PLANTA DE WftAM Freco's Zennsteoiópijipeta Freco's Zenuwtabletten Het Geheim yan Eldstone. Zaterdag 2 December 1922. 65ste Jaargang. Mo. 7140. TWEEDE BLAD. dURGENS' PLANTENBOTER FEUILLETON. Uit van LEO TOLSTOL 't Russisch vertaald door U. Wester. II. Zeventien jaren gingen voorbij. 'I Was diep in den herfst. Do zon stond laag en om 4 uur reeds begon de schemering. De kudde uit Andrejetka koerd© naar 't dorp terug. De hoeder, die zijn tijd had uitgediend, ging over den vasten weg en nu werd liet vee beurtelings door vrouwen en kinderen gedreven. De kudde was juist gekomen van het hayerstoppelveld op den vuil en, door een tweetal diepgegiaven zwarte r sporen ontsierden, hier en daar door wielen omgcwoel- afstand van Gay, waar hy herkend noch herkennonde, den, niet verharden weg en met aanhoudend geloei en ge- dezelfde Agasja ontmoette, die doorging voor zijn doch~ meer hebben, alleen ala oe& kes men hesn eindelijk niet meel gtbruifcén. Hoe slechter het hem ging, hoe heftiger hij zijn vrouw beschuldigde en hoe vlammender de woede op haai in hem laaiae. Bij een onbekend handelaar verhuurde hij zich in 't laatst nog als veedrijver. Het vee werd ziek'. Korney was zonder schuld, maar de eigenaar werd boos en de eigonaar werd boos cn reikende met hem en de hulp af. Hij zag geen kans meer een betrekking te kriigen eh hij besloot te gaan zwerven. Hij maakte zich zelf schoenen, een goede tasch, nam thee. suiker, aan geld 8 roebel, en ging naar Kitif, Daar leeft het nem niet goed en hij ging verder, naar den ICau'kasus, naar Nieuw-Afon. Dicht bij Nieuw-AfoD kreeg hij de koorts. Snel verzwakte hij. Zijn geld slonk steeds meer, kennissen had hij niet. Ten einde raad besloot hij naar huis te gaan, naar zijn zoon. „Misschien is zij nu ook gestorven", dacht hij. Zoo niet. dan zal j(k:, ai' is 't voor den dood, haar alles zeggen, wat ze mij heeft aangedaan. Zij zaï het nog eervs hooren." Zoo dacht hij. cn ging naar huis. Den gebeden da* plaagde hem de koorts. Hij werd steeds zwakker. Zoo, dat hij per dag niet meer dan 1015 KM. af kon leggen. Zijn laatste geld gat hij uit. toen hij nog meer dan 200 K.M. vau buis was. Hij moest gaan bedelen en overnachten op aanwijzing van den burgemeester. "Wees blij', dat je me daartoe gebracht hebt'dacht hij en ouder gewoonte balden zich zijn handen tot vuisten. Twee weken deed hii over die 200 Kilometer en totoaj uitgeput sleepte hij zich tot die plaats op vier kilometer blaat bewoog ze zich naar t dorp. Voor do kudde liep, gekleed in een door regen donker geworden, verstelde mantel, met een groote bood op zijn hoofd en een leeren zak op den gebogen rug, een oude man, met grijzen baard en krullende gryze naren. De wenkbrauwen alleen waren zwart gebleven. Mei zijn vochtige, be slagen, groote schoenen liep hij moeizaam door den modder, op een eiken kruk steunende. Toen de kudde hem inhaalde, bleet hij op den kruk geleund slaan. De jonge vrouw, die de kudde hoede, liep mei snelle schreden hoen en weer. Nu eens naar de eene, dan naar de andere zijde van den weg om de achterblijvende ter. en wier arm hij gebroken had. Hij deed als Agasja gezegd .had. Bij de hoeve van Zinowjewa gekomen, vroeg hfj le mogen overnachten. Hij werd binnengelaten. In de kamer gekomen, maakte hij, als hij overal "deed, voor. 't Christusbeeld het teeken des kruises en groette de eigenaren. Je bent koud vader. Ga op den oven,'" zei 't gerim pelde, opgeruimde moedertje, die bezig was de taiei op te ruimen. De man van Agasja. een jonge boer, <zat op de rcchlb&wk en maakte de lamp in orde. „En nat dat schapen en varkens aan te jagen. Toen ze gelijk met je bent' zei hij. ,Ga Ie drogen vader." hem kwam, bleef ook zij staan en keek hem aan. Korney ontkleedde zich, trok zijn schoenen uit, hing „Goeden dag, vadertje," zei zo met welluidende, pret tige en jonge stem. „Goeden dag, lief kind", antwoordde de grijsaard. „Moet je overnachten?'. „Dal hoef je niet te vragen, 't Is om te sterven,'-1 antwoordde de grijsaard bits. „Maar oudje, ga niet direct naar dep burgemeester," sprak de jonge vrouw minzaam. lfGa regelrecht naar ons, het derde huis van af het end. Schoonmoeder stuurt vreemden nooit weg." „'t Derde huis, Van Linowjcwu," zei de grijsaard veel betcekenend zijn wenkbrauwen fronsend. „Ken je ons soms?" „'t Zou kunnen zijn." naast tien oven zijn beemvindselen en klauterde erop* Agasja kwam met een kom de kamer binnen. In dien tusschcniijd had zij de kudde thuis gebracht en verzorgd. „Is er geen vreemde grijsaard gekomen?" vroeg zij. ,pk zei hem, dat hü naar ons moest gaan.*' „Daar is hij/ Sprak haar man, terwijl hij naar den oven wces-i waar Korney zijn vochtige beeuige voeten zo'! te wrijven. Bii de thee werd ook, Korney geroepen. Hij l&oici naar beneden en ging op den rand van deh ïAchÈftinic riüeu. Men gaf hem eeh kopje thee met een atuh iujfcer. I He: gesprek ging over 't weer en de oogst. Zoo zou m«| ttfct genoeg brood krijgen. Bij de groote boeren be- „Wut doe jij nou Fedja, sufferd, de kreupele blijft gonf^n do schelven door te groeien. Nauwelijks was heelemaal achter", schreeuwde de jonge vrouw, tiaar men begonnen binnen te halen of 't regende weer. De ëen Schaap wijzende, dat op drie pooten achter de kudde kleine boeren wisten zich nog te redden. Maar bij1 de aanstrompelde. Hollende ging ze terug achter het Jtreu- heeren ging het slecht. En muizen, .dat er waren peie zwarte schaap, terwijl ze met de Rechterhand j Ontzettend. de zweep zwaaide en met de jkromufe pinker ietwat vreemd de muts op 't hoofd hield. De grijsaard was Korney, de jonge vrouw dezelfde Agaska, wier arm hij brak, 17 jaren geleden. Zij was getrouwd in een rijke familie uit, Andrejelka, op 4 werst afstand van Gay. Van de sterke, rijke, trotscb© Korney Waseljef was dat geworden, wat hij QU was een oude zwerver, die niets meer had, dan afgedragen kleeren aan 't lichaam, een soldatenbiljot in den zak 'en twee roebels in 'J tasch je. De verandering kwam zoo geleidelijk, dat hij nief meer zou kunnen zeggen, wanneer zij begonnen was en wanneer zij oen feit was. Het eenige wat hij wist eu daarvan was hij vast overtuigd, was, dat zijn vrouw •'o schuld was van ziin ongeluk. Vreemd en pijnlijk was het hem, zich te herinneren, wat hij eertijds was. En als hij er over dacht, herinnerde hij zich met haat aan haar, die hij de oorzaak vond vfln 41 het nare, dat hij in deze 17 jaren ondervondon had. In den nacht, toen hij zijn vrouw mishandelde, ging hij naar den eigenaar die het bosch vcrkoopeii wilde. Ilij kwam te laat, het was reeds verkocht en hij keerde naar Moskou terug, waar hij zich aan den drank verslaafde. Vroeger arouk hij ook wel eens te voel, maar t nu verkeerd" hij onafgebroken in een roes cn toen hij tot zich zalven kwam, ging hij naar 't Zuiden om vee te koapen. Hij was niet gelukkig en leed zware verliezen. Ook de tweede bezending bracht geen winst op cn binnen een jaar was hem van zijn 3000 roebel maar 25 overgebleven. Steeds minder kon hij zich behcersehen en werd een verloopen dronkaard. Eigen zaken kon hij niet meer doen, daar toe ontbrak hem ook 't geld cn het kwam zoover, dat hij zich moest verhuren bil een baas. Het eerste jaar bracht hij door als hüLp bij een vee koopman, maar wegens dronkenschap onderweg, werd hij weggejaagd. Door een kennis kreeg hij oen betrekking bij een wijnhandelaar, maar ook daar bleef hy niet lang. Bij een afrekening wist hij zich mot te verantwoorden en men gal hem zijn ontslag. Naar huis gaan wilde hij niethij schaamde zich cn bovendien was de wocdo in hem nog lang niet geluwd. „Zij leven ook zonder mij'' dachr hij- „Misschien is de jongen ook niet eens van mij". Het ging van kwaad tot erger. Zonder wijn wos 't hem onmogelijk te leven. Als hulp wilde niemand hem Koruey verteJic, dat hij onderweg heele velden vol Schelven gezien bid. De jonge vrouw schonk hem het vijfde kopje dunne, gele thee in. „Neen, neon, drink' uit vader. Op je gezondheid/' zei ze,' op zijn weigering. VOEDZAAM HEERLIJK VQORDEELIQ „Is m ven. Jon salsft Sn .s*dof' tsosg fef?, vooi'zichtic vpn hg?r h?t fcopja thse „Toen zij nog zeer jong was. heeft men dat gebroken, haar vader, die onze Agasja dood wou slaan?' zei de praatlustige oude schoonmoeder. „Waarom?" vroeg Korney. En in haar gezicht kijken de, herinnerde hij zich eensklaps Ewstegnea met zijn blauwo oogen en de hand. waarmee hü t kopje hield, sidderde zoo, dat hy de helft er van morste, voordat hij het op den 'tafel gezet had. „Zoo was haar vader. In Gay woonde hü', Korney Wasiljewitsch heette hü- En rijk dat hij was. Hü maak te zich zoo woedend op zyn vrouw, dat iiy haar sloeg en mishandelde. Korney keek van onder Zijn wenkbrauwen nu eens naar de moeder, dan weer naar Agasja. „En waarom dat alles?"' vroeg hij, zijn suiker afby- tende. „Wie weet dat? Over ons vrouwen wordt Zöpveel gepraat en wij kunnen" het maar verantwoorden. De werkman, was er bij in 't spel. 't Was een goede man uit ons dorp. Hij is'bij haar in huis gestorven.'* „Gestorven?" vroeg Korney nog eens na. „Lang geleden. Wy hebben de jonge vrouw bq ons genomen. Zij hadden h.** ap©4. oren de eersten vfeR 1 dorp, zoolang de haas nog leefde. „En wat is er mot hem gebeurd?' .Vroeg Korney. „Is ook gestorven. Tenminste "dat moet wel zoo zijn. Sedert is hij6verdwenen, omstreeks 15 jaar geleden. Meer niet. Moeder vertelde mij, dat zij juist opgehouden had me te zoogen." „Hoor eens, jy bent zeker aftyd nog boos op hem, dat hij je armbegon Korney. Hy voltooide den zin niet, maar eindigde in een snik. 't Was haar vader toch en geen vreemde. Drink' nog eens voor de kou. Zal ik hijfiiete'n?'' Korney antwoordde, niet Hij weende. „Wat heb je?" „Niets, totaal niets. Dat God U zegene?' En Korney greep zich met sidderende handen vast aan den tafel en klom daarna met zijn lange, magere beenen pp den oven. „Zie je dat", zei het oudje tot haar Zoon, terwijl zij acnter den rug van den grijsaard naar diaar zoon knipoogde. 1 Den voigcnder dag tftond Korney vroeger op dan allen. Hij klom van den oven. Wikkelde zijn buenen in de droog geworden windselen, trok' met moeite zijn zak op ^len rug. „Wat is dat vader, wil'je niet ontby'ten?" zei 't oude moeaertje. „God zegene U. Ik ga weg.'* „Neem aan alleen maar de pannekoeken van gisteren. Ik zal 0:;e wei in den zak dooa." Korney bedankte en groette haar. „Kloj> maar weer aan, als jo ooit terugkomt en wü .dan nog leven." Buiten hing een zware ^herfstmist, die alles aan 't oog onttrok. Maar Korney \wist goed den weg, kende elke poel en elke verhevenheid, elke struik en élké boom, zoowel links als rechts van den weg, ofschoon in die 17 jaren,, wat jong Was, oud v/as geworden eü uit het oude het jonge was .opgeschoten. Het dorp Gay was nog hetzelfde, alleen stonden aan den buitenkant huizen, die er vroeger niet waren. Ook waren sommige houten gebouwen mu in steen opge trokken. V Zijn steenen huis was nog hetzelfde alleen wat ouder. Het. dak was in lang niet geschilderd, in den hoek waren nieuwe steenen-ingevoegd en de stoep was krom gebogen. Terwijl hij steeds meer zijn vroegere woning haderde, kwam uit de begroeide poort een oude kreupele merrie met veulen. Zy was grijs en leek volkomen op het paard dat hij een jaar voor zyn heengaan meegebracht haa van de jaarmarkt. „Het moet wel dezelfde zijn, die toen juist geboren moest worden. Dezelfde gedwongen bouw en breede borst. Dezelfde behaarde pooten," dacht hij. Een kleine knaap dreef de paarden naar de drenk plaats. „Dat is wel mijn kleinzoon. Fedka's zoon. Hy ncelt dezelfde zwarte oogen." Even keek do knaap naar den onbekenden grijsaard en ging toen achter het in den modder nuppfelend© veulen. Hem volgde een hond, even zwart als vroeger Woftsjek. „Zou 't Wollsjek zijn?" dacht hij. Maar hij henh- nt-rdo zich, dat deze dan wel 20 jaren oud moest zijn. Hij ging naar den stoep, besteeg met moeite de tredeD, waarop hij indertijd sneeuw had zitten eten, en opende de deur. „Wie is daar, kun je niet vragert?" klonk oen vrou we nsten? uit de jmnier. Hij herkende haar geluid en een oogenblik later stond zij zelf in de deur, een magere, beenige, gerimpelde, oude vrouw. Korney had verwacht, dat zij nog dezelfde, jonge, mooie Marfu zou zijn, die hem beleedigde en wie hij haatte on alles wilde verwijten. En nu stond de oude vrouw voor hem. „Bedelaars kunnen onder 't raam vragen," zei ze met 'Scnclle, doordringende stem. „Ik ben geen bcdeiaar/ zei Korney. „Wie ben jij dan? Wie dan?" Eensklaps hield zo op. Hy zag aan haar gezicht, dat zy hem herkende. „Bevalt het zwerven U niet meer? Ga weg, ga weg.'* Korney ging met den rug tegen den muur staan en leunende op ae kruk. keek ny1 naar voortdurend aan en met verwondering voelde hy1, dat de haat, die hij jaren in zich had gekoesterd, uit zijn ziel verdwenen was. §er poeder 8 cent, tegen Zenuwkoorts, Zennw in e tanden, zware Zenuwhoofdpijn. Doos k 25st. f 1.70. per koker 60 cent, tegen Examenvrees, Slapeloos held, Gejaagdheid. N. Noot, JulianadorpJ. Boekei, Callantsoog; L. v. d. Oord en F. Randwijk, 't Zand: D. de Graaf en II. Borst, Breezand; P. Neuvel, P. Muntjewerf, G. de Jong, Anna Paulowna; M. v. d. Klooster, Koihorn; Wed. K. Stapel, Winkel; J. Kruif, N. Niedorp; Dro gisterij „Het Groen© Kruis", Schagen. Voor engros Gebrs. Rotgans, Schagen. Vrij naar het Engelsch bewerkt d. FRED. C. BRENT. 7. Hij nam een wasafdruk van het slot van Bane's kamer en liet zich een valschen sleutel maken. Hij wanhoopte er aan om ooit vrijwillig tot de kamer van den Niemendal te worden toegelaten, daarom besloot hij maar ongenoodigd een kijkje te gaan nemen,, Hij nam de gelegenheid te baat op een dag dat Bane den geheelen dag bij Barman op kantoor was, om ongezien in zijn kamer te dringen, en die geheel door te snuffelen. Geen plekje liet hij ondoor- zocht, tot zelfs het bed werd zorgvuldig nagekeken, doch geen snippertje papier met de geringste aan wijzing werd gevonden. Indien Bane morgen verhuisde, zou hij geen spoor van zijn verblijf in de kamer nagelaten hebben. Teleurgesteld begon Winstoii de armoedige klee- renkast van den Niemendal te doorzoeken. Alle zak ken van de schunnige kleeren keerde hij om. Zorg vuldig betustte hij de voering, of daar ook iets tus- schen verborgen zat, doch niets kon hü vinden. Teleurgesteld verliet Winston na eenige uren moeiznmen arbeid het kamertje weer en sloot met zijnen valschen sleutel do deur weder zorgvuldig af, zooals hij hem gevonden had. Toch gaf hij den moed nog niet op, en besloot nog een poosje in dezelfde richting te zoeken. Hij be steedde den geheelen avond er aan om iets te knut selen en den volgenden dag, toen hij weder het veld vrij wist, sloop hij Bane's kamer binnen, on boor.de daar een gat in de zoldering. Zorgvuldig voegde hij alle sporen van zijne aanwezigheid weg en ging woder naar züne eigen kamer. Hier boorde hü een gat in den vloer, totdat hij in aanraking kwam met hot gat in de zoldoring bü Bane. Hij legde zich plat op den vloerden keek met óón oog door de gomaakte oponing. Om geon achterdocht te verwek ken, had hij het gaatjo zoo klein mogelijk gemaakt en hij kon niet meer dan een heel klein stukje van do kamer onder hem onderscheiden. Hü haalde toon hot knutselwerkje van den vorigen avond te voor schijn, schroefde daar oen lang, dun kokertje uit, aan wolks einde een flinke lens bevestigd was. Dit kokertje duwde hij in het pas geboorde gat en schroefde de rost van geknutsel or weer op. Een gevoel van zwakte maakte ziich van hem meester. „Marfa, wij' zullen sterven." „Ga weg, ga weg," zei ze snel 'en 'boos. „Heb je niets anders te zeggen?" „Ik kan niet anders zeggen," zei ze. „Go weg, ga weg. ga weg. Er 100pen zooveel luiaards ais jij." Met snelle schreden ging zli de kotóc»? Lieert e& sloot de deur. „Wat Was wór mu gescheld?" hoordo hij ëen mannenstem zeggen, en isit de deur kwam een zwart- oogige boer, met een bijl aan den gordel. Zoo zag ook hij er uit, veertig jaar geleden. Feaka was alleen 'wat kleiner en magerder. Dat was dan Fedka, wien hij zeventien jaren geledeh prentenboeken flegeven had. Hij maakte zü'n moeder een verwijt ervan, üat zij met den bedelaar geen medelijden had. Met hem, den bijl ook aan den gordel, verscheen, do stomme neef, die nu volwassen was, een gerimpelde, beenige man, met een dunner baard en .vaste, door dringende blik. Beide mannen hadden juist ontbeten en gingen naar het bosch. „Direct vadertje," zei Fedka. Eerst maakte hy den' stomme opmerkzaam op den grijsaard en wees even naar de kamer, de beweging makende alsof hij brood sneedl Fedka ging naar buiten, de stomme ging terug naar de kamer. Korney stond nog altijd met den rug tegen den muur, leunende op den kruk. Hij voelde rich ont zettend zwak en 'weerhield met moeite zijn tranc De stomme kwam uit de kamer terug met een stuk versch, geurig zwart brood en gaf het Korney. Deze nam het brood aan en de stomme keerdeterug, maar nog in den gang uitte hij tegenover zijn tante zijn afgrij zen, door met beide handen voor 't gelaat te doen alsof hij spoog. Eensklaps verbleekte hij en ging mét wijd open mond naast Korney staan. Hij herkende hem. Korney kon zijn tranen niet ra eer weerhouden eh taet de slip van zijn jas de tranen van zijn gezicht, van zijn neus en baard vegende, wendde bij zich af en daalde de trappen van den stoep al F,en gevoel van vernedering, voor de mcnschen, voor haar voor zijn zoon, sneed door de ziel en hij verwonderde zich, aat het evengoed vreugde vol 'was als pijnlijk Marfa keek hem na door 't raam en ademde eerst vrih toen zii' zag dat de grijsaard den hoek' otm'sljoeg. Toen Marfa overtuigd was, dat hij weg was, ging ze achter 't Weeftoestel zitten en begon te weven. Zij sloeg wel tien keer mis% maar dehanden wilden ook niet/ Zij hield op en begon te denken en üch weer voor den geest te roepen, hoe zij Korney had teruggezien. Zij wist, dat hij het was, dezelfde die haar eertijds zoo lief had gehad en zij vond verschrikkelijk, wat zij zoo juist gedaan had. Zij had anders moeten 'doen. Maar hoe? Hij had toch ook niet gezegd, dat hy Korney was en dat hij weer thuis kwam. En zij ging opnieuw aan 't werk, dat nu beter gelukte. Laat in oen avond hield zy op. Met moeite sleepte Korney zich tot Andrejelka cn vroeg nog eens bij; Linowjerda om te mogen over nachten. Men liet hem binnen. „Je bent niet ver gegaan, vadertje." „Neen, ik ben te zwak. Later gaat hef wel wedr. Mag ik blijven." jDe plaats is nog ledig. Kom binnen, droog je."' Don geheelen nacht rilde Korney van de koorts, 't Was al ochtend voor hij slapen kon Cn toen hij weer wakker -werd, waren alle huisgenooten aan hun werk gegaan. Alleen Agasja was thuis gebleven. Ilij lag op een drogen deken, die de moeder voor hemt op den oven had gespreid. Agasja haalde het brood uit den oven. „Lief kind," riep hij* met zwakke stem' „kom1 eens even hier." „DadeLyk," antwoordde Agasja. „Wat wil ïe drinken, kwass?" Hij antwoordde niet Nadat zij 't laatste brood uit den oven had gehaald, ging ze naar hem toe met een kop vol kwass. Hij keerde zich niet naar haar toe, dronk ook niet, "maar zoolb hy lag met 't gezicht boven, begon hij zonder zich te verroeren, te spreken. „Gasja," zeide hij zacht, „mijn tijd is gekomen. Ik ga sterven, vergeef mij om Gods wil." „God vpxgeeft wat heb jij mij voor kwaads gedaan?" Hij zweeg. „Maar nog dit, kindjelief. Ga naar je moeder en zeg haar, dat de vreemdezeg...,, do grijsaard van gisteren, zeg Hij begon te snikken. „Ben je soms by ons geweest?" „Ja, zeg haar, de vreemde van gisterende vreemde, zeSOpnieuw hield hij op door 't snikken en ein- Het geheel leek op eén fotografietoestel, met een verbazend langen koker eronder aan, die in Bane's kamer uitkwam. Met behuip van dit toestel kon hij de geheele kamer onder hem overzien, en had hy gelegenheid om Bane te hec-pieden, op oogenblikken waarop deze zich geheel van de buitenwereld afge sloten achtte. Toen Winston des avonds de schuifelende vóetstap- pen van den Niemendal hoorde aankomen, haastte hij zich naar zijn observatie-toestel en keek naar de afspiegeling van de kamer onder hem, die ziet duidelijk op het matglas afteekende. De deur werd geopend en de Niemendal trad bin nen. Onmiddellijk sloot hij de deur achter zich, en plaatste er een stoel voor. 'Wilton grijnsde, daar hij zag dat Bane zich vol komen onbespied en veilig achtte. Doch er gebeurde niets bijzonders. Onophoudelijk liep de Niemendal door zijne kamer óp en neer. Steeds gingen zijne sloffende voetstappen op en neer, heen en weer, en weer terug, en weer Winston werd er wanhopig onder. Reeds meer dan een half uur duurde dit gewandel, en nog steeds kwam er geen einde aan. „Zou hij nooit naar bed gaan?" mompelde hij in zichzelven. Bijna op hetzelfde oogënblik veranderde de hou ding vain Bane. Hü onderzocht de deur nog eens zorgvuldig en hing een doek voor het sleutolgat. Toen liep hü naar bed en sloeg de dekens te rug. Doch hij ontkleedde zich niet. Winston staarde in de grootste verbazing op het matglas. Nog nimmer in zijn veelbewogen leven had hij iemand ontmoet die zich zoo, vreemd gedroeg als Bane. De ongelukkige sloeg de dekens nog iets terug, en strekte zich toon zonder iets van zijne kleeren uit te trekken op het bed uit, en trok de dekens over zich hoen. Winston was sprakeloos van verbazing. Nog eeni- gen tijd bleef hij in zijn toestel kijken, doch Bane was in slaap gevallen. „Dat ls buitengewoon", zeide hij in zichzelven. „Ik heb wel eens dronken menschen met scho.enen aan naar bed zien gaan, doch dat iemand die nuchter is zijne laarzen aanhoudt in bed, heb ik nog nooit gezien. En welke fouten Bane ook mag hebben, een dronkaard is hij niet". Winston stak de handen in de zakken en tuurde naar den muur voor hem. „Hij had aan,, zijn broek, zijn jas, zün laarzen, zijn hoed op, en een omslagdoek om. Én zoo ging hij naar bed, en sliep in, met zijn heele hebben en hou den aan het lijf". De detective haalde diep adem en streek zich over het voorhoofd. Toen haalde hü zijn jas en zijn hoed, om weg te gaan. „Tot nog toe heb ik alleen maar verdenking ge-* koesterd, maar nu weet ik het zeker. Je mag zeggen wat je wilt, maar ik heb mijn opinie van een man, die dronken of nuchter, met zyn laarzen aan en zijn hoed op naar bod gaat. XII. Winston doet een ontdekking. Tien jaar geleden was Bane werkzaam bü de fir ma Field'en Co., als boekhouder. Winston had deze inlichting van Barman gekregen, en hij besloot on middellijk daar gebruik van te maken. Hij bezocht de heeren Field en Co. en verzochtdezen hem in lichtingen te willen verschaffen. Hij vernam, dat de heeren altijd zeer tevreden wa ren geweest over Bane, en dat deze zijne betrek king verlaten had, omdat zijne zwakke gezondheid hem niet toestond er langer te blüven. Had hü ook getuigschriften toen hü hierkwam?" vroeg Winston. Zeker had hij ook getuigschriften gehad, en zelfs heel goede, Na eenig zoeken overhandigde een van de heeren hem een kaartje waarop een adres ge drukt stond. Het was de adreskaart van d© firma waar Bane voor dien tüd in dienst geweest was. „Ik hoop dat er niets verkeerds met Bane is", zei de Field. „Dat hoop ik ook", zeide Winston droog. Toen bedankte hij voor de gekregen informaties en nam afscheid. Hij begaf zich onmiddellijk naar het postkantoor, en bleef daar eenige uren zitten, bezig m'et denzelf den brief naar verschillende adressen te richten. „Als ze in dien tijd verhuisd zün", zeide hü, „komt er in ieder feval één van die brieven, terecht. De overige komen bij mü terug". Winston had goed gedacht, want hü kreeg eer der eenige brieven als onbestelbaar terug, dan een antwoord van den vroegeren patroon van Mattew Bane, doch ten slotte ontving hü dit antwoord toch, al kwam het wat laat. „Beter laat dan nooit", zbide de detective. „En nu mijn lipvo, beste, brave Bane, geloof ik dat ik een stuk nader bü je geheim gekomen ben. Je mag zoo gesloten zün als een- oester, ik zal je de lippen wel openbreken, en binnen eenigg weken ken ik je ge heim, en weet ik of je al of niet in verband staat met Claudine Eldstone. Het' zou me al erg verwón- deren als jij: niet haar spion bent. Een afgewezen minnaar weer in genade aangenomen, die altijd daar zwerft waar de plannen om haar te vatten beraamd wordenwel, ik geloof dat een tipje van den dichten sluier zal worden opgelicht". Toen opende hü de enveloppe en las den volgen den brief: Geachte Heer, In antwoord op Uw schrijven kunnen wij U mededeel en dat wij geneigd zijn de gevraagde in lichtingen omtrent onzen vroegeren boekhouder Mattew Bane te verschaffen. Bane verligt onzen dienst, omdat het klimaat hier zijne gezondheid al te zeer schaadde. Hij was een uitstekend en ijverig bediende, en of schoon hij in den laatsten tijd krom was van de rheumatiek, was hij altijd even vroolijk en op gewekt aan zijn werk. Dat was zelfs zoo sterk, dat ik hem bijgewoond heb, grappen makend, terwijl hy in bed lag, eh zich niet verroeren kon van de pijn. U vraagt ons' zijn voorkomen te beschrijven. Voor hij door de gemelde rheumatiek geplaagd werd, was het een lange, magere kerel, doch na dien is hy veel kleiner geworden en liep hij zoo gebogen en kreupel hls een oude man. Hij kromp zoo weg, en slonk zoo teer, dat hij, toen hy hij ons vandaan ging, aan kinderkle'eren ge noeg zou gehad hebben. Uiterlijke kenteekenen heeft hij geene, behalve dat hij den middelvin ger van rijn linkerhand mist Deze heeft hij ver loren bij het spelen met een raderwerk. Ik ken hem persoonlijk vanaf dien tijd, en kan u verzekeren, dat hü zoowel een hartelijk ka meraad als een goed boekhouder was. Hij heeft hier in het land geene familie meer, doch in Engeland zullen waarschijnlijk nog wel verwanten van hem wonen. Ik mag hopen dat geen ander geluk dan zij'ne zwakke gezondheid de reden mag zijn van uw schrijven, doch in ieder geval zal Bane in mij en mün compagnon altijd oprechte vrienden hebben. Hoogachtend, enz."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 5