ROMMELKRUID.
EVen lachen.
met een meisje, dat voor talsnog niet genoeg be
rekend was om den wispelturigen jonker gestadig
Verscheidenheid aan te biedent ten einde hem zoo
eel en al aan zich te £>ocijen, had dat gevolg,
h\j aldra naar afleiding begon te verlangen.
Aeh, het goede kind wist ook bijna van niets an
ders dan van hare liefde te snappen; en hoezeer
hare welgemeende uitboezcmingen, gepaard met
de teedcrsje liefkozingen^ hem ai'meer en meer
overtuigden, dat zij hem innig beminde, en hij zelf
geroeide, aat hij nog nimmer een meisje zoo
Bonind had, als hij Jenne beminde, werd hem
dat dagelijksch bezoeken en gedurig herhalen dier
betuigingen, al spoedig te eentoonig. Het kwam
hem nu ook voor, dat zij wat al te onnoozel
was, cn haar geheel nog zoo vele sporen van
Kinderlijke eenvoudigheid droeg. Het is waar, zij
hftd een paar schoone, smachtende oogen, en wan
neer dezelve de zijnen ontmoetten, dan klopte zijn
hart nog wel, maar toch allengs kortstondiger.
Bare stem was nu ook niet altoos een engelenstcm
meer in zijne ooren, wijl dezelve nu eens als die
van een kind, en dan weder als die van een alle-
dangsche meisje klonk. En wat hare houding en
haren gang betrof, nu ja, rij had wel iets edels
over zich maar alles was nog zoo onvast, want
nu eens dribbelde zij ais een aankomend meisje,
r» dan nam zij weder de houding eener freule aan.
Eindelijk vergeleek hij haar bij eene nog niet ge
heel ontlokene roos; en juist deze overweging
hield hem, tot beider geluk, terug, om gebruik
te maken van dien invloed, welken hij op hot
door de reinste liefde bedwelmde hart van onze
goede Jenne bezat Evenwel haar niet meer te
Beminnen, neen, ~dat was hem onmogelijk, ten
moeten den jonker reet doen, met te betui
gen, dat hij, niettegenstaande zijne gebreken, nim
mer tot die laagte verviel, waartoe haar vader hem
in staat achtte.; neen, in dit opzigt bleeT hij edeL
Ondertusschen handelde hij roeds slecht genoeg
dat hij haar het hart brak, door haar nu van
tot tijd minder, en eindelijk in het geheel
meer to bezoeken. In den beginne wendde
hij. en niet geheel zonder grond, voor, dat zijn
vader onvergenoegd was over zijne gestadige uit
huizigheid,—waardoor hij, onder anderè vcrpügtin-
gem zijne Latijnsche lessen verzuimde. Dit nad
Bchijn van waarheid, en zelfs Sïoco vermaande
hem tot gehoorzaamheid- Jenne verschoonde zijn
Wegblijven nog bij haren vader, toen het hart des
jonkers roeds aan een geheel ander voorwerp hing.
feens ontmoette zij hem, terwijl zij met eené
vriendin door do Hoflaan wandelde. Zij had een
bloempje in de hand; het was een vergeet mij
■ictje: dit vertoonde zij hem zwijgend, in het
voorbijgaan, en hij verstond haar, want hij zelf
had haar dit bloempje, met dcszelfs betcekenis,
doen kennen.
Toevallig viel zijn oog op een paar zwanen,
die, in den buitenvijver met moeite tegen stroom
cnwind in zwommen„Ziet eens, lieve meis-
zeide hij. even alsof zulks een oogenbükke-
Hpre inval van hem was, „ziet eens, hoe rein rijn
deze vogelen. Hoe getrouw Zijn zij voor elkan-
"der. Zij hebben, gelijk gij ziet, met tegenwind
„en tegenstroom Ie kampen; maar dit kan hare
^onderlinge liefde niet verstoren; dezelve duurt
„bestendig voort, want door inspanning en ge-
„dold komen zij ten laatsto dien hoek te boven;
„ziet gij, nu zwemmen zij zonder moeite voort
alles van suiker. Er waren dure, en er waren
goedkoope. Er lag een varkentje van marse
pein dat vond Marietje mooi!' „Dat zou ik
graag willen koopen", dacht Marietje, „en t
Moeder geven. Maar t zaJ wel te duur we
zen! Wart, zou 't k-ostenOok haid ze daar go
oien een wiegje van chocola met een kindje er
in van suiker. En je zult het misschien niet ge
kloven, maar dat wiegje kon heusch schomme
len. „Dat zou ik graag hebben**, dacht Marie
tje, Tmaar daar zafl wel niets van komen!"
Zoo liep Marietje raar huis. Ze woonde daar
met haar Moeder alleen. Vader was een half
jaar geledien gestorven, en nu leden Moeder en
Marietje vaak armoe, 't Vorige jaar, toen vader
nog leefde, -woonden ze nog in een grooter huis.
Sint Nicolaaa was toen bij hen geweest Ze had
den heel veel pret gehad, vader, moeder en
Marietje. Marietje had een warm manteltje van
den goetden Sint gekregen. Ze droeg 't nn nog.
„H Wohdi ail dun", zuchtte Marietje. Even
snikte ze. Ze ging op een omgehakte boom zit
ten en keek voor zich uit Tmnen kwamen in
haar oogen
„Ben jij daar, Marietje?" hoorde ie opeens
Marietje veegde vlug haar tranen weg en
keek op. *t Was juffrouw Konings, hun vroe-
„Een wijsgeer zou uit haar gedrag een nuttige
„leering kunnen trekken."
En Jenne, die anders onervarene Jenne, aah
zijne manier van uitdrukken reeds gewoon, ver
stond ook deze zijne toespeling, en was nu eene
wijle tijds meer gerust
(1). Men bezigde destijds hoorn, in plaats van
glas. in de hutten der minvermogenden.
(2). Vele dezer portretten, welke aan de woede
des oorlogs ontsnapten, hangen nog heden
(1827) boven het Qost-paveljoen van slot
(3) Almede, als kantteekening, bij 't origineel©
stuk gevoegd.
Wordt vervolgd.
HET NGORSCHE SCHEPPINGSVERHAAL.
Het hcidensche verhaal over de schepping
der wereld is als vanzelfsprekend beinvloed
door de ruwe natuur van het Noorden en
daardoor uitgegroeid tot een tragisehen strijd
tusschen Goed en Kwaad-
Volgens de zangen der Noorscho skalden,
die in de Edda'e 'bewaard zijn gebleven, was
er oorspronkelijk niets dan duisternis, die op
alles rustte. Maar er was ook een machtig
wezen, onzienlijk, maar wiens wil wet was.
Bij den aanvang van den tijd begon de
schepping. Er was ergens een groote afgrond,
onpeilbaar diep. Ten Noorden daarvan was
een ruimte Niflbeim, waar mist en duisternis
heerschten, en waar in 't midden de onuitput
telijke bron Hvergelonir was. Die bron voédde
twaalf groote stroomen. Die stroomen vloei
den snel weg van de bron, maar bevroren door
do groote koude tot reusachtige blokken ijs,
die met donderend geweld in den grooten af
grond neervielen.
Ten Zuiden hiervan was Muspells-heim. Dit
was een geheel ander oord. En Surtz, de reus
met het vlammende zwaard bewaakte Mus-
peüs-heim. Deze reus zwaaide mot zijn reus
achtig zwaard links en rechts. Voortdurend
sprong er een stroom van vonken uit, die de
ijsblokken gedeeltelijk deed smelten. Een wolk
van damp ontstond hierdoor. En te midden
van dien damp ontstond een ander reusachtig
wezen, dat terstond op zoek ging naar voed-
•el. Die reus, de XJsreus, vond «d rondtasten
de in de donkerte, een hol van geweldige af
metingen, die uit haar vier stroomen melk
deed vloeien, waaraan de reus zich vergastte.
Maar de koe zocht ook naar voedsel. Zij
vond dit niet dadelijk en begon aan de ijs
blokken te likken. Terwijl zij hiermede een
poos bezig geweest was, kwam uitbeen ijsblok
het haar van een god te voorschijn, daarna
het hpofd en tenslotte het gehecle lichaam.
Deze god heette Buri.
Ondertusschen was de ijsreus in slaap ge
vallen. En in zijn slaap werden een zoon en
een dochter geboren en nog een zoon, een
zeshoofdige reus. Zoo ontstond het reuzenge-
slacht
De god Buri was de stamvader van een go
gero buurvrouw.
„Ja buurvrouwl"
„Zit je daar alleen, in die kou? Pae maar op,
wordt maar niet ziek! Ga je naar huis?"
„Ja, buurvrouw, 't brood wegbrengenl"
„Goed, en wil je dan zoo meteen even een
boodschap voor me doen.? Truilda en Gerriit zijn
winkelskijken en mijn. man en Arie komen pas
vanavond thuis «ie je. Nou ben ik alleen thuis
en ik kan dus niet lang de deur uit. Doe je t
dan straks eventjes? Over een halfuurtje?"
„Gtoedl buurvrouwl'
„Daaag! Dus dan kom je wel, hè? Eventjes
koffie en suiker halenp
Weg was juffrouw Konings. Marietje stond
op en ging naar huis. Moeder wachtte al. Ze
aten hun broodi, en Marietje vroeg: „Moeder,
mag ik eren een boodschap doen voor buur
vrouw; Koning?"
„Jawel, hoor, maar blijf je niet te lang op
straat, lieverd?"
„Nee Moe!"
Toen Marietje gegeten had, ging ze naar
Juffrouw Konings. „Zoo, ben je daar? Haal je
nu even vlug voor me een half pondje koffie
en een pond suiker? Ik begrijp niet, waar Trui-
da en Gerrft Wijven, zeker bij tante Marie.
dengeslacht, dat opgroeide tegelijk met het
reuzendom. Het duurde niet lang. of er ont
stond een strijd tusschen de reuzen en de go
den, welke strijd eeuwen geduurd heeft, zon
der dat het de eene partij gelukte de andere
te vernietigen.
Ten laatste huwde een der goden met een
reuzin, uit welk huwelijk drie zonen voort
kwamen. Deze drie zonen met hun vader ge
lukte het na een vroeselijken strijd de reuzen
te overwinnen. Zij doodden den grootsten en
meest gevreesden, den ijsreus, uit wiens won
den een geweldige bloedstroom vloeide. Die
stroom schoen niet op te houden en veroor
zaakte een zondvloed, waarin alle reuzen om
kwamen, met uitzondering van den reus Ber-
gelmir. Die was tijdig met zijn gezin in een
boot gevlucht naar verre streken, waar hij
Jötenheim stichtte. In dit nieuwe oord ont
stond een nieuw reuzengeslacht, dat in haat
voor de goden niet onderdeed voor het in den
zondvloed; ondergegane ras.
Toen de vader met zijn drie zonen, en de
andere goden den strijd gewonnen hadden,
kregen zij de handen vrij om wat anders te
doen dan strijd voeren met hun erfvijanden.
Zij rolden hot lijk van den ijsreus in den nog
steeds gapenden afgrond, en begonnen aan de
schepping.
Uit het vleesch van den ijsreus maakten zij
de aarde, die zij Midgard noemden. Rondom
Midgard maakten zij van de wenkbrauwen
van den reus wallen, die de aarde moesten
beschermen. Het bloed en het zweet diende
om don oceaan te vormen, die Midgard om
spoelde. Do beenderen vormden de bergen,
en de haren waren het begin van de boomen
en plantengroei.
Het begon al wat te gelijken. De schedel van
den reus werd als hemel boven de aarde en
den oceaan gehangen, terwijl de hersenen de
wolken vormden. Voor ondersteuning van bet
hemelgewelf deden vier dwergen dienst. Zij
heetten Norviri, Sudri, Austri en We3tri. In de
nam^n van de vier hoofdwindstreken zijn de
dworgannaraen gemakkelijk terug te vinden.
Uit het Muspe'is-heim, het gebied van warm
te en licht, haalden ue goden de vonken, die
voor sternon diens?. deden, de grootste von
ken werden maan en zon.
De maan en de zon werden op gouden wa
gen» geplaatst, die door vurige paarden langs
den hemel getrokken werden Als koetsiers
werden een paar reuzenkinderen aangesteld.
Een ander reuzenkind werd op een zwarte
kar geplaatst. Dit stelde de nacht voor. En
nog een vierde wagon, door een wit paard ge
trokken, was de voorspelling van den dag.
Sio was dus de aarde geschapen. Maar on-
usscnen wa3 er in het overgebleven vlecsch
van den ijsreus iu den diepen afgrond een
aantal wezens ontstaan, die veel op wormen
geleken. De goden bemoeiden zich ook met
die wezens, aan wie zij bovennatuurlijke ga
ven' verstrekten. Een deel bleek verraderlijk
en kwaad van nature te zijn. Hun werd een
plaats onder den grond als woonplaats aan
gewezen. Een ander deel, bestaande uit goe
de wezentjes, mocht tusschen hemel en aarde
wenen. De eersten werden dwergen genoemd,
de laatoten elfen
Nou, ze zuil-en nog wél komen 1 Zog maar te
gen den kruidender, dat *t voor mij is, dan
schrijft hij# 't wel op. Kocm je gauw terug?"
„Ja buurvrouw", antwoordde Marietje en
ging op weg. 't Was -nu nog drukker in. het
dorp als daarstraks. Heel veel mensöhen lie
pen door de helverlichte hoofdstraat en beke
ken vroolijk de mooie uitstallingen. Eventjes
weer kwamen een paar traantjes in Marie-
tjes oogen, maar ze slikte even, en liep toen
vlug 'door. Bij den kruidenier was 't niet druk.
En al spoedig liep ze met haar boodschappen
naar juffrouw Konings.
„Zoo, ben je daar alweer? Dat heb je knap
gedaan, hoor! Dank je wel. Hier heb je wat
voor je mondje en dit is voor je spaarpot!" En
juffrouw Konings gaf ihaar een flikje en een
dubbeltje.
„Dank u wel, buurvrouw!" zei Marietje en
wipte weg. Een dubbeltje! Daar zou ze wat
voor 'koopen! Jullie raden al wat! Het marse
pein© varkentje om aan moeder te geven! „Als
't nu maar niet duurder is dan een dubbeltje,"
dadht Marie, „dat zou toch
Daar was ze bij den hakkerswinkel. Een
massa kinderen verdrongen zich voor de hel
verlichte ramen. Marietje keek en keek. maar
Bij dit alles was een der goden de leider
geweest. Hij heette Odin. Al de goden volgden
hem naar een gereserveerde ruimte, ver bo
ven de aarde. Daar was voor 't vervolg de
verblijfplaats der goden, die Asgard genoemd
werd. Zij leefden daar in volkomen harmonie
samen en bouwden zich prachtige paleizen.
De aarde was ondertusschen nog steeds onbe
volkt. Wel was ze bestemd voor woonplaats
der menschen, maar de menschen ontbraken
nog.
Eens wandelde Odin met nog een paar go
den langs de zee, waar zij twee stukken hout
vonden. Na eenig beraad werden die stukken
hout tot menschen omgevormd. Deze twee,
man en vrouw, bewoonden de aarde of Mid
gard, en langzamerhand bevolkten hun na
komelingen geheel Midgard. Zij werden door
de goden, steeds met belangstelling gadegesla
gen en zoo noodig tegen vijanden beschermd.
M.
EEN POOLSCHE ANEKDOTE.
In- een kleine Poolsche stad waren twee lo-
gemeenten. Het eene heette „De grijze ezel"
en het andere „Het gouden kieken".
Het eerste was een zeer druk bezocht loge
ment. het tweede had weinig te doen. Welke
moeite de waard ook deed, met leedwezen
moest hij aanzien, dat de meeste reizigers, en
vooral de voorname lui hun intrek namen
in „De grijze ezel".
Zoo kwam ook do generaal Suwarow eens
In het stadje. En ook die stapte af in „De
grijze ezel". Hij bleef een paar dagen logeeren
en reisde daarna verder. Maar voor hij ver
trok, kwam de waard alleronderdanigst op
-hem af, cn vroeg verlof zijn l-ogement voort
aan „De generaal Suwarow" te mogen noe
men, ter herinnering aan het voorname be
zoek.
De generaal had hiertegen geen bezwaar en
de naamsverandering werd aangebracht.
Zoodra de overbuurman, de waard uit het
gouden kieken, de verandering op het uit
hangbord van zijn concurrent had gemerkt,
liet hij als de drommel een nieuw bord schil
deren. Het gouden kieken verdween en maak
te plaats voor den grijzen ezel.
„De grijze ezel" was nu eenmaal het gezoch
te logement, en zoo goed als alle reizigers na
men voortaan hun intrek in dit logement, dat
vroeger „Het gouden kieken" was.
En „De generaal Suwarow" verloor de vroe
gere klandizie, tot groote ergernis van den
waard natuurlijk. Die zon op middelen om
zijn ouden gevestlgden naam terug te krij
gen.
Eindelijk had hij het gevonden en hij liet
onder de woorden „De generaal Suwarow" de
volgende toelichting aanbrengen: „Dit is de
echte grijze ezel".
M.
CLEMENCEAU EN PADEREWSKL
De bladen maken melding van een aardige
ontmoeting tusschen Clemenceau en Pade\
rewski, den vermaarden pianist, die in 1919
premier van Polen werdi Clemenceau en Pade
rewski hebben elkaar ontmoet en leeren waar
deerden op de Vredesconferentie van Versailles,
waar de eerste den laatste begroette met de
ze zag niets bijzonders. Ze drong zicb tusschen
de kinderen door en kwam met groote moeite
in den winkel.
„Wat wou je, kleine meid?" vroeg de juf
frouw.
„Juffrouw", stotterde Marietje, „watwat
kost zoo'n varkentje»" En ze wees het ver
langde marsepeindiertje aan.
„Dat?" vroeg de juffrouw, „twintig cent!"
Marietje schrok! Twintig cent! En ze had
maar een dubbeltje! De tranen sprongen haar
in de oogen
„Asjeblieft, meisje," zei de juffrouw, en reik
te haar het ingepakte varkentje over.
„Juffrouwjuffrouw, ikik heb
zei Marietje en opeens begon ze te snikken.
„Wat is er aan de hand?" vroeg opeens een
zware stem. Marietje keek op, en daar zag ze
door haar betraande oogjes opeens.... Sint
Nicolaasü
„Waarom huil je, kleine meid?" vroeg Sint
Nicolaas. „Wat scheelt er aan?"
En met bevend stemmetje, terwijl de tranen
in haar oogen stonden, vertelde Marietje, dat
ze haar moeder zoo graag wat wilde geven,
dat varkentje, en dat ze 't niet kon betalen
woorden: „U hebt dus de muziek vaarwel ge
zegd om in, de politiek te gaan. Wat een ach
teruitgang!" Paderewski nu zocht Cleanenceau
te New York op en riep uit, zooals van den
Pool te verwachten is: „U is de grootste man,
dien ik ooit heb gekend." „Neen", antwoordde
daarop Clemenceau bescheiden, „u is de groot
ste man, Uw rede op de Vredesconferentie
heeft mij destijds tot tranen bewogen. Wan
neer wilt u voor mij spelen?" „Direct!" ant
woordde Paderewski. Een oogenblik later klonk
Schubert's Impromptu in E door de zaal, waar
naar Clemenceau met gesloten oogen luisterde,
Een uur later gaf Paderewski te New York
zijn eerste concert sedert het uitbreken van dJen
oorlog.
EEN NIEUWE ROESTKRABBER.
*De onderhoudskosten van de meeste ijzeren
constructies zijn zeer hoog, omdat na verloop
van betrekkelijk korten tijd de oude verflaag
geheel weggenomeh moet worden om er een
nieuwe op te kunnen brengen. Verven over
de oude laag "heen, zou het roeeten sterk be
vorderen. In den loatsten tijd gebruikte men
graag stalen borstels voor het wegnemen van
de verflaag en het volkomen reinigen van het
ijzer van alle roest. Het is nu gebleken, dat
men veel betere resultaten krijgt en veel snel
ler kan werken, als de borstel zelf zeer snel
ronddraait, zoodat men een borstel heeft ge
construeerd, die meer dan 4000 toeren per mi
nuut maakt, en op de wijze van een pneuma
tisch werktuig tegen het ijzer aangedrukt wordt
Het aandrijven gebeurt pneumatisch of elec-
trisch.
Het Ameriikaansche blad dat dit vermeldt, en
de foto geeft,- zegt erbij, dat in drie en een half
uur een stalen wagon geheel van roest en verf
bevrijd kon worden. Voor het onderhoud van
bruggen en onderstellen van wagens kan dit
toestel ook. goede diensten bewijzen, Hblü.
DE WERELD NA 50 JAAR.
Marconi, die het grootste genie der wereld
genoemdl wordt, heeft zich omtrent de vraag
laten interviewen hoe de wereld er na 50 jaar
zal uitzien. In dien tijd zal alle vervoer door de
lucht gaan, de „draadlooze" zal natuurlijk over
ai revolutie teweeg hebben gebracht en het zal
bijvoorbeeld' te Amsterdam mogelijk zijn om
te Londen een voetbalwedstrijd bij te wonen,
daar levende beelden van deni strijd; draadloos
overgeseind zullen worden zoodat men iedere
beweging zal kunnen waarnemen.
Marconi vormt zich een véorstelling van
den tijd! na 50 jaar, welke den. mensch naar vo
ren brengt, dat de tijd nog wat sneller zal gaan.
Hetgeen de meeste aandacht trekt in de voor
spelling van dezen profeet is, dat hij het als
vaststaande beschouwt, dat de wetenschap in
staat zal zijn om die zonsenergie te benutten,
zoodat het licht der zon in electriciteit omge
zet zal kunnen worden. Daarmede zou het so
ciale vraagstuk ook opgelost zijn, meent Mar
coni, en zullen wij allen 'gelukkiger zijn dan
thans.
VOOR DE PEUTERS.
Kleutertjes, je feestdag nadert,
Sinterklaas komt weer in 't land
„Stil maar", zei Sint Nicolaas. En tegen de
juffrouw zei hij: „Geeft u dat meisje t var
kentje maar mee!"
Blij zei Marietje: „Dank u wel, Sinterklaas".
Maar Sint Nicolaas stond druk te fluisteren
met de juffrouw, en 't scheen wel, of hij haar
niet hoorde. Toen ze weg wilde gaan, vroeg
Sint Nicolaas: „waar woon je .kleine meid?'
En Marietje vertelde het, en ging toen gauw
haar geschenk aan moeder brengen.
Dien avond zaten moeder en Marietje stil
letjes bij elkaar, toen er plotseling hard! op de
deur werd gebonsd. Marietje deed! open en
toen zette iemand; (ze kon niet goed zien, wie
*t was) een groot pak voor haar neer, met de
woorden: „Asjeblieft, met de groeten van Sin
terklaas."
En wat zat er in het pak?
Koffie, suiker, een paar banketletters, wollen
schorten, een pop en een mooi chocoladewiegje
voor Marietje!
Met verheugde oogen keken moeder en doch
ter elkaar aan.
„Ziet u wel moe," zei Marietje, „Sinterklaas
heeft ons niet vergeten! Ik dacht *t wel!"
En een schat van heerlijkheden
Deelt hij uit met ruime hand.
Heel veel wat je graag wilt hebben
Neemt hij ginds uit Spanje mee
En zYi knechtje, „zwarte Pieter",
Brengt het zorgzaam over zeel
Tollen,knikkers, blokkendoozen.
Stoommachines met een fluit,
Keukentjes en poppenwiegjea,
Teddy beertjes met geluid.
Kralen, kegels, harlekijntjes,
Zelfs fornuisjes met een pan,
Waarop moeders kleine schat je
Heerlijk eten koken kan!
Poppen die vanzelf gaan slapen,
Treinen soms met rails er bij,
Paardien, varkentjes, en koetjes,
Tja, een heele boerderij!
Eendjes die in t water zwemmen,
Prentenboeken, speculaas,
Boterletters, suikerbeesten
En gevulde sinterklaas!
's Morgens mag je weer gaan zoeken,
Na een heele lange nacht,
Wat do kindervrind' uit Spanje
Door den schoorsteen heeft gebracht.
Wat zal dat weer heerlijk wezen,
Als je uit je beetje sluipt
En steeds nieuwe schatten vindend,
Juichend door de kamer kruipt 1
Maar wanneer je met je moesje,
A'1 hetgeen je kreeg bekijkt,
En je voorraad heerlijkheden
Pronkend op de tafel prijkt....
Stuur dan 't popje, dat kan slapen*
Of de tol die heerlijk bromt,
Aan een kindje uit het steegje,
Waar geen Sinterklaasje konrtll
Nadruk verboden.
December 1922. KROES.
OP DE SCHOOL.
Meester gaf in de klas het probleem op, een
zin te maken, waar de woorden benzine, „car
bid" en „acetyleen" hi voorkwamen.
Het was èen> moeilijk' geval met al die vreem
de woorden en de leerlingen brachten er niel
te veel van terecht.
Maar pientere Mozes kende geen moeilijk
heid. Verrukt stak1 hij zijn vinger op en op het
goedkeurend geknik van dien meester decla
meerde -hij:
„M'n faader sei van de week tot me: Als je
soms oome Ben komt te zien, luister dan eens
wat ie voor de kar bied, maar as ia Yn te leen
vraagt zeggie „barst!"
HET MENSCH HAD GELIJK.
„Een meisje kost altijd minder dan een jon
gen", verzekerde een moeder voor het Engel-
sohe Bow-County-Court. „Want meisjes" ver
klaarde zij verder „behoeven maar weinig
aan te hebben."
Moeder zei niets, maar gaf Marietje aozv
zoen.
Zoo had) Marietje toch nog een mooie Bint
N icolaasavond.
SINT NICOLAAS VERSJE.
De zesde December,
Dan zijn we zoo blij,
Want dan, op dien dag,
Is Sint Nicolaas er bij!
Hij geeft dan cadeautjes,
Aan ieder zoet kind.
Maar pas op; wie stout is
Krijgt een roe van den Sint!
Ik lig er van te droomen,
Den heelen langen nacht.
En *s morgens, als ik opsta,
Don heeft hij wat gebrachtI
En ook de groote menschen,
Die hebben veel plezier.
Sint Nicolaas kdmt bij jong en oud,
En *k hoop ook maar van hier!
Cath. Koster.