Schager Courant
Uit bet Hart Yan Holland.
Van Tweeërlei Slag.
De lersche kwestie.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Zaterdag 27 Augustus 1921.
64sle Jaargang. Mo. 6879.
In mijn vorigen brief sohreef ik over de wei-
nig-tohoone vertooningen, waarbij menschen ten
gelieve van een op sensatie belust publiek hun
leven in de waagschaal stellen. Enkele dagen ge
leden heeft Den Haag daarvan een nieuw en wei
nig smaakvol staaltje op den openbaren weg kun
nen genieten. Naar aanleiding van een wedden
schap, zoo heet het tenminste, heeft de zoogenaamde
wonder-Yogi, die zich eiken avond een paar mi
nuten lang levend begraven, zioh op klaarliohten
dag geboeid in den Hofvijver laten werpen Onder
water maakte hij zijn boeien los en kwam weer
aan de oppervlakte.
Het spreekt van zelf, dat er liefhebbers waren
om dit weerzinwekkend sohouwspel gade te slaan
maar daartegenover zijn toch ook openlijke stera
men van afkeuring opgegaan. En onder degenen,
die meenden, dat een dergelijke voorstelling op
de openbare straat niet toelaatbaar was en dus
verboden moest worden, behoorde de hoofdcom
missaris van politie, die bij deze gelegenheid blijk
heeft gegeven van zeer sympathieke eigenschappen.
Maar net allerhoogste hoofd der politie, de Bur
gemeester, was van meening, dat het niet zoo heel
erg was, missohien indaohtig aan het klassieke
panem et oircenses, waarbij nog heel iets anders te
kijk was voor de oude Romeinen, dan een wonder-
Yogi, die een paar minuten onder water blpft en
zioh daar ontdoet van een stelletje boeien, zooals
een ander 's avonds op zijn slaapkamer sjjn sok
ophouders uittrekt.
Na deze allerhoogste beslissing is dus de voor
stelling, wel doorgegaan, wat voor den hoofdcom
missaris die in de wandeling nog altijd „de
nieuwe commissaris heet", nu niet bepaald aange
naam genoemd kan worden En het zou niet te
verwonderen zijn, als hij, bij de eerstvolgende ge
legenheid, zich tienmaal bedenkt, voordat hij om
ethische of moreele overwegingen een of ander
verbod uitvaardigt. Wat intusschen niet wegneemt,
dat de bedoeling niet genoeg geroemd kan worden.
Toch kan niet ontkend worden, dat het optreden
van den wonder-Yogi op openbaar terrein, met al
wat daarmede samenhangt, zijne goede zijde heeft
gehad.' Het heeft tenminste den-, kranteimchrijvers
weer eenige stof gegeven om hunne pennen in
beweging te houden. Of het aan den drogen zomer
ligt zou ik niet kunnen zeggen, maar het heeft er
allen schijn van of er nog nooit zooveel komkom
mers zjjn gegroeid als in deze maand Augustus.
Onder politic, communisten, anarchisten, bols-
jewiki (iemand, die in al deze dingen zeer door
kneed is heeft me verzekerd, dat er tnsschen al
deze richtingen wel degelijk zeer principieels ver
schillen bestaan, tot voor korten tijd beschouwde
ik ze als één pot-nat), zakkenrollers, inbrekers,
oplichters en andere beroemdheden, schijnt de zucht
tot een vacantiereisje naar het buitenland zoo sterk
te zijn, dat ze allemaal de grenzen zijn overge
trokken om vacantie te nemen, zoodat er in ons
lieve vaderland niets, maar dan ook letterlijk niets
gebeurt, evenmin als daarbuiten. Maar als ik wou
schrijven over| wat er buiten de grenzen niet ge
beurt zou ik zelf buiten de grenzen en de perken
te buiten gaan, zoodat ik bij mijne schapen zal
bljjven, of, om het plechtiger uit te drukken, voet
bij stuk houden.
Als niet zoo nu en dan een klein meteoortje
zich over ons ontfermde, als er niet dagelijks
zwommende knaapjes verdronken, motorrijders te
gen elkaar botsten, kinderen in potten kokend
water vielen, rangeerdere onder een losloopenden
goederentrein tereoht kwamen, als we geen tlang-
durige droogte", veelvuldige regens", hevige
onweders" of andere natuurversohjjnselen hadden,
als er geen veenbranden waren en geen .ontaarde
moeders", geen doodgravers die lijken schenden en
geen slagers, die zoo van tijd tot tijd eens een
stukje bedorven vleesoh vervoeren, ik vraag het
in gemoede, wk&rover moesten we in dit warme
weer dan in vredesnaam nog eens extra-warm
loopen.
Als we al deze kleine afleidinkjes niet hadden
konden we ook wel vaoantiè nemen en dan kon
den al de zetterB van de kranten en de correotoren
en de administrateurs en loopjongens en bezorgers
verder alle menschen die iets met kranten te
maken hebben ook vaoantiè nemen en op reiB gaan
en niemand zou vinden, dat hij tooh zoo vreeselfjk
noodig in een of andere krant van zijn reis ver
slag moest uitbrengen, omdat er in den komkom
mertijd heelemaal geen krant zou verschijnen en
de gemeenteraden zouden dan van den weeromstuit
vaoantiè nemen, omdat het raadsverslag niet in de
krant kon komen en de andere krantenlezers zou
een paar weken lang hun gepijnigde hersens rust
kunnen gunnen en eens flink laten uitluohten, zoo
als je een kamer doet, die stofschoon gemaakt
moet worden en en het zou in de maand
Augustus je reinste paradijs op aarde zijn. M&ar...
er zijn nu eenmaal veenbranden en kinderen
in - potten - kokend - water en knapen die bjj
het zwemmen verdrinken en „hevige onweders"
„langdurige regens" en alle verdere lieflijkheden,
welke ik de eer had voor u op te sommen. Er
zijn er zelfs in de maand Augustus veel meer dan
in andere maanden, hetwelk statistisch te bewjjzen
zon zijn, als maar eens iemand zieh de moeite
wilde geven er een statistiek van op te maken
En diérom zijn de kranten en de krantonsohrijvers
en de zetters en loopjongens enz. enz. enz. er
ook allemaal en daarom kunnen die allen slechts
bjj enkelen tegelijk vacantie krijgen, want er mag
geen stagnatie zijn in het bedrijf. En daarom moe
ten de lezers dagelijks hnn zóóveel kolom druk
slikken, waartoe ze ziob zedelijk verplioht achten
en waarvoor ze dan tooh ook abonné van de cou
rant zijn. En daarom is de maand Augustus, als
het snikheet is en de kinderen vaoantiè hebben en
er gevallen van hondsdolheid voorkomen heelemaal
geen paradjjs op aarde, maar de hel van den kom
kommertijd. Waarlijk, lieve lezer, er zijn dagen,
dat ik geen komkommer zien kan, laat staan eten.
Eu er zijn véél komkommers in het Westland.
Een collega vertelde mij dezer dagen, dat hij
aan de koffietafel een heerlijk stuk zeeslang had
verorberd Maar dat is natuurlijk niet waar, in de
eerste plaats omdat die nog moet blijven leven tot
na één September en in de tweede plaats omdat
hij zich vol afgrijzen zou afwenden, als iemand
hem het beestje zou voorzetten. Hij zou het ge
voel krijgen of hij de wildeman was, die zijn
eigen kinderen verorberde
Maar het einde der komkommerellende sohfjnt
nabij, niet alleen omdat de maand bijna om is,
maar omdat we reeds de schaduwen kunnen be
speuren, die, volgens het spreekwoord, vooruit
worden geworpen door komende gebeurtenissen.
W. P.
9.
ROMAN VAM ANNA WAHLENBERO.
Snel stcmjd zij op en liep de kamer uit, op goed ge
luk af; zij zag dat zij. in die gang vlak bij de keu
kendeur terecht was gekomen, en dat die deur op
een Mor stond.
Als door eene ingeving duwde zij de deur ver
der open en stapte de keuken in. Hier zou hij haar
althans niet zoeken.
Het volgend oogenblik riep haar echter tot de
werkelijkheid terug. Daar stond Tilda, de keuken
meid, bij de rechtbank, druk bezig met het afdrogen
van borden; zij keek tamelijk knorrig naar de bin
nenkomende. Helga moest nu natuurlijk een reden
opgeven waaróm zij hier binnen gekomen was.
"Wel, Tilda" begon zij, „wat heb je 'n vaat te
wasschen. Kan ik je ook helpen met afdrogen'"
Tiljia keek meer dan verbaasd. Zij was niet ver
wend op het punt van hulp.
„Dat zou niet gaan, Juffrouw uw plaats is
in de zaal", antwoordde zij scherp, met en wan
trouwenden blik Helga opnemend.
Maar deze had reeds een vaatdoek in de hand
en was ijverig aan het afdrogen van een zwaren
schotel, terwijl Tilda veinsde hiervan niets te zien.
De oude keukenmeid was in geen stemming om iets
in dank aan te nemen, of zich met het een of
ander in haar schik te toonen.
„Arme Tilda", hernam Heigat om het stilzwij
gen af te breken „er is heel wat te doen geweest
vandaag, niet waar?"
,»Te doen? Dat zal waar wezen! 't liep erover
heen! Ik zou meenen dat 't genoeg was bij dag,
zoodat men niet de halve nachten er bij aan het
werk behoeMe te blijven. Het is zonde en schande
zoo'n leven als ze leiden, en ongeoorloofd is het
hier in huis zeker~."
„Maar Til dat hoe du^f f t goo leta te neggen vauO
Wanneer men Engeland en de Engelschen goed
kent, dan verwondert men ziöh ternauwernood meer
over hetgeen er zich tusschen Groot-Britannië en
Ierland afspeelt, of laat ik liever zeggen over de
wijze, waarop zich een en ander afspeelt
Maar wanneer men in de ochtendbladen van heden
een groote fotografie ziet van de vergadering van
de Dail Eirlann, het parlement der lersche Repu
bliek, dan moet men toch als Hollander onwillekeu
rig twijfelen aan de werkelijkheid van zoo iets.
In welk ander land zou het mogelijk zijn dat een
deel van het Rijk de republiek voor dat deel uit
roept een eigen parlement ministers, gezanten, sol
daten er op na houdt strijd begint n.1. de vuigste
guerillai-oorlog en de Rij ka regeering gaat rpet dat in
opstand zijnde deel genoegelijk onderhandelen, laat
het kalm als Republiek vergaderen, nog wei in het
stadshuis van de hoofdplaats van het in opstand
zijnde deel en onder de oogen van de officieele over
heidspersonen met de regeeringstroepen in de ka
zernes en de republikeinsche troepen als eerewacht
voor het stadhuis.
Het getuigt natuurlijk van eene groote zelfbewust
heid van Güroot-Biitannië, zoowel ten opzichte van
haar macht als van haar, rechtvaardigheid.
Het is met Ierland een heel eigenaardig geval.
Feitelijk wreken zich nu op de huidige generatie
der bewoners van Engeland allo fouten en onrecht
vaardigheden eeuwenlang door de vroegere genera
ties begaan.
Er zijn ten opzichte van Ierland grovo fouten be
gaan. Ierland is in vorige eeuwen dikwijls maar al
te veel als wingewest behandeld.
Daarbij kwam de godsdienst nog al» splijtzwam
de verwarring vergrooten.
Het grondbezit was bijna uitsluitend in handen
van adelijke geslachten, die zich persoonlijk weinig
om het wel of wee van de bevolking, hunner uit
gestrekte landerijen bekommerden.
Sommige bezitters betrokken soms wel voos kor
ten tijd hun kaateelen of buitens, doch meestal
slechts om van de genoegens van [acht en natuur
schoon te genieten en allerminst om te trachten de
economische misstanden op hunne bezittingen onder
de oogen te zien.
Zij aanvaardden die misstanden als bestaande, von
den het bestaan ervan alleronaangenaamst, wilden
er zich daarom liefst zoo min mogelijk mee be
moeien, kwamen, indien zij tijdens hun bezoek er
overlast van kregen, eenvoudig'niet meer op hunne
lersche bezitting terug, lieten alles aan hunne rent
meesters over.
Die rentmeesters moesten natuurlijk zorgen, dat de
opbrengst van het lersche bezit zoo groot mogelijk
was.
Voor de ontwikkeling van het volk werd niets
gedaan.
In het Noorden van Ierland in Ulster was de be
volking protestant. In dat deel nam de ontwikkeling
der bevolking toe, waarbij het feit, dat de regee
ring de protestantsche onderdanen voortrok, van niet
geringe beteekenis werd.
In het katholieke deel was de ontwikkeling zeer
gering, daarbij kwam dat de priesters uit do laag
ste volksklassen voortkwamen en niets deden om
de ontwikkeling te bevorderen.
Maar tot schande van de vroegere Engelsche re
gieringen moet gezegd worden dat zij de katholieke
bevolking slecht behandelden.
',Tot zelfs onder de nfgeering van Goorge III, werd
vkn een katholieken Ier, die door capaciteiten uit
blonk en daardoor de maatschappelijke ladder wil
de opklimmen, geëischt, indien hij een regeerings-
ambt ambieerde, dat hij protestant zou worden.
Dat is onderdrukkingg van godsdienstvrijheid.
Natuurlijk heeft het dikwijls in Ierland gegist,
even natuurlijk is de geest van verzet soms te mach
tig geworden en do lersche bevolking; in opstand
gekomen.
Toen dat onder Cromwell geschiedde, maakte deze
strenge Calvinist, die niet voor de meest drastische
maatregelen terugschrok, indien hij dit in het be
lang van de door hem gevolgde politiek achtte, aan
den opstand een heel spoedig einde, door een paar
priesters, die hij als de in alle opzichten geestelijke
leiders beschouwden, te doen grijpen en opknoop en.
Er is sedert Cromwell veel veranderd. Cromwell
deed naar zijne meening recht in Ierland door beul
en strop in dienst te nemen, de huidige regeering en
wel de verantwoordelijke eerste minister Mr. David
Lloyd George, zal in de geschiedenis van Engeland
en Ierland als de zachtmoedige geboekt komen te
staan.
Want wat er' nu ook verder gebeur©, al zal er
hu wellicht lersch en Engelsch bloed gaan vloeien,
dit kan nimmer meer komen over het hoofd van
Koning George V of diens eerste minister Lloyd
George.
De geschiedenis van Ierland in het laatst van de
19e en begin van de 20e eeuw heeft zich snel ont
wikkeld.
Ik herinner mij nog hoe ik als kleine Jongen
luisterde, als mijn vader met zijn vrienden de En-
gelsch-Iersche politiek besprak. Het was in de da
gen van den Ierschen leider Parnell en van den
Engelschen eersten minister William Gladstone.
Wij herinneren ons nog hoe in 1880 Gladstone
the Grand Old Man de „Home Rule act", de
„Eigen Regeeringswet" voor Ierland indiende.
Later hebben wij hiér in Engeland dikwijls ge
hoord hoe door dat wetsvoorstel de gemoederen in
Engeland in onrust kwamen, hoe de vrede in familie
en gezinnen verstoord werd.
De dezer dagen gestorven Lady Carlisle was hier
van nog een zeer bekend voorbeeld. Zij dweepte
met Gladstone en zijn denkbeeld van Home Rule aan
Ierland. Haar man, toen nog Sir Howard, verfoeide
die politiek, die naar de meening van hem en zijne
partijgenooten, de macht en het prestige van Groot-
Britannië zou ondermijnen.
Het geschil was noodlottig voor het huwelijks
geluk van Lord en Lady Carlisle.
„Jat dat durf ik gerust zeggen; want ze leven hier
niet zoo royaal van hun eigen geld. U kunt het in
alle winkels in de buurt vragen en dan zult u het
zelf hooren, Juffrouw. Er is er geen enkele bij,
waar ze geen rekening hebben staan, en sedert lang
ook—"
„Tilda I"
Helga frommelde baar vaatdoek tot een bal in de
hand. Zij was gloeiend rood van ergernis over het
oneerbiedige in die ontboezeming der oude dienst
bode. Zij deed haar best den woordenvloed tegen te
houden, maar dit ging niet, daar Tilda aan de be
zwaren die haar drukten eindelijk eens lucht scheen
te willen geven, en zij had daarmee nog in lang
niet afgedaan.
vervolgd© zi|, zonder zich1 door Helga's
waarschuwing te laten storen, „de stoelen waarop
ze zitten en de lepels waarmee ze eten behooren
hun zelfs niet toe. Van alles wat hier op tafel
staat en van. wat ze binnen in gebruik hebben is
geen stuk hun eigendom. Alles is van de oude
Juffrouw, die den boel heeft overgenomen, omdat
ze niet geheel met leege kasten zouden blijven."
„Dat is niet waar, Tildal Je vertelt maar zoo
wat!"
„Vertellen? Maar, lieve Juffrouw, men heeft toch
zijn oogen en ooren? Ik ben hier nu al over het
jaar in betrekking en in dien tijd heb ik van alles
beleefd en meè ondervonden, hoe de zaken gesteld
zijn. Om vogels te koopen en wijn, daarvoor hebben
ze altijd geld; maar als het er op aankomt een
arme dienstbode geregeld te betalen, dan ls het er
niet Nee, spreek het maar niet tegen, Juffrouw; ik
weet het beter dan u. Het is nu al de derde maand
dat ik geen cent heb ontvangen, hoewel ik' er op
gehuurd ben bij de week te worden betaald. Op zijn
allerlaatst zou ik vandaag het achterstallige krij
gen, zoodra mevrouw tegen etenstijd thuis kwam.
Maar Jawel, hoorl Als ze uit ls geweest, komt ze al
tijd straatarm thuis. Dan worden er doozen met
fijne vrucfiten, kaviaar, Ijs, en andere lekkernijen
thuis bezorgd, maar hoe lang ik ook met leege han
den sts te w&chfoüa flc Lrijg toch niets, Zulke ou-
Maar Home Rule ktnwa er niet.
De Engelsche parlementaire geschiedenis van die
dagen is verrukkelijk. Gïadstone en Pameil gaven
al hun oratorisch talent cm de wet te doen aan
nemen, Sir M. H. Beach, de tory leide® voerde de
oppositie met groote bekwaamheid aan.
Met 843 tegen 313 stemmen werd het wetsontwerp
in tweede lezing verworpen. 93 Liberalen hadden
tegengestemd, waren hun leider niet gevolgd. Deze
leider, de 76-Jarige Gladstone, had eene rede ge
houden, waarvan getuigd werd dat het een meester
stuk was in opbouw, in de wijze van zeggen en in
het vermijden van al hetgeen, dat voos andersden
kenden hatelijk of scherp kon zijn.
Maar het is tragisch om in doze dagen aan deze
redevoering van Gladstone herinnerd te worden.
Hier werd zei Gladstone een gouden moment
in de historie van Groot-Britannië geboden, een
van die gouden oogenblikken, die zelden terugko
men, en die indien zij ooit terugkeejen, dat slechts
doen na een reeks van Jaren.
Dat gouden oogenblik was er geweest In 1795, toen
had Engeland op het laatste oogenblik op ruwe wijze
de mogelijkheid! tot oplossing van de lersche quaestie
verijdeld.
Nu na 90 Jaar was er weer een gouden moment.
Hij bezwoer den Parlementsleden ditmaal dat mo
ment niet te laten voorbijgaan, hij wees er op hoe
de leider der oppositie den leden gewezen had op
de historie en op de traditie en daarop zijn oproep
om de wet te verwerpen, had gebaseerd.
Doch waar gij ook komt om te lezen over de tra
ditie van Engeland ten opzichte van Ierland, zult
ge slechts bladzijden lezen, waarovvi/j de Engelsc^-
man zich moet schamen. Laten wij, sprak! Gladstone,
ons trots toonen als erfgenamen van de' Engelsche
traditie, door die eenige fout onzer voorouders te
herstellen en Ierland te geven wat aan Ierland steeds
onthouden is en waar het recht op heeft. Engeland
zou zich daardoor de vergiffenis verwerven voor
het verleden en daarbij een geschenk van geluk,
voorspa -i en vrede brengen aan Ierland. ïerlc .~4
bidt hierom. Bedenkt vóór gij stemt wat dit mom*. -it
beteekent, dat het hier gaat niet om dit oogenblik,
maar om de vele jaren die zullen volgen.
In 1893, toen William Gladstone weer Eerste Min-
nister was, deed hij nogmaals eene poging Home
Rule voor Ierland te verkrijgen.
Gladstone was toen 83 jaar en verdiende zeken
den naam van Grand Old Man.
In het House of Commons kreeg de wet eene kleine
meerderheid, zoo gering echter, dat als men de ler
sche stemmen aftrok, de wet feitelijk met 23 stem
men verworpen zou zijn.
In het House of Lords werd de wet echter met
419 stemmen tegen 41 stemmen verworpen.
Hoe gaarne zou Engeland heden nog eens het
Gouden Moment van 8 Juni 1880 terug hebben.
Wat een verschil tusschen den Ierschen leider van
die dagen, den hoogst-bega&fden en bestudeerden
echten Ier Parnell en den Spaanschen Ier De Valera.
Maar na Gladstone's mislukte poging van 1893
(toen zonder Parnell) is er nog eens getracht om
Home Rule aan Ierland te geven. Het was kort voor
den wereldoorlog, dat minister Asquith eene poging
waagde, gesteund door den Ierschen leider Red
mond. Het wa9 in die dagen dat het pro.estantsche
Noorden (Ulster) in opstand kwam, aangevoerd door
Sir Edward Carson en Mr. F. E. Smith.
Verwonder u over niets meer. in Engeland zeide
ik bij den aanvang van dezen brief.
Minister Asquith durfde den strijd met Ulster
niet aam van zijn Home Rule-wet kwam niets te
recht, een opstand in Ierland moest in ieder ge
val vermeden worden.
Wat gebeurde er met den leiden der Ulster op
standelingen?
Sir Edward Carson, die advocaat van groote re
putatie en gevreesd debater in het Lagerhuis was,
werdi een paar maanden geleden in eene hooge rech
terlijke functie benoemd, tot Lord Carson verheven
en zit nu zoet en netjes in het House of Lords, on
der den voorzittershamer van zijn vroegeren
kompaan Mr. F. E. Smith, toen een arm, jong ad
vocaatje, thans Viscount Birkenhead, Lord Chan-
cellor, minister, voorzitter van het Hoogerhuis.
Als straks in het Hoogerhuis de politiek van het
Ministerie ten opzichte van Ierland verdedigd moet
worden, zal dezelfde heer Smith dat moeten doen,
die tegen de veel gematigde Home Rule van Asquith
de wapens op ging nemen.
Maar nu is hij Viscount Birkenhead en een' groote
kracht in het ministerie Lloyd George en in de
Unionistische Coalitie Partij.
Toen de Home Rule-wet van Asquith niet tot stand
was gekomen, stierf de lersche leider Redmond van
verdriet, De opvolger van minister Asquith, minister
Lloyd George, waagde ook een poging en had met
zijn Home Rule-wot een parlementair en een Ulster,
maar allerminst een Zuid-Ierach succes. Zijn wet,
waarbij aan Zuid-Ierland zoowel als aan Noord-
Ierland een eigen Parlementaire vertegenwoordi
ging geschonken werd, was geheel in den lijn van
Ulster, dat elke inmenging van Zuid-Ierland in
rsoord-Iersche zaken vreest en er alles voor voelt
om bij Groot-Britannië te" blijven.
noodige uitgaven tellen bij hen niet mee."
Ook nu weder deed Helga haar best de meid te
doen zwijgen. ZIJ kon daar niet blijven staan en
dulden dat hare vrienden werden belasterd. Want
in hare oogen raakten deze beschuldigingen eer en
goeden naam. Immers zij en haar vader leden zelf
soms armoede, alleen om anderen het hun verschul
digde te kunnen geven en dus de menschen vrij
in het gelaat te mogen zien. Maar middelerwijl ging
de gedachte haar ook door het hoofd, of er mis
achien iets van waar zou zijn; een grond er voor
was wel te vinden in het luchthartige en vergeet
achtige van mevrouw Elvin's karakter. Helga had
daarvan immers persoonlijk een bewijs gehad? Te
gelijkertijd maakte zij de gevolgtrekking dat zij
eenigszi.ns mede bevoordeeld was, ten nadeele dier
arme meid~. Foei, welk een schandelijke onder
stelling was dat nu. Neen, zij mocht zoo niet den
ken en behoorde de afwezigen tegen de beschuldi
ging te verdedigen. Zij gaf aan deze gedachte dan
ook onmiddellijk uiting. Met trotsch opgeheven
hoofd, sprak zij zeer koel tegen de dienstbode:
„Ik moet je één ding zeggen, Tildai. Je mag over
mevrouw niet zoo hard oordeelen, omdat zij je
vandaag vergeten heeft. Ik ben daar eenigszins oor
zaak van, want mevrouw heeft vanmiddag dit kan
ten doekje voor me gekocht. Mevrouw kon niet den
ken dat je dat geld zoo dadelijk noodig had; mor
gen zal Je zeker—"
Maar Tilda liet zich volstrekt niet overbluffen,
Met een minachtenden bmt op het mooie doekje en
een opgetrokken neus, vervolgde zij bedaard:
,.H Mocht wat! Dat pronkstuk ls ook „op de pof"
gekocht. Geloof dat gerust, Juffie!"
„Nee, nu wil ik hier niet langer naar Je onbe
schaamde woorden luisteren, Tilda", zeide Helga,
verontwaardigd. Zij wierp den droogdoek op de
tafel en keerde zich om. ZIJ wilde de keuken uit
gaan, maar bleef als aan den grond genageld staan.
Ongemerkt was de gangdeur geopend en Klaas stond
op den drempel, de handen in de zakken, onbeweeg
lijk. alsof hij daa« al lang gestaan had,
Wat hij wel gehoord zou hebben? Die laatste uit
drukking zeker. En toch kon hij daar nog zoo onver
schillig en bedaard blijven staan?
„Ik heb u gezocht", sprak hij, zonder de minste
toespeling op het tooneeltje in de keuken; hij trad
ter zijde om haar den doorgang vrij te laten.
.,M«?"
Zij ging met hem de gang in. Dus had hij toch
gevolg gegeven aan tante Beda's opmerking?
„Wil u een paar toeren dansen?" vroeg hij, met
een buiging.
„Nee, ik dank u. Ik zal nu liever niet meep dan
sen."
Het was niet beleefd en hij zou het haar zeker
nooit vergeven. Maar het was haar op dit oogenblik
onmogelijk nog te dansen. Niet alleen uit gekrenkte
fierheid, omdat hij „gestuurd" was, hieraan dacht
zij nu minder; maar zij kon er niet toe besluiten
weer die schitterende, feestelijk verlichte zaal bin
nen te gaan en al die vroolijke menschen te zien.
Die weelde en grootheid hinderden haar, na den
blik dien zij zooeven achter de coulissen had ge
worpen. ZIJ geloofde niet langer, dat Tilda gejokt
had. Indien dit zoo ware, dan zou Klaas er zich ze
ker ook verontwaardigd over hebben getoond, nog
meer zelfs dan zij, die er betrekkelijk buiten stond.
Maar hij doelde immers met geen enkel woord
op die praatjes van de meid?
„Slaperig, of geen lust?" vroeg hij. „Ik weet gaar
ne wat Ik aan iemand heb"«
„Geen lust", klonk haar antwoord, zoo duidelijk
als hij het maar verlangen kon.
Toch werd hij niet boos. Hij knikte alleen, alsof
hij best begreep waarom zij geen lust had,
Toen Helga de gangdeur doorliep, om naar de
kamers van Juffrouw Elvin te gaan, waar zij dien
nacht zou slapen, volgde hij haar en hij haalde
haar met een paar vlugge stappen in.
„Trek er u maar niets van aan, van het geklets
van die meid. Ze moet natuurlijk mosgen hebben
wat haar toekomt; en als ze dan een mooi cadeau
op dien koop toe krijgt, dan is ze weer als een lam.1'