Sdiager Couranl
i'-cgj
TWEEDE BLAD.
Uit hef Hart Yan Holland,
Gemengd Nieuws.
I ALLEEN g g
FEUILLETON.
DE WILDE JACHT
Zaterdag 5 Augustus 1922.
65sle Jaargang. Mo. 7072.
Hall Den Haag beeft van de week gepraat over den
Jjanbler" Wagner, die een paar laar geleden eenlg fir-
inant was geworden van een ouderwelsch kantoor van
bescheiden omvang, waar eea reeks tamllle-klamein hun
gold plachtten to beleggen ln veilige papiertjes of nu
cn dan een dobbeltje ondeqnpmBn in Koninklijke en
dergelijke speculatiefondsen.
Het was een behoorlijke raak, waar etfn tevreden
bankierde het goed in had kunnen hebben, vooral, als
hij, zooals de beer Wagner, begon met een kleine twee
ton eigen geld- f
Maar tevreden menschen zijn er niet veel en kleino
benkiertjes willen al graag net zoo leven als groote
bankiers. Aangezien vele van die laatst genoemde hceren
precies de beteekenis kennen, die het pubhek hecht
aan jswiet slaan" en „dus" wonen in mooie villa's,
rijden in dure auto's en zich al het vette der aarde gaarne
doen smaken, »lfa al kan het er eigenlijk op een oogen-
bik niet af. denken kleine ba®kierties. dal het succes
in die groote uitgaven zit, in dat leven boven stand.
Tcnmlnwe er zijn genoeg voorbeelden van ln den
laatsten tijd, dat veel te groote uitgaven van sommige per-
soonlijkhcden alleen dieneui om crediet te vestigen in het
oog van hem, die niet nadenkt.
Zoo schijnt het ook te zijn gegaan met den heer Wag-
nor, die reeds geruimcn tijd beneden peil was, doch zijn
crediteuren telkens en telkens opnieuw wist ;te paaien
met praatjes en smoesjes en die niet hardhandig werd
aangepakt, omdat hij „wel fabuleus rijk moest zijn". Het
ia inaerdaad een knap stuk, eb je al je geld en vccü
van dat van anderen kwijt be®, alleen door rijden èn
rossen, een knap juffertje ergens te hebben svonen en
onder de schilder» als kunstbeschermer op te treden en
meesterwerken te koopen bij den strekkendetn mctér,
den indruk to vestigen van zooveel welvaart en rijkdom,
dat je cliëntèlc je in staat stelt van dat verlies nog
(met haar geld) een half millioen op te halen.
Jammer, dat die klanten het niet geweten hebben, dan
hadden zy heel wat meer terug van hun bezit, dan nu,
daar mieneer de bankier ook weer door dat halve millioen
heen wist te komen.
Op zichzelf is deze geschiedenis vrij gewoon. Bankiers
vroeger waren het notarissen, maar do tijden venan
deren halen dat kunstje zoo vaak uit, dat htf
afgezaagd gaat worden. Opmerkelijk ts dan ook alleen 'de
verdedigingsrede van 's raönS advocaat. Waar alles in
confesso is, moest die advocaat ten minste iets zoggen
tot ontlasting van zijn cliftat. Dat iets draaide er op uit,
dat deze „bankier" zelfs op school nooit had kunne®
leercn rekenen en dat 'de kuns-tkoopers ab zij hem
zagen aankomen, direct hun prijzen met 50 pCt. verhoog
den. D.w.z., dat hij ab zakenman een prul was c® het
eerste vereischte van bankier-zijn, n.1. cijfers behecrsche®,
absoluut miste. Althans volgens zijn advocaat. Dat deze
heer de conseqentie niet trok uit zifn eige® woorden en
degene, die hem tot bankier had gepromoveerd (n.I.
's mans familie) aanwees ab de eenige schuilden, ver
baasde me in den beginne wel ee® beetje. Later niét
meer, toen de verdediger hoog begon op te geven van de
liefde van zijn cliënt voor zijn vrouw en Kinddie
dan vermoedelijk moesten blijken uit de kamerinrichting
voor zijn maitresse 8.000 gld. en uit het weekloon van
dit juffertje 100 pop, plus kleeren, rijden en verder
verval.
'n Mensch moet advocaat zijn om zooveel hardiesse
ten toon te durven spreiden e® men zou haast den
wcnsch uiten dat deze verdediger zelf eens en paar mi'116
aan zijn bankier te kort zou komen, om te zie®, hoe hij
dan over het "geval zou denken....
Die verdedMng is dwaas. Maar het Openbaar Mini
sterie maakte het niet minder mal, door te zeggen, dat
er nog zoo'n paar „bankiers" op zijn program1 staa®
voor soortgelijk optreden en dat hij om een streng
voorbeeld te stellen, dus vier jaar vroeg.
Waar nu dat „voorbeeld" in zit,, voor den ook al
gekmpten heer Zandvliet en de® nog rondwandelendbti
neer De Visser, weet niemand, vermoedelijk ook de
Officier niet. Wel. dat zulke dingen minder zoude®
voorkomen ab er meer toezicht was op lieden, die met
andermans geld. „zaken" doen of juffertjes houden en
als bijv. commissarissen van ondernemingen, die uit
zwendel blijken te bestaan, niet, ma in vette jaren htin
tantièmes te hebben gebeurd, mogen bedanken ©n daar
mede van alles afzijn. Rustig hun tantièmes op „hum"
villa mogen verteren, 'terwijl de memscihcn, uit wier
geld. die tantièmes werden betaald, vaak op hooger
leeftijd, moeten tobben om aan den kost te komen.
Heel den Haag houdt zich nu bezig met de vraag
hoeveel rabat de Bankier zal krijgen op die vier gcëi.schlc
jaren. ASaoi dat toto toe doe?'
En of morgen aan den dag,
ab de groomfr
waanzin weer iemand bevangt, dié do beschikking heeft
over het 'geld van anderen, niet dat zelfde drama weer
niet opnieuw zal worden opgevoerdhet drama, dat geen
anderen werkelijken ondergrond, geen enkel werkeljlld
motief heeft, dan dat „die ander1 toch ook door specu-
leeren, brutaliteit cn dobbelen rijk 'is geworden e® waar
om zou ik bet dan niet kunne® lappen?
Dat la bet eene onderwerp, dat de Hagenaar» heeft
geïnteresseerd. Het andere is
wat
er gebeurt, ab dé
III van de Groud-
nïeuwe .Kamer nu heusch Hoofdstuk
wet ln den ge wijzigden voerm1 zou verwepe®.
Natuurlijk is dit geen kwestie, waarmede het groote
publiek zich druk maakt. Dit geeft nu eenmaal niet veel
dm politiek, vooral ab er niets bit te kijken valt. ^Ver
moedelijk om niet veel last 'te hebben van publieke
belangstelling rijn dan ook de tribunes in de Kamer
zoo gemakkelijk en zoo rulmf) En te kijken valt er aan
onze politiek heelemaal niets, dan op den dag va®
opening en sluiting der zitting, de groote dagen, dat
er bijv. een rede van 'Troelstra of "Knijper op heft
programma stond, zijn voorbij en werkelijke groote rede
naars .zijn er in het (parlement ®iet, of het moest een
der nieuwelingen zijn. Er is\dus ®let de minste aan
leiding voor net publiek om naar het Binnenhof te
gaan, nu de standjes en herrietjes zonder voorafgaande
aankondiging plaats hebben.
De eenige andere prikkel voor politieke belangsfél-
ing, n.1. het verbieringswerk. is rook niet ineer wat
het vroeger was nu geen enkel „vriend va® een can-
didaat" er meer een paar witte briefjes voor oven heeft
om speciale propaganda te voeren. 'Nu er niets moer te
verdienen valt aan stemmen ophale® ©n „kiezen" voot
den professional geen winstgevende sport meer is, daalt
de belangstelling neelemaal tot vriespunt.
Het groote publiek bekommert zien om deze dingen
heel weinig, maar bij de tinnegieters in sociëteit of klets-
tafel wordt er groote aanklacht gewijd aan het „wat nu?*
as de kamer eens van Hoofdstuk III in rij® nieuwe®
vorm niet zou willen hooren.
Nu zou diit inderdaad aanleiding geven tot oe® crisis,
van zeer bijzonderen aard. De regeering ee® ander£
dan die het 'ontwerp indiendedit is op zich zelf al (ee®
novium zou bij verwerping alleen de keus hebben
de geheele herziening terug te nemen, da® wel Hoofdstuk
III nog eens to wijzigen. Ontbinding va® een Kamer, die
i er nog nauwelijks lis, alleen omdat haar meerderheid'
vindt, dat het werk van een harer leden gee® rijf mille
waard b, zou natuurlijk uitgesloten zijn.
Maar als er dan een deroe editie yan het gewijzigd
Hoofdstuk III komt,'is er dus een nieuwe Grondwels-
nerzicning, die dus weer opnieuw door een speciaA
daartoe gekozen Sta ten-Generaal moet worden goedge
keurd.
En dus dus wordt het ab het een beetje wil, bin-1
nenkort wéér kiezen'. Weer propaganda-ver ga der in-1
gen, weer intrigues over de ranglijsten, weer geharre
war e® gekissebis weer lachende gozichton van papier
fabrikanten, die het druk, ©n gymnastiekmeesters, die
een vrijen dag hebben, weer gesol met ouwe dame» én
I hoeren uit dedematennuizen".
En weer een Troonrede.
1 Je vooral die Troonrede, met het .adres van Antwoord
van de Eerste Kamer en net "antwoord 'op dat antwoord.
Daar zou je wat om1 doen1
UIT DONKER WEENEN.
Wanneer men hier ln het '®achte»lijk uur uit 'de riool-
kokers mannen in over-alls ®aa ijboven ziet klimmen,
die bij het schijnsel van lantaarns of ook wel zonder
.«r, licht geheimzinnige lasten op straat hijschen dan zij® da\
geven van oe altijd arbeiders van den reinigingsdienst. Ook niet,
.mSÏnrichtiafl indien P®1®®®8 200 uitriemlnvele gevallen zij®
het lieden, die daar onder den grond voorraden goede-
ren hebben en de donkere nachtelijke ure® henuttb®
om deze in afgelegen stadswijken te bergen. Het zijn
inbrekers met hun helpers. Onder den grond bevindt
zich n-l een zeer ruim1 eh wijdvertakt riolennet, dat
reeds vóór den oorlog velen dakloozen en twijfelachtige
elementen, die alle reden hadden om hotels of openbare
slaapsteden to mijden, een onderkomen bood. Op de
breede .gecementeerde glooiingen en in de zijntssenj
slaapt mien best, de temperatuur b er minder afwisselend
dap boven en men heeft er veel meer kans ongestoord te
blijven. Het gildo der Weensche inbrekers b róóds jaren
geleden op net denkbeeld gekomen, zich dit onder-
grondsch© Weenen ten nutte to make® en aan de hand
van zelf vervaardigde nauwkeurige kaarten, welke op
de inbrekersbeurs behandeld woraen, van uit de onder
wereld aan banken enz. een nachtelijk bezoek te brengen. I
Sinds die Weensche politie het inbrekersvak boven I
den grond met prijzenswaardige energie tot een hoogst j
gevaarlijk baantje heeft gemaakt, waarbij de kans op
succes van dag tot dag geringer wordt, ia inbreken van
uit hot rioolstelsel vrijwel tot regel geworden-
Van tijd tot tijd publiceert a© politie uitvoerige
rapportien daarover. En hieruit volgt in de eerpte plaats
dat moderne rioolinbrekers welgestelde en invloedrijke
lieden moeten zijn, voordat Zij met. hun handwerk kun-
non.beginnen. Zij moeten toch beschikken over een om- j
vangrilk ipatoriaal als waterlaarzen enz. en moeten
betrekkingen onderhouden met kapitaalkrachtige zaken-
msn9chtm, terwjjt rij ook ©er»ia begrip moeten hebben
ven do techniek der twintigste eeuw.
Gedurende cl© Pinksterdagen werd een groot laken-
magazjjn in een der hoofdstraten van Weenen gelegen,
flehee! leeggehaald. Geen baaltje was achter gebléven:
Blijkbaar hadden de dieven op hun gemak ongestoord
gedurende twee dagen gewerkt Men kon niet anders
vaststellen, den dat zii uit Óen riool in de kelder moeten
zijn gekomen. De oplossing van het raadsel kwam veel
later en op eon niet olLeaaagsche wijze. Onlangs' zag
n.1. een politieagent een door twee stevige paarden cé-
trokken vrachtwagen, welke, miet een berg zakken bela
den, heel vroeg £n den miorgen door Weone® reed. Dé
wagen en paarden moeste® toebehooren aa® een rijke®
vrachtrijder of een groote firma, want twee paar tien
voor ee® wagen kosten tegenwoordig ongeveer tie®
millioen, en die heeft niet iedereen. De geschiedenis
kwam d.en agent verdacht voor, en daar de bestuurder
niet al te vast ln zijn schoenen schee® te staan, nami
hij hem mede naar het "bureau. En daar bleek, dat 's
mans vrachtje bestond uit een zorgvuldig in zakken
verpakt deel van den inhoud van het geplunderde maga
zijn. D« rest "ondekte men, voorzichtig opgestapeld en
stevig ingepakt om beschadiging te voorkomen, in een
afgelegen noolnis. De koetsier van den wagen was do
eigenaar zelf, die de waren van de inbrekers „ab Lager"
gekocht en daarvoor een voorschot betaald pad. Groot
handel dus in optima farma.
Enkele nachten daarna zag een anuder waakzaam
dienaar van Hermandad twee manne® met volle rugzak-
Ken, zooals hier de toeristen en smokkelaars gebruiken,
uit een geopend rioolhek te voorschijn komen en ver
dwijnen in een nabijgelegen cafétje. De agent haalde
versterking en toen vond de politie in ee® -zijvertrek
van het café een volledige uitstalling van luxe-Ieerwaren
uit een der eerste lcermaaarijnen van Weene®. Dé eige
naar daarvan werd dadelijk gewaarschuwd en toen
hij in bijrijn der politie een onderzoek instelde, bleek,
dat ongeveer d© helft van rijn voorraden verdwene® was,
en dat een gat in den vloer was gemaakt, dat naar de
diepten van onderaardsche Weenen voerde.
Blijkbaar vinden de transacties op de inbrekersbeurs
aldus plaats. Mijnheer X doet Zijn klanten het volgende
aanbodIk verkoop (of verplicht mij te leveren, vrij
blijvend, uit den voorraad aan de Karntuorstrasse of het
rioolhek nummer zoo en zooveel) tien balen Haken,
twintig loeren tasschon enz. De helft van het bedrag
moet worden betaald bij het opgeven van de order, de
rest nfl levering. Het Woord vrijblijvend^ is bij zulke
transacties van bijzonder gewicht, want daarbij komt het
nog Vaker dan in het gewone handelsverkeer /voor, dat
de leverancier niet kan leveren-
Rioolinbrekera rijn nooit 'dilettanten, altijd vaklieden.
Dat vergemakkelijkt de taak van de politie. Want daar
er slechts oen beperkt aantal werkelijk bekwame in
brekers in Oostenrijk is, behoeft zij slechts de laaiste
lijsten ®a te zien van ontslagen gevangenen om1 een
aanwijzing te hebben. Het'betreft nl altijd oude beken
den- H.&bl.f
DE RIJN ALS VERKEERSWEG.
In het bij het Lima .Verlag (Keulen) binnenkort te
vewchljn'm werk ,Die Rhcinprovinz", schrijft de vroo-
gere eerste voorzitter van den Rijniandschon Verkeetrp-
bond, regcerings-presidoni dr. Kruse, te Godeabeng. een
interessant artikel over den RIJn als verkeersweg, waa®-
aen we de volgende fragmenten ontIee®cn.
Schepen «n vlotten.
Tot de vaartuigen op den Rijn behooren van oudsher
de vlotten. In de buurt van Manttheim werde® gewoon
lijk 'de van het Schwarzwald afkomstige boomstammen
tot vlotten samengebonden. De lengte en de breedte
van die vlotien werde® steeds grooter, zoolang de hout-
voorraad in de zuidelijke bosschen nog .toereikend was
en de verbeteringen in dein loop der rivier de gevarpn
van de reis verminderden. Bestuurd werden ze met
behulp van een groot roer achteraan het vlot en zoo
noodig ook roeren aa® de voorrijde en de zijkanten.
Vroeger gingen die vlotten gewoon met de® stroom
mede stroomafwaarts, tegenwoordig worden ze doorgaans
gedoopt door kleine sleepbooten.
Een zekeren overgang van vlot tot schip vormde®
eens de zoogenaamde Lauortenne®, cenvoudige schepen,
van losse planken in elkander geslagen, welke men
gebruikte om1 goederen stroomafwaarts te vervoeren,
terwijl zj op de plaats van bestemming gekomen, een
voudig uit elkander werden geslagen, waarna de planken
werden verkocht. Deze voor het vervoer van handels
waren gebruikte schepen, waren met het oog op de
geringe diepte van heit 'vaarwater in den regel "zeer
breed gebouwd cn hadden een verhoogd voor- en achter-
ttViN KJUHTl BJ rXAMBfVBfE^OVÏWW*
«WAAPf lOWnilD.OftBWT Vi WJAA6WOD
Ptft hOAIR 60 CZHÏ BI iUf OBOtiHm
N. Noot, Julianadorp; J. Boekei, C&llantaoog; L. v.
d. Gord en F. Randwijk, 't Zand; D. de Graaf en II.
Borst, Breczand; P. jjïeuvol, P. Muntjewerf, G. de
Jong, Anna Paulowna; M. v. d. Klooster, Kolhorn;
Wed. K. Stapel, Winkel; J. Kruif, N. Niedorp; Dro
gisterij „liet Groene Kruis", Schagen. Voor engros
Gebrs. Rotgans, Schagen.
naar het Amerikaansch door ZANE GREY,
Bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr.
13.
„Gaat het zoo gemakkelijk?" riep Slone uit. „Lieve
hemel, wie had dat kunnen gelooven!"Is het
een droom?"
Hij stond op en liet den kop van den hengst
vrij.
„Wildfire, ik heb een lasso om je en een
hackamore en een blinddoek", zeide Slone. „En
als ik een teugel had, zou ik je dien ook omdoen.
VS ie zou ooit gedacht hebben, dat je je zelf zoo
vast zou werken in het zand?"
Slone, die nu zelf in het zand viel, kwam tot het
1 osef, dat de lawine zich sneller voortbewoog. Zij
was begonnen te blijden. Stofwolken rezen aan alle
Kanten op. liet zand scheen open te zijn en deed
hem tot zijn knieën wegzakken. Dan vloog hij vlug
naar beneden, de lasso's* vasthoudend, zich recht
op houdend. Maar op een gegeven oogenblik werd
hem iedere beweging onmogelijk gemaakt. Hij
scheen half begraven in het zand. Terwijl hij tracht
te zich er uit los te worstelen, trok do dichte stof
wolk weg, zoodat bij zie® kon. Wildfire lag voor
hem op den rand van het hellend vlak en thans
was hij niet zoo diep weggezonken als hij op de
helling zelf geweest was. Hij worstelde en zou waar
schijnlijk heel gauw in staat geweest zijn zich er
uit te werken. De vuurlijn was nu vlak bij, doch
deze vreesde Slone niet.
Op zijn schel gefluit sprong Nagger naar hem
toe, gehoorzaam, maar snuivend en met in zijn
nek gelegde ooren. Hij bleef staan. Een nieuw ge
fluit bracht hem weer in bewoging. Slono werkte
zich ten slotte uit het zand los, vierde de lasso's
en liep zóó hard hij kon naar Nagger toe.
„Hier!" riep Slone heesch.
Hij greep het paard, deed het keeren, sprong er
in een oogwenk op en bond beide lasso's om den
zadelknop.
„Trek hem er uit, Nagger, oude jongen 1" riep
Slone, terwijl hij zijn fraai dier de sporen in de
flanken drukte.
r-pit ruk van Nagger trok den hengst uit het
zand. Snuivend, wild, verblind stond Wildfire, be
vend ovei; ftl rijn leden, op. HU kon gijn vijanden
niet zien. De dikke rook, die juist in zijn neus
gaten sloeg, belette hem te ruiken. Maar in de ge-
spannen lasso's voelde hij do richting, waarin de-
i gene, die hem gevangen had, zich bevond. Hij slei-
i gerde en sloeg boosaardig met zijn hoeven. Slone
j met teugel en spoor Naggar vlug ter zijde zwenkend
j en Wildfire, zijn evenwicht verliezend, sloeg met
een smak tegen den grond. Slone rukte aan hem
en deed hem tweemaal omrollen vóór hij weer op
zijn beenen stond. Eenma.al weer op, steigerde hij
weer en sloeg, zijn woede uitbrullend, opnieuw met
zijn hoeven. Weer deed Slone hem tegen den grond
tuimelen.
„Wildfire, het is geen eerlijk gevecht", riep hij
grimmig. „Maar je hebt mij ook een jacht laten
makenEn nu leer je eens goed, dat ik de baas
ben!"
Weer rukte hij aan den hengst. Hij was onbarm
hartig. Hij moest het zijn, anders zou hij hem nooit
temmen. Maar Wildfire was vlug en lenig. Hij werk
te zich weer op zijn beenen en ditmaal deed hij een
uitval. Hoe sterk Nagger ook was, dezen vreeselijken
schok kon hij niet uithouden en hij sloeg tegen den
grond. Slone redde zich met de soepele behendig
heid van 'n pikeur en toen Nagger weer stond, wip
te hij opnieuw in den zadel. Nagger zette zich nu
schrap en hield den steigerenden hengst in bedwang
Maar het zadel gleed wat weg, de riemen kraakten.
Slone verminderde de spanning wat door Wildfire
na te zwenken.
De paarden hadden zich van het vuur weggewerkt
en Wildfire, vrij van den verstikkenden rook na,
begon te springen, en te slaan, in een cirkel om Nag
ger heen dravend, rennend in den blinde, maar met
een nóóit falenden reuk. Door zijn meesterlijk rui-
terschap wist Slone makkelijk de uitvallen te ver
mijden; hij maakte van Nagger eon spil, waarom
het wilde paard in zijn woede draaide. Het deed al
les om te dooden.
„Houd je goed, Nagger, oude jongen 1" bleef Slone
roepen. „Hij zal nooit bij je komen.... Als hij dien
blinddoek af krijgt, dood ik heml"
De hengst was een duivel in zijn woede, vlugger
dan een panter en sterk als een os. Maar hU had eon
groot nadeel. HIJ kon niet zien. En Slone erkende
door zijn uitgesproken bedoeling om Wildfire te doo
den voor het geval de blinddoek mocht afglijden,
dat hij nooit eon kans zou hebben den hengst mees
ter te worden. Wildfire was grooter, sneller en ster
ker dan Slone vermoed had, en hoe zijn tempera
ment was, bleek thans maar &1 te duidelijk.
Het zachte zand in den pas was diep omgeploegd
vóór Wildfire met zijn dolle uitvallen ophield.. Hij
was doornat en hijgde. Zijn robe scheen in gloei te
staan. Zijn manen stonden rechtop en zijn ooren
lagen n, zim nek.
Slone maakte de lasso's van den zadelknop los
en vierde ze een weinig. Wildfire stond op zijn ach-
terbeenen in de jucht te slaan en snoof heftig. Slone
trachtte met Nagger dicht achter den hengst te ko
men. Paard en man ontsnapten nauwelijks aan de
boosaardige hoeven. Maar Slone was dichterbij ge
komen. Hij deed een wanhoopspoging en gaf Nagger
de sporen tot een sprong, toen Wildfire even stei
gerde. De paarden botsten tegen elkaar. Slone trok
de lasso's stijf aan. De botsing bracht Wildfire, zoo
als Slone berekend had, uit zijn evenwicht, en toen
de hengst weer op zijn vier beenen terecht kwam,
dreef Slone Nagger vlak tegen hem aan. Wildfire
was een weinig voor. Hij kon nu nog maar half
steigeren, want de zwoegende Nagger, steeds tegen
hem aan, duwde hem naar beneden en Slone's ijze
ren arm trok de korte lasso's aan. Toen Wildfire
zich omkeerde om te bijten, sloeg Slone den boos-
aardigen bek met zijn vuist terug.
De paarden stormden den pas op. Met de woeste
vreugde van een paardenjager zag Slone de groene-
en-grijze vallei en de geisoleerde rotsen in de ver
te. Daar op die groote oppervlakte zou hij Wildfire
temmen. Hoe wonderbaarlijk had het geluk hem
ten slotte begunstigd.
„Vooruit, roode duivel 1" riep Slone. „Trek ons nu
maar voort, tot je uitgeput bent!"
Zij verlieten den pas en draafden het salie-veld
op. Slone besefte door het prikkelen van den wind
in zijn gezicht, dat Nagger in een ijzingwekkenden
vaart voortgetrokken werd. De trouwe zwarte zou
nooit den wind zoo hebben kunnen doen snijden.
Lager strekte de wilde hengst zich en harder begon
hij te loopen, tot het Slone toescheen dat de dood
een eind maken moest aan dezen bliksemsnellen
HOOFDSTUK VHI.
Lucy Boetil had haar vader tweemaal geroepen, doch
geen antwoord gekregen. Hij was met Holley, en .twee
andere manne®, bi) de paarde®. Al mocht hij "Lucy
hooren, toch gaf hij daar 'n bewijs van. Zij had haar
pantoffels aan en wilde niet verder gaan dan de deur
waar rij stond.
„Somers is naar Durango en Shugrue op de paarden-
iflcht' 'hoorde Lucy tegen Bostii zoggen.
„Nou ik ka® beet Qreech'g paarden met de boot gaan
dek, TOiej hét jeheepsYoiü tz ris aehlppsr een onderdek
vonden.
Voor de tegenwoordige begrippen waren ze allemaal
klein en zc waren voorzien va® een of twee masten',
welke, behalve vcor het aanhochten der zeilen, cok
dienden voor het lossen en lade® tier gosdere® en het
bevestigen der sleeplijnen-
In den uitwendigen vorm; afwijkend waren de markt
schepen, de voor het "klein-vervoer bestemde schepen én
de onder den naemi van waterdüige®ces voor het "beiri-
gersvervoer gebruikte postschepen.
Voor het stroomafwaarts varen gebruiftie men ln
hoofdzaak den stroom zelf en de kracht van den
wind, wanneer déze ten minste gunstig was. Hoe lang
zaam de vaart ook was. ze was snel vergeleken bij ae
vaart stroomopwaarts. Voor zoover zulks mogelijk was,
maakte men ook hierbij gebruik van de windkracht. Hoe
dikwijls echter bereikte men hiermede niets in de eersté
plaats door de zwakte van den wind, ten tweede door
cle kracht van den stroom. Dan moesten paarde®, ja zelfs
menschen, aan lange llj®en gebonden, de schepen tegen
den woedenden stroom 'in voorttrekken, moeizaam voort-
Loopende langs het "Jaagpad. In den regel ware® een of
twee sponnen paarden ge®peg. Meermalen zag men,
vooral wat hoogerop, een of twee dozijn paarden aan de
Jaaglijn trekken. Op deze wijze djuurde de reis stroomop
waarts waarvoor we op den terugweg slechts een paar
uur 'noodig hebben, oagen, weken, ja zelfs maa®den.
Eerst toen de stoomschepen in gebruik werden' ge®o-
rnen, kwam hierin verandering e® reeds in den eersten
tijd, nu ongeveer 100 jaar geleden, kreeg het verkeer op
den Rijn zeer snel een geheel ander aanzien. D© zeil
schepen rijn nagenoeg geheel verdwe®en> alleen lhngs
de Nederlandsche en Belgische kanalen komen fce nog
op den Rijn. De massagoederen, kolen, steenen.^ hout
en graan worden in ijzere® slcepkanen geladen, kanen,
welke somB zelfs 3000 maar in den regel 1000 ton meten.
Voor stukgoederen heeft men tal van stoomschepen, maar
ook de groote passagiersschepen, bieden met uitzondering
van de salonbooten. gelegenheid voor het Vervoer va®
goeaeren. De Rijnzweichepe® rij® nog sléchts gering ft»
aantal en vare® slechts by uitzondering voorby 'Keulen
den Rijn op. ,.wi
Over het aantal en de grootte der schepen in de
oudlueid en' de Middeleeuwen missen we betrouwbare
gegevens; we weten slechts dat de kleine schepen zóer
talrijk Varen In cb 14de eeuw trot men op den Be
neden Rijn alleen 1300 Nederlandsche schepen aan
reen inhoud van 1000 tot 2000 oente®aars, dus van
tot 100 ton. Do van boven af komende schepefa)
hadden in dien tijd een laadvermogen van 150 tot 250
ton. In 1823 waren op den RU® en zyn zijrivieren met
uitzondering van Nederland i® het geheel 2984 schepen,
in '1857 bearoeg dit aantal tengevolge van de beperking
der kleine schepen tot de rijnyiere® nog slechts 2582.
In 1884 bedroeg het aantal stoomschepen 467, dat der
zeilschepen e® sleepkanen 4767 ijnj 1912 waren deze
aantallen tot op 1761 e® 10.782 gestegen. D© benutte
naardokrachten der stoomschepen bedroegen in 1884
In.hfil .geheel 28.553. in 1912 daarentegen ®iet minder
dan 354.566. In 1912 hadden yan de 10.782 vaartuigen
8410 ijzeren sleepkanen een laadvermogen van
4.490.146 ton, do nog voorhanden zijnde 2872 houten
vaartuigen daarentegen slechts 435.617 ton.
Sta pel-en andere rechten.
Vrij tvas de Rijn voor iedereen, die er op wilde vare®
Alleen de Roamsche keizers van 't Duitscne rijk hadden
zich het recht toegeëigend, een Rijntol te heffen, welker
opbrengst dienen moest tot verbetering va® het verkeer
op den Rijn. Het duurde echter niet lang, of iederee®,
die de macht over een deel van het Rijnland i® handen
nad, van de keurvorsten en vrije Rijkssteden af, tot dt>
ridder» toe. wier burcht "neerzag op den Rijn, matigde
het recht, Rijntollen te heffe® van de voorbijvarende
schepen en hen min of meer willekeurig gelde® af
te persen.
Het Rijk en de groote landsheeren probeerden aa®
dezen wantoestand een einde te maken en tenslotté
slaagde men er ook inderdaad in, een zekere regelmaat
in het leven te roepen. Bevrediging schonk deze regeling
echter niet te® volle. Er waren te veel plaatsen, waar de
schippers tol hadden te betalen, nu eens lage® ze rechts
dan weer links van den stroom, e® al was de tol niet
hoog in den regel, zoo liepen ae bedragen over lange
trajecten toch aardig in de pepieren en ae vele aanleg
plaatsen werden door openlijke en geheime extra last®h
dikwijls zeer lastig en verlengde® den vaartijd zeer
aanzienlijk. Tot steun van bet tolstation Ehre®fels diende
de Muizentoren bij Bingen, voor die bij Bacharach de
merkwaardige PÜalz bij Kaub.
Een aanmerkelijke belemmering voor de ontwikkeling
van het verkeer was het stapelrecht, dat "den schipper
dwong, op bepaalde plaatsen de door 'hem1 vervoerde
rderen te lossen en aan de burgers te® verkoop aan
bieden. Langzamerhand werd dit tot enkele plaatse®
en goederen beperkt.
Ten slotte waren nog slechts Keulen e® MainZ stapel
plaatsen en deze deden xhun stapelrechte® nog slechts
ra den vorm van belastinge® gelden.
Eerst het Weensche Congres sprak in het jaar 1815
duidelijk het 'beginsel uit, dat alle Rijntollen opgeheven
behoorden te worden. Het 'duurde lang, tot de opheffing
werkelijkheid werd. Dit was te wijten aan de door het
GcW' gekozen formule, daiT de Rijn vrij moesx rijn va®
rechten „jusqu'è la mer'. In, Nederlana legde men dit
aldus pit, dat "de vrijheid van rechten tot aan de
zeekust moest gelden; wanneer de goederen echter vónjér
verscheept moesten worden, waren ze onderhevig aa®
het recht, dat dit land noodig oordeelde. Pruisen daaren-
halen," zeide Holly.
Bostii stak ongeduldig rijn "hand op als om Holley's
voorstel af te wijzen.
Dan sprak een der andere mannen- Lucy had hem1
vrotger gezien, maar wist zijn naam niet.
„Het is absoluut niet noodig de zaak te overhaasten.
De rivier heeft nog geen enkele aanduiding gegeven
om te wassen. Maar Greech ïs zenuwachtigTHij maakt
zich altijd zenuwachtig over zijn paarden- En geen.
wonder. Die Blue Roan is een prachtdier. Gisteren is
gebleken, dat hij op de twee mijl nog heel wat snel
ler is dan verleden jaar. Het gras is daar op. Creech
heeft de laatste dagen zijn paarden met haver ge
voerd. En dat is duurl"
„En hoe zit het met de vlakte op den canon?"
vroeg Bostii. „Is daar gras?"
„Geen quaestie van. Het is het droogste seizoen,
dat Creech ooit gehad heeft. En al was er gras, dan
zou hij er nog niets aan hebben. Een grondverschui
ving heeft het eenige pad daarheen geblokkeerd."
„Bostii, de paarden en de renpaarden met name,
moeten over do rivier gebracht worden," zeide Hol
ley ernstig. Hij hield van paarden en dacht op dat
oogenblik slechts aan hen.
„De boot moet gekalefaterd worden", antwoordde
Bostii kortaf.
Het viel Lucy op ,dat haar vader ook aan Creech's
volbloeds dacht, maar niet zooals Holley. Zij werd
ernstig en luisterde ingespannen.
Er volgde een pijnlijke stilte. Creech's pikeur
trachtte blijkbaar zijn angst te verbergen. Met een
zweep sloeg hij tegen zijn laarzen, die met natte
modder bedekt waren. Blijkbaar was hij pas heel
kort geleden do rivier over gekomen.
„Nou, wanneer zal je de paarden laten btalen?"
vroeg hij. „Creech wil het weten."
„Zoodra de boot gerepareerd is", antwoordde Bos
tii. „Ik zal Shugrue er morgen aan laten beginnen".
„Dank je, Bostii. Dat zal wel goed zijn. Creech zal
in zijn schik zijn", zeide de pikeur, als voelde hij
zich opgelucht. Dan steeg hij op en reed met zijn
kameraad het pad af.
De magere, grijze Holley wierp een onderzoeken
den blik op Bostii. Maar Bostii merkte dat niet; hij
scheen in gedachten verzonken.
„Bostii, de droge winter en lente hier zijn geen
waarborg, dat er niet een hoop sneeuw op de ber
gen was".
Holley's opmerking deed Bostii schrikken.
„Neen het is niet zeker", antwoordde hij.
„En lederen ochtend kunren we thans, al3 we
wakker worden, don Coloradu hooren donderen,"