw blad op-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1920 | | pagina 5