ROMMELKRUID. EVen lachen. met een meisje, dat voor talsnog niet genoeg be rekend was om den wispelturigen jonker gestadig Verscheidenheid aan te biedent ten einde hem zoo eel en al aan zich te £>ocijen, had dat gevolg, h\j aldra naar afleiding begon te verlangen. Aeh, het goede kind wist ook bijna van niets an ders dan van hare liefde te snappen; en hoezeer hare welgemeende uitboezcmingen, gepaard met de teedcrsje liefkozingen^ hem ai'meer en meer overtuigden, dat zij hem innig beminde, en hij zelf geroeide, aat hij nog nimmer een meisje zoo Bonind had, als hij Jenne beminde, werd hem dat dagelijksch bezoeken en gedurig herhalen dier betuigingen, al spoedig te eentoonig. Het kwam hem nu ook voor, dat zij wat al te onnoozel was, cn haar geheel nog zoo vele sporen van Kinderlijke eenvoudigheid droeg. Het is waar, zij hftd een paar schoone, smachtende oogen, en wan neer dezelve de zijnen ontmoetten, dan klopte zijn hart nog wel, maar toch allengs kortstondiger. Bare stem was nu ook niet altoos een engelenstcm meer in zijne ooren, wijl dezelve nu eens als die van een kind, en dan weder als die van een alle- dangsche meisje klonk. En wat hare houding en haren gang betrof, nu ja, rij had wel iets edels over zich maar alles was nog zoo onvast, want nu eens dribbelde zij ais een aankomend meisje, r» dan nam zij weder de houding eener freule aan. Eindelijk vergeleek hij haar bij eene nog niet ge heel ontlokene roos; en juist deze overweging hield hem, tot beider geluk, terug, om gebruik te maken van dien invloed, welken hij op hot door de reinste liefde bedwelmde hart van onze goede Jenne bezat Evenwel haar niet meer te Beminnen, neen, ~dat was hem onmogelijk, ten moeten den jonker reet doen, met te betui gen, dat hij, niettegenstaande zijne gebreken, nim mer tot die laagte verviel, waartoe haar vader hem in staat achtte.; neen, in dit opzigt bleeT hij edeL Ondertusschen handelde hij roeds slecht genoeg dat hij haar het hart brak, door haar nu van tot tijd minder, en eindelijk in het geheel meer to bezoeken. In den beginne wendde hij. en niet geheel zonder grond, voor, dat zijn vader onvergenoegd was over zijne gestadige uit huizigheid,—waardoor hij, onder anderè vcrpügtin- gem zijne Latijnsche lessen verzuimde. Dit nad Bchijn van waarheid, en zelfs Sïoco vermaande hem tot gehoorzaamheid- Jenne verschoonde zijn Wegblijven nog bij haren vader, toen het hart des jonkers roeds aan een geheel ander voorwerp hing. feens ontmoette zij hem, terwijl zij met eené vriendin door do Hoflaan wandelde. Zij had een bloempje in de hand; het was een vergeet mij ■ictje: dit vertoonde zij hem zwijgend, in het voorbijgaan, en hij verstond haar, want hij zelf had haar dit bloempje, met dcszelfs betcekenis, doen kennen. Toevallig viel zijn oog op een paar zwanen, die, in den buitenvijver met moeite tegen stroom cnwind in zwommen„Ziet eens, lieve meis- zeide hij. even alsof zulks een oogenbükke- Hpre inval van hem was, „ziet eens, hoe rein rijn deze vogelen. Hoe getrouw Zijn zij voor elkan- "der. Zij hebben, gelijk gij ziet, met tegenwind „en tegenstroom Ie kampen; maar dit kan hare ^onderlinge liefde niet verstoren; dezelve duurt „bestendig voort, want door inspanning en ge- „dold komen zij ten laatsto dien hoek te boven; „ziet gij, nu zwemmen zij zonder moeite voort alles van suiker. Er waren dure, en er waren goedkoope. Er lag een varkentje van marse pein dat vond Marietje mooi!' „Dat zou ik graag willen koopen", dacht Marietje, „en t Moeder geven. Maar t zaJ wel te duur we zen! Wart, zou 't k-ostenOok haid ze daar go oien een wiegje van chocola met een kindje er in van suiker. En je zult het misschien niet ge kloven, maar dat wiegje kon heusch schomme len. „Dat zou ik graag hebben**, dacht Marie tje, Tmaar daar zafl wel niets van komen!" Zoo liep Marietje raar huis. Ze woonde daar met haar Moeder alleen. Vader was een half jaar geledien gestorven, en nu leden Moeder en Marietje vaak armoe, 't Vorige jaar, toen vader nog leefde, -woonden ze nog in een grooter huis. Sint Nicolaaa was toen bij hen geweest Ze had den heel veel pret gehad, vader, moeder en Marietje. Marietje had een warm manteltje van den goetden Sint gekregen. Ze droeg 't nn nog. „H Wohdi ail dun", zuchtte Marietje. Even snikte ze. Ze ging op een omgehakte boom zit ten en keek voor zich uit Tmnen kwamen in haar oogen „Ben jij daar, Marietje?" hoorde ie opeens Marietje veegde vlug haar tranen weg en keek op. *t Was juffrouw Konings, hun vroe- „Een wijsgeer zou uit haar gedrag een nuttige „leering kunnen trekken." En Jenne, die anders onervarene Jenne, aah zijne manier van uitdrukken reeds gewoon, ver stond ook deze zijne toespeling, en was nu eene wijle tijds meer gerust (1). Men bezigde destijds hoorn, in plaats van glas. in de hutten der minvermogenden. (2). Vele dezer portretten, welke aan de woede des oorlogs ontsnapten, hangen nog heden (1827) boven het Qost-paveljoen van slot (3) Almede, als kantteekening, bij 't origineel© stuk gevoegd. Wordt vervolgd. HET NGORSCHE SCHEPPINGSVERHAAL. Het hcidensche verhaal over de schepping der wereld is als vanzelfsprekend beinvloed door de ruwe natuur van het Noorden en daardoor uitgegroeid tot een tragisehen strijd tusschen Goed en Kwaad- Volgens de zangen der Noorscho skalden, die in de Edda'e 'bewaard zijn gebleven, was er oorspronkelijk niets dan duisternis, die op alles rustte. Maar er was ook een machtig wezen, onzienlijk, maar wiens wil wet was. Bij den aanvang van den tijd begon de schepping. Er was ergens een groote afgrond, onpeilbaar diep. Ten Noorden daarvan was een ruimte Niflbeim, waar mist en duisternis heerschten, en waar in 't midden de onuitput telijke bron Hvergelonir was. Die bron voédde twaalf groote stroomen. Die stroomen vloei den snel weg van de bron, maar bevroren door do groote koude tot reusachtige blokken ijs, die met donderend geweld in den grooten af grond neervielen. Ten Zuiden hiervan was Muspells-heim. Dit was een geheel ander oord. En Surtz, de reus met het vlammende zwaard bewaakte Mus- peüs-heim. Deze reus zwaaide mot zijn reus achtig zwaard links en rechts. Voortdurend sprong er een stroom van vonken uit, die de ijsblokken gedeeltelijk deed smelten. Een wolk van damp ontstond hierdoor. En te midden van dien damp ontstond een ander reusachtig wezen, dat terstond op zoek ging naar voed- •el. Die reus, de XJsreus, vond «d rondtasten de in de donkerte, een hol van geweldige af metingen, die uit haar vier stroomen melk deed vloeien, waaraan de reus zich vergastte. Maar de koe zocht ook naar voedsel. Zij vond dit niet dadelijk en begon aan de ijs blokken te likken. Terwijl zij hiermede een poos bezig geweest was, kwam uitbeen ijsblok het haar van een god te voorschijn, daarna het hpofd en tenslotte het gehecle lichaam. Deze god heette Buri. Ondertusschen was de ijsreus in slaap ge vallen. En in zijn slaap werden een zoon en een dochter geboren en nog een zoon, een zeshoofdige reus. Zoo ontstond het reuzenge- slacht De god Buri was de stamvader van een go gero buurvrouw. „Ja buurvrouwl" „Zit je daar alleen, in die kou? Pae maar op, wordt maar niet ziek! Ga je naar huis?" „Ja, buurvrouw, 't brood wegbrengenl" „Goed, en wil je dan zoo meteen even een boodschap voor me doen.? Truilda en Gerriit zijn winkelskijken en mijn. man en Arie komen pas vanavond thuis «ie je. Nou ben ik alleen thuis en ik kan dus niet lang de deur uit. Doe je t dan straks eventjes? Over een halfuurtje?" „Gtoedl buurvrouwl' „Daaag! Dus dan kom je wel, hè? Eventjes koffie en suiker halenp Weg was juffrouw Konings. Marietje stond op en ging naar huis. Moeder wachtte al. Ze aten hun broodi, en Marietje vroeg: „Moeder, mag ik eren een boodschap doen voor buur vrouw; Koning?" „Jawel, hoor, maar blijf je niet te lang op straat, lieverd?" „Nee Moe!" Toen Marietje gegeten had, ging ze naar Juffrouw Konings. „Zoo, ben je daar? Haal je nu even vlug voor me een half pondje koffie en een pond suiker? Ik begrijp niet, waar Trui- da en Gerrft Wijven, zeker bij tante Marie. dengeslacht, dat opgroeide tegelijk met het reuzendom. Het duurde niet lang. of er ont stond een strijd tusschen de reuzen en de go den, welke strijd eeuwen geduurd heeft, zon der dat het de eene partij gelukte de andere te vernietigen. Ten laatste huwde een der goden met een reuzin, uit welk huwelijk drie zonen voort kwamen. Deze drie zonen met hun vader ge lukte het na een vroeselijken strijd de reuzen te overwinnen. Zij doodden den grootsten en meest gevreesden, den ijsreus, uit wiens won den een geweldige bloedstroom vloeide. Die stroom schoen niet op te houden en veroor zaakte een zondvloed, waarin alle reuzen om kwamen, met uitzondering van den reus Ber- gelmir. Die was tijdig met zijn gezin in een boot gevlucht naar verre streken, waar hij Jötenheim stichtte. In dit nieuwe oord ont stond een nieuw reuzengeslacht, dat in haat voor de goden niet onderdeed voor het in den zondvloed; ondergegane ras. Toen de vader met zijn drie zonen, en de andere goden den strijd gewonnen hadden, kregen zij de handen vrij om wat anders te doen dan strijd voeren met hun erfvijanden. Zij rolden hot lijk van den ijsreus in den nog steeds gapenden afgrond, en begonnen aan de schepping. Uit het vleesch van den ijsreus maakten zij de aarde, die zij Midgard noemden. Rondom Midgard maakten zij van de wenkbrauwen van den reus wallen, die de aarde moesten beschermen. Het bloed en het zweet diende om don oceaan te vormen, die Midgard om spoelde. Do beenderen vormden de bergen, en de haren waren het begin van de boomen en plantengroei. Het begon al wat te gelijken. De schedel van den reus werd als hemel boven de aarde en den oceaan gehangen, terwijl de hersenen de wolken vormden. Voor ondersteuning van bet hemelgewelf deden vier dwergen dienst. Zij heetten Norviri, Sudri, Austri en We3tri. In de nam^n van de vier hoofdwindstreken zijn de dworgannaraen gemakkelijk terug te vinden. Uit het Muspe'is-heim, het gebied van warm te en licht, haalden ue goden de vonken, die voor sternon diens?. deden, de grootste von ken werden maan en zon. De maan en de zon werden op gouden wa gen» geplaatst, die door vurige paarden langs den hemel getrokken werden Als koetsiers werden een paar reuzenkinderen aangesteld. Een ander reuzenkind werd op een zwarte kar geplaatst. Dit stelde de nacht voor. En nog een vierde wagon, door een wit paard ge trokken, was de voorspelling van den dag. Sio was dus de aarde geschapen. Maar on- usscnen wa3 er in het overgebleven vlecsch van den ijsreus iu den diepen afgrond een aantal wezens ontstaan, die veel op wormen geleken. De goden bemoeiden zich ook met die wezens, aan wie zij bovennatuurlijke ga ven' verstrekten. Een deel bleek verraderlijk en kwaad van nature te zijn. Hun werd een plaats onder den grond als woonplaats aan gewezen. Een ander deel, bestaande uit goe de wezentjes, mocht tusschen hemel en aarde wenen. De eersten werden dwergen genoemd, de laatoten elfen Nou, ze zuil-en nog wél komen 1 Zog maar te gen den kruidender, dat *t voor mij is, dan schrijft hij# 't wel op. Kocm je gauw terug?" „Ja buurvrouw", antwoordde Marietje en ging op weg. 't Was -nu nog drukker in. het dorp als daarstraks. Heel veel mensöhen lie pen door de helverlichte hoofdstraat en beke ken vroolijk de mooie uitstallingen. Eventjes weer kwamen een paar traantjes in Marie- tjes oogen, maar ze slikte even, en liep toen vlug 'door. Bij den kruidenier was 't niet druk. En al spoedig liep ze met haar boodschappen naar juffrouw Konings. „Zoo, ben je daar alweer? Dat heb je knap gedaan, hoor! Dank je wel. Hier heb je wat voor je mondje en dit is voor je spaarpot!" En juffrouw Konings gaf ihaar een flikje en een dubbeltje. „Dank u wel, buurvrouw!" zei Marietje en wipte weg. Een dubbeltje! Daar zou ze wat voor 'koopen! Jullie raden al wat! Het marse pein© varkentje om aan moeder te geven! „Als 't nu maar niet duurder is dan een dubbeltje," dadht Marie, „dat zou toch Daar was ze bij den hakkerswinkel. Een massa kinderen verdrongen zich voor de hel verlichte ramen. Marietje keek en keek. maar Bij dit alles was een der goden de leider geweest. Hij heette Odin. Al de goden volgden hem naar een gereserveerde ruimte, ver bo ven de aarde. Daar was voor 't vervolg de verblijfplaats der goden, die Asgard genoemd werd. Zij leefden daar in volkomen harmonie samen en bouwden zich prachtige paleizen. De aarde was ondertusschen nog steeds onbe volkt. Wel was ze bestemd voor woonplaats der menschen, maar de menschen ontbraken nog. Eens wandelde Odin met nog een paar go den langs de zee, waar zij twee stukken hout vonden. Na eenig beraad werden die stukken hout tot menschen omgevormd. Deze twee, man en vrouw, bewoonden de aarde of Mid gard, en langzamerhand bevolkten hun na komelingen geheel Midgard. Zij werden door de goden, steeds met belangstelling gadegesla gen en zoo noodig tegen vijanden beschermd. M. EEN POOLSCHE ANEKDOTE. In- een kleine Poolsche stad waren twee lo- gemeenten. Het eene heette „De grijze ezel" en het andere „Het gouden kieken". Het eerste was een zeer druk bezocht loge ment. het tweede had weinig te doen. Welke moeite de waard ook deed, met leedwezen moest hij aanzien, dat de meeste reizigers, en vooral de voorname lui hun intrek namen in „De grijze ezel". Zoo kwam ook do generaal Suwarow eens In het stadje. En ook die stapte af in „De grijze ezel". Hij bleef een paar dagen logeeren en reisde daarna verder. Maar voor hij ver trok, kwam de waard alleronderdanigst op -hem af, cn vroeg verlof zijn l-ogement voort aan „De generaal Suwarow" te mogen noe men, ter herinnering aan het voorname be zoek. De generaal had hiertegen geen bezwaar en de naamsverandering werd aangebracht. Zoodra de overbuurman, de waard uit het gouden kieken, de verandering op het uit hangbord van zijn concurrent had gemerkt, liet hij als de drommel een nieuw bord schil deren. Het gouden kieken verdween en maak te plaats voor den grijzen ezel. „De grijze ezel" was nu eenmaal het gezoch te logement, en zoo goed als alle reizigers na men voortaan hun intrek in dit logement, dat vroeger „Het gouden kieken" was. En „De generaal Suwarow" verloor de vroe gere klandizie, tot groote ergernis van den waard natuurlijk. Die zon op middelen om zijn ouden gevestlgden naam terug te krij gen. Eindelijk had hij het gevonden en hij liet onder de woorden „De generaal Suwarow" de volgende toelichting aanbrengen: „Dit is de echte grijze ezel". M. CLEMENCEAU EN PADEREWSKL De bladen maken melding van een aardige ontmoeting tusschen Clemenceau en Pade\ rewski, den vermaarden pianist, die in 1919 premier van Polen werdi Clemenceau en Pade rewski hebben elkaar ontmoet en leeren waar deerden op de Vredesconferentie van Versailles, waar de eerste den laatste begroette met de ze zag niets bijzonders. Ze drong zicb tusschen de kinderen door en kwam met groote moeite in den winkel. „Wat wou je, kleine meid?" vroeg de juf frouw. „Juffrouw", stotterde Marietje, „watwat kost zoo'n varkentje»" En ze wees het ver langde marsepeindiertje aan. „Dat?" vroeg de juffrouw, „twintig cent!" Marietje schrok! Twintig cent! En ze had maar een dubbeltje! De tranen sprongen haar in de oogen „Asjeblieft, meisje," zei de juffrouw, en reik te haar het ingepakte varkentje over. „Juffrouwjuffrouw, ikik heb zei Marietje en opeens begon ze te snikken. „Wat is er aan de hand?" vroeg opeens een zware stem. Marietje keek op, en daar zag ze door haar betraande oogjes opeens.... Sint Nicolaasü „Waarom huil je, kleine meid?" vroeg Sint Nicolaas. „Wat scheelt er aan?" En met bevend stemmetje, terwijl de tranen in haar oogen stonden, vertelde Marietje, dat ze haar moeder zoo graag wat wilde geven, dat varkentje, en dat ze 't niet kon betalen woorden: „U hebt dus de muziek vaarwel ge zegd om in, de politiek te gaan. Wat een ach teruitgang!" Paderewski nu zocht Cleanenceau te New York op en riep uit, zooals van den Pool te verwachten is: „U is de grootste man, dien ik ooit heb gekend." „Neen", antwoordde daarop Clemenceau bescheiden, „u is de groot ste man, Uw rede op de Vredesconferentie heeft mij destijds tot tranen bewogen. Wan neer wilt u voor mij spelen?" „Direct!" ant woordde Paderewski. Een oogenblik later klonk Schubert's Impromptu in E door de zaal, waar naar Clemenceau met gesloten oogen luisterde, Een uur later gaf Paderewski te New York zijn eerste concert sedert het uitbreken van dJen oorlog. EEN NIEUWE ROESTKRABBER. *De onderhoudskosten van de meeste ijzeren constructies zijn zeer hoog, omdat na verloop van betrekkelijk korten tijd de oude verflaag geheel weggenomeh moet worden om er een nieuwe op te kunnen brengen. Verven over de oude laag "heen, zou het roeeten sterk be vorderen. In den loatsten tijd gebruikte men graag stalen borstels voor het wegnemen van de verflaag en het volkomen reinigen van het ijzer van alle roest. Het is nu gebleken, dat men veel betere resultaten krijgt en veel snel ler kan werken, als de borstel zelf zeer snel ronddraait, zoodat men een borstel heeft ge construeerd, die meer dan 4000 toeren per mi nuut maakt, en op de wijze van een pneuma tisch werktuig tegen het ijzer aangedrukt wordt Het aandrijven gebeurt pneumatisch of elec- trisch. Het Ameriikaansche blad dat dit vermeldt, en de foto geeft,- zegt erbij, dat in drie en een half uur een stalen wagon geheel van roest en verf bevrijd kon worden. Voor het onderhoud van bruggen en onderstellen van wagens kan dit toestel ook. goede diensten bewijzen, Hblü. DE WERELD NA 50 JAAR. Marconi, die het grootste genie der wereld genoemdl wordt, heeft zich omtrent de vraag laten interviewen hoe de wereld er na 50 jaar zal uitzien. In dien tijd zal alle vervoer door de lucht gaan, de „draadlooze" zal natuurlijk over ai revolutie teweeg hebben gebracht en het zal bijvoorbeeld' te Amsterdam mogelijk zijn om te Londen een voetbalwedstrijd bij te wonen, daar levende beelden van deni strijd; draadloos overgeseind zullen worden zoodat men iedere beweging zal kunnen waarnemen. Marconi vormt zich een véorstelling van den tijd! na 50 jaar, welke den. mensch naar vo ren brengt, dat de tijd nog wat sneller zal gaan. Hetgeen de meeste aandacht trekt in de voor spelling van dezen profeet is, dat hij het als vaststaande beschouwt, dat de wetenschap in staat zal zijn om die zonsenergie te benutten, zoodat het licht der zon in electriciteit omge zet zal kunnen worden. Daarmede zou het so ciale vraagstuk ook opgelost zijn, meent Mar coni, en zullen wij allen 'gelukkiger zijn dan thans. VOOR DE PEUTERS. Kleutertjes, je feestdag nadert, Sinterklaas komt weer in 't land „Stil maar", zei Sint Nicolaas. En tegen de juffrouw zei hij: „Geeft u dat meisje t var kentje maar mee!" Blij zei Marietje: „Dank u wel, Sinterklaas". Maar Sint Nicolaas stond druk te fluisteren met de juffrouw, en 't scheen wel, of hij haar niet hoorde. Toen ze weg wilde gaan, vroeg Sint Nicolaas: „waar woon je .kleine meid?' En Marietje vertelde het, en ging toen gauw haar geschenk aan moeder brengen. Dien avond zaten moeder en Marietje stil letjes bij elkaar, toen er plotseling hard! op de deur werd gebonsd. Marietje deed! open en toen zette iemand; (ze kon niet goed zien, wie *t was) een groot pak voor haar neer, met de woorden: „Asjeblieft, met de groeten van Sin terklaas." En wat zat er in het pak? Koffie, suiker, een paar banketletters, wollen schorten, een pop en een mooi chocoladewiegje voor Marietje! Met verheugde oogen keken moeder en doch ter elkaar aan. „Ziet u wel moe," zei Marietje, „Sinterklaas heeft ons niet vergeten! Ik dacht *t wel!" En een schat van heerlijkheden Deelt hij uit met ruime hand. Heel veel wat je graag wilt hebben Neemt hij ginds uit Spanje mee En zYi knechtje, „zwarte Pieter", Brengt het zorgzaam over zeel Tollen,knikkers, blokkendoozen. Stoommachines met een fluit, Keukentjes en poppenwiegjea, Teddy beertjes met geluid. Kralen, kegels, harlekijntjes, Zelfs fornuisjes met een pan, Waarop moeders kleine schat je Heerlijk eten koken kan! Poppen die vanzelf gaan slapen, Treinen soms met rails er bij, Paardien, varkentjes, en koetjes, Tja, een heele boerderij! Eendjes die in t water zwemmen, Prentenboeken, speculaas, Boterletters, suikerbeesten En gevulde sinterklaas! 's Morgens mag je weer gaan zoeken, Na een heele lange nacht, Wat do kindervrind' uit Spanje Door den schoorsteen heeft gebracht. Wat zal dat weer heerlijk wezen, Als je uit je beetje sluipt En steeds nieuwe schatten vindend, Juichend door de kamer kruipt 1 Maar wanneer je met je moesje, A'1 hetgeen je kreeg bekijkt, En je voorraad heerlijkheden Pronkend op de tafel prijkt.... Stuur dan 't popje, dat kan slapen* Of de tol die heerlijk bromt, Aan een kindje uit het steegje, Waar geen Sinterklaasje konrtll Nadruk verboden. December 1922. KROES. OP DE SCHOOL. Meester gaf in de klas het probleem op, een zin te maken, waar de woorden benzine, „car bid" en „acetyleen" hi voorkwamen. Het was èen> moeilijk' geval met al die vreem de woorden en de leerlingen brachten er niel te veel van terecht. Maar pientere Mozes kende geen moeilijk heid. Verrukt stak1 hij zijn vinger op en op het goedkeurend geknik van dien meester decla meerde -hij: „M'n faader sei van de week tot me: Als je soms oome Ben komt te zien, luister dan eens wat ie voor de kar bied, maar as ia Yn te leen vraagt zeggie „barst!" HET MENSCH HAD GELIJK. „Een meisje kost altijd minder dan een jon gen", verzekerde een moeder voor het Engel- sohe Bow-County-Court. „Want meisjes" ver klaarde zij verder „behoeven maar weinig aan te hebben." Moeder zei niets, maar gaf Marietje aozv zoen. Zoo had) Marietje toch nog een mooie Bint N icolaasavond. SINT NICOLAAS VERSJE. De zesde December, Dan zijn we zoo blij, Want dan, op dien dag, Is Sint Nicolaas er bij! Hij geeft dan cadeautjes, Aan ieder zoet kind. Maar pas op; wie stout is Krijgt een roe van den Sint! Ik lig er van te droomen, Den heelen langen nacht. En *s morgens, als ik opsta, Don heeft hij wat gebrachtI En ook de groote menschen, Die hebben veel plezier. Sint Nicolaas kdmt bij jong en oud, En *k hoop ook maar van hier! Cath. Koster.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 14