PLANTA
DE WftAM
Freco's Zennsteoiópijipeta
Freco's Zenuwtabletten
Het Geheim yan Eldstone.
Zaterdag 2 December 1922.
65ste Jaargang. Mo. 7140.
TWEEDE BLAD.
dURGENS'
PLANTENBOTER
FEUILLETON.
Uit
van LEO TOLSTOL
't Russisch vertaald door U. Wester.
II.
Zeventien jaren gingen voorbij. 'I Was diep in den
herfst. Do zon stond laag en om 4 uur reeds begon de
schemering. De kudde uit Andrejetka koerd© naar 't
dorp terug. De hoeder, die zijn tijd had uitgediend, ging
over den vasten weg en nu werd liet vee beurtelings
door vrouwen en kinderen gedreven.
De kudde was juist gekomen van het hayerstoppelveld
op den vuil en, door een tweetal diepgegiaven zwarte r
sporen ontsierden, hier en daar door wielen omgcwoel- afstand van Gay, waar hy herkend noch herkennonde,
den, niet verharden weg en met aanhoudend geloei en ge- dezelfde Agasja ontmoette, die doorging voor zijn doch~
meer hebben, alleen ala oe&
kes men hesn eindelijk niet meel gtbruifcén.
Hoe slechter het hem ging, hoe heftiger hij zijn vrouw
beschuldigde en hoe vlammender de woede op haai in
hem laaiae.
Bij een onbekend handelaar verhuurde hij zich in 't
laatst nog als veedrijver. Het vee werd ziek'. Korney
was zonder schuld, maar de eigenaar werd boos en de
eigonaar werd boos cn reikende met hem en de hulp af.
Hij zag geen kans meer een betrekking te kriigen eh hij
besloot te gaan zwerven. Hij maakte zich zelf schoenen,
een goede tasch, nam thee. suiker, aan geld 8 roebel, en
ging naar Kitif, Daar leeft het nem niet goed en hij
ging verder, naar den ICau'kasus, naar Nieuw-Afon. Dicht
bij Nieuw-AfoD kreeg hij de koorts. Snel verzwakte hij.
Zijn geld slonk steeds meer, kennissen had hij niet. Ten
einde raad besloot hij naar huis te gaan, naar zijn zoon.
„Misschien is zij nu ook gestorven", dacht hij. Zoo
niet. dan zal j(k:, ai' is 't voor den dood, haar alles zeggen,
wat ze mij heeft aangedaan. Zij zaï het nog eervs
hooren." Zoo dacht hij. cn ging naar huis.
Den gebeden da* plaagde hem de koorts. Hij werd
steeds zwakker. Zoo, dat hij per dag niet meer dan
1015 KM. af kon leggen. Zijn laatste geld gat hij
uit. toen hij nog meer dan 200 K.M. vau buis was.
Hij moest gaan bedelen en overnachten op aanwijzing
van den burgemeester. "Wees blij', dat je me daartoe
gebracht hebt'dacht hij en ouder gewoonte balden
zich zijn handen tot vuisten.
Twee weken deed hii over die 200 Kilometer en totoaj
uitgeput sleepte hij zich tot die plaats op vier kilometer
blaat bewoog ze zich naar t dorp. Voor do kudde liep,
gekleed in een door regen donker geworden, verstelde
mantel, met een groote bood op zijn hoofd en een
leeren zak op den gebogen rug, een oude man, met
grijzen baard en krullende gryze naren. De wenkbrauwen
alleen waren zwart gebleven. Mei zijn vochtige, be
slagen, groote schoenen liep hij moeizaam door den
modder, op een eiken kruk steunende. Toen de kudde
hem inhaalde, bleet hij op den kruk geleund slaan.
De jonge vrouw, die de kudde hoede, liep mei snelle
schreden hoen en weer. Nu eens naar de eene, dan
naar de andere zijde van den weg om de achterblijvende
ter. en wier arm hij gebroken had.
Hij deed als Agasja gezegd .had. Bij de hoeve van
Zinowjewa gekomen, vroeg hfj le mogen overnachten.
Hij werd binnengelaten. In de kamer gekomen, maakte
hij, als hij overal "deed, voor. 't Christusbeeld het teeken
des kruises en groette de eigenaren.
Je bent koud vader. Ga op den oven,'" zei 't gerim
pelde, opgeruimde moedertje, die bezig was de taiei op
te ruimen.
De man van Agasja. een jonge boer, <zat op de
rcchlb&wk en maakte de lamp in orde. „En nat dat
schapen en varkens aan te jagen. Toen ze gelijk met je bent' zei hij. ,Ga Ie drogen vader."
hem kwam, bleef ook zij staan en keek hem aan. Korney ontkleedde zich, trok zijn schoenen uit, hing
„Goeden dag, vadertje," zei zo met welluidende, pret
tige en jonge stem.
„Goeden dag, lief kind", antwoordde de grijsaard.
„Moet je overnachten?'.
„Dal hoef je niet te vragen, 't Is om te sterven,'-1
antwoordde de grijsaard bits.
„Maar oudje, ga niet direct naar dep burgemeester,"
sprak de jonge vrouw minzaam. lfGa regelrecht naar
ons, het derde huis van af het end. Schoonmoeder stuurt
vreemden nooit weg."
„'t Derde huis, Van Linowjcwu," zei de grijsaard
veel betcekenend zijn wenkbrauwen fronsend.
„Ken je ons soms?"
„'t Zou kunnen zijn."
naast tien oven zijn beemvindselen en klauterde erop*
Agasja kwam met een kom de kamer binnen. In dien
tusschcniijd had zij de kudde thuis gebracht en verzorgd.
„Is er geen vreemde grijsaard gekomen?" vroeg zij. ,pk
zei hem, dat hü naar ons moest gaan.*'
„Daar is hij/ Sprak haar man, terwijl hij naar den
oven wces-i waar Korney zijn vochtige beeuige voeten
zo'! te wrijven.
Bii de thee werd ook, Korney geroepen.
Hij l&oici naar beneden en ging op den rand van deh
ïAchÈftinic riüeu. Men gaf hem eeh kopje thee met een
atuh iujfcer.
I He: gesprek ging over 't weer en de oogst. Zoo zou
m«| ttfct genoeg brood krijgen. Bij de groote boeren be-
„Wut doe jij nou Fedja, sufferd, de kreupele blijft gonf^n do schelven door te groeien. Nauwelijks was
heelemaal achter", schreeuwde de jonge vrouw, tiaar men begonnen binnen te halen of 't regende weer. De
ëen Schaap wijzende, dat op drie pooten achter de kudde kleine boeren wisten zich nog te redden. Maar bij1 de
aanstrompelde. Hollende ging ze terug achter het Jtreu- heeren ging het slecht. En muizen, .dat er waren
peie zwarte schaap, terwijl ze met de Rechterhand j Ontzettend.
de zweep zwaaide en met de jkromufe pinker ietwat
vreemd de muts op 't hoofd hield.
De grijsaard was Korney, de jonge vrouw dezelfde
Agaska, wier arm hij brak, 17 jaren geleden. Zij was
getrouwd in een rijke familie uit, Andrejelka, op 4
werst afstand van Gay.
Van de sterke, rijke, trotscb© Korney Waseljef was
dat geworden, wat hij QU was een oude zwerver,
die niets meer had, dan afgedragen kleeren aan 't
lichaam, een soldatenbiljot in den zak 'en twee roebels
in 'J tasch je.
De verandering kwam zoo geleidelijk, dat hij nief
meer zou kunnen zeggen, wanneer zij begonnen was
en wanneer zij oen feit was. Het eenige wat hij wist eu
daarvan was hij vast overtuigd, was, dat zijn vrouw
•'o schuld was van ziin ongeluk. Vreemd en pijnlijk
was het hem, zich te herinneren, wat hij eertijds was.
En als hij er over dacht, herinnerde hij zich met haat
aan haar, die hij de oorzaak vond vfln 41 het nare,
dat hij in deze 17 jaren ondervondon had. In den nacht,
toen hij zijn vrouw mishandelde, ging hij naar den
eigenaar die het bosch vcrkoopeii wilde. Ilij kwam te
laat, het was reeds verkocht en hij keerde naar Moskou
terug, waar hij zich aan den drank verslaafde. Vroeger
arouk hij ook wel eens te voel, maar t nu verkeerd" hij
onafgebroken in een roes cn toen hij tot zich zalven
kwam, ging hij naar 't Zuiden om vee te koapen. Hij
was niet gelukkig en leed zware verliezen. Ook de tweede
bezending bracht geen winst op cn binnen een jaar was
hem van zijn 3000 roebel maar 25 overgebleven. Steeds
minder kon hij zich behcersehen en werd een verloopen
dronkaard. Eigen zaken kon hij niet meer doen, daar
toe ontbrak hem ook 't geld cn het kwam zoover, dat hij
zich moest verhuren bil een baas.
Het eerste jaar bracht hij door als hüLp bij een vee
koopman, maar wegens dronkenschap onderweg, werd
hij weggejaagd. Door een kennis kreeg hij oen betrekking
bij een wijnhandelaar, maar ook daar bleef hy niet lang.
Bij een afrekening wist hij zich mot te verantwoorden
en men gal hem zijn ontslag. Naar huis gaan wilde hij
niethij schaamde zich cn bovendien was de wocdo
in hem nog lang niet geluwd. „Zij leven ook zonder
mij'' dachr hij- „Misschien is de jongen ook niet eens
van mij". Het ging van kwaad tot erger. Zonder wijn wos
't hem onmogelijk te leven. Als hulp wilde niemand hem
Koruey verteJic, dat hij onderweg heele velden vol
Schelven gezien bid.
De jonge vrouw schonk hem het vijfde kopje dunne,
gele thee in.
„Neen, neon, drink' uit vader. Op je gezondheid/' zei
ze,' op zijn weigering.
VOEDZAAM
HEERLIJK
VQORDEELIQ
„Is m ven. Jon salsft Sn .s*dof' tsosg fef?,
vooi'zichtic vpn hg?r h?t fcopja thse
„Toen zij nog zeer jong was. heeft men dat gebroken,
haar vader, die onze Agasja dood wou slaan?' zei de
praatlustige oude schoonmoeder.
„Waarom?" vroeg Korney. En in haar gezicht kijken
de, herinnerde hij zich eensklaps Ewstegnea met zijn
blauwo oogen en de hand. waarmee hü t kopje hield,
sidderde zoo, dat hy de helft er van morste, voordat hij
het op den 'tafel gezet had.
„Zoo was haar vader. In Gay woonde hü', Korney
Wasiljewitsch heette hü- En rijk dat hij was. Hü maak
te zich zoo woedend op zyn vrouw, dat iiy haar sloeg
en mishandelde.
Korney keek van onder Zijn wenkbrauwen nu eens
naar de moeder, dan weer naar Agasja.
„En waarom dat alles?"' vroeg hij, zijn suiker afby-
tende.
„Wie weet dat? Over ons vrouwen wordt Zöpveel
gepraat en wij kunnen" het maar verantwoorden. De
werkman, was er bij in 't spel. 't Was een goede man
uit ons dorp. Hij is'bij haar in huis gestorven.'*
„Gestorven?" vroeg Korney nog eens na.
„Lang geleden. Wy hebben de jonge vrouw bq ons
genomen. Zij hadden h.** ap©4. oren de eersten vfeR
1 dorp, zoolang de haas nog leefde.
„En wat is er mot hem gebeurd?' .Vroeg Korney.
„Is ook gestorven. Tenminste "dat moet wel zoo
zijn. Sedert is hij6verdwenen, omstreeks 15 jaar geleden.
Meer niet. Moeder vertelde mij, dat zij juist opgehouden
had me te zoogen."
„Hoor eens, jy bent zeker aftyd nog boos op hem,
dat hij je armbegon Korney. Hy voltooide den
zin niet, maar eindigde in een snik.
't Was haar vader toch en geen vreemde. Drink' nog
eens voor de kou. Zal ik hijfiiete'n?''
Korney antwoordde, niet Hij weende.
„Wat heb je?"
„Niets, totaal niets. Dat God U zegene?'
En Korney greep zich met sidderende handen vast
aan den tafel en klom daarna met zijn lange, magere
beenen pp den oven.
„Zie je dat", zei het oudje tot haar Zoon, terwijl zij
acnter den rug van den grijsaard naar diaar zoon
knipoogde. 1
Den voigcnder dag tftond Korney vroeger op dan
allen. Hij klom van den oven. Wikkelde zijn buenen
in de droog geworden windselen, trok' met moeite zijn
zak op ^len rug.
„Wat is dat vader, wil'je niet ontby'ten?" zei 't oude
moeaertje.
„God zegene U. Ik ga weg.'*
„Neem aan alleen maar de pannekoeken van gisteren.
Ik zal 0:;e wei in den zak dooa."
Korney bedankte en groette haar.
„Kloj> maar weer aan, als jo ooit terugkomt en wü
.dan nog leven."
Buiten hing een zware ^herfstmist, die alles aan 't
oog onttrok. Maar Korney \wist goed den weg, kende
elke poel en elke verhevenheid, elke struik en élké boom,
zoowel links als rechts van den weg, ofschoon in die
17 jaren,, wat jong Was, oud v/as geworden eü uit het
oude het jonge was .opgeschoten.
Het dorp Gay was nog hetzelfde, alleen stonden aan
den buitenkant huizen, die er vroeger niet waren. Ook
waren sommige houten gebouwen mu in steen opge
trokken. V
Zijn steenen huis was nog hetzelfde alleen wat
ouder. Het. dak was in lang niet geschilderd, in den
hoek waren nieuwe steenen-ingevoegd en de stoep was
krom gebogen.
Terwijl hij steeds meer zijn vroegere woning haderde,
kwam uit de begroeide poort een oude kreupele merrie
met veulen. Zy was grijs en leek volkomen op het paard
dat hij een jaar voor zyn heengaan meegebracht haa van
de jaarmarkt.
„Het moet wel dezelfde zijn, die toen juist geboren
moest worden. Dezelfde gedwongen bouw en breede
borst. Dezelfde behaarde pooten," dacht hij.
Een kleine knaap dreef de paarden naar de drenk
plaats. „Dat is wel mijn kleinzoon. Fedka's zoon. Hy
ncelt dezelfde zwarte oogen."
Even keek do knaap naar den onbekenden grijsaard
en ging toen achter het in den modder nuppfelend©
veulen. Hem volgde een hond, even zwart als vroeger
Woftsjek.
„Zou 't Wollsjek zijn?" dacht hij. Maar hij henh-
nt-rdo zich, dat deze dan wel 20 jaren oud moest zijn.
Hij ging naar den stoep, besteeg met moeite de
tredeD, waarop hij indertijd sneeuw had zitten eten, en
opende de deur.
„Wie is daar, kun je niet vragert?" klonk oen vrou
we nsten? uit de jmnier.
Hij herkende haar geluid en een oogenblik later stond
zij zelf in de deur, een magere, beenige, gerimpelde,
oude vrouw. Korney had verwacht, dat zij nog dezelfde,
jonge, mooie Marfu zou zijn, die hem beleedigde en
wie hij haatte on alles wilde verwijten. En nu stond de
oude vrouw voor hem.
„Bedelaars kunnen onder 't raam vragen," zei ze met
'Scnclle, doordringende stem.
„Ik ben geen bcdeiaar/ zei Korney.
„Wie ben jij dan? Wie dan?"
Eensklaps hield zo op. Hy zag aan haar gezicht, dat
zy hem herkende.
„Bevalt het zwerven U niet meer? Ga weg, ga weg.'*
Korney ging met den rug tegen den muur staan en
leunende op ae kruk. keek ny1 naar voortdurend aan en
met verwondering voelde hy1, dat de haat, die hij jaren
in zich had gekoesterd, uit zijn ziel verdwenen was.
§er poeder 8 cent, tegen Zenuwkoorts, Zennw in
e tanden, zware Zenuwhoofdpijn. Doos k 25st. f 1.70.
per koker 60 cent, tegen Examenvrees, Slapeloos
held, Gejaagdheid.
N. Noot, JulianadorpJ. Boekei, Callantsoog; L. v.
d. Oord en F. Randwijk, 't Zand: D. de Graaf en II.
Borst, Breezand; P. Neuvel, P. Muntjewerf, G. de
Jong, Anna Paulowna; M. v. d. Klooster, Koihorn;
Wed. K. Stapel, Winkel; J. Kruif, N. Niedorp; Dro
gisterij „Het Groen© Kruis", Schagen. Voor engros
Gebrs. Rotgans, Schagen.
Vrij naar het Engelsch bewerkt d. FRED. C. BRENT.
7.
Hij nam een wasafdruk van het slot van Bane's
kamer en liet zich een valschen sleutel maken. Hij
wanhoopte er aan om ooit vrijwillig tot de kamer
van den Niemendal te worden toegelaten, daarom
besloot hij maar ongenoodigd een kijkje te gaan
nemen,, Hij nam de gelegenheid te baat op een dag
dat Bane den geheelen dag bij Barman op kantoor
was, om ongezien in zijn kamer te dringen, en die
geheel door te snuffelen. Geen plekje liet hij ondoor-
zocht, tot zelfs het bed werd zorgvuldig nagekeken,
doch geen snippertje papier met de geringste aan
wijzing werd gevonden.
Indien Bane morgen verhuisde, zou hij geen spoor
van zijn verblijf in de kamer nagelaten hebben.
Teleurgesteld begon Winstoii de armoedige klee-
renkast van den Niemendal te doorzoeken. Alle zak
ken van de schunnige kleeren keerde hij om. Zorg
vuldig betustte hij de voering, of daar ook iets tus-
schen verborgen zat, doch niets kon hü vinden.
Teleurgesteld verliet Winston na eenige uren
moeiznmen arbeid het kamertje weer en sloot met
zijnen valschen sleutel do deur weder zorgvuldig
af, zooals hij hem gevonden had.
Toch gaf hij den moed nog niet op, en besloot nog
een poosje in dezelfde richting te zoeken. Hij be
steedde den geheelen avond er aan om iets te knut
selen en den volgenden dag, toen hij weder het
veld vrij wist, sloop hij Bane's kamer binnen, on
boor.de daar een gat in de zoldering. Zorgvuldig
voegde hij alle sporen van zijne aanwezigheid weg en
ging woder naar züne eigen kamer. Hier boorde hü
een gat in den vloer, totdat hij in aanraking kwam
met hot gat in de zoldoring bü Bane. Hij legde zich
plat op den vloerden keek met óón oog door de
gomaakte oponing. Om geon achterdocht te verwek
ken, had hij het gaatjo zoo klein mogelijk gemaakt
en hij kon niet meer dan een heel klein stukje van
do kamer onder hem onderscheiden. Hü haalde toon
hot knutselwerkje van den vorigen avond te voor
schijn, schroefde daar oen lang, dun kokertje uit,
aan wolks einde een flinke lens bevestigd was. Dit
kokertje duwde hij in het pas geboorde gat en
schroefde de rost van geknutsel or weer op.
Een gevoel van zwakte maakte ziich van hem meester.
„Marfa, wij' zullen sterven."
„Ga weg, ga weg," zei ze snel 'en 'boos.
„Heb je niets anders te zeggen?"
„Ik kan niet anders zeggen," zei ze. „Go weg, ga
weg. ga weg. Er 100pen zooveel luiaards ais jij."
Met snelle schreden ging zli de kotóc»? Lieert e& sloot
de deur.
„Wat Was wór mu gescheld?" hoordo hij ëen
mannenstem zeggen, en isit de deur kwam een zwart-
oogige boer, met een bijl aan den gordel. Zoo zag ook
hij er uit, veertig jaar geleden. Feaka was alleen 'wat
kleiner en magerder.
Dat was dan Fedka, wien hij zeventien jaren geledeh
prentenboeken flegeven had. Hij maakte zü'n moeder een
verwijt ervan, üat zij met den bedelaar geen medelijden
had. Met hem, den bijl ook aan den gordel, verscheen,
do stomme neef, die nu volwassen was, een gerimpelde,
beenige man, met een dunner baard en .vaste, door
dringende blik. Beide mannen hadden juist ontbeten en
gingen naar het bosch.
„Direct vadertje," zei Fedka. Eerst maakte hy den'
stomme opmerkzaam op den grijsaard en wees even naar
de kamer, de beweging makende alsof hij brood sneedl
Fedka ging naar buiten, de stomme ging terug naar
de kamer. Korney stond nog altijd met den rug tegen
den muur, leunende op den kruk. Hij voelde rich ont
zettend zwak en 'weerhield met moeite zijn tranc De
stomme kwam uit de kamer terug met een stuk
versch, geurig zwart brood en gaf het Korney. Deze
nam het brood aan en de stomme keerdeterug, maar
nog in den gang uitte hij tegenover zijn tante zijn afgrij
zen, door met beide handen voor 't gelaat te doen alsof
hij spoog.
Eensklaps verbleekte hij en ging mét wijd open mond
naast Korney staan. Hij herkende hem. Korney kon
zijn tranen niet ra eer weerhouden eh taet de slip van
zijn jas de tranen van zijn gezicht, van zijn neus en
baard vegende, wendde bij zich af en daalde de trappen
van den stoep al F,en gevoel van vernedering, voor de
mcnschen, voor haar voor zijn zoon, sneed door de
ziel en hij verwonderde zich, aat het evengoed vreugde
vol 'was als pijnlijk
Marfa keek hem na door 't raam en ademde eerst
vrih toen zii' zag dat de grijsaard den hoek' otm'sljoeg.
Toen Marfa overtuigd was, dat hij weg was, ging ze
achter 't Weeftoestel zitten en begon te weven. Zij sloeg
wel tien keer mis% maar dehanden wilden ook niet/
Zij hield op en begon te denken en üch weer voor den
geest te roepen, hoe zij Korney had teruggezien. Zij
wist, dat hij het was, dezelfde die haar eertijds zoo
lief had gehad en zij vond verschrikkelijk, wat zij zoo
juist gedaan had. Zij had anders moeten 'doen. Maar
hoe? Hij had toch ook niet gezegd, dat hy Korney
was en dat hij weer thuis kwam. En zij ging opnieuw
aan 't werk, dat nu beter gelukte. Laat in oen avond
hield zy op.
Met moeite sleepte Korney zich tot Andrejelka cn
vroeg nog eens bij; Linowjerda om te mogen over
nachten. Men liet hem binnen.
„Je bent niet ver gegaan, vadertje."
„Neen, ik ben te zwak. Later gaat hef wel wedr.
Mag ik blijven."
jDe plaats is nog ledig. Kom binnen, droog je."'
Don geheelen nacht rilde Korney van de koorts, 't
Was al ochtend voor hij slapen kon Cn toen hij weer
wakker -werd, waren alle huisgenooten aan hun werk
gegaan. Alleen Agasja was thuis gebleven.
Ilij lag op een drogen deken, die de moeder voor hemt
op den oven had gespreid.
Agasja haalde het brood uit den oven.
„Lief kind," riep hij* met zwakke stem' „kom1 eens
even hier."
„DadeLyk," antwoordde Agasja. „Wat wil ïe drinken,
kwass?"
Hij antwoordde niet
Nadat zij 't laatste brood uit den oven had gehaald,
ging ze naar hem toe met een kop vol kwass. Hij keerde
zich niet naar haar toe, dronk ook niet, "maar zoolb
hy lag met 't gezicht boven, begon hij zonder zich
te verroeren, te spreken.
„Gasja," zeide hij zacht, „mijn tijd is gekomen. Ik ga
sterven, vergeef mij om Gods wil."
„God vpxgeeft wat heb jij mij voor kwaads gedaan?"
Hij zweeg.
„Maar nog dit, kindjelief. Ga naar je moeder en
zeg haar, dat de vreemdezeg...,, do grijsaard van
gisteren, zeg
Hij begon te snikken.
„Ben je soms by ons geweest?"
„Ja, zeg haar, de vreemde van gisterende vreemde,
zeSOpnieuw hield hij op door 't snikken en ein-
Het geheel leek op eén fotografietoestel, met een
verbazend langen koker eronder aan, die in Bane's
kamer uitkwam. Met behuip van dit toestel kon hij
de geheele kamer onder hem overzien, en had hy
gelegenheid om Bane te hec-pieden, op oogenblikken
waarop deze zich geheel van de buitenwereld afge
sloten achtte.
Toen Winston des avonds de schuifelende vóetstap-
pen van den Niemendal hoorde aankomen, haastte
hij zich naar zijn observatie-toestel en keek naar
de afspiegeling van de kamer onder hem, die ziet
duidelijk op het matglas afteekende.
De deur werd geopend en de Niemendal trad bin
nen. Onmiddellijk sloot hij de deur achter zich, en
plaatste er een stoel voor.
'Wilton grijnsde, daar hij zag dat Bane zich vol
komen onbespied en veilig achtte.
Doch er gebeurde niets bijzonders. Onophoudelijk
liep de Niemendal door zijne kamer óp en neer.
Steeds gingen zijne sloffende voetstappen op en
neer, heen en weer, en weer terug, en weer
Winston werd er wanhopig onder. Reeds meer dan
een half uur duurde dit gewandel, en nog steeds
kwam er geen einde aan.
„Zou hij nooit naar bed gaan?" mompelde hij
in zichzelven.
Bijna op hetzelfde oogënblik veranderde de hou
ding vain Bane. Hü onderzocht de deur nog eens
zorgvuldig en hing een doek voor het sleutolgat.
Toen liep hü naar bed en sloeg de dekens te
rug.
Doch hij ontkleedde zich niet.
Winston staarde in de grootste verbazing op het
matglas. Nog nimmer in zijn veelbewogen leven had
hij iemand ontmoet die zich zoo, vreemd gedroeg als
Bane.
De ongelukkige sloeg de dekens nog iets terug,
en strekte zich toon zonder iets van zijne kleeren uit
te trekken op het bed uit, en trok de dekens over
zich hoen.
Winston was sprakeloos van verbazing. Nog eeni-
gen tijd bleef hij in zijn toestel kijken, doch Bane
was in slaap gevallen.
„Dat ls buitengewoon", zeide hij in zichzelven. „Ik
heb wel eens dronken menschen met scho.enen aan
naar bed zien gaan, doch dat iemand die nuchter
is zijne laarzen aanhoudt in bed, heb ik nog nooit
gezien. En welke fouten Bane ook mag hebben, een
dronkaard is hij niet".
Winston stak de handen in de zakken en tuurde
naar den muur voor hem.
„Hij had aan,, zijn broek, zijn jas, zün laarzen,
zijn hoed op, en een omslagdoek om. Én zoo ging hij
naar bed, en sliep in, met zijn heele hebben en hou
den aan het lijf".
De detective haalde diep adem en streek zich
over het voorhoofd. Toen haalde hü zijn jas en zijn
hoed, om weg te gaan.
„Tot nog toe heb ik alleen maar verdenking ge-*
koesterd, maar nu weet ik het zeker. Je mag zeggen
wat je wilt, maar ik heb mijn opinie van een man,
die dronken of nuchter, met zyn laarzen aan en zijn
hoed op naar bod gaat.
XII.
Winston doet een ontdekking.
Tien jaar geleden was Bane werkzaam bü de fir
ma Field'en Co., als boekhouder. Winston had deze
inlichting van Barman gekregen, en hij besloot on
middellijk daar gebruik van te maken. Hij bezocht
de heeren Field en Co. en verzochtdezen hem in
lichtingen te willen verschaffen.
Hij vernam, dat de heeren altijd zeer tevreden wa
ren geweest over Bane, en dat deze zijne betrek
king verlaten had, omdat zijne zwakke gezondheid
hem niet toestond er langer te blüven.
Had hü ook getuigschriften toen hü hierkwam?"
vroeg Winston.
Zeker had hij ook getuigschriften gehad, en zelfs
heel goede, Na eenig zoeken overhandigde een van
de heeren hem een kaartje waarop een adres ge
drukt stond. Het was de adreskaart van d© firma
waar Bane voor dien tüd in dienst geweest was.
„Ik hoop dat er niets verkeerds met Bane is", zei
de Field.
„Dat hoop ik ook", zeide Winston droog. Toen
bedankte hij voor de gekregen informaties en nam
afscheid.
Hij begaf zich onmiddellijk naar het postkantoor,
en bleef daar eenige uren zitten, bezig m'et denzelf
den brief naar verschillende adressen te richten.
„Als ze in dien tijd verhuisd zün", zeide hü, „komt
er in ieder feval één van die brieven, terecht. De
overige komen bij mü terug".
Winston had goed gedacht, want hü kreeg eer
der eenige brieven als onbestelbaar terug, dan een
antwoord van den vroegeren patroon van Mattew
Bane, doch ten slotte ontving hü dit antwoord toch,
al kwam het wat laat.
„Beter laat dan nooit", zbide de detective. „En nu
mijn lipvo, beste, brave Bane, geloof ik dat ik een
stuk nader bü je geheim gekomen ben. Je mag zoo
gesloten zün als een- oester, ik zal je de lippen wel
openbreken, en binnen eenigg weken ken ik je ge
heim, en weet ik of je al of niet in verband staat
met Claudine Eldstone. Het' zou me al erg verwón-
deren als jij: niet haar spion bent. Een afgewezen
minnaar weer in genade aangenomen, die altijd daar
zwerft waar de plannen om haar te vatten beraamd
wordenwel, ik geloof dat een tipje van den
dichten sluier zal worden opgelicht".
Toen opende hü de enveloppe en las den volgen
den brief:
Geachte Heer,
In antwoord op Uw schrijven kunnen wij U
mededeel en dat wij geneigd zijn de gevraagde in
lichtingen omtrent onzen vroegeren boekhouder
Mattew Bane te verschaffen.
Bane verligt onzen dienst, omdat het klimaat
hier zijne gezondheid al te zeer schaadde. Hij
was een uitstekend en ijverig bediende, en of
schoon hij in den laatsten tijd krom was van de
rheumatiek, was hij altijd even vroolijk en op
gewekt aan zijn werk. Dat was zelfs zoo sterk,
dat ik hem bijgewoond heb, grappen makend,
terwijl hy in bed lag, eh zich niet verroeren kon
van de pijn.
U vraagt ons' zijn voorkomen te beschrijven.
Voor hij door de gemelde rheumatiek geplaagd
werd, was het een lange, magere kerel, doch na
dien is hy veel kleiner geworden en liep hij zoo
gebogen en kreupel hls een oude man. Hij
kromp zoo weg, en slonk zoo teer, dat hij, toen
hy hij ons vandaan ging, aan kinderkle'eren ge
noeg zou gehad hebben. Uiterlijke kenteekenen
heeft hij geene, behalve dat hij den middelvin
ger van rijn linkerhand mist Deze heeft hij ver
loren bij het spelen met een raderwerk.
Ik ken hem persoonlijk vanaf dien tijd, en kan
u verzekeren, dat hü zoowel een hartelijk ka
meraad als een goed boekhouder was.
Hij heeft hier in het land geene familie meer,
doch in Engeland zullen waarschijnlijk nog wel
verwanten van hem wonen.
Ik mag hopen dat geen ander geluk dan zij'ne
zwakke gezondheid de reden mag zijn van uw
schrijven, doch in ieder geval zal Bane in mij
en mün compagnon altijd oprechte vrienden
hebben.
Hoogachtend, enz."