Uit het Hart Yan Holland.
Van Tweeërlei
Slag.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Ingezonden Stukken.
Gemengd Nieuws.
Schap Courail
Zaterdag 6 Augustus 1921.
64ste Jaargang. No. 6867.
De belangrijkste gebeurtenis in onze groote ste
den is de kellnersstaking. Deze staking op een ge
bied, dat op zichzelf van niet zoo bijzonder groot
maatschappelijk of zedelijk belang mag heeten, ver
heugt zich in grooter algemeen© belangstelling, dan
gebeurtenissen, die met onze heele volkswelvaart
samenhangen. Ik durf te wedden, dat het publiek be
ter op de hoogte is, van wat er met deze staking zoo-
al samenhangt, dan over wat er in de mijnen in
Limburg omgaat, terwijl we aan de gebeurtenissen
in Engeland kunnen zien, tot welke vérstrekkende
gevolgen een kolenmijnenstaking leiden kan.
Onze kellnerstaking heeft een tamelijk slap en
goedaardig verloop. Niemand behoeft er in Den
Haag althans een biertje of een kopje koffie minder
om te drinken en niemand vindt zijn stamkroeg ge
heel gesloten. Alleen op sommige terrassen zijn de
stoelen en tafeltjes weggenomen.
Vreemde verhalen doen de ronde van schoolkin
deren die bedienen, en studenten die kellnertje spe
len. Heel veel komt dit echter niet voor. Op zich
zelf is het natuurlijk wel een beetje zot, dat kinderen
in herbergen bier en sterke drank rondbrengen. Het
heeft vele ethische en moreele bezwaren. Het is
paedagogisch niet erg verdedigbaar en de patroon
die dit uitgevonden heeft, heeft er geen groote sym-
phatie mee kunnen veroveren en zooveel haat uit
gelokt, dat voor dit café de anders zich heel rustig
gedragende stakers herrie zijn gaan maken.
Overigens la het heel merkwaardig dat beide par
tijen maar steeds tevredenheidsbetuigingen de we
reld in sturen en maar voortdurend vinden dat de
zaken er mooi voorstaan.
Het geschilpunt bestaat in de loonenkwestle. De
kellners willen loon en geen fooien. Ze eischen dat
het fooienstelsel zal worden afgeschaft. De eisch is
niet onbillijk, want waardig is het leven van aal
moezen niet.
Alleen is het de vraag of dit nu wel zoo grif gaan
zal. Want het fooienstelsel is in geen land zoo diep
ingevreten als bij ons, waar tramconducteurs, en
dienstmeisjes en werklieden, die een karweitje ver
richten en eigenlijk allen die voor particulieren iets
doen, befooid worden.
We geven graag fooien en het is te vreezen, dat
het publiek zelf na het afschaffen het systeem
weer,zal trachten in te voeren.
Talrijke berichten uit het buitenland vindt men
thans in onze kranten. In Duitschland en in Italië
is het fooienstelsel afgeschaft en leder vermeldt nu
zijn bevindingen daar. De berichten hierover spre
ken elkander voortdurend tegen. De een zegt, dat
overal waar hij het geprobeerd heeft de kellners
fooien weigerden, de ander beweert, dat het fooien
systeem klandestien nog even hard bloeit als voor
den oorlog, en dat wie geen fooien geeft dit bemerkt
in de wijze waarop hij wordt bediend.
Hoe dit echter precies zij, in elk geval kan men er
uit leeren en bij eventueels afschaffing van het
fooienstelsel dergelijke waarborgen stellen, dat een
schijnbaar afschaffen uitgesloten wordt.
Op zijn minst moet de patroon dan het recht heb
ben om den kellner, die fooien aanneemt te ont
slaan, terwijl de kellners deze collega's als schurf
tige schapen dienen uit te stooten.
Een werkelijke afschaffing van dit verfoeilijke
systeem zou inderdaad toe te juichen zijn. Niets
toch maakt reizen en verblijven in een hotel zoo
onaangenaam als het fooienstelsel, daar men nooit
reet hoeveel men heeft te geven en hoe dit precies
toet worden verdeeld. BIJ het verlaten van een
btttl slat ftWQd boos# gwlchfcB. P«M3 is hH 4e
huisknecht die men vergeten heeft of het kamer
meisje, dat zich verongelijkt voelt of de lift jongst,
die meent dat hij niet voldoende voor rijn werk is
betaald.
Daarbij wil het systeem, dat degene van wie Je het
minst merkt het meest krijgt zooals de ober, die van
uit de verte zijn bevelen geeft of de portier die
alleen maar den ingang heeft versierd in zijn deco
ratieve uniform.
Het verlaten van een hotel, waarbij Je uitgeleide ge
daan wordt door een vijftiental menschen, door het
kamermeisje, de huisknecht, de kamerkellner, de
nachtwaker, de schoenpoetser, de liftjongen, de ver
schillende kellners van eetzaal, restaurant en bar,
de obers dezer af deelingen, alle kleine jongetjes, zoo
als de chasseur, en piccolo, en Jassenknechtje, is een
kwelling, terwijl men daarvan bij het verlaten van
een café zonder fooiensysteem in het minst geen
last heeft.
Wanneer dit bereikt kan worden heeft het publiek
sle.chts dank te brengen aan de stakers.
Overigens is de staking, zooals ik reeds opmerkte,
niet zeer merkbaar. Scheveningen doet nog niet
mee, hoewel er over gesproken wordt deze badplaats
er ook in te betrekken. Alle kleine buurtcafé'sl vallen
er buiten, de groote hotels vallen er buiten en het
gaat om slechts een paar groote café's in de bin
nenstad. Daar de warmte toch niet uitdokt om
1d het hartje van de stad te gaan zitten en slechts
de Scheveningsche café's het werkelijk druk heb
ben, kunnen de patroons met hun gebrekkige be
diening van een paar „onderkruipers" het best af.
Wat men merkt is dat er een paar posters en een
paar politieagenten voor het terras heen en weer
drentelen, heel gemoedelijk, dat er eens een papier
tje met een Oproep aan het publiek om zich niet
door onderkruipers te laten bedienen, op Je tafeltje
geworpen wordt, en dat degene die Je je consump
tie brengt, niet altijd in rok of smoking is.
Het dreigement, om Scheveningen er in te betrek
ken, is echter gevaarlijk nu deze badplaats eens
werkelijk van de warmte en de heerlijke avonden
kan profteeren.
Bovendien neemt de vijandige houding der kell
ners, ondanks de vele betuigingen van tevredenheid
met den stand van zaken, aanmerkelijk toe. Zoo hier
en daar wordt geklaagd over molestatie van onder
kruipers. De besturen der afdeelingen moedigen wel
aan tot een waardige houding, maar er schijnt toch
I iets te gisten, dat in strijd is met de goede hoop
die overal gekoesterd wordt. De vrees voor buiten-
lands personeel komt daar nog bij, en zoo nog meer
factoren. Ook neemt de lust tot onderbandelen toe
en de teekenen, dat er aan deze staking spoedig een
einde moet komen, of doordat ze doodbloedt of door
dat de verschillen worden geëffend, vallen overal te
bespeuren.
Het is echter gevaarlijk om te voorspellen. We
moeten nog afwachten, want Den Haag zal in geen
geval den doorslag geven. Deze zal van Amsterdam
verwacht moeten worden, daar het caféleven daar
een veel érnstiger en zakelijker karakter heeft en
een haast onmisbare factor voor het leven der stad
is.
Hoe echter de uitslag ook wezen moge, een ding
valt te hopen en dat is dat de fooi uit de wereld
wordt geholpen, zonder te veel toeslag op de con-
j sumptie en dot er waarborgen zullen worden gege
ven, dat ze niet meer herleeft, al doen verschillende
menschen in het publiek ook nog zooveel pogingen
baar in haar eer te herstellen.
P.
De NtoeM» *#iw« fewsd» eea *5
hssft daardoor «enigs vsrdisnsicn. Ce sndonisusis;
van het burgerlijk armbestuur is bedoeld als ver
schaffing van het noodzakelijke voor levensonder
houd van haar en da vier kinderen, welke uit haai;
huwelijk lijn geboren, voor soover dat onderhoud
niet door eigen verdiensten kan worden verkregen.
Vertrouwd mag worden, dat de niet wettelijke vader
van de laatetgeboren kleine idch een werkelijk va
der zal betoonen en zich dus niet zal onttrekken
aan zijn plicht tot onderhoud.
Aan bijverdiensten door hot afgeven van water
werd door die weduwe ontvangen op 2 Juli f1757,
op 11 Juli f 10.48M, op 18 JuU f 80.48, op 25 Juli f20.11.
Toen, maar ook eerst toen, meende de ArmvoogdiJ,
dat eene vermindering van de ondersteuning wel
mocht plaats hebben en werd deze met f 6 verlaagd
en alzoo nog gelaten op <7.
Evenals „Een opmerker" hoop lk niet veel, maar
toch, dat die Bchrijven eerst grondig zal onderzoeken
voor hij weer naar de pen grijpt, en dan, dat hij
zal leeren zich van veel uitdrukkingen te onthouden,
welke niets ter zake doen en waardoor alleen scha
de wordt gedaan aan den goeden Indruk van zijn
persoon.
Een onderzoeker.
HOMAK TAS ASSA WABLZNBERO.
4.
„Mijnheer Roaengren", «rak ad], toen hij voor haar
boog otn afscheid te nemen, heb u iets voor te
«tellen, dat lk hoop door u niet kwalijk genomen
ral werden. Zou uw lieve Helga nle*. 's middags titr
bij ons kunnen kamen eten! De Imduatide-school Is
hier vlak bij."
De oude mam wendde de oogen van haar naar ha
ren man en van dezen naar Klaas, en toen weer
naar die mooie dame daar tegenover hem, die hem
zoo vriendelijk aanzag. HIJ wist niet of hij goed had
gehoord.
„Weiger nu niet", vervolgde zij; „we zijn Immers
oude vrienden, en het Ijs zoo aardig ook kenmie imet
uw dochter te maken."
Zwijgend nam Rosengren hare hand en drukte ze
aan zijne Lippen. Spreken kon hij niet; daarvoor was
hij te aangedaan. Hoe had die vrouw zoo vriende
lijk zijn geheime zorg iweten tie raden? Maar nu
kwam het protest. Het was al te vriendelijk; hij kon
t biet aannemen. Maar Mevrouw Elvin wilde van
geen weigering weten en haar minm was dadelijk ko
geen weigering weten en haar iman was het met
haar verzoek volkomen eens. Helga moest morgen
dadelijk komen; anders zouden zij zich gekrenkt ge
voelen in hun vriendschap. Wie zou aan zooveel
vriendelijkheid weerstand kunnen bieden? De oude
kassier kon het althans niet. En zoo werd over Hel
ga beschikt, geheel buiten haar om.
Bij het heengaan, zeide Rosengren nog om den
hoek van de deur:
„Zeg vooral niet tegen Helga, dat ik dek ben. Ze
weet niet welke kwaal lk heen en nu denkt ze niet
dat het Iets van eendge bet eekenis la.M
De Directeur knikte toestemmend. HIJ zou zeker
rijn woord houden. Het lag immers In zijn aard
a^iütnige dingen eer te vergeten dan te onthouden.
ARMENZORG.
Mijnheer de Redacteur!
Id uw nummer van Woensdag J.l. las ik het ingezon
den stuk van „Een opmerker". Het bleek mij daar
bij, dot de inzender enkele punten heeft vergeten,
welke voor een goed overzicht noodig zijn. Ik meen
goed te doen deze naar voren te brengen, opdat het
door hem ingelichte publiek in staat zal zijn een
juist oordeel in deze te vellen.
DE TELEFOON TE NEW-YORK.
De correspondent der N. R. Ct. schrijft:
New-York, 15 Juli.
De vreemdeling die te New-York komt, wordt
onmiddellijk aangenaam getroffen door de prach
tige telefoon-accomodatie, welke hij allerwegen
vindt. In zijn hotel heeft hij het toestel naast zijn
hoofdkussen staan; gedurende zijn wandelingetjes
langs de avenues en de straten vindt hij overal
publieke telfoonstations; in de treinen merkt hij hou
ten standaards op, die telefoon-formulieren bevat
ten, om in te vullen, en op het departement, dat hij
betrekt, ook al is het een gedeelte van de bovenste
verdieping van een sky-scraper, heeft hij telefoon,
zoowel in zijn slaapkamer als in zijn woonkamer.
Ik herhaal: hij staat aangenaam getroffen. Doch
zoodra hij de telefoon ter band neemt en hij tracht
zich van een aansluiting te verzekeren, begint de
ramp en na verloop van tien minuten parelt het
zweet op zijn voorhoofd: het gebruik van die tele
foon schijnt niet zoo gemakkelijke Aan den anderen
kant van den draad de persoon te krijgen, dien men
er wenscht, kost veel inspanning, veel geduld en
veel vriendelijkheid. Natuurlijk is dat min of meer
zijn eigen schuld, omdat hij niet in staat is, zich uit
te drukken, als vreemdeling, in het veelal door de
telefoon-juffrouw gebezigde „slang" en omdat hij
nog niet geverseerd genoeg is in de merkwaardige
uitspraak van het Engelsch, wijl hij, die vreemdeling,
zijn school-Engelsch immer voor het echte Engelsch
gehouden heeft, en dat is het misschien ook wel,
doch niet voor de telefoonjuffrouwen. Hij zal'er zich
aan moeten wennen om bijvoorbeeld het woord
„Hearst" uit te spreken als „Hoist" en zoo al meer.
En de telefoonjuffrouw laat niet met zich spotten
(mogelijk is, dat ze met zich laat spelen, doch de
vreemdeling weet helaas niet, hoe dat spelletje aan
te leggen). Als ze hem niet aanstonds vatten of
verstaan kan, dan is 't in den regel mis en als de
arme vreemdeling, die den moed niet direct verliest,
eindelijk, na de tien minuten van transpiratie, zijn
nummer krijgt, dan blijkt vaak dat het niet het Juiste
nummer is, want de Juffrouw beeft hardnekkig voor
t door hem opgegeven „Stuyvesant" verstaan „Ri-
verside". Als hij de gelukkige bezitter is van een on-
vervaischt Rotterdamsch accent en dat „stuyvesant'
heeft opgegeven als „steivsnt", dan, Ja dan.~. heeft
de vreemdeling wellicht*, nog steeds het verkeerde
nummer gekregen, want de telefoonjuffrouwen in
New-York hebben het erg druk, rampzalig voor haar-
zelven eü voor het publiek.
Het aantal telefoon-gebruikers heeft zich, in de
laatste drie Jaren, vrijwel verdubbeld en vooral ge
durende 1920 was de vermeerdering enorm, wat de
New-Yorksche telefoon-maatschappij, gedurende de
laatste vijftien maanden, heeft moeten bljkoopen aan
HOOFDSTUK II.
Toen Klaas den anderen dag thuis kwam, had het
etena-uur nog niet geslagen. Hij luisterde aan de
deur van het salon en toen hij, behalve de stemmen
zijner ouders, nog eene vreemde hoorde spreken,
liet hij den knop van de deur weer los en drentelde
het portaal over naar de kamer van zijn vader. Hier
liet ai; zich in een gemakkei Ijken leuningstoel val
len en genoot van zijne zoete rust, onder het lezen
van een krant.
Zijne moeder, die het schellen aan de voordeur
gehoord had, kwam, na een paar minuten vergeefs
te hebben gewacht, hem hier in zijn schuilhoek op
zoeken
„Waarom zit Je hier en kom je niet binnen?"
vroeg zij, de portdère open houdend.
Rij trok een vreemd gezicht en haalde de schou
ders op.
„Hoe ls ze?"
„O, het is een heel aardig meisje, eenvoudig en
zonder pretenties."
,/Dat is niets voor mij. Ik schiet niet op met een
voudige, lieve meisjes. Daarmee kan men niet re
deneeren".
„Wees nu niet vervelend, Klaas; je bent bepaald
onaardig."
„Neen moeder, u is onaardig, zoo'n stumperdje op
die manier van huls weg te halenl En wat moet er
nu van ons gezellig etensuurtje worden? Denkt u dat
het pleizierig ls, altijd een paar wildvreemde oogen
tegenover Je te hebben en een paar ooren, die naar
alle mogelijke zijden worden opengezet? Ik zou u
dankenl In 't vervolg zal ik eenvoudig op mijn ka
mer blijven eten; waar ik woon, kan voor me ge
kookt worden,"
Mevrouw Elvin trad naar heim toe, streelde hem
over rijn krullebol en zeide vriendelijk:
„/•eg Klaas, wees nu niet zoo naai. ie wean imuiers
dat we Jegens haar vader die kleine beleefdheid wel
verplif ht zijn."
„Drommels moeten we hem ons gezellig etens
uur opofferen? Ik dacht d&t we hem alleen geld
materiaal en ww* dwuad, sott voldoende voop W,
ot&&! gebruik in vsrscheldsa andere grccts Ameri-
kaansche steden. Er zijn om een voorbeeid te noe
men, circa 154.000 nieuwe telefonen in gebruik ge
nomen, wat meer, is, dan het aantal in steden, als
b.v. Detroit. Het aantal mijlen draad is vermeerderd,
gedurende die periode, met een half millioen meer,
dan in gebruik is te Geveland. Aan de schakel
borden zijn 620 nieuwe plaatsen in dienst gesteld,
wat meer is dan de totale schakelbord-ruimte van
de telefoon in Pittsburgh.
En nu is het dan in New-York zoover gekomen,
dat het aantal telefonische aansluitingen, tegen ein
de 1921, het millioen zal passeeren. New-York heeft
thans reeds meer telefoon-aansluitingen, dan alle
hoofdsteden van Europa en Azië tezamen. Het aan
tal gesprekken per dag bedraagt vier en een kwart
millioen; daarvan vallen er in bet morgenuur van
tienen tot elven, vijf honderd duizend: op dat uur
telefoneeren er dus totaal een millioen menschen te
New-York,
Dit mag den vreemdeling bet gevoel geven, dat
hij de telefoonjuffrouw met zachte waardeering
moet gedenken, ook al lijdt hij nameloos. Er worden
te New-York, in den loop van zoo'n dag, door ge
bruikers en door personeel tezamen, circa vijftien
millioen nummers gezegd.
Aan de honderd eü één centrale bureaux, welke
de maatschappij in werking heeft zijn gezamenlijk
zestien duizend telefonisten. De telefoniste legt een
examen af, dat toegang geeft tot een oefenschool;
daar leert zij onder anderen ook, om zuiver. En
gelsch te spreken op duidelijke wijze, doch helaas,
ook al met een diploma van bekwaamheid^ blijft
zij nog vaak voor het publiek eene onverstaanbare.
Het tot stand brengen van eene nieuwe aansluiting
gaat zeer snel, (gedurende de laatste paar weken,
werd per minuut van eiken werkdag van acht uren,
eene nieuwe aansluiting gemaakt; het moet dus wel
vlug gaan). Persoonlijk heb ik dat tot mijn vreugde
ondervonden. Een half uur, nadat het nieuwe toe
stel verbonden was met het schakelbord van de
centrale, kon ik bet gebruiken. Ik heb toen geïnfor
meerd naar bet toegepaste werkeysteem en het leek
mij handig genoeg om het te vermelden. Er zijn bij
voortduring circa 700 installeura bezig In do ver
schillende gedeelten van New-York en de Bponx.
Zoodra de aansluiting tet stand gebracht is, tele
foneert de installeur dit naar het centrale bureau,
dit deelt het telefonisch mee aan een zoogenaamd
.bureau van verzending". Dit bureau van verzen
ding staat door middel van een overbrenger in ver
binding met het centmie bureau, waar twee rijen
klerken zitten ter weerszijden van een houten goot.
Het bureau van verzending nu, doet onder! enveloppe
dm werfconder voor den installeur, p»ir overbrenger
toekomen aan de beambten, gezeten langs de gepo
lijste houten goot, deze voorzien den werk-order van
een „goedgekeurd", of zooals het hier gaat, van «een
,0. K." en zenden de enveloppe weer per overbren
ger, naar een „draad-chef', die in eenlge minuten
tljds de nieuwe aansluiting in dienst stelt.
De New-Yorksche telefoon-maatschappij gaf in
1914 aan nieuw materiaal en aan nieuwen bijbouw
circa zeven millioen dollars uit, over 1920 steeg dit
bedrag tot zes-en-twintig millioen dollars. Doch de
grootste bezwaren, verbonden aan deze geweldige
toeneming, zijn gelegen In de moeilijkbeden bij het
betrekken van nieuwe materialen, als toestellen,
uitrustingen.
Eén groot schakelbord kan tien duizend vijf hon
derd telefoonlijnen bedienen, door middel van twee
honderd personen. Er loopen vijf-en-twintig duizend
mijlen draad door en er, bevinden zich vijftien dui
zend kleine electrische lampjes op, om de telefoniste
te waarschuwen bij den aanvang en het einde van
een gesprek tusschen twee abonné's. Eén man zou
er theoretisch vijf-en-dertig jaar over arbeiden, om
zoo'n schakelbord, te vervaardigen, doch een flink
getal werklieden werkt er toch altijd nog één Jaar
over om het te maken en één Jaar om het te instal-
leeren. En denk eens na over het materiaal,, waar
het al niet moet vandaan komen? De rubber uit
Brazilië, het lood. uit de mijnen van Missouri, het
koper uit die van Nevada. Schellak komt van de In
dische vïjgeboomen, antimoon van de Straits Settle-
schuldig waren".
Maar alsof hij begreep zich in het onvermijdelijks
te moeiten schikken, stond hij op en liep langzaam
naar de eetkamer, zoodat hij voldoende tijd had, om
zijne voorspellingen over het aanstaande ongeluk
te doen hooren. HIJ kende zijn mo«'V tja. Er zouden
niot veel dagen verloopen eer zij rozenkien spijt had
Zoo ging het altijd met hare liefdadigheid. In 't be
gin was (zij vol geestdrift voor haar beschermelin
gen; maar dan deed zij éen, twee, drie de ontdek
king dat hare goedheid door omwaardigen genoten
werd en bons! dan was het ook uit met hare
genegenheid. Dit was dan ook zijn eenlge hoop; dit
troostende vooruitzicht zou hem over het onbehage
lijke van 't oogenblik heen helpen. Het zou spoedig
genoeg uit zijn.
Half boos en half lachend trok Mevrouw Elvin
hem aan het oor, noemde hem een kwajongen, deed
de deur van 't «salon open en stelde hem aan de on
welkome gast voor.
Een lang en slank meisje, met een buitengewoon
feine teint, stond tegenover hem, en een paar eer
lijke oogen keken hem vrijmoedig aan. «Dit was al
thans flink; maar overigens beantwoordde rij vrij
wei aan de beschrijving zijner moeder: eenvoudig en
zonder pretenties. De versiering van haar sober cos-
tuum van donkere wollen stof bleef beperkt tot een
wi: boordje en een kleine zilveren doekspeld, en het
bruine haar was glad achter de ooren gekamd en in
een slevige vlecht opgestoken. Blijkbaar was zij on
der den indruk van hare nieuwe omgeving; zij sprak
geen woord als man zich niet bepaald tot haar
wendde, maar zij liet hare grooia oogen in verba-
ring en -onderzoekend rondgaan.
„Nu wat heb lk gezegd?" fluisterde Klaas zijne
moeder in; zij drentelde juist voorbij de piano, (waar
hij. niets beters te doen wetende, titels van een paar
muziekbladen las „zijn dat nu niet de oog6n? En
de ooren zullen er ook wel achter zitten. Dol pret
tig, hè?"
Hij was in een bitter slecht humsur. Noch de be-
'li'kte verwijten van zijn moeder, noch de poging1 (van
zijn vader om hem in betere stemming He brengen,
mochten baten, en aan tafel moesten zijne ouders
alleen hun gast zoo goed mogelijk bezighouden. Maar
zij deden trouw hun -best. Niemand kon beminne
lijker rijn dan Mevrouw Efovdm, als zij *t erop aanleg
de iemfemd voor zich in 'te nemen. En (hare vriendelijk
held viel hier dn goede aarde. De wijze waarop (Heb
ga de «oogen tot haar opsloeg, toonde, dat deze hare
gastvrouw (boven haar ailedaagschen omgang stel
de en dat rij treeds op weg was om 'op echt Jonge-
meisjes-manier met. «haar te dwepen. iDe grapjes van
den Directur vielen ook niet dn het water; zo werden
geregeld door het (jonge meisje beloond; met een hel
der lachen, dat «evenwel dadelijk werd ingehouden,
zoodra haar blik den zoon des huizes trof. (Dit ge
beurde meermalen, hoewel zeer vluchtdg.
Het was (merkbaar, dat hij hare gedachten min
der aangenaam bezighield. Zijne stroeve houding
die zoo scherp afstak tegen de vriendelijkheid van
zijn ouders, werkte lala een koud1 stortbad op do
moeite welke zij zich gaf, om zich „tehuis" ie ge
voelen. En hij merkte dit met een geheime (voldoe
ning. Het was immers niet meer dan billijk? 'Zou
het niet hoogst onrechtvaardig IzIJn geweest, indien
eene rustverstoorder, die anderen hun gezellig sa
menzijn bedierf, daar goedsmoeds ©n (weltevreden
bij bad mogen zitten?
Na het «eten gdngen zij naar het salon terug. Me
vrouw lELvin had. aan- Helga gevraagd 'of zij veel van
muziek hield, maar het antwoord niet afgewacht. ZIJ
was bij de plano gaan zitten en speelde nu het teene
stuk voor én het andere ma. Het was een uitstekend
middel om de menschen bezig te houden wanneer
het gesprek niet goed vlotten wilde, t
Na een poosje (hoorde men een vreemde vrouwe,
stem «in de gang. Mevrouw «Elvin eindigde (Wet een
paar slotakkoorden, sloot de vleugel en stond op,
terwijl zij Helga, die naast haar zat, toeflnister.de,:
„Daar komt Tante iBeda aan; zij houdt niet van
zulk getjingel."
Nauwelijks had rij uitgesproken, of Tante Be da
stond reeds dn de kamer. Hellda begreep niet waar
zij zoo «gauw met (hoed en mantel gebleven kon zijn
tot zij zich herinnerde, van haar vader te hebben