ROMMELKRUID.
Even lachen.
keek al wat angstig naar heit portier.
Plotseling begon de toomeelslpeler wild met
zijn oogen te .rollen' en. te blaffen als een hond.
Als door een slang geheten sprong de dik
kerd op en schreeuwde tegen den koetsier, om
'iHjm er toch asjeblieft gauw uit te laten.
De tooncelspeler blafte maar: Waf, waf, wafl
Ein de ander gilde: koetsder, koetsier, ik wil
er uit, doe bet portier open,!
'De koetsier hoort het lawaai en houdt stil.
Nauwelijks heeft "hij het portier geopend, of de
dikke hoer vliegt er hals over kop uit. Hij naim
plaats lboven op de omnibus en wilde voor geen
gold ter wereld weer in het Voertuig.
Het naar boven klimmen kostte den dikken
zr-an heel wat inspanning en vuurrood kwam
hij er op. Gelukkig merkte hij niet van het da
verend gelach der overige passagiers. <En om
hem in zijn dwaling te laten, blafte de too-
neelSpeler er van tijd; tot tijd lustig op los, wat
den dikke de koude rillingen over 't lijf deed
gaan.
Als 't niet waar gebeurd ds, dan toch aardig
verzonnen. Van hJstctrische figuren zijn vaak
ook aardige anecdr>:en in omloop. 1Z00 herinne
ren we ons van Napoleons intocht 'in Zwolle,
dat de toemnal'ge iraire van Zwolle: Van der
Gronden, die den grooten keizer gaarne 'n
goeden indruk wilde bijbrengen van de stad,
aan de leden van het zakkendragersgilde te-,
vergeefs wereoch-t den keiizer toe te juiohen. De
v-kkendmgers verkozen het niet te doen. ze
wdden voor den keizer geen mond open doen.
Zo voelden blijkbaar niets voor den vreemden
overhee'•sober.
Toen kvflm de ma-ue op een geestige gedach
te Hij zei tot de mannen: „Jullie weten, dat
N'inolecn een Iwroer is van den vroegeren ko
ning, den laawjrcn Lmtis. Ik ®al jullie elk een
ducaat eeven. als jullie bij de aankomst van
don keizer zoo bard mogelijk roepen: „Kiek, de
lamme zien treur".
D;t namen de zakkendragers aan. En toen
Napoleon door de Kamnerpoort binnenkwam,
rioper zij luidkeels: .Kiek, de lamme zien
breur!"
TV keizer er rü>n gevolg verstonden geen
woord HoUacdsch en nog minder Zwol9ch ina-
tuurlijk. .Maar liet geschreeuw wend door hen
opgevat als: „Vive TElmpereurl Vive r-Empe-
reur!" (Leve de keizer- Leve de Keizer!)
En de slimme tmaire had zijn zin. M.
KRABBEN.
Wie (kenit er nu n&et detae zeebewoners. Ieder
die wel een® aan strand As geweest zal aan een
leidammotje, tUBschen wat waterplanten of ook
j zooveel aam den laagvvaterkant die ietwat grie-
i zolige beesten met hun lange, scherpgepunte
pooten' en biutn tiwee 'kni(jpischaren en hun harde
karkas wel eens hebben gezien. En als ge wat
aan zeebaden gedaan hebt, zal het wel eens zijn
gebeurd', dat ge, stilstaand in het water en in
diepe (bewondering voor de mengeling van kleu
ren, die de ondergaande zon toekende aan de
wostenkimmo ten. op het zacht deinend, water
vlak, plotseling oen kreet slaaktet en uw bee-
nem spartelend- 'hoog op tilde t, omldat er iets aan
-uw groote teen gebeurde. Tien tegen één, dat er
een krab uw grooten teen met zijn grijpscharen
ging bewerken, meenende een lekker beetje ge
vonden te hebben.
iNu is dat heusch niet erg, want hij zal er geen
hoek uitknijpen. Het 'is meer de schrik, die u
zoo deed gillen, dan wel de denkbeeldige pijn,
die de krab u veroorzaakte.
Dm sinjeur (krab in izijtn bewegingen gade te
8'aan, is ook wel Interessant.. Ge kunt hem na
tuurlijk gaan Vangen, en (hem m een emmer
water laten rondscharrelen en dan 'hebt ge vol
op gelegenheid' zijn doen en laten na te gaan.
Dat (krabbenvissc-hen wordt aan den zeekant
vaak gedaan door de jeugd bij wijze van ver
makelijke ontspanning en ik moet ronduit zeg
gen, dat ik me daaraan in mijn jeugd vaak heb
bezondigd en dat het geringste, dat ik daarbij
opliep, wel een paar natte (kousen waren. "Dat ik
ook weleens verder nat was bij het uitoefenen
van dat vermakelijk spelletje, zal ik maar niet
verklappen, evenmin, dat het rijmwoord daarop
was: klappen.
Doch van dat vermaak was ik niet af te hon
den en» als ik zoo 's zomers langs den waterkant
loop, bemerk ik /wel, dat dat spelletje nog niet
uit de mode is. En dan denk Sc nog graag terug
aan mijn eigen vagebondenleven.
Als aas gebruikten» we mosseMeesch. Mosse
len hadden we voor (hot grijpen aan palen en
steenen; we trapten de schalen stuk en het
vieesch bonden we aan een touwtje of aan een
draad sajet, dat we behendlglijk uit moeder's
naaidoos bedden weggekaapt. Eenige van die
mosselen bomden we aan het touwtje en gooiden
dan uit. In het heldere water konden we de
krabben naar het aasje een gaan en als er dan
zoo'n stuk of vijf goed beet hadden, werd er op
gehaald en de krabben werden gedeponeerd in
een klaargezetten emmer.
Het gebeurde, dat we een emmer vol hadden
en je bad dan het gekrioel moeten zaen en het
geschuifel langs den zinken wand van den em
mer moeten hooren! Is bet wonder, dat we daar
vreugde aan hadden?
Wat we er mee deden? Ja, in den regel sme-
ten we ze weer te water, nadat we er eerst een
spelletje mee hadden gedaan Soms zaten ze als
klitten aan elkaar, omdat de eene krab de an
dere «met haar kni.ipsehaar vasthield aan een
poot en zoo vervolgens, Het was dan een bun-
géiend rijtje.
Nu heeft de krab de eigenaardige gewoonte,
dat. als je ze beetpakt aan een poot, dat zij je
daen genadiglijk ia je bezit laat Zij ontdoet zach
zeer gemakkelijk van dien poot en zij schijnt er
'geen last van te hebben
Ook wel bonden we eenige aan een draadje en
lieten die zoo over den weg mareheeren. De een
Mep hierheen en de ander daarheen, en 't had
soms wel iets van touwtrekken. Ik zeg niet, dat
dat aulemaal goed was, wat we deden, doch het
waren onze speelkameraden
Ze konden je wel gevoelig soms in je vingers
bijten, doch als je ze achter de beide knijpscha-
ren aanpakt, zijn ze machteloos. Wel ze4.ten ze
wijd de knijpers open, klaar tot den strijd, doch
ze maken je niks. Hun gewoonte is om, zoodra
toren ook. Dag ouwe toren! Ja ja, wij kennen
elkaar al langer dan gasteren, -hè? Hoe gaat het
tegenwoordig? Goed? .Met mij is 't best, hoort
Ik werk eflke dag, zoo 'hard ik kan, en de, baas
?s tevreden over me. Maar nu ga ik slapen,
h'vor jongen, want morgen ds het weer vroeg
dag. Hoe Iaat is het?**
En dan zou de toren niets zeggen, maar de
k-'k zon tien ziware stegen laten hooren: 'bom,
b ón, bcm....
„Zoo, z'K», al tien uur, don wordt "het tijd
hoor! WdteCTrsten!"
Zoo zoo de molen denken, als hij een sprook-
jesmolen was.
En de maan kwam al hooger en hooger. -De
k'kvorsctien en de nachtegaal sliepen. De bloe
men geurden odet meer. De heele wereld, men
schep en dieren, sliep, rustig.
Alleen de iorep telde de uren en als het tijd
was, sloeg de akïok. En de nachtwaker, de eeni
ge- die 's »ar?its niet slaapt, wandelde door de
stfEIle stralen; met zijn stek en zijn lantaarn.
Klik, daar gaart; hit! De kaars in zijn lantaarn
schijnt over den grond1. Hij gaat de straat uit.
Z{jn lichtje wr id* hoe langer hoe kleiner, weg
is het! «Hij is de bo*»k om..,.
Bom. bosrn, bom, bcm, bonrl Vijf uur al. En
3e rooT-m óy&bH wcesr, de dag ds begonnen!
TL
Sfcc frk&je aeas? den moten,
Naast dew meten étend «een huisje. Ik heb je
verteM. boe. de molen er uitzag,; nu snoet dik je
ook zeggen, wat voor een huisje het was. Luis
ter maar! Het was geen groot huis. Bet had
een <1 aogevel. Boneden zag je een deur en
twee ramen, en daar beven nog twee kleinere
ranannfes. Tusscben de ramen stond met zwar
te ciffers: 1639 Of het huisje dus al oudi wasl
Po/yio vffrwPAr*-» oatven lagen op 'tdak. Onder
de nanoen vond je in den Bomer nesten van
svwi'w en ^''when. Jan. f jongste zoontje
van den molenaar, haalde wel eens de eieren
uit de nesten vandaan, maar als zijn vader dat
zag, moest ihlj ze er dadelijk weer in leggen.
Toch wits Jan geen dierenplaag, o neen! Maar
kijk, daar komt hij juist aan, met zijn broer,
Henk, en IWillem, een van zijn vriendjes.
„Morgen ben ik fijn jarig!" zegt Willem.
„Al-orgen al?" vraagt Jam
„Ja!" antwoordt Willem, „en weet je, wat ik
van moeder krijg.? Een mondharmomka!"
XjK&fli jij daar dan op spelen?" vraagt Henk.
„Welja, waarom nou -ik dat niet kennen? Er
is niks aan, hoor, dat 'te kennen, 't ïs erg ge
makkelijk-"
„Van wie heb je t dan geleerd?" vraagt Henk
weer. Henk 'gelooft nog maar niet zoo gauw, wat
Willem zegt. Willem schept wel eens een beetje
op!
„Van niemandl Dat heb ik mezelf geleerd, op
een ouwe van vader", zegt Willem, en hij gaat
metoen -voort: „Jij mag 't wel eens op de mijne
probeeren, als dik hem heb. O, je zult zien, dat
je 't dadelijk fcentr
„Zijn» jullie daar, jongens?" klinkt opeens
een stem.
„Moeder roeiptl" zegt Jan, „We moeten naar
binnen!" En luid voegt hij eer aan toe: „Ja,
moeder, we komen-"
„Nou, dan ga ik ook maar naar huis", «egt
Willem nu. „tot morgen, hoor!" En tellend
gac.t ihij weg, z'n handen in z'n broekzakken
Henk en Jan gaan de achterdeur in; ze komen
in H keukt mje, waar ze hun klompen neerzet
ten en dam Dedten ze de woonkamer binnen.
Moeder is beizig de boterhammen te snijden.
Vader zit in zijn stoel een pijp te rooken. Klei
ne izus, die nog maar twee ja:r oud is. zit met
groote oogen naar de rookRte 'gstjea ia kijken,
die vader boven haar hoofdje in de lucht blaast
En ze schatert van het lachen, als een kringe
tje dicht bij haar komt, en ze het met haar klei
ne handje uit elkaar kan slaan.
„Zoo, zijn jullie daar?" zegt moeder. „Ga
maar gau\V zitten, dan zal ik je je boterham
men geven!"
„Otedamme eefe", zegt bus; de jongens la
chen en Henk geeft haar gauw een zoentje op
haar dikke wangetjes. „Wie ben ik?" vraagt hij.
„Enk", zegt zus.
„En wie is dat?" vraagt Henk weer, met zijn
wijsvinger op zuaje'e voorhoofd.
„Ietje", antwoordt zus.
„Knap hoor; jij bent Grietje!"
„Morgen is Willem van Rijn jarig", zegt Jan.
KÜ krijgt een mondharmonica, en hij zegt, dat
nij er al -op kan spelen ook; en hij heeft bet
uk z'n eigen geleerd, zegt hij. Kan dat, vader?"
„Of je 't jezelf loeren kan?" vraagt vader.
„Welzeker!"
„'t ïs anders nogal een opschepper!" zegt Jan.
..Maar 't is niet zoo moei'ijk, om op zoo'n
dingetje te spelen", zegt vader nu. Jk. weet
wel, dat ik t ook mezelf heb geleerd, toen ik
nog zoo'n jongen was. Ik geloof, dat er nog een
ouwe boven in de la van de kast ligt, niet
waar, moeder?"
„Ja, die is er nog-" zegt moeder.
„Wat, hebt u er een in huis?" vraagt Jan.
„Vag ik 't eens er op probeeren?"
..Eerst eten!" zegt moeder.
Na 't eten haalt vader de mondharmonica
voor den dag. 't Is een oude, maar vader kan
er toch nog best op spelen.
,-Mi-g ik *t ook eens probeeren, vader?"
vraagt Jan.
„Ga je gang!" zegt vader en Jan begint fe
blazen. Maar wil nog niet ecg: Er komt wel
muziek uit, maar oen liedje fe 1 nog met Ook
hij Henk wil *t rog niet al te heat lukken.
„Hoe doet u *t toch?" vraagt Henk.
,4a, dat kan ik je zoo zonder spreken niet
vertellen", lacht vader.
„Hè vader, leer t on® ook!"
„Morgen", zegt vader, en hfl speelt een paar
schoolversjes, die ze allemaal meezingen, klei
ne zus ook.
Maar ondertueechen is t buiten bijna donker
ueworden. Vader gaat naar buiten en moeder
'«egt: „Nu naar bed!"
„Uit is de pret!" zegt Jan.
..Dat rirmt". laat Henk er lachend op volgen.
En dan geven de broers hun kleine zus een
zoen enkruipen onder de -jroL
Wordt vervolgd.
er gevaar dreigt, dadelijk de knijptangen te
openen Die grijpmachines et aam dan wijd uitge
sperd, terwijl ze de armen zoover mogelijk uit
gestrekt houden. Heb je het lef om je vingers
daartusschen te steken, dan slaan ze beide
knijpers dadelijk in ge vinger. En dat is tame-
lijk gevoelig ai naarmate Ide grootte van den zee
schuimer.
De groei van de krab gaat ook eigenaardig.
Net als de jongen®, die flink in den groei zijn,
om de haverklap een nieuw buisje noodig heb
ben, omdat ze uit het oude groeien, zoo is het
ook met de krab. Nu en dan beeft zij een an
der omhulsel noodig, omdat het voor haar
uitzettend korpus te nauw wordt.
En wat doet de snuiter dan? Hij werpt een
voudig zijn hard omhulsel af. Gedurende een j
paar uur moet hij het dan stellen met een. week
velletje, dat dan wéldra weer verhardt en- in die
nieuwe jas gevoelt hij ztcfc kiplekker.
Ais ge dus aan het strand zoo'n omhulsel
vindt, kunt ge er vafc op aan, dat hot afgedra
gen plunje is. N j
•Eigenaardig is ook het gaan van de krabben.
Ze gaan niet recht uit, doch altijd dwars weg j
Van tnenschen die met de zijde vooruit zich
voortbewegen zegt men dan ook wel, dat ze loo- j
pen als een krab.
Nu behoeft men op die gezegden en vereelij-l
kingen niet altijd ai te gaan, wan: men *be-l
weert ook wel eens, dat iemand zoo zeeziek is
j'-« ven krab en dat is er toon »>-ker wel naast j
D-.* over het gaan win de krab en den loop
van sommige meuschen kan die vergelijkt,# er
best door.
Krabben hebben ook wei slimme gewoonten.'
Z-«o heb ik eens van een bel'mgbaas, (tegen
woordig zegt men scheepsbou w meester) die ->rk
veel oog had voor hetgeen er zoo rondom hem
gebeurde, gehoord dat bij van zoo'n slimmig
heidje eens getuige fe geweest
Hij had op zijn helling een vischschnit gekregen
en in bet bun daarvan bevonden zich eenige
oesters. Om die oesters in het leven te houden,
had de viascher ze uit het bun gehaald en bij
de scheepswerf in bet water gelegd.
Het spreekt vanzelf, «dat de vagebondeerende
krabben eens een kijkje kwamen nemen of eF
ook wat van bun gading was.
En ja, dat lukte een harer.
Een -ester bad de argeloosheid om haar schaal
te openen en voedsel tot zich te nemen. Dat had
één dor vrijbuitende krabben in de gaten en zij
likketiaarde naar een oestergerecht. Hoe echter,
zonder daarbij zelf een veer, alias een nijp-
schaar. te laten te behandelen? Stak zij haar
schaar tusschen de geopende schaal, dam zon zij
die wellicht kwijt zijn. Maar de krab wist raad j
In de buurt lagen wat kteine steentjes: zij pakt I
er «en best, sjouwt bet steen'je naa rde oester
en plakt bet tnsscher de deksel® van de schaal, i
Zonder gevaar voor schade aan haar grijparmen
bad de krab gelegenheid het oesterboutje te con-
aameeren.
Zoo'n krab omhul sol is vaak bezet met véle
zeedoorns, die het. blijkbaar zonder eenig be
zwaar met zich torst
De N oordzeevisschere brengen .vaak heel groo
te krabben mee, die soms ruim twee decimeter
lang zijn. Deze gedrochten hebben forsche knij
pers en ik zou met graag mijn vinger daartus-
srher steken. Visscbetrs bcfwerri, dat ze gemak
kelijk je vinger afknijpen. Dat fe misschien wel
wat overdreven, doch ik kan tne voorstellen, dat
zoo'n knaap forsch kan toeknijpen
Wonderlijke dragen kunnen die vaak met
zich dragen. Zoo Nvordt in het zoölogisch station
te Heldor een zeekrab op alcohol bewaard, die
een heel bosch van zeeplanten op haar huid
draagt.
De amanuerèsfe vertelde, dat de krab zich niet
kon voortleven door den enormen last der plan
ten.
Palmgvisscbera hebben een ontzettendan (he
kel aan de krabben. Niet alleen, dat ze de visch
hi de fuiken aanvreten, doch ook vernielen ze
he' want, en dat 5f? erges*. 1 i
AHe Icraben, die dan ook in de fuiken worden
opgehaald, rijn een kind de® doods.
Ik kan me herinneren, dat ®e ook ter con
sumptie werden opgezonden naar België. "Men
scheen ar daar een soort soep, zooiets als kreef-
teneoep van te beraden.
Soms worden ze ook wel gebruikt voor be-
inesling en eendenhouders bezigen ze ook wel
voor eenden-voer.
Ze worden don eerst in een molen, een groot
formaat gehaktmolen fijngemalen.
Ts er vraag naar krabben dan bewaren de pa-
lingvisschers die vermaledijde zeebewoners
zorgvuldig in zakken totdat de öpkoopers langs
boord komen. Zoo geeft dos dat zeegeboefte hun
nner eenig gewin.
Ik heb laatst gelezen, dat de baaien de zuive
raars der zeeën Tim. omdat ze aTleriei cadavers
oppeuzelen. Ik geloof ook. dat de krabben der
gelijke reïnigersdienster» verrichten, want ook
zij kluiven overal aan.
Als ge aan zee komt, let dan ook eens op die
zeegedrochten, ik -wed, dat ge veel aardigheid
aan hen zult hebben. iR.Nwjbl,
HET CONSERVEEREN VAN STEEN.
Vele gebouwen, voorad in Engeland en in f
bijzonder de middeleeuwsche, zij-n gemaakt van
kalksteen oi zandsteen. Deze 9teener. zijn ®e°>r
ondf rbevig aan verwering; de oorzaak kunnen
zijn temperatuurschommelingen-, Vegen, wind
en zoif® bij ijzerhoudende zandsteen, oxydatie.
Minuüeuse -verschillen in de structuur vernpn
deren de duurzaamheid. Mén (bemerkt spoedi
ger vt rv.il. wanneer er plantengroei is op den
steen. De grootste vijand is echter die inwerking
van zwavelzuur, dat uit den rook komt. Men
beweer» dat cr jaarlijks in Londen op deze wij
ze wel 80.CJ0 ton zwavelzuur in de luoht komt
Ook heef' men nog te kampen met roet, aan
slag. en het roesten van het ijzer tegen den
steen
Hoe kan men deoe 'booze geesten mijden?
Hetzij door de verontreiniging van de lucht te
gen te gaan, hetzij door beschuttende midde-
ien, wat -men op de volgende manieren kan
doen.
Ten eerste kan men een bederfwerend mid
del voor de buitenste laag gebruiken, o.a. verf
of kalk. Dit laatste ds goed itegen een vochtige
atmosfeer, maar niet tegen regen.
Ten tweede kan men de steen impregneeren,
wat men doet in ozokeriet, gesmolten of in ben
zine opgelost, drogende oliën, of creosoot. Het
eerste proces is al zeer oud en voor bepaalde
doeleinden geschikt. Aan te bevelen is een be
handeling met een ahiinoplossing, gevolgd
door een bewerking met groene zéep, waardoor
men een neerslag van alumiiniuinzput van vet
zuur verkrijgt.
Ten derde kan men ook de ateen vian te voren
chemisch behandelen; is derae door zwavelzuur
aangetast, don kan men met bariet nog -veel
herstellen.
Een bekende manier is ook (het neerslaan van
kieaélzuur of zijn zouten. Door behandeling
met -waterglas krijgt met het leölijke uitslaan
der muren. Dit kan voorkomen worden door na
het waterglas, arseenzuur toe te passen, -maar
het meeste succes heeft men met ki-eizelifluortide
van magnesium, door (Kessier in 1883 in Frank
rijk ontdekt. Dit geeft met kalksteen, kiezel-
zuur magnesium en calciumlfluoride. Deze op
lossing is bekend ais „fluaat* flSÏen gebruikt
hiervoor een zwakke oplossing, u-iet sterker dan
•10 pet In Amerika neemt -men- Liever de dub
bel zouten van magnesium en zint:.
'Het gébruik van geheime middelen van. on
bekende samenstelling is zeer te veroordeelen,
want deze doen meer kwaad dan jgoed.
LICHT ZONDER WARMTE.
Uit New York wordt gemeld, dat profosaor
Newton I larvey van de 'FTineeton-unlv-erTitelt
de mogelijkheid voorziet dat een lichtbron kan
worden gevormd, die niet tevens warmte produ
ceert.
Deae geleerde bestudeerde daartoe lichtgeven
de dieren als de vuurvlieg en de glimworm.
Hunne l)Vht-s*raling wordt veroorzaakt door de
oxyda'ie v-an een dientengevolge lichtgevende
stnf. door hem luciferine genoemd, welke hij
wist. af te zonderen- uit organismen, die over
vloedig voorkomen in den Grooten Oceaan 'bij
Ta pan. F.en flesch van deze in water -opgeloste
substantie geeft wannéér men hem in -een don
kere kamer brengt den indruk dat hét water
brandt met een- blauwe vlam. Bij- dit licht kan
men lezen.
DRAADT.OOZE VERBINDING AUSTRAUë—
ENGELAND.
Zooals bekend' -is, overweegt de Engelsche
reireering de oprichting van radiostations,
welke, om de 2000 mijl geplaatst, een d-raad-
i looze koten voor alle 'deelen van hef Britsdhe
i rijk vormen. In verband hiermee heeft Hughes,
ide premier ven het Australische gemeenebest,
onderhandelingen geopend met de Amalga-
jmated Wnrelcss Co. te Sydney, welke eindigden
met de ondertcckeming van -een contract, waar-
bil deze maatschappij werd gemachtigd, om
mot alleen- een1 rechtstreek-srhe Verbinding tus-
schen Australië en Engeland aan te brengen en
te onderhouden, maar ook om den geheelen
Anstralisr.hen dienst, te ontwikkelen.
•T)p Australische kracht stations IzuTlen worden
«wrvoAd (ter»r kleinere s»atioms in de nabijheid
w»n «alle hnnM<*«vten mn Australië, welke laat-
ptn on hun beurt (in verbinding kunnen staan
knoovnardilflohepen, d-te langs de kusten
nn Australië varen.
MOEDERLIEFDE,
M'n kind, je bent dan in de stad gaan dienen,
Omdat je buiten niet meer aairden kon,
Jij hield nooit van ons eenzaam boerenleven,
Van zwijgend, stugge wecken dn den zon.
Jij moest een mutsije met een kanten strookje,
Ons eenvouds-leven trok je nimmer -aan,
Jij moest een 'dienetje dn de -rijke buurten,
Waar al die hooge, mooie huizen staan!
Wij hebben dit vanaf je jeugd geweten,
Dat jij ons nimmer tot een steun zou zijn,
Jij was zoo anders steeds als al die and'ren,
En Voor een (boerenkindje veel te fijn!
Wij hebben steeds elkaar verkeerd' begrepen,
Oandat je -ons bestaantje dwaas veracht,
Wre voelden -nooit iets voor j>e levensedschen.
Daar zijn wij' tohbers niet bij grootgebrachtl
En langzaam aan, zoo in den loop der jaren,
Zijn wij onmerkbaar van elkaar vervreemd,
De omgang kind, zelf® met je eigen moeder,
Heeft nooit naar gulle hairtHijklheid gezweemd!
En als tik «zoo met vader zit -te praten,
Als stil de schemer op de velden- ligt,
Dan schrik is soms van z'n gelaten woorden,
Van al 'die rimpels dn z'n oud gezicht.
Dan voel ik, dati we eenzaam zullen blijven.
Ons heele harde war kersleven lang,
Dat jij, m'n- kind, ons 'langzaam gaat vergeten...
Dan ben 'ik voor de eigen toekomst bang!
Want wat dtie toekomst ook nog moge brengen
En wat er nog verand're mettertijd-,
Hierin, m'-n kind, zal nooit verand'ring komen.
Wij zijn elkander onheinroepTijlk kwijt-1
Jij stelt aan 't laven veel te hooge eiscben,
Jij snakt naar menbdhen, naar Ide maatschappij,
Jij ergert je aan 't -ruwe boerenleven,
Jij schaamt je Voor je ouders van <de hei!
Dit is het wat ons steeds zal blijven scheiden,
Zelfs als er jaren zijn voorbijgegaan,
Je dwaze trots, de liefde voor je zelve,
Het hunk'ren naar een deftig jöchijnnbestaan!-
M-aar mocht je een® in moeilijkheden raken.
Je plaatsje aan de tafel blijft bewaard
-En om je 't -dan een® extra goed te geven,
Daar heb ik trouw wat centjes voor gespaard!
Of mochten later ®oms de morgen komen,
Omdat je wat armoedig bent getrouwd,
Misschien, m'n kind, -mag moeder dan bewijzen
Hoeveel ze Van (haar eigen dochter houdtl-1
(Alle rechten voorbehouden 1)
April 1922. KROES.
TÜSSC'HEN VWENDENNEN.
Elise megt, dat ik mij verf, dat gedrocht.
Jacoba: Maak je -niet druk, als EMse jouw
tint had, verfde Bij zich ook.
ZOO VOELDE HIJ ZICH.
„Je moet je wel heel gelukkig voelen ouwe
jongen, nu je de eenipo dochter van dien rij- v
ken ouden 'heer hebt getrouwd."
„Dat is zoo. Het is net of ik den trein nog
gehaald heb, ddem ik vreesde te muilen missen".
OORZAAK EN GEVOLG.
Rechter: „Wil u beweren, juffrouw, dat die
ongelukkige ruine van een man dien gij uw
echtgenoot noemt, u een blauw oog sloeg."
Vrouw: „Voor hii mij dat blauwe oog be
zorgde, was hij nog geen ruine".
NIET WAARSCHIJNLIJK.
Als een bewijs van de woordkarigheid der
Schotten diene 't volgende. 'Een Engeteohiman
voor zaken in Abordeen zijnde, bedacht dat hij
ook wel eens een koopman -kon opzoeken, dien
hij vroeger wel eens had ontmoet, doch van
wien hij in lang niet had gehoord. Hij ging
naar het kantoor en vroeg aan. een klerk:
„Is meneer Macherson op 't kantoor?"
„Neen, meneer," kreeg hij ten antwoord.
„Dan kom ik wel eens terug", zei hij. Na een
half uur vroeg hij weer: "Is meneer Macherson
op 't kantoor?*1 .waarop hij weer een ontken»,
nend antwoord kreeg. Toen hit voor den derden
j keer hoorde, dat de heer Macherson er niet was,
vroeg hij: l
„Denkt u. dat hij er gauw mal wezen?"
„Dat denk ik niet".
„Waarom -niet?"
„Omdat hij dood fe".