ROMMELKRUID. Even lachen. keek al wat angstig naar heit portier. Plotseling begon de toomeelslpeler wild met zijn oogen te .rollen' en. te blaffen als een hond. Als door een slang geheten sprong de dik kerd op en schreeuwde tegen den koetsier, om 'iHjm er toch asjeblieft gauw uit te laten. De tooncelspeler blafte maar: Waf, waf, wafl Ein de ander gilde: koetsder, koetsier, ik wil er uit, doe bet portier open,! 'De koetsier hoort het lawaai en houdt stil. Nauwelijks heeft "hij het portier geopend, of de dikke hoer vliegt er hals over kop uit. Hij naim plaats lboven op de omnibus en wilde voor geen gold ter wereld weer in het Voertuig. Het naar boven klimmen kostte den dikken zr-an heel wat inspanning en vuurrood kwam hij er op. Gelukkig merkte hij niet van het da verend gelach der overige passagiers. <En om hem in zijn dwaling te laten, blafte de too- neelSpeler er van tijd; tot tijd lustig op los, wat den dikke de koude rillingen over 't lijf deed gaan. Als 't niet waar gebeurd ds, dan toch aardig verzonnen. Van hJstctrische figuren zijn vaak ook aardige anecdr>:en in omloop. 1Z00 herinne ren we ons van Napoleons intocht 'in Zwolle, dat de toemnal'ge iraire van Zwolle: Van der Gronden, die den grooten keizer gaarne 'n goeden indruk wilde bijbrengen van de stad, aan de leden van het zakkendragersgilde te-, vergeefs wereoch-t den keiizer toe te juiohen. De v-kkendmgers verkozen het niet te doen. ze wdden voor den keizer geen mond open doen. Zo voelden blijkbaar niets voor den vreemden overhee'•sober. Toen kvflm de ma-ue op een geestige gedach te Hij zei tot de mannen: „Jullie weten, dat N'inolecn een Iwroer is van den vroegeren ko ning, den laawjrcn Lmtis. Ik ®al jullie elk een ducaat eeven. als jullie bij de aankomst van don keizer zoo bard mogelijk roepen: „Kiek, de lamme zien treur". D;t namen de zakkendragers aan. En toen Napoleon door de Kamnerpoort binnenkwam, rioper zij luidkeels: .Kiek, de lamme zien breur!" TV keizer er rü>n gevolg verstonden geen woord HoUacdsch en nog minder Zwol9ch ina- tuurlijk. .Maar liet geschreeuw wend door hen opgevat als: „Vive TElmpereurl Vive r-Empe- reur!" (Leve de keizer- Leve de Keizer!) En de slimme tmaire had zijn zin. M. KRABBEN. Wie (kenit er nu n&et detae zeebewoners. Ieder die wel een® aan strand As geweest zal aan een leidammotje, tUBschen wat waterplanten of ook j zooveel aam den laagvvaterkant die ietwat grie- i zolige beesten met hun lange, scherpgepunte pooten' en biutn tiwee 'kni(jpischaren en hun harde karkas wel eens hebben gezien. En als ge wat aan zeebaden gedaan hebt, zal het wel eens zijn gebeurd', dat ge, stilstaand in het water en in diepe (bewondering voor de mengeling van kleu ren, die de ondergaande zon toekende aan de wostenkimmo ten. op het zacht deinend, water vlak, plotseling oen kreet slaaktet en uw bee- nem spartelend- 'hoog op tilde t, omldat er iets aan -uw groote teen gebeurde. Tien tegen één, dat er een krab uw grooten teen met zijn grijpscharen ging bewerken, meenende een lekker beetje ge vonden te hebben. iNu is dat heusch niet erg, want hij zal er geen hoek uitknijpen. Het 'is meer de schrik, die u zoo deed gillen, dan wel de denkbeeldige pijn, die de krab u veroorzaakte. Dm sinjeur (krab in izijtn bewegingen gade te 8'aan, is ook wel Interessant.. Ge kunt hem na tuurlijk gaan Vangen, en (hem m een emmer water laten rondscharrelen en dan 'hebt ge vol op gelegenheid' zijn doen en laten na te gaan. Dat (krabbenvissc-hen wordt aan den zeekant vaak gedaan door de jeugd bij wijze van ver makelijke ontspanning en ik moet ronduit zeg gen, dat ik me daaraan in mijn jeugd vaak heb bezondigd en dat het geringste, dat ik daarbij opliep, wel een paar natte (kousen waren. "Dat ik ook weleens verder nat was bij het uitoefenen van dat vermakelijk spelletje, zal ik maar niet verklappen, evenmin, dat het rijmwoord daarop was: klappen. Doch van dat vermaak was ik niet af te hon den en» als ik zoo 's zomers langs den waterkant loop, bemerk ik /wel, dat dat spelletje nog niet uit de mode is. En dan denk Sc nog graag terug aan mijn eigen vagebondenleven. Als aas gebruikten» we mosseMeesch. Mosse len hadden we voor (hot grijpen aan palen en steenen; we trapten de schalen stuk en het vieesch bonden we aan een touwtje of aan een draad sajet, dat we behendlglijk uit moeder's naaidoos bedden weggekaapt. Eenige van die mosselen bomden we aan het touwtje en gooiden dan uit. In het heldere water konden we de krabben naar het aasje een gaan en als er dan zoo'n stuk of vijf goed beet hadden, werd er op gehaald en de krabben werden gedeponeerd in een klaargezetten emmer. Het gebeurde, dat we een emmer vol hadden en je bad dan het gekrioel moeten zaen en het geschuifel langs den zinken wand van den em mer moeten hooren! Is bet wonder, dat we daar vreugde aan hadden? Wat we er mee deden? Ja, in den regel sme- ten we ze weer te water, nadat we er eerst een spelletje mee hadden gedaan Soms zaten ze als klitten aan elkaar, omdat de eene krab de an dere «met haar kni.ipsehaar vasthield aan een poot en zoo vervolgens, Het was dan een bun- géiend rijtje. Nu heeft de krab de eigenaardige gewoonte, dat. als je ze beetpakt aan een poot, dat zij je daen genadiglijk ia je bezit laat Zij ontdoet zach zeer gemakkelijk van dien poot en zij schijnt er 'geen last van te hebben Ook wel bonden we eenige aan een draadje en lieten die zoo over den weg mareheeren. De een Mep hierheen en de ander daarheen, en 't had soms wel iets van touwtrekken. Ik zeg niet, dat dat aulemaal goed was, wat we deden, doch het waren onze speelkameraden Ze konden je wel gevoelig soms in je vingers bijten, doch als je ze achter de beide knijpscha- ren aanpakt, zijn ze machteloos. Wel ze4.ten ze wijd de knijpers open, klaar tot den strijd, doch ze maken je niks. Hun gewoonte is om, zoodra toren ook. Dag ouwe toren! Ja ja, wij kennen elkaar al langer dan gasteren, -hè? Hoe gaat het tegenwoordig? Goed? .Met mij is 't best, hoort Ik werk eflke dag, zoo 'hard ik kan, en de, baas ?s tevreden over me. Maar nu ga ik slapen, h'vor jongen, want morgen ds het weer vroeg dag. Hoe Iaat is het?** En dan zou de toren niets zeggen, maar de k-'k zon tien ziware stegen laten hooren: 'bom, b ón, bcm.... „Zoo, z'K», al tien uur, don wordt "het tijd hoor! WdteCTrsten!" Zoo zoo de molen denken, als hij een sprook- jesmolen was. En de maan kwam al hooger en hooger. -De k'kvorsctien en de nachtegaal sliepen. De bloe men geurden odet meer. De heele wereld, men schep en dieren, sliep, rustig. Alleen de iorep telde de uren en als het tijd was, sloeg de akïok. En de nachtwaker, de eeni ge- die 's »ar?its niet slaapt, wandelde door de stfEIle stralen; met zijn stek en zijn lantaarn. Klik, daar gaart; hit! De kaars in zijn lantaarn schijnt over den grond1. Hij gaat de straat uit. Z{jn lichtje wr id* hoe langer hoe kleiner, weg is het! «Hij is de bo*»k om..,. Bom. bosrn, bom, bcm, bonrl Vijf uur al. En 3e rooT-m óy&bH wcesr, de dag ds begonnen! TL Sfcc frk&je aeas? den moten, Naast dew meten étend «een huisje. Ik heb je verteM. boe. de molen er uitzag,; nu snoet dik je ook zeggen, wat voor een huisje het was. Luis ter maar! Het was geen groot huis. Bet had een <1 aogevel. Boneden zag je een deur en twee ramen, en daar beven nog twee kleinere ranannfes. Tusscben de ramen stond met zwar te ciffers: 1639 Of het huisje dus al oudi wasl Po/yio vffrwPAr*-» oatven lagen op 'tdak. Onder de nanoen vond je in den Bomer nesten van svwi'w en ^''when. Jan. f jongste zoontje van den molenaar, haalde wel eens de eieren uit de nesten vandaan, maar als zijn vader dat zag, moest ihlj ze er dadelijk weer in leggen. Toch wits Jan geen dierenplaag, o neen! Maar kijk, daar komt hij juist aan, met zijn broer, Henk, en IWillem, een van zijn vriendjes. „Morgen ben ik fijn jarig!" zegt Willem. „Al-orgen al?" vraagt Jam „Ja!" antwoordt Willem, „en weet je, wat ik van moeder krijg.? Een mondharmomka!" XjK&fli jij daar dan op spelen?" vraagt Henk. „Welja, waarom nou -ik dat niet kennen? Er is niks aan, hoor, dat 'te kennen, 't ïs erg ge makkelijk-" „Van wie heb je t dan geleerd?" vraagt Henk weer. Henk 'gelooft nog maar niet zoo gauw, wat Willem zegt. Willem schept wel eens een beetje op! „Van niemandl Dat heb ik mezelf geleerd, op een ouwe van vader", zegt Willem, en hij gaat metoen -voort: „Jij mag 't wel eens op de mijne probeeren, als dik hem heb. O, je zult zien, dat je 't dadelijk fcentr „Zijn» jullie daar, jongens?" klinkt opeens een stem. „Moeder roeiptl" zegt Jan, „We moeten naar binnen!" En luid voegt hij eer aan toe: „Ja, moeder, we komen-" „Nou, dan ga ik ook maar naar huis", «egt Willem nu. „tot morgen, hoor!" En tellend gac.t ihij weg, z'n handen in z'n broekzakken Henk en Jan gaan de achterdeur in; ze komen in H keukt mje, waar ze hun klompen neerzet ten en dam Dedten ze de woonkamer binnen. Moeder is beizig de boterhammen te snijden. Vader zit in zijn stoel een pijp te rooken. Klei ne izus, die nog maar twee ja:r oud is. zit met groote oogen naar de rookRte 'gstjea ia kijken, die vader boven haar hoofdje in de lucht blaast En ze schatert van het lachen, als een kringe tje dicht bij haar komt, en ze het met haar klei ne handje uit elkaar kan slaan. „Zoo, zijn jullie daar?" zegt moeder. „Ga maar gau\V zitten, dan zal ik je je boterham men geven!" „Otedamme eefe", zegt bus; de jongens la chen en Henk geeft haar gauw een zoentje op haar dikke wangetjes. „Wie ben ik?" vraagt hij. „Enk", zegt zus. „En wie is dat?" vraagt Henk weer, met zijn wijsvinger op zuaje'e voorhoofd. „Ietje", antwoordt zus. „Knap hoor; jij bent Grietje!" „Morgen is Willem van Rijn jarig", zegt Jan. KÜ krijgt een mondharmonica, en hij zegt, dat nij er al -op kan spelen ook; en hij heeft bet uk z'n eigen geleerd, zegt hij. Kan dat, vader?" „Of je 't jezelf loeren kan?" vraagt vader. „Welzeker!" „'t ïs anders nogal een opschepper!" zegt Jan. ..Maar 't is niet zoo moei'ijk, om op zoo'n dingetje te spelen", zegt vader nu. Jk. weet wel, dat ik t ook mezelf heb geleerd, toen ik nog zoo'n jongen was. Ik geloof, dat er nog een ouwe boven in de la van de kast ligt, niet waar, moeder?" „Ja, die is er nog-" zegt moeder. „Wat, hebt u er een in huis?" vraagt Jan. „Vag ik 't eens er op probeeren?" ..Eerst eten!" zegt moeder. Na 't eten haalt vader de mondharmonica voor den dag. 't Is een oude, maar vader kan er toch nog best op spelen. ,-Mi-g ik *t ook eens probeeren, vader?" vraagt Jan. „Ga je gang!" zegt vader en Jan begint fe blazen. Maar wil nog niet ecg: Er komt wel muziek uit, maar oen liedje fe 1 nog met Ook hij Henk wil *t rog niet al te heat lukken. „Hoe doet u *t toch?" vraagt Henk. ,4a, dat kan ik je zoo zonder spreken niet vertellen", lacht vader. „Hè vader, leer t on® ook!" „Morgen", zegt vader, en hfl speelt een paar schoolversjes, die ze allemaal meezingen, klei ne zus ook. Maar ondertueechen is t buiten bijna donker ueworden. Vader gaat naar buiten en moeder '«egt: „Nu naar bed!" „Uit is de pret!" zegt Jan. ..Dat rirmt". laat Henk er lachend op volgen. En dan geven de broers hun kleine zus een zoen enkruipen onder de -jroL Wordt vervolgd. er gevaar dreigt, dadelijk de knijptangen te openen Die grijpmachines et aam dan wijd uitge sperd, terwijl ze de armen zoover mogelijk uit gestrekt houden. Heb je het lef om je vingers daartusschen te steken, dan slaan ze beide knijpers dadelijk in ge vinger. En dat is tame- lijk gevoelig ai naarmate Ide grootte van den zee schuimer. De groei van de krab gaat ook eigenaardig. Net als de jongen®, die flink in den groei zijn, om de haverklap een nieuw buisje noodig heb ben, omdat ze uit het oude groeien, zoo is het ook met de krab. Nu en dan beeft zij een an der omhulsel noodig, omdat het voor haar uitzettend korpus te nauw wordt. En wat doet de snuiter dan? Hij werpt een voudig zijn hard omhulsel af. Gedurende een j paar uur moet hij het dan stellen met een. week velletje, dat dan wéldra weer verhardt en- in die nieuwe jas gevoelt hij ztcfc kiplekker. Ais ge dus aan het strand zoo'n omhulsel vindt, kunt ge er vafc op aan, dat hot afgedra gen plunje is. N j •Eigenaardig is ook het gaan van de krabben. Ze gaan niet recht uit, doch altijd dwars weg j Van tnenschen die met de zijde vooruit zich voortbewegen zegt men dan ook wel, dat ze loo- j pen als een krab. Nu behoeft men op die gezegden en vereelij-l kingen niet altijd ai te gaan, wan: men *be-l weert ook wel eens, dat iemand zoo zeeziek is j'-« ven krab en dat is er toon »>-ker wel naast j D-.* over het gaan win de krab en den loop van sommige meuschen kan die vergelijkt,# er best door. Krabben hebben ook wei slimme gewoonten.' Z-«o heb ik eens van een bel'mgbaas, (tegen woordig zegt men scheepsbou w meester) die ->rk veel oog had voor hetgeen er zoo rondom hem gebeurde, gehoord dat bij van zoo'n slimmig heidje eens getuige fe geweest Hij had op zijn helling een vischschnit gekregen en in bet bun daarvan bevonden zich eenige oesters. Om die oesters in het leven te houden, had de viascher ze uit het bun gehaald en bij de scheepswerf in bet water gelegd. Het spreekt vanzelf, «dat de vagebondeerende krabben eens een kijkje kwamen nemen of eF ook wat van bun gading was. En ja, dat lukte een harer. Een -ester bad de argeloosheid om haar schaal te openen en voedsel tot zich te nemen. Dat had één dor vrijbuitende krabben in de gaten en zij likketiaarde naar een oestergerecht. Hoe echter, zonder daarbij zelf een veer, alias een nijp- schaar. te laten te behandelen? Stak zij haar schaar tusschen de geopende schaal, dam zon zij die wellicht kwijt zijn. Maar de krab wist raad j In de buurt lagen wat kteine steentjes: zij pakt I er «en best, sjouwt bet steen'je naa rde oester en plakt bet tnsscher de deksel® van de schaal, i Zonder gevaar voor schade aan haar grijparmen bad de krab gelegenheid het oesterboutje te con- aameeren. Zoo'n krab omhul sol is vaak bezet met véle zeedoorns, die het. blijkbaar zonder eenig be zwaar met zich torst De N oordzeevisschere brengen .vaak heel groo te krabben mee, die soms ruim twee decimeter lang zijn. Deze gedrochten hebben forsche knij pers en ik zou met graag mijn vinger daartus- srher steken. Visscbetrs bcfwerri, dat ze gemak kelijk je vinger afknijpen. Dat fe misschien wel wat overdreven, doch ik kan tne voorstellen, dat zoo'n knaap forsch kan toeknijpen Wonderlijke dragen kunnen die vaak met zich dragen. Zoo Nvordt in het zoölogisch station te Heldor een zeekrab op alcohol bewaard, die een heel bosch van zeeplanten op haar huid draagt. De amanuerèsfe vertelde, dat de krab zich niet kon voortleven door den enormen last der plan ten. Palmgvisscbera hebben een ontzettendan (he kel aan de krabben. Niet alleen, dat ze de visch hi de fuiken aanvreten, doch ook vernielen ze he' want, en dat 5f? erges*. 1 i AHe Icraben, die dan ook in de fuiken worden opgehaald, rijn een kind de® doods. Ik kan me herinneren, dat ®e ook ter con sumptie werden opgezonden naar België. "Men scheen ar daar een soort soep, zooiets als kreef- teneoep van te beraden. Soms worden ze ook wel gebruikt voor be- inesling en eendenhouders bezigen ze ook wel voor eenden-voer. Ze worden don eerst in een molen, een groot formaat gehaktmolen fijngemalen. Ts er vraag naar krabben dan bewaren de pa- lingvisschers die vermaledijde zeebewoners zorgvuldig in zakken totdat de öpkoopers langs boord komen. Zoo geeft dos dat zeegeboefte hun nner eenig gewin. Ik heb laatst gelezen, dat de baaien de zuive raars der zeeën Tim. omdat ze aTleriei cadavers oppeuzelen. Ik geloof ook. dat de krabben der gelijke reïnigersdienster» verrichten, want ook zij kluiven overal aan. Als ge aan zee komt, let dan ook eens op die zeegedrochten, ik -wed, dat ge veel aardigheid aan hen zult hebben. iR.Nwjbl, HET CONSERVEEREN VAN STEEN. Vele gebouwen, voorad in Engeland en in f bijzonder de middeleeuwsche, zij-n gemaakt van kalksteen oi zandsteen. Deze 9teener. zijn ®e°>r ondf rbevig aan verwering; de oorzaak kunnen zijn temperatuurschommelingen-, Vegen, wind en zoif® bij ijzerhoudende zandsteen, oxydatie. Minuüeuse -verschillen in de structuur vernpn deren de duurzaamheid. Mén (bemerkt spoedi ger vt rv.il. wanneer er plantengroei is op den steen. De grootste vijand is echter die inwerking van zwavelzuur, dat uit den rook komt. Men beweer» dat cr jaarlijks in Londen op deze wij ze wel 80.CJ0 ton zwavelzuur in de luoht komt Ook heef' men nog te kampen met roet, aan slag. en het roesten van het ijzer tegen den steen Hoe kan men deoe 'booze geesten mijden? Hetzij door de verontreiniging van de lucht te gen te gaan, hetzij door beschuttende midde- ien, wat -men op de volgende manieren kan doen. Ten eerste kan men een bederfwerend mid del voor de buitenste laag gebruiken, o.a. verf of kalk. Dit laatste ds goed itegen een vochtige atmosfeer, maar niet tegen regen. Ten tweede kan men de steen impregneeren, wat men doet in ozokeriet, gesmolten of in ben zine opgelost, drogende oliën, of creosoot. Het eerste proces is al zeer oud en voor bepaalde doeleinden geschikt. Aan te bevelen is een be handeling met een ahiinoplossing, gevolgd door een bewerking met groene zéep, waardoor men een neerslag van alumiiniuinzput van vet zuur verkrijgt. Ten derde kan men ook de ateen vian te voren chemisch behandelen; is derae door zwavelzuur aangetast, don kan men met bariet nog -veel herstellen. Een bekende manier is ook (het neerslaan van kieaélzuur of zijn zouten. Door behandeling met -waterglas krijgt met het leölijke uitslaan der muren. Dit kan voorkomen worden door na het waterglas, arseenzuur toe te passen, -maar het meeste succes heeft men met ki-eizelifluortide van magnesium, door (Kessier in 1883 in Frank rijk ontdekt. Dit geeft met kalksteen, kiezel- zuur magnesium en calciumlfluoride. Deze op lossing is bekend ais „fluaat* flSÏen gebruikt hiervoor een zwakke oplossing, u-iet sterker dan •10 pet In Amerika neemt -men- Liever de dub bel zouten van magnesium en zint:. 'Het gébruik van geheime middelen van. on bekende samenstelling is zeer te veroordeelen, want deze doen meer kwaad dan jgoed. LICHT ZONDER WARMTE. Uit New York wordt gemeld, dat profosaor Newton I larvey van de 'FTineeton-unlv-erTitelt de mogelijkheid voorziet dat een lichtbron kan worden gevormd, die niet tevens warmte produ ceert. Deae geleerde bestudeerde daartoe lichtgeven de dieren als de vuurvlieg en de glimworm. Hunne l)Vht-s*raling wordt veroorzaakt door de oxyda'ie v-an een dientengevolge lichtgevende stnf. door hem luciferine genoemd, welke hij wist. af te zonderen- uit organismen, die over vloedig voorkomen in den Grooten Oceaan 'bij Ta pan. F.en flesch van deze in water -opgeloste substantie geeft wannéér men hem in -een don kere kamer brengt den indruk dat hét water brandt met een- blauwe vlam. Bij- dit licht kan men lezen. DRAADT.OOZE VERBINDING AUSTRAUë— ENGELAND. Zooals bekend' -is, overweegt de Engelsche reireering de oprichting van radiostations, welke, om de 2000 mijl geplaatst, een d-raad- i looze koten voor alle 'deelen van hef Britsdhe i rijk vormen. In verband hiermee heeft Hughes, ide premier ven het Australische gemeenebest, onderhandelingen geopend met de Amalga- jmated Wnrelcss Co. te Sydney, welke eindigden met de ondertcckeming van -een contract, waar- bil deze maatschappij werd gemachtigd, om mot alleen- een1 rechtstreek-srhe Verbinding tus- schen Australië en Engeland aan te brengen en te onderhouden, maar ook om den geheelen Anstralisr.hen dienst, te ontwikkelen. •T)p Australische kracht stations IzuTlen worden «wrvoAd (ter»r kleinere s»atioms in de nabijheid w»n «alle hnnM<*«vten mn Australië, welke laat- ptn on hun beurt (in verbinding kunnen staan knoovnardilflohepen, d-te langs de kusten nn Australië varen. MOEDERLIEFDE, M'n kind, je bent dan in de stad gaan dienen, Omdat je buiten niet meer aairden kon, Jij hield nooit van ons eenzaam boerenleven, Van zwijgend, stugge wecken dn den zon. Jij moest een mutsije met een kanten strookje, Ons eenvouds-leven trok je nimmer -aan, Jij moest een 'dienetje dn de -rijke buurten, Waar al die hooge, mooie huizen staan! Wij hebben dit vanaf je jeugd geweten, Dat jij ons nimmer tot een steun zou zijn, Jij was zoo anders steeds als al die and'ren, En Voor een (boerenkindje veel te fijn! Wij hebben steeds elkaar verkeerd' begrepen, Oandat je -ons bestaantje dwaas veracht, Wre voelden -nooit iets voor j>e levensedschen. Daar zijn wij' tohbers niet bij grootgebrachtl En langzaam aan, zoo in den loop der jaren, Zijn wij onmerkbaar van elkaar vervreemd, De omgang kind, zelf® met je eigen moeder, Heeft nooit naar gulle hairtHijklheid gezweemd! En als tik «zoo met vader zit -te praten, Als stil de schemer op de velden- ligt, Dan schrik is soms van z'n gelaten woorden, Van al 'die rimpels dn z'n oud gezicht. Dan voel ik, dati we eenzaam zullen blijven. Ons heele harde war kersleven lang, Dat jij, m'n- kind, ons 'langzaam gaat vergeten... Dan ben 'ik voor de eigen toekomst bang! Want wat dtie toekomst ook nog moge brengen En wat er nog verand're mettertijd-, Hierin, m'-n kind, zal nooit verand'ring komen. Wij zijn elkander onheinroepTijlk kwijt-1 Jij stelt aan 't laven veel te hooge eiscben, Jij snakt naar menbdhen, naar Ide maatschappij, Jij ergert je aan 't -ruwe boerenleven, Jij schaamt je Voor je ouders van <de hei! Dit is het wat ons steeds zal blijven scheiden, Zelfs als er jaren zijn voorbijgegaan, Je dwaze trots, de liefde voor je zelve, Het hunk'ren naar een deftig jöchijnnbestaan!- M-aar mocht je een® in moeilijkheden raken. Je plaatsje aan de tafel blijft bewaard -En om je 't -dan een® extra goed te geven, Daar heb ik trouw wat centjes voor gespaard! Of mochten later ®oms de morgen komen, Omdat je wat armoedig bent getrouwd, Misschien, m'n kind, -mag moeder dan bewijzen Hoeveel ze Van (haar eigen dochter houdtl-1 (Alle rechten voorbehouden 1) April 1922. KROES. TÜSSC'HEN VWENDENNEN. Elise megt, dat ik mij verf, dat gedrocht. Jacoba: Maak je -niet druk, als EMse jouw tint had, verfde Bij zich ook. ZOO VOELDE HIJ ZICH. „Je moet je wel heel gelukkig voelen ouwe jongen, nu je de eenipo dochter van dien rij- v ken ouden 'heer hebt getrouwd." „Dat is zoo. Het is net of ik den trein nog gehaald heb, ddem ik vreesde te muilen missen". OORZAAK EN GEVOLG. Rechter: „Wil u beweren, juffrouw, dat die ongelukkige ruine van een man dien gij uw echtgenoot noemt, u een blauw oog sloeg." Vrouw: „Voor hii mij dat blauwe oog be zorgde, was hij nog geen ruine". NIET WAARSCHIJNLIJK. Als een bewijs van de woordkarigheid der Schotten diene 't volgende. 'Een Engeteohiman voor zaken in Abordeen zijnde, bedacht dat hij ook wel eens een koopman -kon opzoeken, dien hij vroeger wel eens had ontmoet, doch van wien hij in lang niet had gehoord. Hij ging naar het kantoor en vroeg aan. een klerk: „Is meneer Macherson op 't kantoor?" „Neen, meneer," kreeg hij ten antwoord. „Dan kom ik wel eens terug", zei hij. Na een half uur vroeg hij weer: "Is meneer Macherson op 't kantoor?*1 .waarop hij weer een ontken», nend antwoord kreeg. Toen hit voor den derden j keer hoorde, dat de heer Macherson er niet was, vroeg hij: l „Denkt u. dat hij er gauw mal wezen?" „Dat denk ik niet". „Waarom -niet?" „Omdat hij dood fe".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 10