Sdiager Couranl i'-cgj TWEEDE BLAD. Uit hef Hart Yan Holland, Gemengd Nieuws. I ALLEEN g g FEUILLETON. DE WILDE JACHT Zaterdag 5 Augustus 1922. 65sle Jaargang. Mo. 7072. Hall Den Haag beeft van de week gepraat over den Jjanbler" Wagner, die een paar laar geleden eenlg fir- inant was geworden van een ouderwelsch kantoor van bescheiden omvang, waar eea reeks tamllle-klamein hun gold plachtten to beleggen ln veilige papiertjes of nu cn dan een dobbeltje ondeqnpmBn in Koninklijke en dergelijke speculatiefondsen. Het was een behoorlijke raak, waar etfn tevreden bankierde het goed in had kunnen hebben, vooral, als hij, zooals de beer Wagner, begon met een kleine twee ton eigen geld- f Maar tevreden menschen zijn er niet veel en kleino benkiertjes willen al graag net zoo leven als groote bankiers. Aangezien vele van die laatst genoemde hceren precies de beteekenis kennen, die het pubhek hecht aan jswiet slaan" en „dus" wonen in mooie villa's, rijden in dure auto's en zich al het vette der aarde gaarne doen smaken, »lfa al kan het er eigenlijk op een oogen- bik niet af. denken kleine ba®kierties. dal het succes in die groote uitgaven zit, in dat leven boven stand. Tcnmlnwe er zijn genoeg voorbeelden van ln den laatsten tijd, dat veel te groote uitgaven van sommige per- soonlijkhcden alleen dieneui om crediet te vestigen in het oog van hem, die niet nadenkt. Zoo schijnt het ook te zijn gegaan met den heer Wag- nor, die reeds geruimcn tijd beneden peil was, doch zijn crediteuren telkens en telkens opnieuw wist ;te paaien met praatjes en smoesjes en die niet hardhandig werd aangepakt, omdat hij „wel fabuleus rijk moest zijn". Het ia inaerdaad een knap stuk, eb je al je geld en vccü van dat van anderen kwijt be®, alleen door rijden èn rossen, een knap juffertje ergens te hebben svonen en onder de schilder» als kunstbeschermer op te treden en meesterwerken te koopen bij den strekkendetn mctér, den indruk to vestigen van zooveel welvaart en rijkdom, dat je cliëntèlc je in staat stelt van dat verlies nog (met haar geld) een half millioen op te halen. Jammer, dat die klanten het niet geweten hebben, dan hadden zy heel wat meer terug van hun bezit, dan nu, daar mieneer de bankier ook weer door dat halve millioen heen wist te komen. Op zichzelf is deze geschiedenis vrij gewoon. Bankiers vroeger waren het notarissen, maar do tijden venan deren halen dat kunstje zoo vaak uit, dat htf afgezaagd gaat worden. Opmerkelijk ts dan ook alleen 'de verdedigingsrede van 's raönS advocaat. Waar alles in confesso is, moest die advocaat ten minste iets zoggen tot ontlasting van zijn cliftat. Dat iets draaide er op uit, dat deze „bankier" zelfs op school nooit had kunne® leercn rekenen en dat 'de kuns-tkoopers ab zij hem zagen aankomen, direct hun prijzen met 50 pCt. verhoog den. D.w.z., dat hij ab zakenman een prul was c® het eerste vereischte van bankier-zijn, n.1. cijfers behecrsche®, absoluut miste. Althans volgens zijn advocaat. Dat deze heer de conseqentie niet trok uit zifn eige® woorden en degene, die hem tot bankier had gepromoveerd (n.I. 's mans familie) aanwees ab de eenige schuilden, ver baasde me in den beginne wel ee® beetje. Later niét meer, toen de verdediger hoog begon op te geven van de liefde van zijn cliënt voor zijn vrouw en Kinddie dan vermoedelijk moesten blijken uit de kamerinrichting voor zijn maitresse 8.000 gld. en uit het weekloon van dit juffertje 100 pop, plus kleeren, rijden en verder verval. 'n Mensch moet advocaat zijn om zooveel hardiesse ten toon te durven spreiden e® men zou haast den wcnsch uiten dat deze verdediger zelf eens en paar mi'116 aan zijn bankier te kort zou komen, om te zie®, hoe hij dan over het "geval zou denken.... Die verdedMng is dwaas. Maar het Openbaar Mini sterie maakte het niet minder mal, door te zeggen, dat er nog zoo'n paar „bankiers" op zijn program1 staa® voor soortgelijk optreden en dat hij om een streng voorbeeld te stellen, dus vier jaar vroeg. Waar nu dat „voorbeeld" in zit,, voor den ook al gekmpten heer Zandvliet en de® nog rondwandelendbti neer De Visser, weet niemand, vermoedelijk ook de Officier niet. Wel. dat zulke dingen minder zoude® voorkomen ab er meer toezicht was op lieden, die met andermans geld. „zaken" doen of juffertjes houden en als bijv. commissarissen van ondernemingen, die uit zwendel blijken te bestaan, niet, ma in vette jaren htin tantièmes te hebben gebeurd, mogen bedanken ©n daar mede van alles afzijn. Rustig hun tantièmes op „hum" villa mogen verteren, 'terwijl de memscihcn, uit wier geld. die tantièmes werden betaald, vaak op hooger leeftijd, moeten tobben om aan den kost te komen. Heel den Haag houdt zich nu bezig met de vraag hoeveel rabat de Bankier zal krijgen op die vier gcëi.schlc jaren. ASaoi dat toto toe doe?' En of morgen aan den dag, ab de groomfr waanzin weer iemand bevangt, dié do beschikking heeft over het 'geld van anderen, niet dat zelfde drama weer niet opnieuw zal worden opgevoerdhet drama, dat geen anderen werkelijken ondergrond, geen enkel werkeljlld motief heeft, dan dat „die ander1 toch ook door specu- leeren, brutaliteit cn dobbelen rijk 'is geworden e® waar om zou ik bet dan niet kunne® lappen? Dat la bet eene onderwerp, dat de Hagenaar» heeft geïnteresseerd. Het andere is wat er gebeurt, ab dé III van de Groud- nïeuwe .Kamer nu heusch Hoofdstuk wet ln den ge wijzigden voerm1 zou verwepe®. Natuurlijk is dit geen kwestie, waarmede het groote publiek zich druk maakt. Dit geeft nu eenmaal niet veel dm politiek, vooral ab er niets bit te kijken valt. ^Ver moedelijk om niet veel last 'te hebben van publieke belangstelling rijn dan ook de tribunes in de Kamer zoo gemakkelijk en zoo rulmf) En te kijken valt er aan onze politiek heelemaal niets, dan op den dag va® opening en sluiting der zitting, de groote dagen, dat er bijv. een rede van 'Troelstra of "Knijper op heft programma stond, zijn voorbij en werkelijke groote rede naars .zijn er in het (parlement ®iet, of het moest een der nieuwelingen zijn. Er is\dus ®let de minste aan leiding voor net publiek om naar het Binnenhof te gaan, nu de standjes en herrietjes zonder voorafgaande aankondiging plaats hebben. De eenige andere prikkel voor politieke belangsfél- ing, n.1. het verbieringswerk. is rook niet ineer wat het vroeger was nu geen enkel „vriend va® een can- didaat" er meer een paar witte briefjes voor oven heeft om speciale propaganda te voeren. 'Nu er niets moer te verdienen valt aan stemmen ophale® ©n „kiezen" voot den professional geen winstgevende sport meer is, daalt de belangstelling neelemaal tot vriespunt. Het groote publiek bekommert zien om deze dingen heel weinig, maar bij de tinnegieters in sociëteit of klets- tafel wordt er groote aanklacht gewijd aan het „wat nu?* as de kamer eens van Hoofdstuk III in rij® nieuwe® vorm niet zou willen hooren. Nu zou diit inderdaad aanleiding geven tot oe® crisis, van zeer bijzonderen aard. De regeering ee® ander£ dan die het 'ontwerp indiendedit is op zich zelf al (ee® novium zou bij verwerping alleen de keus hebben de geheele herziening terug te nemen, da® wel Hoofdstuk III nog eens to wijzigen. Ontbinding va® een Kamer, die i er nog nauwelijks lis, alleen omdat haar meerderheid' vindt, dat het werk van een harer leden gee® rijf mille waard b, zou natuurlijk uitgesloten zijn. Maar als er dan een deroe editie yan het gewijzigd Hoofdstuk III komt,'is er dus een nieuwe Grondwels- nerzicning, die dus weer opnieuw door een speciaA daartoe gekozen Sta ten-Generaal moet worden goedge keurd. En dus dus wordt het ab het een beetje wil, bin-1 nenkort wéér kiezen'. Weer propaganda-ver ga der in-1 gen, weer intrigues over de ranglijsten, weer geharre war e® gekissebis weer lachende gozichton van papier fabrikanten, die het druk, ©n gymnastiekmeesters, die een vrijen dag hebben, weer gesol met ouwe dame» én I hoeren uit dedematennuizen". En weer een Troonrede. 1 Je vooral die Troonrede, met het .adres van Antwoord van de Eerste Kamer en net "antwoord 'op dat antwoord. Daar zou je wat om1 doen1 UIT DONKER WEENEN. Wanneer men hier ln het '®achte»lijk uur uit 'de riool- kokers mannen in over-alls ®aa ijboven ziet klimmen, die bij het schijnsel van lantaarns of ook wel zonder .«r, licht geheimzinnige lasten op straat hijschen dan zij® da\ geven van oe altijd arbeiders van den reinigingsdienst. Ook niet, .mSÏnrichtiafl indien P®1®®®8 200 uitriemlnvele gevallen zij® het lieden, die daar onder den grond voorraden goede- ren hebben en de donkere nachtelijke ure® henuttb® om deze in afgelegen stadswijken te bergen. Het zijn inbrekers met hun helpers. Onder den grond bevindt zich n-l een zeer ruim1 eh wijdvertakt riolennet, dat reeds vóór den oorlog velen dakloozen en twijfelachtige elementen, die alle reden hadden om hotels of openbare slaapsteden to mijden, een onderkomen bood. Op de breede .gecementeerde glooiingen en in de zijntssenj slaapt mien best, de temperatuur b er minder afwisselend dap boven en men heeft er veel meer kans ongestoord te blijven. Het gildo der Weensche inbrekers b róóds jaren geleden op net denkbeeld gekomen, zich dit onder- grondsch© Weenen ten nutte to make® en aan de hand van zelf vervaardigde nauwkeurige kaarten, welke op de inbrekersbeurs behandeld woraen, van uit de onder wereld aan banken enz. een nachtelijk bezoek te brengen. I Sinds die Weensche politie het inbrekersvak boven I den grond met prijzenswaardige energie tot een hoogst j gevaarlijk baantje heeft gemaakt, waarbij de kans op succes van dag tot dag geringer wordt, ia inbreken van uit hot rioolstelsel vrijwel tot regel geworden- Van tijd tot tijd publiceert a© politie uitvoerige rapportien daarover. En hieruit volgt in de eerpte plaats dat moderne rioolinbrekers welgestelde en invloedrijke lieden moeten zijn, voordat Zij met. hun handwerk kun- non.beginnen. Zij moeten toch beschikken over een om- j vangrilk ipatoriaal als waterlaarzen enz. en moeten betrekkingen onderhouden met kapitaalkrachtige zaken- msn9chtm, terwjjt rij ook ©er»ia begrip moeten hebben ven do techniek der twintigste eeuw. Gedurende cl© Pinksterdagen werd een groot laken- magazjjn in een der hoofdstraten van Weenen gelegen, flehee! leeggehaald. Geen baaltje was achter gebléven: Blijkbaar hadden de dieven op hun gemak ongestoord gedurende twee dagen gewerkt Men kon niet anders vaststellen, den dat zii uit Óen riool in de kelder moeten zijn gekomen. De oplossing van het raadsel kwam veel later en op eon niet olLeaaagsche wijze. Onlangs' zag n.1. een politieagent een door twee stevige paarden cé- trokken vrachtwagen, welke, miet een berg zakken bela den, heel vroeg £n den miorgen door Weone® reed. Dé wagen en paarden moeste® toebehooren aa® een rijke® vrachtrijder of een groote firma, want twee paar tien voor ee® wagen kosten tegenwoordig ongeveer tie® millioen, en die heeft niet iedereen. De geschiedenis kwam d.en agent verdacht voor, en daar de bestuurder niet al te vast ln zijn schoenen schee® te staan, nami hij hem mede naar het "bureau. En daar bleek, dat 's mans vrachtje bestond uit een zorgvuldig in zakken verpakt deel van den inhoud van het geplunderde maga zijn. D« rest "ondekte men, voorzichtig opgestapeld en stevig ingepakt om beschadiging te voorkomen, in een afgelegen noolnis. De koetsier van den wagen was do eigenaar zelf, die de waren van de inbrekers „ab Lager" gekocht en daarvoor een voorschot betaald pad. Groot handel dus in optima farma. Enkele nachten daarna zag een anuder waakzaam dienaar van Hermandad twee manne® met volle rugzak- Ken, zooals hier de toeristen en smokkelaars gebruiken, uit een geopend rioolhek te voorschijn komen en ver dwijnen in een nabijgelegen cafétje. De agent haalde versterking en toen vond de politie in ee® -zijvertrek van het café een volledige uitstalling van luxe-Ieerwaren uit een der eerste lcermaaarijnen van Weene®. Dé eige naar daarvan werd dadelijk gewaarschuwd en toen hij in bijrijn der politie een onderzoek instelde, bleek, dat ongeveer d© helft van rijn voorraden verdwene® was, en dat een gat in den vloer was gemaakt, dat naar de diepten van onderaardsche Weenen voerde. Blijkbaar vinden de transacties op de inbrekersbeurs aldus plaats. Mijnheer X doet Zijn klanten het volgende aanbodIk verkoop (of verplicht mij te leveren, vrij blijvend, uit den voorraad aan de Karntuorstrasse of het rioolhek nummer zoo en zooveel) tien balen Haken, twintig loeren tasschon enz. De helft van het bedrag moet worden betaald bij het opgeven van de order, de rest nfl levering. Het Woord vrijblijvend^ is bij zulke transacties van bijzonder gewicht, want daarbij komt het nog Vaker dan in het gewone handelsverkeer /voor, dat de leverancier niet kan leveren- Rioolinbrekera rijn nooit 'dilettanten, altijd vaklieden. Dat vergemakkelijkt de taak van de politie. Want daar er slechts oen beperkt aantal werkelijk bekwame in brekers in Oostenrijk is, behoeft zij slechts de laaiste lijsten ®a te zien van ontslagen gevangenen om1 een aanwijzing te hebben. Het'betreft nl altijd oude beken den- H.&bl.f DE RIJN ALS VERKEERSWEG. In het bij het Lima .Verlag (Keulen) binnenkort te vewchljn'm werk ,Die Rhcinprovinz", schrijft de vroo- gere eerste voorzitter van den Rijniandschon Verkeetrp- bond, regcerings-presidoni dr. Kruse, te Godeabeng. een interessant artikel over den RIJn als verkeersweg, waa®- aen we de volgende fragmenten ontIee®cn. Schepen «n vlotten. Tot de vaartuigen op den Rijn behooren van oudsher de vlotten. In de buurt van Manttheim werde® gewoon lijk 'de van het Schwarzwald afkomstige boomstammen tot vlotten samengebonden. De lengte en de breedte van die vlotien werde® steeds grooter, zoolang de hout- voorraad in de zuidelijke bosschen nog .toereikend was en de verbeteringen in dein loop der rivier de gevarpn van de reis verminderden. Bestuurd werden ze met behulp van een groot roer achteraan het vlot en zoo noodig ook roeren aa® de voorrijde en de zijkanten. Vroeger gingen die vlotten gewoon met de® stroom mede stroomafwaarts, tegenwoordig worden ze doorgaans gedoopt door kleine sleepbooten. Een zekeren overgang van vlot tot schip vormde® eens de zoogenaamde Lauortenne®, cenvoudige schepen, van losse planken in elkander geslagen, welke men gebruikte om1 goederen stroomafwaarts te vervoeren, terwijl zj op de plaats van bestemming gekomen, een voudig uit elkander werden geslagen, waarna de planken werden verkocht. Deze voor het vervoer van handels waren gebruikte schepen, waren met het oog op de geringe diepte van heit 'vaarwater in den regel "zeer breed gebouwd cn hadden een verhoogd voor- en achter- ttViN KJUHTl BJ rXAMBfVBfE^OVÏWW* «WAAPf lOWnilD.OftBWT Vi WJAA6WOD Ptft hOAIR 60 CZHÏ BI iUf OBOtiHm N. Noot, Julianadorp; J. Boekei, C&llantaoog; L. v. d. Gord en F. Randwijk, 't Zand; D. de Graaf en II. Borst, Breczand; P. jjïeuvol, P. Muntjewerf, G. de Jong, Anna Paulowna; M. v. d. Klooster, Kolhorn; Wed. K. Stapel, Winkel; J. Kruif, N. Niedorp; Dro gisterij „liet Groene Kruis", Schagen. Voor engros Gebrs. Rotgans, Schagen. naar het Amerikaansch door ZANE GREY, Bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr. 13. „Gaat het zoo gemakkelijk?" riep Slone uit. „Lieve hemel, wie had dat kunnen gelooven!"Is het een droom?" Hij stond op en liet den kop van den hengst vrij. „Wildfire, ik heb een lasso om je en een hackamore en een blinddoek", zeide Slone. „En als ik een teugel had, zou ik je dien ook omdoen. VS ie zou ooit gedacht hebben, dat je je zelf zoo vast zou werken in het zand?" Slone, die nu zelf in het zand viel, kwam tot het 1 osef, dat de lawine zich sneller voortbewoog. Zij was begonnen te blijden. Stofwolken rezen aan alle Kanten op. liet zand scheen open te zijn en deed hem tot zijn knieën wegzakken. Dan vloog hij vlug naar beneden, de lasso's* vasthoudend, zich recht op houdend. Maar op een gegeven oogenblik werd hem iedere beweging onmogelijk gemaakt. Hij scheen half begraven in het zand. Terwijl hij tracht te zich er uit los te worstelen, trok do dichte stof wolk weg, zoodat bij zie® kon. Wildfire lag voor hem op den rand van het hellend vlak en thans was hij niet zoo diep weggezonken als hij op de helling zelf geweest was. Hij worstelde en zou waar schijnlijk heel gauw in staat geweest zijn zich er uit te werken. De vuurlijn was nu vlak bij, doch deze vreesde Slone niet. Op zijn schel gefluit sprong Nagger naar hem toe, gehoorzaam, maar snuivend en met in zijn nek gelegde ooren. Hij bleef staan. Een nieuw ge fluit bracht hem weer in bewoging. Slono werkte zich ten slotte uit het zand los, vierde de lasso's en liep zóó hard hij kon naar Nagger toe. „Hier!" riep Slone heesch. Hij greep het paard, deed het keeren, sprong er in een oogwenk op en bond beide lasso's om den zadelknop. „Trek hem er uit, Nagger, oude jongen 1" riep Slone, terwijl hij zijn fraai dier de sporen in de flanken drukte. r-pit ruk van Nagger trok den hengst uit het zand. Snuivend, wild, verblind stond Wildfire, be vend ovei; ftl rijn leden, op. HU kon gijn vijanden niet zien. De dikke rook, die juist in zijn neus gaten sloeg, belette hem te ruiken. Maar in de ge- spannen lasso's voelde hij do richting, waarin de- i gene, die hem gevangen had, zich bevond. Hij slei- i gerde en sloeg boosaardig met zijn hoeven. Slone j met teugel en spoor Naggar vlug ter zijde zwenkend j en Wildfire, zijn evenwicht verliezend, sloeg met een smak tegen den grond. Slone rukte aan hem en deed hem tweemaal omrollen vóór hij weer op zijn beenen stond. Eenma.al weer op, steigerde hij weer en sloeg, zijn woede uitbrullend, opnieuw met zijn hoeven. Weer deed Slone hem tegen den grond tuimelen. „Wildfire, het is geen eerlijk gevecht", riep hij grimmig. „Maar je hebt mij ook een jacht laten makenEn nu leer je eens goed, dat ik de baas ben!" Weer rukte hij aan den hengst. Hij was onbarm hartig. Hij moest het zijn, anders zou hij hem nooit temmen. Maar Wildfire was vlug en lenig. Hij werk te zich weer op zijn beenen en ditmaal deed hij een uitval. Hoe sterk Nagger ook was, dezen vreeselijken schok kon hij niet uithouden en hij sloeg tegen den grond. Slone redde zich met de soepele behendig heid van 'n pikeur en toen Nagger weer stond, wip te hij opnieuw in den zadel. Nagger zette zich nu schrap en hield den steigerenden hengst in bedwang Maar het zadel gleed wat weg, de riemen kraakten. Slone verminderde de spanning wat door Wildfire na te zwenken. De paarden hadden zich van het vuur weggewerkt en Wildfire, vrij van den verstikkenden rook na, begon te springen, en te slaan, in een cirkel om Nag ger heen dravend, rennend in den blinde, maar met een nóóit falenden reuk. Door zijn meesterlijk rui- terschap wist Slone makkelijk de uitvallen te ver mijden; hij maakte van Nagger eon spil, waarom het wilde paard in zijn woede draaide. Het deed al les om te dooden. „Houd je goed, Nagger, oude jongen 1" bleef Slone roepen. „Hij zal nooit bij je komen.... Als hij dien blinddoek af krijgt, dood ik heml" De hengst was een duivel in zijn woede, vlugger dan een panter en sterk als een os. Maar hU had eon groot nadeel. HIJ kon niet zien. En Slone erkende door zijn uitgesproken bedoeling om Wildfire te doo den voor het geval de blinddoek mocht afglijden, dat hij nooit eon kans zou hebben den hengst mees ter te worden. Wildfire was grooter, sneller en ster ker dan Slone vermoed had, en hoe zijn tempera ment was, bleek thans maar &1 te duidelijk. Het zachte zand in den pas was diep omgeploegd vóór Wildfire met zijn dolle uitvallen ophield.. Hij was doornat en hijgde. Zijn robe scheen in gloei te staan. Zijn manen stonden rechtop en zijn ooren lagen n, zim nek. Slone maakte de lasso's van den zadelknop los en vierde ze een weinig. Wildfire stond op zijn ach- terbeenen in de jucht te slaan en snoof heftig. Slone trachtte met Nagger dicht achter den hengst te ko men. Paard en man ontsnapten nauwelijks aan de boosaardige hoeven. Maar Slone was dichterbij ge komen. Hij deed een wanhoopspoging en gaf Nagger de sporen tot een sprong, toen Wildfire even stei gerde. De paarden botsten tegen elkaar. Slone trok de lasso's stijf aan. De botsing bracht Wildfire, zoo als Slone berekend had, uit zijn evenwicht, en toen de hengst weer op zijn vier beenen terecht kwam, dreef Slone Nagger vlak tegen hem aan. Wildfire was een weinig voor. Hij kon nu nog maar half steigeren, want de zwoegende Nagger, steeds tegen hem aan, duwde hem naar beneden en Slone's ijze ren arm trok de korte lasso's aan. Toen Wildfire zich omkeerde om te bijten, sloeg Slone den boos- aardigen bek met zijn vuist terug. De paarden stormden den pas op. Met de woeste vreugde van een paardenjager zag Slone de groene- en-grijze vallei en de geisoleerde rotsen in de ver te. Daar op die groote oppervlakte zou hij Wildfire temmen. Hoe wonderbaarlijk had het geluk hem ten slotte begunstigd. „Vooruit, roode duivel 1" riep Slone. „Trek ons nu maar voort, tot je uitgeput bent!" Zij verlieten den pas en draafden het salie-veld op. Slone besefte door het prikkelen van den wind in zijn gezicht, dat Nagger in een ijzingwekkenden vaart voortgetrokken werd. De trouwe zwarte zou nooit den wind zoo hebben kunnen doen snijden. Lager strekte de wilde hengst zich en harder begon hij te loopen, tot het Slone toescheen dat de dood een eind maken moest aan dezen bliksemsnellen HOOFDSTUK VHI. Lucy Boetil had haar vader tweemaal geroepen, doch geen antwoord gekregen. Hij was met Holley, en .twee andere manne®, bi) de paarde®. Al mocht hij "Lucy hooren, toch gaf hij daar 'n bewijs van. Zij had haar pantoffels aan en wilde niet verder gaan dan de deur waar rij stond. „Somers is naar Durango en Shugrue op de paarden- iflcht' 'hoorde Lucy tegen Bostii zoggen. „Nou ik ka® beet Qreech'g paarden met de boot gaan dek, TOiej hét jeheepsYoiü tz ris aehlppsr een onderdek vonden. Voor de tegenwoordige begrippen waren ze allemaal klein en zc waren voorzien va® een of twee masten', welke, behalve vcor het aanhochten der zeilen, cok dienden voor het lossen en lade® tier gosdere® en het bevestigen der sleeplijnen- In den uitwendigen vorm; afwijkend waren de markt schepen, de voor het "klein-vervoer bestemde schepen én de onder den naemi van waterdüige®ces voor het "beiri- gersvervoer gebruikte postschepen. Voor het stroomafwaarts varen gebruiftie men ln hoofdzaak den stroom zelf en de kracht van den wind, wanneer déze ten minste gunstig was. Hoe lang zaam de vaart ook was. ze was snel vergeleken bij ae vaart stroomopwaarts. Voor zoover zulks mogelijk was, maakte men ook hierbij gebruik van de windkracht. Hoe dikwijls echter bereikte men hiermede niets in de eersté plaats door de zwakte van den wind, ten tweede door cle kracht van den stroom. Dan moesten paarde®, ja zelfs menschen, aan lange llj®en gebonden, de schepen tegen den woedenden stroom 'in voorttrekken, moeizaam voort- Loopende langs het "Jaagpad. In den regel ware® een of twee sponnen paarden ge®peg. Meermalen zag men, vooral wat hoogerop, een of twee dozijn paarden aan de Jaaglijn trekken. Op deze wijze djuurde de reis stroomop waarts waarvoor we op den terugweg slechts een paar uur 'noodig hebben, oagen, weken, ja zelfs maa®den. Eerst toen de stoomschepen in gebruik werden' ge®o- rnen, kwam hierin verandering e® reeds in den eersten tijd, nu ongeveer 100 jaar geleden, kreeg het verkeer op den Rijn zeer snel een geheel ander aanzien. D© zeil schepen rijn nagenoeg geheel verdwe®en> alleen lhngs de Nederlandsche en Belgische kanalen komen fce nog op den Rijn. De massagoederen, kolen, steenen.^ hout en graan worden in ijzere® slcepkanen geladen, kanen, welke somB zelfs 3000 maar in den regel 1000 ton meten. Voor stukgoederen heeft men tal van stoomschepen, maar ook de groote passagiersschepen, bieden met uitzondering van de salonbooten. gelegenheid voor het Vervoer va® goeaeren. De Rijnzweichepe® rij® nog sléchts gering ft» aantal en vare® slechts by uitzondering voorby 'Keulen den Rijn op. ,.wi Over het aantal en de grootte der schepen in de oudlueid en' de Middeleeuwen missen we betrouwbare gegevens; we weten slechts dat de kleine schepen zóer talrijk Varen In cb 14de eeuw trot men op den Be neden Rijn alleen 1300 Nederlandsche schepen aan reen inhoud van 1000 tot 2000 oente®aars, dus van tot 100 ton. Do van boven af komende schepefa) hadden in dien tijd een laadvermogen van 150 tot 250 ton. In 1823 waren op den RU® en zyn zijrivieren met uitzondering van Nederland i® het geheel 2984 schepen, in '1857 bearoeg dit aantal tengevolge van de beperking der kleine schepen tot de rijnyiere® nog slechts 2582. In 1884 bedroeg het aantal stoomschepen 467, dat der zeilschepen e® sleepkanen 4767 ijnj 1912 waren deze aantallen tot op 1761 e® 10.782 gestegen. D© benutte naardokrachten der stoomschepen bedroegen in 1884 In.hfil .geheel 28.553. in 1912 daarentegen ®iet minder dan 354.566. In 1912 hadden yan de 10.782 vaartuigen 8410 ijzeren sleepkanen een laadvermogen van 4.490.146 ton, do nog voorhanden zijnde 2872 houten vaartuigen daarentegen slechts 435.617 ton. Sta pel-en andere rechten. Vrij tvas de Rijn voor iedereen, die er op wilde vare® Alleen de Roamsche keizers van 't Duitscne rijk hadden zich het recht toegeëigend, een Rijntol te heffen, welker opbrengst dienen moest tot verbetering va® het verkeer op den Rijn. Het duurde echter niet lang, of iederee®, die de macht over een deel van het Rijnland i® handen nad, van de keurvorsten en vrije Rijkssteden af, tot dt> ridder» toe. wier burcht "neerzag op den Rijn, matigde het recht, Rijntollen te heffe® van de voorbijvarende schepen en hen min of meer willekeurig gelde® af te persen. Het Rijk en de groote landsheeren probeerden aa® dezen wantoestand een einde te maken en tenslotté slaagde men er ook inderdaad in, een zekere regelmaat in het leven te roepen. Bevrediging schonk deze regeling echter niet te® volle. Er waren te veel plaatsen, waar de schippers tol hadden te betalen, nu eens lage® ze rechts dan weer links van den stroom, e® al was de tol niet hoog in den regel, zoo liepen ae bedragen over lange trajecten toch aardig in de pepieren en ae vele aanleg plaatsen werden door openlijke en geheime extra last®h dikwijls zeer lastig en verlengde® den vaartijd zeer aanzienlijk. Tot steun van bet tolstation Ehre®fels diende de Muizentoren bij Bingen, voor die bij Bacharach de merkwaardige PÜalz bij Kaub. Een aanmerkelijke belemmering voor de ontwikkeling van het verkeer was het stapelrecht, dat "den schipper dwong, op bepaalde plaatsen de door 'hem1 vervoerde rderen te lossen en aan de burgers te® verkoop aan bieden. Langzamerhand werd dit tot enkele plaatse® en goederen beperkt. Ten slotte waren nog slechts Keulen e® MainZ stapel plaatsen en deze deden xhun stapelrechte® nog slechts ra den vorm van belastinge® gelden. Eerst het Weensche Congres sprak in het jaar 1815 duidelijk het 'beginsel uit, dat alle Rijntollen opgeheven behoorden te worden. Het 'duurde lang, tot de opheffing werkelijkheid werd. Dit was te wijten aan de door het GcW' gekozen formule, daiT de Rijn vrij moesx rijn va® rechten „jusqu'è la mer'. In, Nederlana legde men dit aldus pit, dat "de vrijheid van rechten tot aan de zeekust moest gelden; wanneer de goederen echter vónjér verscheept moesten worden, waren ze onderhevig aa® het recht, dat dit land noodig oordeelde. Pruisen daaren- halen," zeide Holly. Bostii stak ongeduldig rijn "hand op als om Holley's voorstel af te wijzen. Dan sprak een der andere mannen- Lucy had hem1 vrotger gezien, maar wist zijn naam niet. „Het is absoluut niet noodig de zaak te overhaasten. De rivier heeft nog geen enkele aanduiding gegeven om te wassen. Maar Greech ïs zenuwachtigTHij maakt zich altijd zenuwachtig over zijn paarden- En geen. wonder. Die Blue Roan is een prachtdier. Gisteren is gebleken, dat hij op de twee mijl nog heel wat snel ler is dan verleden jaar. Het gras is daar op. Creech heeft de laatste dagen zijn paarden met haver ge voerd. En dat is duurl" „En hoe zit het met de vlakte op den canon?" vroeg Bostii. „Is daar gras?" „Geen quaestie van. Het is het droogste seizoen, dat Creech ooit gehad heeft. En al was er gras, dan zou hij er nog niets aan hebben. Een grondverschui ving heeft het eenige pad daarheen geblokkeerd." „Bostii, de paarden en de renpaarden met name, moeten over do rivier gebracht worden," zeide Hol ley ernstig. Hij hield van paarden en dacht op dat oogenblik slechts aan hen. „De boot moet gekalefaterd worden", antwoordde Bostii kortaf. Het viel Lucy op ,dat haar vader ook aan Creech's volbloeds dacht, maar niet zooals Holley. Zij werd ernstig en luisterde ingespannen. Er volgde een pijnlijke stilte. Creech's pikeur trachtte blijkbaar zijn angst te verbergen. Met een zweep sloeg hij tegen zijn laarzen, die met natte modder bedekt waren. Blijkbaar was hij pas heel kort geleden do rivier over gekomen. „Nou, wanneer zal je de paarden laten btalen?" vroeg hij. „Creech wil het weten." „Zoodra de boot gerepareerd is", antwoordde Bos tii. „Ik zal Shugrue er morgen aan laten beginnen". „Dank je, Bostii. Dat zal wel goed zijn. Creech zal in zijn schik zijn", zeide de pikeur, als voelde hij zich opgelucht. Dan steeg hij op en reed met zijn kameraad het pad af. De magere, grijze Holley wierp een onderzoeken den blik op Bostii. Maar Bostii merkte dat niet; hij scheen in gedachten verzonken. „Bostii, de droge winter en lente hier zijn geen waarborg, dat er niet een hoop sneeuw op de ber gen was". Holley's opmerking deed Bostii schrikken. „Neen het is niet zeker", antwoordde hij. „En lederen ochtend kunren we thans, al3 we wakker worden, don Coloradu hooren donderen,"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 5