Zaterdag 14 Augustus 1920.
63ste Jaargang. No. 6669.
TWEEDE BLAD.
De dingen om ons heen.
Brieven uit Engeland.
FEUILLETON.
DE DEGENSTOK.
Uit en Voor de Pérs.
Zoodat dus Polen nog niet verloren is.
Do oude leuze, zco dikwijls gehoerd in de bange
anderhalve eeuw, dat Polen, verdeeld 'en gedeeld, zuchtté
onder het iuk van drie vreemde meesters, heeft wéér
re< ht van. Klinken-
De over het paard getilde Poolsche regeering, hall
gek gemaakt door de .sympathie bij de Entente, speci
aal bij Frankrijk gewekt, heeft op grond vanhalve be
loften en ietwat daadwerkelijke ondersteuning bet stoute
stuk begaan in Rusland te vallen.
Met onmiddellijk gevolg, dat niet alleen het Roode
leger, maar ook zeer vele volstrekt niet bolsjewistische
Russen naar do wapens grepen om de invallers te ver
drijven. Iets, wat met zooveel succes geschiedde,dat
de Poolsche troepen niet alleen met meer dan bekwa
men spoed uit Rusland verdwenen, doch ook dat de
Sovjettroepen voor de fronten van Warschau staan.
Misschien de stad zal zijn gevallen, voor deze regels den
lezer onder de oogen komen.
Polen, straks zelf nog de aanvallers, 'komt om hulp nu
het op zijn beurt een inval te verduren krijgt.
Het richt zich naar den Volkenbond, die zonder
machtsmiddelen nog, alleen met algemeenheden kan ant
woorden.
Het richtte zich aan Frankrijk en ingelanddie
wel legers en vloten hebben, doch wier arbeiders en
bevolking in het algemeen niet wilden hooren van t
een nieuwen oorlog cn dus met stakingen dreigden.
Nu is het natuurlijk een gewone revolutiedaad wan-
neer men door een staking een oorlog poogt te ver-
hinderen, waartoe op wettige wijze door net uitvoerend
en wettig gezag wordt besloten. Zulk een staking zou
MU „misdadiee voeling" eerste kia.sse zijn en dus straf
baar cn'laakbaar volgens ieder constitutional denkend,
mensch.... alles goed en wel, doch die staking zou
en zal vermoedelijk in de naaste toekomst eiken oor
log kunnen verhinderen.
Mits liet oorlogsgevaar maar zoolang vooruit zicht-
baar is, dat de arbeidersleiders hun maatregelen kun-
nen nemen.
Hot zou trouwens een beroep van oppersten waan
zin zijn geweest, wanneer - afgescheiden van de ge
bleken onmogelijkheid de Engelsche en Fransche
regeering toch waren overgegaan tot een oorlog.
Om dit aan te toonen moeten wij de verschillende
redevoeringen, nota's en hoofdartikelen der regecrings-
biaden ontdoen van de overtollige franje, die er dit
maal zeer dik omhing.
Dan zijn de feiten deze.
Polen heeft aangevallen. Rusland verdedigde zich door
o.en tegenaanval.
De linten te, die eerst Polen hielp aan wapens en
met aanmoedigende woorden, doch terugschrikte toen
zij voor een feit werd gesteld (den Poolschen opmarsch)
waarvan zij wel, doch Polen geenszins de consequen
ties overzag, de Entente dan sloeg een wapenstilstand
voor en vredesbesprekingen in Londen.
Aangezien de Entente spreekt uit den mond van
den Oppersten Raad, die de laatste maanden een „twee
dehands Onze Lieve Heer" is geworden, die heei Euro-
pa en heel veel daarbuiten meent te mogen comman-
deeren,. was de klank dier nota's ongeveer deze, dat°i
Rusland, Polen en de andere randstaten in Londen
hadden te verschijnen, om daar te hooren wat het „bon
plaisir" der hooge hecren was....
Rusland zich onaantastbaar wetend, vooral nu de
winter niet ver af iskennend dén gee3t der arbei-
ders in West-Europawetend ook dat Duitschland zou
weigeren opmarschgcbiod te worden.... speelde van den i
hoocen boom af.
Niet alle voorstellen uit Londen gipg Moskou accoord j
zij het met eenige wijziging, vaak p m maar iets te
wijzigen en daardoor eigen gelijkberechtigheid te. be- j
wijzen.
Met alle behalve met het voorstel den Poolschen
vrede in Londen te laten sluiten.
Op alle werkelijke punten was overeenstemming be-1
reikt. Het eenige, dat hokte, was dat Moskou er niets
voor gevoelde zich als kwajongen in Londen by de j
groote oomes aan te melden en zijn strafregels in ont-1
vangst te nemen
Deze weigering was echter niet pro forma alleen,
zooals verschillende voorgestelde wijzigingen in wat de i
Entente had voorgeslagen.
Het ging hier om een tastbaar feit.
Dit, of Rusland gelijk zou staan met de overwon
nen vijanden der Entente, dan wel of het eigen rech
ten had, die het tegen den Oppersten Raad kon uit
spelen.
Welnu, dit spel heeft Rusland gewonnen. En het
moet voor Lloya George, nog meer dan voor Millerand
die er pas later bij kwam. een groote teleurstellling zijn
geweest, dat er eindelijk iemand opdook, die zich vier
kant en resoluut, onttrok aan de jurisdictie van de
groote heeren.
oorlog is dus meer dan volmaakt uitgesloten.
Wat Moskou aanbiedt, is van dien aard. dat Polen
er beter op wordt Meer krijgt dan Versailles het gaf:
immers de ethnografische grenzen. Meer dan dat even
wel: de vredesvoorwaarden voor Polen kunnen niet
anders dan instemming vinden bij. de aanhangers van
den Volkenbond. Want Let Poolsche feger wordt be
perkt tot 50.000 man en de oorlogsindustrieën moeten
verdwijnen.
Precies wat Versailles van Duitschland eischte ©n wat
straks in Geneve voor alle landen zal worden vastge
steld: beperking van bewapening.
Daar tegenover stelt Rusland aan Polen alleen den
eiscb via Poolsch gebied een „corridor" naar Oost-Prui
sen en verder naar de zee te krijgen.
Dat is; precies hetzelfde wat de Entente door de
internationaliseering van Danzig aan Polen schonk.
Polen heeft dus niet te klagen.
Ook de vrienden van den Volkenbond niet.
Alles wordt geregeld, alsof de Bond reeds volmaakt
in werking was.
Het eenige, wat dus aanleiding kan geven tot ge
harrewar, zou de gekwetste ijdelheid der „Groote II" zijn.
NL, dat Rusland niet op appèl wil komen, voor
het zelf zijn zaken met Polen heeft beredderd.
Het ligt in den aard, dat noch het Britsche, noch
het Fransche volk er aan denkt vanwege de gekwetste
ijdelheid van hun eerste ministers een nieuwen oorlog
te beginnen, waarvan wel het begin, doch geenszins het
einde is te zien.
De tijden van een '„petite guerre moi" rijn nu een
maal, zoowei voor vorsten als voor ministers, definitief
voorbij.
En zelfs de Engelsche en Fransche bladen, die het
allerluidst lawaaiden om hulp' voor de Polen, om hulp
voor hun bedreigde onafhankelijkheid, om maatregelen
tegen de vernietiging van het in Versailles hferboren rijk,
zullen zich nu staande voor de feiten wei wat stil
moeten houden.
De Sovietregeering staat meer toe dan Polen had
gehoopt, de Entente had durven hopen.
Maar de ijdelheid van den „Oppersten Raad", ja, die
heeft een leelijken knak gekregen.
Hoe eerder die Raad verdwijnt, om plaats te maken
voor het Dagelijksch Bestuur van den Volkenbond, hoe
beter.
Hoe beter voor betrapte ijdelheidsteentjes en hoe
heter voor de geheele wereld
UITKIJK.
Amsterdam, 7 Augustus 1920.
De Engelsche letterkunde heeft steeds een hooge
plaats ingenomen. Wij, Hollanders, zijn terecht trotsch
op mannen als Rembrandt cn Frans Hals. Waar ter
wereld deze namen worden uitgesproken in tegenwoordig
heid van ontwikkelde menschen, daar zijn dit bekende
blanken, die bewondering opwekken en eerbied voor
het land, dat de dragers er van heeft voortgebracht.
Maar onze letterkunde? Is de naam Vondel over de
wereld bekend als die van Shakespeare of van Uilton?
Laten wij eerlijk zijn. In de schilderkunst heeft. .Enge
land ons nooit naar de kroon kunnen steken. Een
Rembrandt heeft Groot-Britannië nooit voortgebracht.
Doch Nederland evenmin ,een Shakespeare, een Shelly
of een Ke'ats. En wanneer hadden wij, cm naar het
proza over te gaan, een Walter Scott, een Diekens ol
een Thackeray?
Een begrijpelijke trots voelt elke Engelschman voor
rijn ongeëvenaarde letterkunde.. Liefde voor haar voort
brengselen wordt hem van rijn jeugd af bijgebracht.
Shakespeare, hoe moeilijk hij mag rijn, wordt reeds
op school gelezen. Is er een middagvoorstelling van
een «zijner stukken in de buurt van de school, dan
wordt niet verzuimd er met de hoogste klassen heen te
gaan. Mooie passage s worden uit het hoofd geleerd.
In dit alles staan wij ver bij onze buren achter.
Wie bij ons de school verlaat, heeft slechts den naam
Vtjndel gehoord, hoogstwaarschijnlijk zelfs geen klein;
gedichtje van hem onder de oogen gehad. Lucifer,
Gijsbrecht van Arnstel zijn ten eenenmale onbekend.
Van inhoud alleen?
Die bekendheid met de letterkunde, op de lagere
school begonnen en later steeds uitgebreid, heeft tot
gevolg, dat in kranten en boeken en tijdschriften steeds
aanhalingen voorkomen uit schrijvers, waarmee ieder
wordt verondersteld bekend te zijn. Soms zijn ze geplaatsl
tusschen aanhalingsteekens, vaker niet. Immers, wie
„to be or not to be, that 'is the question'' aanhaalt
in een artikel of werk, dat hij. schrijft, weet zóó goed,
dat ieder van zijn lezers er Shakespeare s woorden in
herkent, dat aanhalingsteekens feitelijk overbodig zijn
geworden.
Een paar staaltjes van de algemeenheid van dergelijke
aanhalingen in de Engelsche letterkunde.
Een ontwikkeld Engelschman had,'door een of andere
oorzaak, nooit Shakespeare's Hamlet gelezea. Op aan
raden van een vriend zou hij dit verzuim op zekeren
avond goed maken, en had zich sa enkele uren feeen»
op de hoogte gesteld van den inhoud van een van de
mooiste en meest bekende werken van den grooten
dichter. Den volgenden dag was de natuurlijke vraag
van den vriend, die den raad gegeven had: En hoe
vond je Hamlet?" Het antwoord was heel eigenaardig:
„Heel mooi, maar ik vond het jammer, dat er zooveel
aanhp lintgen in 'stonden." Met andere woorden:
deze isngelscnman, die Hamlet nooit gelezen had, kende
zonder geweten te hebben wat hun oorsprong was,
tientallen regels er van uit het hoofd. Arme Shakes
peare 1 Hij, die de woorden gevonden had, werd nu
beschuldigd van aanhalingen.
Een ander voorbeeld, van een thans levend schrij
ver, Mr. Sturge Moore. In diens gedicht Micah komt
een passage voor, die sterk doet denken aan eenige
regels uit Flaubert's Salammbo. Doch, Mr. Sturge Moor©
had niet de moeite genomen dit in een noot of op andere
wijze kenbaar te maken. Niet te verwonderen dus, dat
er spoedig iemand kwam om hem op de vingers te
tikken 1
Het aniwoord, dat de vingertikker ontving, zal hem
wel een weinig verrast hebben. Mr. Sturge Moore ont
kent in het minst niet, wat hij aan Flaubert verschuldigd
is. Integendeel Hij wijst 'tt kalmpjes op, dat hij een
veel langer passage van Salammbo heeft aangehaald in
rijn Mariamne, een regel uit She Stoops to Conquer
van Goldsmith in zijn Rout of the Amazons, een zin
uit Milton in Lovers First Communion enz.
Arme criticuAl Dan verbeeld ie je zoo iets gevon
den te hebben en de schrijver komt je vertellen dat
je zoo'n sukkel bent, dat je dat alleen maar gevonden
hebt De methode, die walter Scott steeds gebruikte^
wanneer hij wegens een geschiedkundige fout in een
van zijn werken op rijn vingers gelikt werd. „Wacht
even", was steeds acott's antwoor<f „heb je dat alleen
gemerkt? Daar en daar en daar staan nog heel wat
érger fouten. Jullie weet ook niet veel Van geschiedenis
af, dat je die niet een gezien hebt."
Tusschen een aanhaling herkennen als zoodanigen
zeggen, wie de oorspronkelijke schrijver er van was,
en m welk werk, is nog een groote stap. Natuurlijk zijn
Hiervoor ook alweer hulpmiddelen. Oi Shakespeare de
schrijver was, kan altijd in enkele minuten worden he
slist, door ieder, die de Shakespearian Lexicon van
de Duitscher Schmidt bezit. Schmidt heeft uit al de
werken van Shakespeare eiken zin, elke uitdrukking
genomen en deze gerangschikt. In een alphabetische
woordenlijst kan men in een oogwenk zien, wat Shakes
peare gezegd heeft over een of ander woord en waar
de passage voorkomt.
Doch als Shakespeare onschuldig is aan de aanhaling,
wordt de kwestie ingewikkelder. Dan rijp er boeken en
boekjes, van zeer groot tot vestzakformaat, die de meest
j voorkomende aanhalingen, alphabetisch gerangschikt, be-
vatten. En geven die geen uitkomst, aan zijn er nog
de letterkundige tijdschriften, waarin men den zin kan
j plaatsen, om redacteur of lezers naar de oorsprong te
vragen. Zeer zelden blijft dat zonder resultaat.
Eri natuurlijk is het niet zonder belang te weten,
van wie een aanhaling afkomstig is. Het "staat /.eer
geleerd een redevoering of artikel met eenige aanhalin-
gen te versieren, maar de vraag hangt den geleerden
1 gebruiker steeds boven het hoofd„wie heeft dat ge
zegd?" Eri o, wee, wanneer men daarop het antwoord
moet schuldig blijven.
Schuldig blijven? Ja, dat gebeurt maar zelden. Jn
negen van de tien gevallen komt de aanhaling uil
Shakespeare of uit den Bijbel, en wie niet tegen een
leugentje opziet, zegt Bijbel als het ©enigszins bijbelsch
I klinkt, Shakesceare in het andere geval. Waar in der.
I Bijbel of Shakespeare? Ja, je kunt niet alles weten.
Mr. A. W. Evans, ook bekend onder het pseudonym
Penguin, schreet eens een artikel in de Observer, lang
geleden, over deze gewone fout, als men het zoo mag
noemen, om aanhalingen toe te schrijven aan den ver
keerden persoon. Het was een zeer lezenswaardig artikel,
en ik heb het bewaard. Op het oogenblik liet hel voor
me. De laatste zin, door Penguin aangenaaid, was
een duidelijk, een a 1 te duidelijk bewijs van de waar
heid zijner bewering.
„To the pure all things are pure" den reine is
alles rein. „Dit", zei Penguin, „is een aanhaling van
Shelley. Ik heb eens hooren zeggen door iemand, dat
zij uit den Bijbel afkomstig was, en hij zei Bijbel, omdat
hij zeker wist, dat ze niet van Shakespeare was."
Een week later moest Penguin bekennen, dat
hij zelf een zondaar was geweést. Van alle kanten waren
hem brieven toegezonden, om hem op de vingers te
tikken. En het was toch de Bijbel. Wel had Sheltey
den zin gebruikt in zijn gedicht: The Revolt of Islam,
:maar hij had Paulus aangehaald.
Waaruit wel blijkt, welk een gevaarlijk terrein het
terrein der aanhalingen is. Doch laten wij Penguin ver
geven. Want zegt niet Pope in zijn Essay on Criti-
cisih: To err is human, to Iorgive divine? D,walen
is menschelijk, vergeven goddelijk.
Detective-roman naar het Zweedxch van 8. A- DUX
Bewerkt door W. J. A. ROUNAJjDUS Jr.
19.
Ik zat tegenover Bcnnel aan de lengtezijde van de
tafel. Vlak daarbij aan de korte zijde, zat Leo Carring
met zijn dame. Het kon niet beter "geregeld rijn om
ons in staat tc stellen onzen'man in het oog te hou
den. En toen ik Leo's blik ontmoette, begreep ik, dat
deze regeling zijn werk was.
Het diner -verliep heel prettig. Jeffert stond bekend
om de oude, fijne merken van zijn wijnkelder en de
Esten deden den spijzen en dranken alle eer aan.
ingzamerhand werd de stemming losser en vrijer
en weldra had ik alles, wat met onze detective-be
langen samenhing, vergelen.
Mijn tafeldame was bekoorlijk, geestig, onderhou
dend en ondeugend als altijd. Nog nooit had een vrouw
mij zoo geboeid als dil charmante jonge meisje, en
ik voelde, dat rij eenmaal mijn noodlot worden zou.
Mijn oogen hadden haar zeker al te duidelijk ver
raden welke gevoelens mij beheerschten, want plot
seling zeide zij half-luid: „Maar mijnheer Thorne,
u mag niet uitsluitend mijn cavalier rijn. Er rijn nog
verschillende andere dames, die uw aangename con
versatie op prijs stellen."
;,Ik stel echter alleen de uwe op prijs en vraag u
mij te zeggen of ik hopen mag."
Blozena boog rij haar hoofd over haar bord en
zweeg.
„Nu wat is uw antwoord?"
„De hoop mag een man nooit opgeven."
„Maar Óen vrouw kan die volkomen doen verdwij
nen. Voor mij bedt; u die vrouw Wat is uw ant
woord?"
„Ik wil", en hierbij bloosde rij nog meer
„ik wil u niet van uw hoop berooven. Wanneer het
slechts aan mij ligt dan
Ik ontmoette naar ondeugenden blik, die wel
sprekender was dan wat ook, en fluisterde haar de
oude, maar toch steeds nieuwe woorden in„Ik heb
je lief
Zij knikte en onze handen ontmoetten elkaar onder
ae tafel. Maar Tyra Jeffert was vrouw, dat wil zeggen»
tooneelspeelster, en op het oogenblik, dat zij mij een
warmen, bezegelenden handdruk gaf, zeide rij lachend
„Kijk maar eens naar Dagmar en mijnheer Carring,
die schijnen wel een opvroolijking noodig te hebben.
Laten we met hen klinken."
Ik keek het paar aan. Dagmar Bircherdt was op
vallend bleek en Leo zag er allesbehalve opgewekt uit.
Zij spraken fluisterend, zonder zich in het minst om
de andere gasten te bekommeren.
Maay Tyra Jeffert was niet de eenige, die Leo en
zijn- buurdame in het oog hield. Bonnel, die een één
lettergrepig gesprek met zijn tafeldame scheen te
voeren, kon zijn blik niet van hen afhouden en ook
de bankier keek Heimelijk naar rijn dochter en haar
cavalier.
Ons klinken bracht hen echter tot de werkelijkheid
terug. Leo wierp mii een dankbaren blik toe, dat ik
zijn opmerkzaamheid gewekt had op het oogenblik,
dat hij op het punt stond zijn zaak te vergelen.
Voor net diner had ik verschillende uitingen der
gasten over de geheimzinnige misdaden, waarvan de
nearqvers, ondanKs alle inspanning der politie niet
ontdekt konden worden, eh ettelijke toespelingen o p
Loo's scherpzinnige en toch volgens veler meening
te brutale conclusies gehoord. Nu begonnen eenige
heeren in onze nabijheid weer over hetzelfde onder
werp te praten. Ik- hoorde een hunner het vermoeden
uitspreken, dat de onthullingen, die „Het Nieuwste
van den Dag" gebracht had, maar courantengezwels
was en dat advocaat Carring die waarschijnlijk had
geschreven. Een ander was vast overtuigd, dat Car
ring de eenige was, die het raadsel tot oplossing zou
kunnen brengen en dat hij ongetwijfeld meer wist aan
hfi zeide.
Eindelijk wendde een der heeren zich tot Leo e n
vroeg hem of hij in den laatsten tijd nog vorderingen)
gemaakt had met zijn nasporingen en den misdadiger
-al op het spoor was.
„Natuurlijk ben ik hem op het spoor," antwoordde
Carring. „Dat is immers de gewone uitdrukking van
de politie, ook al heb je niet hot geringste aanknoo-
pingspunt. Maar ik heb inderdaad een paar ontdek
kingen gedaan, die mij, naar ik hoop, nader tot mijn
doei zullen brengen."
„Wat is het? Vertel eens. Is het iets, dat niet in
de couranten gestaan heeft?" klonk het van alle
kanten. i
Leo glimlachte. Ik begreep, dat hij het gesprek nu
had waar hij het wilde hebben.
„,ln de couranten heeft niets over deze zaak ge
staan," zeide hij.
Nu bereikte de nieuwsgierigheid haar hoogtepunt en
zelfs ik was benieuwd naar wat er komen zou.
„Ook een geniale inbreker kan in de haast een on
voorzichtigheid begaan", ging Leo voort, „daarvan
De financiën der gemeenten.
De heer A. R. Veenstra, gemeente-secretaris van Amers
foort, wijst in een eerste artikel over het crediet dei-
gemeenten op de noodzakelijkheid om te voorkomen
uat de gemeenteraad tot maatregelen besluit, waarvan
achteraf blijkt, dat de daaruit voortvloeiende kosten niet
dan ieer beswaarlijk kunnen worden gedekt, en nog
erger, dat die maatregelen niet meer teniet kunnen
worden gedaan.
Een drietal maatregelen rij'r noodig:
In de eerste plaats zal de verhouding tusschen raad
en burgemeester en wethouders moeten worden gewij
zigd. De raad kan en mag niet meer het lichaam zün,
dat de volle bevoegdheid heeft ieder oogenblik en los
van de begrooting maatregelen van financieelen aard
te nemen, aie de Wrooting en dus de financiën in de
war kunnen sturen. De raad kan niet by machte worden
geacht de .financiën te kennen en op elk tijdstip te
overzien. Dat kan hij hoogstens dan, wanneer hij
wordt geroepen de begrooting te behandelen en deze al
dus wordt samengesteld, dat rij een goed overzicht
biedt. Daarom moet de be$px>ting een ander karakter
krijgen: jnj moet meer bindend zijn voor een bepaalde
periode? waarbinnen zij met dan in bijzondere geval
len wijziging kan ondergaan eri dan nog slechts met
inachtneming van bepaalde voorschriften.
In de tweede plaats zal daarom de financieel© admini
stratie der gemeentehuishouding naar een geheel ander
begrip moeten worden opgetrokken.
En in de derde plaats en dit houdt verband
met de beide vorige punten zal bet- hooger toe
zicht anders moeten worden geregeld.
Het is hier niet de plaats deze punten nader uit te
werken. Mijn doel gaat thans in andere richting. Maar
wie het credietvraagstuk wil behandelen, zal zich van
deze en nog meer andero punten terdege reken
schap moeten geven. Want zal het credietvraagstuk kun
nen worden opgelost, duurzaam opgelost, dan moet
vast staan, dat net beheer der gemeente-financiën zoo
deugdelijk mogelijk is ingericht Thans zal ieder inge
wijde moeten erkennen, dat dit nog niet hét geval is.
Het is misschien te sterk uitgedrukt, maar ik voel
neiging om te zeggen: het beheer is veronachtzaamd,
omdat het redmiddel belastingverhooging steeds bij de
hand was.
Over het aandeel van het rijk in de opdrijving van
de gemeentelijke uitgaven zegt schr.
Volgens het bepaalde bij art. 144, 3e lid der Grond
wet, nader uitgewerkt in de gemeentewet, zijn de Ge
meentebesturen, wanneer zulks wordt verlangd, ver
plicht mede te werken aan de uitvoering van de wet
ten, algemeene maatregelen van bestuur, enz.
Die medewerking is steeds in niet bescheiden mate
van de gemeentebesturen gevraagd. De bestaande finan-
cieele verhouding vindt daarin mede haar oorzaak en
de klacht tegen haar regeling wordt er door gerecht
vaardigd.
Maar. naar mijn gevoelen draagt die „medewerking"
een geneel ander karakter, berust rii op een geheel
ander principe, dan de vele verplichtingen, die de
laatste jaren op de gemeentebesturen zyn komen te
rusten. „Medewerken tot uitvoering" veronderstelt, dat
de uitvoering is en blijft bij de hoogere macht, maar
dat is niet het geval, als wordt voorgeschreven, dat de
gemeenten bepaalde zaken ter hand moet nemen, be-
i paaide uitgaven moeten doen. Ik denk aan het 1/10 van
I ae distributicwet, verhoogd door de ongenoemde admi-
nistratiekostenj aan de woningnoodwet; aan de werk-
I loozenverzekenng, aan de arbeidsbemiddeling enz. enz. -
Een voorbeeldop de begrooting 'dezer gemeente voor
1920 wérden de uitgaven in verband met de werkeiooa-
I heidsverzekering geraamd op f 7700. De meening be-
stond, dat die raming ruim was genomen. Eind Juli
kon reeds worden vastgesteld dat die uitgaven ten minste
f 27000 zullen bedragen, zonder dat het gemeentebestuur
daarop ©enigen invloed heeft.
i De hoogere macht heeft daardoor zeggenschap ge-
j nomen over het budget van de gemeenten, op voor
deze niet ongevoelige wijze. Daardoor is een verhouding
ontstaan, die voorheen niet bekend was.
Ook hier geen critiek, maar het constateeren van
é6n feit, dat recht geeft tot de meening: indien vast
staat, dat de Staat niertoe het recht bezit, dan heeft
de Staat ook mede de verantwoordelijkheid te dragen
voor de gevolgen daarvan. Wel behoeven die gevolgen
niet hierin te bestaan, dat de Staat aandeel in de
kosten draagt hij doet dit deels maar wel hierin,
dat hij de gemeente steunt, bijstaat in het vinden van
de middelen die het verloren evenwicht moeten terug
brengen.
Uit dit alles kan, naar ik meen, deze stelling worden
geformuleerd .en verdedigd: u
het moet wenschelijk worden geacht, dat de auto
nomie van de gemeenten zoo weinig mogelijk wordt
aangetast
de gewijzigde omstandigheden als een gevolg van de
methode, naar welke de gemeenteraden worden ver
kozen alsmede van de voortdurende uitbreiding van de
taak der gemeenten, maken het wenschelyk zoo niet
noodzakelijk, dat de uitoefening van die autonome
macht wordt gesteund door een deugdelijk financieel
beheer met een financieele controle, naar een prevén-
tief stelsel
dat de Staat mede verantwoordelijkheid draagt 'voor
het budget van de gemeenten.
Schr. werpt dan de vraag op, of hei een algemeen
belang is, dat de gemeenten worden geholpen, dan wel
de raak op haar neloop kan worden gelaten?
Wanneer de werkelijke oorzaak van de leeningsmoei-
lijkheden is gelegen in de nouding. die sommige ge
meentebesturen aannemen, dan wordt het gevaar daar
van niet opgeheven, enkel door te weigeren de gemeén-
ten aan geld te helpen. Dan kan het niet anders, of
een botsing moet komen, met als eindpunt den strijd
om de autonomie. Die strijd reeds moet naar mijn
zijn voorbeelden genoeg voorhanden. En hier hebben
we met een aartsgchurk te doen zoowel wat den dief
stal als wat den moord op Hepson betreft. Maar
dadelijk na dat laatste misdrijf had de moordenaar
het ongeluk een voorwerp te verbiezen, dat zeer be
zwarend voor hem worden kan, en hij heeft zijn ver
lies pas gemerkt, toen het te laat was. Dat is zijn eerste
fout. Om het verlorene terug te krijgen heeft hy er
in zijn zenuwachtige overspanning niet tegenop ge
zien een nieuwe gewelddaad te plegen, aie echter
gelukkig een poging tot moord gebleven is. Dat was
zijn tweede fout en een, die noodlottiger was dan de
eerste, want de schurk werd daarbij gezien.''
„Wien heeft hij willen vermoorden? Heeft hij u soms
aangevallen?" hoorde men nieuwsgierige stemmen
vragen.
„Neen, maar mijn vriend Thorne," zeide Leo met
een handbeweging naar mij. „Het is gebeurd in den
nacht dat Hepson gedood werd, ongeveer een uur
na uen moord.'
„Hoe interessant. Vertel eeifc wat meer, mijnheer
Thorne. Wou men u doodschieten?"
„Ach, dames," zeide ik verlegen, „de zaak is de
moeite niet waard."
Leo keek mij aan en haaide verwonderd zyn schou
ders op.
„Ik begrijp je niet, George," zeide hij verwijtend,
„Die nachtelijke aanval zou voldoende stof geven voor
een roman. Wanneer jc Jiiet zoover was in boksen en
jujitsu, dan zo'u je gewoon vermoord zijn. Vertel
maar gerust hoe het gebeurd is."
Ik meende een spottende uitdrukking in Bonnel»
oogen te ,zien, en. dat deed mij besluiten alles te ver
tellen. In' .korte woorden vertelde ik hoe de nachte
lijke wandelaar in zyn woede probeerde m(j met zijn
mes te steken, toén hij op geen andere manier fzyn
handschoen terug kon krijgen.
„Waarom hebt u de politie niet op de hoogte ge
bracht?" vroeg de juwelier verwytena. ;.U hebt toch
twee belangrijke bewijzen: den handschoen en het
mes."
„Och, dat zou waarschijnlijk toch geen resultaten
opgeleverd hebben," zeide Leo. „Een handschoen
kan iedereen op straat verliezen en een gewoon zak
mes verraadt niet veel. Neen, dan zou de steek in den
arm, dien de kerel door den degenstok van mijn vriend
gekregen heeft een beter herkenningsteek én zijn.
Wanneer het echter de dames en heeren interesséért
den handschoen te zien, ik heb hem hier. Het mes zal
ik u na tafel laten zien, als u dat wilt, het zit in den
zak van mijn jas."
Met dio woorden nam Leo dan handschoen en gat
dien aan zijn buurman met het verzoek hem door tc
geven.
„RHsschien heeft iemand den handschoen vroeger
reeds gezien," ging hij schertsend voort. „Iedere in
lichting zal dankbaar aanvaard worden."
Niemand echter herkende den handschoen. De
dames hielden hem tusschen haar vingertoppen met
een zekeren afkeer, alsof het gevaarlijk was dien aan
te raken, terwijl de heeren hem nauwkeuriger bekeken,
hehalve Bonnel, die hem nauwelijks een blik waardig
keurde, toen ae beurt a«n hem kwam. In plaats daar
van wendde hij zich hoonlachend tot ziin dame en
zeide zoo hard, dat iedereen het hooren kon
„Er behoort ocu levendige phantasie toe om den
moord in verband te brengen met een handschoen,
die toevallig op straat ligt."
„Gelooft u, mijnheer Bonnel?" vroeg. Leo koud.
.,Ja, het is heel goed mogelijk dat u gelyk hebt. Maar
bedenk, dat de handschoen voor de deur van het huis
lag, waarin Hepson vermoord werd. En wanneer u
eens goed kykL zult u zien, dat de knoop eraf gerukt
is, niet waar? Neem nu eens aan, dat ik den eigenaar
van dien handschoen indentificeeren en ook bewijzen
kan, dat de afgerukte knoop in de hand van den ver
moorde gevonden werd, wat zegt u dan?"
Bonnel verried een zekere onrust, toen hij met ge
veinsde onverschilligheid antwoordde„Dat isalle
maal maar phantasie.
„Toch met heelqpiaal," zeide Leo. „Ik hoop dat
spoedig te kunnen bewijzen."
„Ja. het wordt tijd, dat er wat licht in dit raadsel
komtzeide Bircherdt „Er zijn nu veertien dagen ver-
loopen en de politie is tot dusverre nog niet tot een
resultaat gekomen. Het detectiven-beroep is toch
moeilijker dan men denkt"
.Gedachtig aan de rol. die ik beloofd had te zullen
spelen, zeide ik„Ja, ik had ook gedacht dat onze
pas ontdekte particuliere detective de zaak 'spoedig
op het spoor zou komen, maar het lijkt toch wel, dat
ik mft vergist heb."
(„Mynheer Carring heeft ons toch beloofd tegelijk
met den moordenaar ook 'den dief te ontmaskeren
en den gestolen diadeem terug te brengen," zeide
mevrouw Jeffert vol vertrouwen. „Ik verlaat mij op
hem en hen ten volle overtuigd, dat het gelukken zal.
„U moet mij bepaald verkeerd begrepen hebben,
mevrouw", antwoordde Leo. „Ik heb gezegd, dat ik
den moordenaar en dief tegelijk zou kunnen pakken.
Wanneer u het echter beveelt, zou ik den dief kunnen
aanwijzen en het. gestolene laten zien."
Een spottend lachie kwam op Bonnei's lippen. „U
schertst,' redde hij". „Volgens uw eigen, in uw blad op-