JURGENS7 Nieuwe Abonné's PLANTENBOTER N.V. „DE TIJDGEEST-. naast den professor of advocaat Verder was hier gedu rende den oorlog woningnood, terwijl cr tevens door arbeiders en visschers veel geld verdiend werd. Die' lieden bouwden huizen waar zij wiLden en zooals zij wilden. Zoo ziet men afschuwelijke kubissen van ruw bewerkte beton, die het oog pijn doen, niet ver van de dierlijke, wel onderhouden woningen, mot fraaie bloe mentuinen, van den Deensehen Gezant en Mr. Jóh Magnusson. De woning van den laatste was 'overigens zoo goed, dat hij gedurende zijn ministerschap geen Sebruik behoefde te maken van de ambtswoning voor en Premier bestemd en gelegen aan do andere zijde van de stad, niet ver van de Domkerk aan ccn soort, meer. dat door een, thans overdekte, beek uitmondt in den haven. Die Ministerswoning staat met andero keurige wo ningen om dat meer, maar, 'leve de goede smaak, eenige visenzouterijen, afschuwelijke gebouwen, ontsieren het geheel. Toch moet men veel vergeven. Ziet de sprongen waar mede deze slad geworden is, wat zij is. In Reykjavik woonden in 1801 310 personen, in 1850 1100 personen, in 1901 6600 personen, in 1920 18000 personen. Daarbij hebben de IJslanders altijd tegen de Denen -moeten aanleunen en zijn zij beginnelingen op velerlei gebied en natuurlijk niet het minst op technisch gebied. Thans is dit volk 4 jaar zelfstandig en wie hier het •pogen gezien heeft om op allerlei terrein vooruit te komen en verbeteringen aan te brengen, kan slechts respect en vertrouwen iri de toekomst heDben. Het méést merkwaardige gebouw in Reykjavik is overigens zeker wel de museum-woning van aen IJs- landschen beeldhouwer Einar Jónsson. Op het hoogste punt van Reykjavik's Oostelijken heuvel, nadat men talrijke monsterachtige betonkrotten gepasseerd is, staat alleen, groot en frosch, ccn merk waardig stuk architectuur, meer vreemd dan mooi, maar toch treffend, zodtlat men onwillekeurig zich aangetrokken voelt, om het meer naderbij te bekijken. liet gebouw is piassïef en monumentaal öh men loevlt in den ontwerper mee rden beeldhouwer dan den architect. Het gebouw, dat als museum voor de werken en als woning voor het gezin van 'den beeldhouwer Einar Jónsson dient, is door hem zelf ontworpen en door het Rijk en eenige zijner vrienden betaald. Buitendien geniet Jónsson een jaargeld van het Rijk en hij is dat .ten volle waard. Zijn veelal mystiek werk is buitengewoon mooi en interessant en vóór alles zoo geïnspireerd door IJsland, door zijn bergen, zijn fjor den, zijn gletchers, zijn geysers en zijn lava. Een dame, die veel van kunst hield, bezocht Einar Mónssonn. Zij wist niet, "wie het gebouw ontworpen 'had. Zij was opgetogen over het werk van den artist 'als beeldhouwer. Prachtig, zei zij, wat doodjammer dat dit schitterende werk in zulk een leelïjk gebouw geplaatst werd. Arme architect Einar 1 Maar niet arme beeldhouwer, 'Wat zou ik U dolgraag al zijn werk beschrijven. Hoe werd ik getroffen door een van zijn eerste ont werpen. Het is een arme IJslandsehe boer. een banneling uit vervlojgen tijden, 4ie ver van het kerkhof af aan de andere zijde van een onherbergzame ,^heide", hoog vlakte in zijn schamele schuilplaats woonde en wiens jonge vtouw gestorven is. Hij torst op zijn rug zijn dierbare overledene, heeft zijn eenig kind op den arm, don bergstok in de hand en gaat met groote moeite tegen den storm in over de heide, naar de kerk en do gewijde aarde, op den voet gevoigd'door zijn trouwe pond. Wie die IJslandsehe boeren in de donkere dalen bij de onafzienbare hoogvlakten heeft lecren bennen, voelt de tragedie van dit werk en leeft mede met de ontzaglijke smart van dien somberen man en het den vogelvrijverklaarde. De liefde voor zijn vrouw gaat boven net gevaar voor eigen leven. Waar hebben we dat beeld „de Ochtendstond" en dat andere „Natura Mater" meer gezien? Neen wij hebben die beelden niet eerder gezien, doch wel de rotsen daar midden in IJsland op onze tocht naar IJsland's grootste waterval, de Dettifas, die rotsen, welke ons opvielen, als de ruwe, natuurlijke inspiratie voor Einar's werk. Steeds weer meent men in IJsland te zien de modellen van steen, ijs, water of lava, waarnaar Einór Jónssons génie de heerlijke beeldhouwwerken „Man en Vrouw", „Smart en Vreugde", ,,de Verloren Zoon', „Golf der Tijden" en „Ochtendstond" schiep. Ziet hoe in dien golf der tijden het water, gestuit door- de rots deels opklimt als een schoone, jonge vrouw, die het leven zonnig tegemoet treedt, deels terug valt. als in loomheid, meesleepend de ouden van dagen, de levensmoeden. Daar staat het beeld „De Ochtendstond". Hebben gteenen overmoed verschijnt. Hoe prachtig zet Einar daar tegen elkaar, die mooie, ^onge vrouw, opjuichend in heerlijke lijnen van^jeugd (en weelde, zich losmakend uit 'den greep van den tot {steen verstijvenden mannenfiguur, de nacht f Wij zijn van Einar Jónsson weggegaan met dank baarheid voor dit werk. Er is natuurlijk meer. Hij heeft hier het model van de figuur van Leifur Heppin, den IJslander, die in het jaar 1000 Amerika ontdekte, aan wiens beeld in brons gegoten, door Jónsson voor Philadelphia ont worpen werd. Maar ik moet u meenemen verder d!oor Reykjavik. Ik wil u even in de kerk het d'oopfon.t laten zien, een geschenk van Thorvaldsen, wiens bronzen beeld op een plein nabij de kerk staat. Thorvaldsen was IJslander van vaders- en Deen van moederszijde en werd, naar men beweert, aan boord tusschen IJsland en Denemarken geboren. Wij gaan theedrinken mot den. hoer Arnason, onder de „Rio" eni luisteren naar het vioolspel van den1 ar tist, die gisteren) de viool in de kerk bespeelde, Met den heer en mevrouw, Arnason gaaii wij naar Hafnafjörden, eon van de goudmijnen van IJsland. Bij het vertellen over onze tocht word onze Engel- sche mijningenieur bij: het woord „goudmijn" oppnerk zaam, hij dacht dat. wij geweest waren naar de plek waar men oen beetje goud gevonden had'. Neen, wij waren geweest naar Hafnafjörden, een plaatsje aan zoe gelegen, waar voor millioenen kronen aan ka beljauw tot zoutevisch bewerkt wordt. Trawlers en motorbooten brengen de visch aan, die dan dadelijk schoongemaakt en gezouten wordt. Later wordt die gezouten visch naar buiten gebracht naar keurig geplaveide droogvelden, lava, waar mannen, vrouwen en kindoren de visch dan over het droogveld uitspreiden en 's avonds, of zoodra het gaat regenen, in hoopen opstapelen en zorgvuldig teedekken. De lava is uitstekend' geschikt voor de visch te drogen, zij neemt elkè zonnewarmte gretig op, en houdt de warmte tamelijk lang bij zich. De grootste afnemer van IJslands zoutevisch is Spanje. Er was eenigen tijd geleden oen moeilijke quaestie gerezen met Spanje. IJsland heeft tien jaar geleden een absoluut drankverbod ingevoerd. De Spanjaarden dreigden la ter met boycot van IJslands zoutevisch, indien IJs land de wet niet zoodanig wijzigde, dat Spaansche wijnen (22% pet. alcohol) gedronken mochten worden. IJsland wist verleden jaar dat Noorwegen op de loer lag en gaf aan Spanje's eischen to#, om niet de leverantie te verliezen en t.e zien overgaan op Noor wegen. Op 1 Juli zou d'e nieuwe wet in werking tre den, vandaar, dat in ons hotel de restauratiezaal op geknapt werd, want men verwachtte met 1 Juli meer publiek. Toch waren er toen wijl uit Hafnafjörden terugkwa men, veel menschen in de restauratiezaal, al. was het pas 17 Juni. Maar het mooie weer had veel personen naar de Jón Sigundssonfeesten gelokt en nu waren zij honger en dorst aan het stillen. Dorst met thee, koffie, bier (2% pet. alcohol) en water. Volgens Sir John F. was het water sterker en lek kerder dan het bier. Hoe dit, ook zij, wij dronken meestal bij; preferen tie water. In de verte aan een tafeltje zaten twee IJsland sehe heeren te eten. Zij schenen citroenlimonade te drinken. Na een poosje werden zij zoo luidruchtig, dat wij tegen elkaar zeiden, als wij niet beter wisten, zouden wij zeggen, dat ze dronken waren, maar in een land met een drankverbod, sterker nog, een eiland' met een absoluut drankverbod, is dat toch niet mogelijk. Een poos later gingen zij. vechten, toen wisten wij, dat in dit land van drankverbod toch dronkenschap mogelijk is. Wij zouden er later nog meer kijk op krijgen. Het beloofde een prachtige zonsondergang to worden. De Magnussons belden ons er over op, de Arnasons waron or cpgowonden over,' want een mooie zonsondergang in Reykjavik zou volgens hen heel bijzonder zijn. Wij zijn later naar den zonsondergang gaan kijken. Wij stonden aan dc haven. Twee dronken matrozen wie zegt daar iets over een drankverbod wet zongen „Stille Nacht, Heilige Nacht" terwijl het geen nacht werd. Gelukkig verdwenen zij gauw aan boord van "een der booten. De baai lag daar badend in karmozijh en orfinjie. De wolken dreven, paarsblauw met karmozijnen ran den in het gloeiend luchtruim, de bergen, links en rechts, stonden als donkere reuzen, als te waken bij de zoepoort, doch kleurden langzamerhand fi'uweelig groen grijs en als brandend op 'de toppen. De schepen in de haven werden omkoesterd door een laatste warmteuiting van den verdwijnenden zon. De tinten veranderden steeds, soms vloeide alles in elkaar om zich even later weer los te worstelen, de kleuren dartelden en stoeiden, zij fantaseerden tafe- roelen van karmozijn zich vcrteoderend tot zllvcr^roen in een fond van violet, het zilvergroen overglijdend in oranje en tenslotte in fijn geel. In de verte de Snee- felsjókull, de machtige gletcher, het koele witte voor hoofd omlijst door een kroon van gouden stralen, be- heerschte don horizon. tdaatselnk Nieuws wees op d'e noodzakelijkheid voor de melkveehou ders om zich te vereenigen, opdat zij in ieder geval door de kapitaalkrachtige melkfabrieken worden ge kend wanneer het gaat om de vaststelling van den melkprijs. Verschillende resultaten door de organi satie bereikt, werden als voorbeeld meegedeeld. Ook de voorzitter van de afdeeling Helder wees op het nut van organisatie en deelde mee, dat die afdeeling nog bij den Provincialen Bond W> aangeslo ten en wol degelijk steun van dezen bond had on dervonden. Daarentegen gingen ook weer stemmen op, die over te weinig medewerking van den Prov. Bond klaagden en waarvan begrafenis van enkele af dee lingen het gevolg was. Tijdens de besprekingen werd naar voren gebracht het, verschil dat bestaat tusschen de industrié-mel- kers en de consumptie-melkers. Toch achtte men or ganisatie gewenscht, in ieder geval zou tusschen dié twee groepen cóntact kunnen bestaan. Het resultaat der besprekingen was, dat in de afd. Schngen van consumptiemelkers de vraag naar voren zal worden gebracht, of aansluiting bij1 den Bond „Hollands Noor derkwartier" gewenscht wordt geoordeeld, terwijl getracht zal worden voor een_ eventueel© oprichting van een afdeeling 't Zand—Callantsoog voldoende belangstelling te" wekken. Melkveehouders b.v. van Burgerbrug en St. Maartensbrug zouden zich bij de afdeeling Eenigenburg kunnen aansluiten. IN DIENST. De gewone dienstplichtigen dezer gemeente, lich ting 1923, zijn aan onderstaande korpsen toegewezen: Bakker A., 21 Regiment Infanterie; Keesman W., idem; Lampe B. J., Ie Regiment Huzaren; Leertou wer L. J. S., Zeemacht; Modder C., 21 Regiment In fanterie; Raven K., idem; Schouten Th. L., idem; Sneekes N., idem; Spierdijk N., Zeemacht; Swakipan IC., Regiment Genietroepen; Vader A. J. C. W., 21 Regiment Infanterie; Voerhuis Chr. G„ le Regiment Huzaren; Weeland K., 21 Regiment'Infanterie. BENOEMD. Onze vroegere plaatsgenoot, de heer L. Roggeveen, onderwijzer, thans té Leiden, is als zoodanig benoemd aan de O. L. School, Zuidwal B5, Den Haag, BOND VAN MELKVEEHOUDERS. De Bond van Melkveehouders „Hollands Noorder kwartier", hield Donderdag j.1. in het café van den heer Igesz een propaganda- vergadering. De voorzitter, de heer M. Mulder, deelde mede, hoe men uit ontevredenheid over den weinigen steun van het Hoofdbestuur, op initiatief van de afdeeling Eenigenburg gekomen was tot oprichting T yan den Bond „Hollands Noorderkwartier". Spr. gen de nummers, tot 1 Januari op de Schager Courant ontvan- mand om op mijn. eigen dochtertje te passen. De knechts, die ik had, waren daar niet geschikt voor, en de eenige vrouwelijke hulp die ik had, was er van door gegaan. Ik zat bij mijn wagen en liet het hoofd hangen, toen daar komt aanstappen.' een mager, lang meisje met een klein kind in haar armen. Ze zag er uitge put van vermoeienis uit, als had ze den geheelen dag geloopen, en ze vroeg of ze een oogenblikje bij het vuur mocht gaan zitten,-omdat ze zoo koud was. Ik zei: „Ja", en dacht weer over mijn ellende. Maar ze bleef zoo lang zitten, dat ik naar haar ging kijken, en toen zag ik, dat zo flauw gevallen vvas bij het vuur. Ik sprenkelde water in haar gezicht, en ze kwam weer bij. Toen zei ze: „Ik sterf van honger. Geef me een stukje brood." f,n dat deed ik. Heel gauw ging ze weer overeind zitten, en wou me betalen voor het brood, maar ik wou geen cent van haar aannemen, heeren, geen centl" „Zoo is hij nu altijd!" klaagde mevrouw Pickering. „Hij zou zijn laatste stuk brood met iedereen dee- len, zonder aan zichzelf te denken. Zoo'n ezel!" En ze bleef hoofdschuddend ritten kijken naar haren roekeioozen echtvriend. „Terwijl zo daar zat met haar kindje, hoorde ze mijne vrouw kreunen, en toen ging ze naar den wa gon, zette haar kindje neer, en zeide iets van den eenen dienst, die den anderen waard is, en ik weet niet wat ze uitvoerde, maar even later was mijne vrouw gerust in slaap gevallen. Toen ging ze naar ons kindje .en wiegde het in hare armen in slaap, en een poosje later kondon we op weg gaan. Ik had wel voor haar op mijne knieën willen val len, doch ze zelde, dat ze alleen maar met ons rtiocht meegaan, en werken voor ons, dat ze niet tot last zou zijn, dan was ze al heel dankbaar. Om kort te gaan, ze bleef bij ons, en. het meisje was ons van onbere kenbaar nut den geheelen winter en hot volgend voorjaar. Ze deed van alles, koken, naaien, alles. Ze was niet erg op gezelschap gesteld, en als er men schen in de buurt waren, zette ze een grooten tuin hoed op, dio haar gezicht geheel bedekte, en ging achter den wagen zitten met wat naaiwerk of zoo iets. Ze was zoo stil, dat we eerst niet er mee inge nomen waren, maar ze werkte zoo hard, en hield de costuums voor de tien kinderen in orde, en zoo meer, dat ik spoedig anders over haar ging denken". a.s. nog verschijnende, GRATIS. DE UITGEVERS. Reclames. VOEDZAAM HEERLUK V00RÜEELIG RvS Urinezuur en de nieren. Overtollig urinezuur is de werkelijke oorzaak van rheumatiek, ischias en spit, en het kan zoowel de oorzaak als het gevolg zijn van nierzwakte. Zware, moeilijk verteerbare spijzen, alcohol, overwerking en nadeelige gewoonten leiden tot de vorming van een dusdanige hoeveelheid van dit vergift, dat de niereru overweldigd worden door de overspanning orü het uit het bloed te filtreoren. Voorzorgen en matigheid verminderen de hoeveel heid urinezuur, vergemakkelijken de taak der nie ren en voorkomen, dat niet-gefiltreerd urinezuur zich in de aderen, spieren, zenuwen en gewrichten afzet en kristalliseert. Deze voorbehoedende maat regelen kunnen worden aangevuld door tijdige ver sterking van de nieren door Foster's Rugpijn Nieren Pillen. Dit speciale niergeneesmiddel verschaft suc ces, zelfs in gevorderde gevallen van nieraandoening en verschijnselen als rheumatiek, steen, spit, ischias, niergruis, nier- en blaasontsteking, en urinozuur-ver- giftiging. Foster's Rugpijn Nieren Pillen werken-niet op de ingewanden, doch louter op de nieren en blaas. Antiseptisch, voorbehoedend en genezend, wordt dit niergeneèsmiddel alom aanbevolen als gevolg van de uitmuntende resultaten, die men ermede behaalde, Te Schagen verkrijgbaar bij de bekende drogisten a f 1.7$ per doos. Trekking van 100 nummers ten overstaan van Notaris A- G. Mulié. Donderdag 21 December 1922. Prijs van /2000 11492 1000 7445 100 5420 19804 Prijzen van i 90 eigen geld.) 73 2956 6412 9123 10403 13297 15638 17206 19042 314 84 6621 2y 4 14114 15776 17380 19130 139 3171 6919 9387 10698 14389 15872 17683 19483 734 3559 7060 9403 11350 14506 16114 18247 20156 17(6 3647 7136 84 11585 47 16226 18535 20378 1916 4976 8105 9883 11959 14825 45 18711 20559 2233 5088 8315 10035 12075 95 16643 66 20823 2586 5138 8441 72 12179 14916 55 85 50 2765 5586 8760 10302 12203 15227 16714 18841 28U6 5952 8961 - 65 1245.0 15370 97 61 2948 6333 9074 70 13o30 1547U 17148 19039 „Maar ik niet!" viel mevrouw Pickering hem in de rede. „Ik niet, heeren. Ik vond haar altijd een kruiperig, sluiperig mensch, die het achter .de mou wen had. Met dat witte gezicht, eerder van een dooie dan van een levend mensch, heb ik altijd ge dacht. dat ze iets op haar geweten moest hebben." „Mijne vrouw", verklaarde de kermisreiziger, „was jaloersch op Lydia. Maar het scheen wel, dat som mige van de kinderen het geheele jaar door ziek wa ren, en ze verzorgde ze, en ze hielden van haar als van eene moeder. En toen ten laatste ons eigen kindje den laatsten adem uitblies op haar schoot, wol heerenikhmeh't riekt hier naar uien. Je krijgt er tranen van in je oogen. Wel heeren, op een voorjaarsdag zit ik op een stoel, voor den wagen en Lydia is bezig met de klee- ren van één van de paardrijdstertjes te verstellen, toen er op eens een veldwachter naar me toekomt, en vraagt: „Heb jij ook een vreemde vrouw bij je troep?" „Neen," zeg ik. Toen begint hij me uit te leggen, en als hij achter den wagen had kunnen zien naar Lydia, had hij haar direct verdacht, want ze1 rilde aan handen en voeten, en kroop in hare kleeren weg, als wilde ze wel door den grond zinken. De agent liet me een paar papieren na, en zegt dat ik wél kans heb de gezochte te ontmoeten, omdat ik overal kom. Wel, ik lees die papieren door, en geef ze toen aan mijne vrouw, die zegt direct, dat het Lydia is." „En dat was ook zoo", riep mevrouw Pickering uit. „Ik heb den heelen winter voorgevoelens en drpomen gehad. Ik wist het wel". „Loop naar den koekoek", zeide Pickering met gedempte stem. „Maar hij wou niet naar me luisteren. En dat. komt er nu van, nu hebben we ons dat buitenkansje la ten ontglippen; we hadden toén een kapitaal kun nen verdienen, maar mijn man was zoo idioot week hartig „Dat was een geluk!" zeide Barman gestreng. „Als uw man niet zoo idioot weekhartig geweest was, dan zou eene ongelukkige vrouw vermoord zijn gewor den". „Zooals ik gezegd heb", ging Pickering voort, zon der zich aan iets te storen, „was mijn vrouw doode- lijk jaloersch op het arme schepsel, en toen ze haar beschuldigde, dat ze de gezochte Claudine Eldstone moest zijn, daar valt me het arme kind op. de knieën en bekent dat het zoo is, en smeekt ons haar niet aan het gerecht over te leveren." „En toen was mijn man zoo gek om haar te zeg gen, dat ze veilig bij ons was. en dat ze mocht blij ven en dat hij geen woord zou zeggen. Maar ik ver telde haar heel wat anders, dat beloof ik u!" piepte meVrouw Pickering. Pickering glimlachte. „Gelukkig had mijne vrouw toentertijd juist haar been gebroken en lag ze lang uit, en kon geen vin verroeren. Ze zeide, dat, zoodra ze beter was, of iemand te spreken kon krijgen, ze haar zou verraden. Maar ze lag plat te bed, en haar woede hielp haar geen duit. Maar ik begreep wei, dat zoodra ze beter was, ze Lydia een poets zou spelen. Daarom nam ik haar, op een avond, toen mijne vrouw vast in slaap lag, apart-, en legde haar de zaak klaar en duidelijk uit. Toen sprong ze op, pakte haar kindje, en zei, dat ze zich in de rivier wilde verdrinken. Ik hield haar terug, en zeide dat ik in haar onschuld geloofde. Ik kan nóg nooit gelooven, heeren, dat dit meisje in staat geweest zou zijn oen moord te begaan. Ik wist haar te overreden om haar kindje bij ons achter te laten. Zoowel ik, als mijne vrouw, waren dol op dat kind, sinds ons eigen dochtertje gestorven was. Ik overtuigde haar, dat wo er voor zouden zorgen, als voor ons eigen, en dat het maar lastig was voor haar, om er verder mee te vluchten, want iedereen zou daar argwaan door krijgen; het Zou gelijk staan mét zich bij het gerecht aangeven. Wel, Lydia luisterde naar raad. Ik verdeelde al het geld, dat ik bezat, met haar. „Wat een gemeenheid! Dat heb ik nooit geweten. Pickêring! Je bent een gemeene, lage vent! Een uilskuiken! Een bedrieger! Eenmevrouw Picke ring barstte bijna van spijt. „Ik zeide tegen Lydia", ging Pickering voort, als had hij niets gehoord, „Lydia, je bent erg lang en mager voor een meisje. Zou je er niets in zien, van gedaante te verwisselen' Wel, ze begreep me direct. Ik had een koffer met oude kleeren, waar ik zeer aan gehecht was, omdat ze het eenigste aandenken waren aan den besten vriend, dien ik ooit gehad heb. Maar er was toen geen tijd om sentimenteel te zijn, daarom zeide ik: Lydia, daar heb je een vol ledig pak manskieeren en nog meer rommel, als je dien noodig hebt, en ze verkleedde zich, en toen ik haar het haar had afgeknipt, zou haar eigen moe der haar niet herkend hebben. Toen dat allemaal in orde gemaakt was, en ze het geld had aangenomen, dat ik voor haar beschikt had, kuste ze haar kindje voor het laatst vaarwel, en maakte zich gereed om te' gaan. „Mijnheer Pickering", zeide zé, „pas goed op mijn kind. Ik vertrouw het- u toe. Alles wat ik haar ach ter kan laten, is dit halskettinkje", ze snikte, bukte zich over het kind, én nam een gouden balletje in de hand, dal aan het kettinkje hing. „Hierin", zeide ze, „zit haar geboortebewijs. Als u hief op drukt, springt het open. Maar in 's Hemels naam, maak het niet open, en laat 'ze niet weten wie ze is, tenzij het voor haar geluk kan wezen." XXIII. Vervolg. „Dit heeren, beloofde ik haar", ging Pickering voort, een traan wegpinkende, „en die belofte heb ik gehouden. Tot vandaag den dag weet ik niet wat er in dat balletje zat". „Mijn man stelt er een eer in om consequent te zijn", smaalde mevrouw Pickering. „Hij zegt: Eens een ezel altijd een ezel!" „En?" vroeg Barman, „wat toen?" „Toon niets meer mijnheer. Ik heb u alles verteld wat ik weet." „Dus ze is weggegaan?" vroeg Winston, terwijl een glimlach om zijne lippen speelde. „Dat zou ik zoo zeggen. Ze kuste haar kind, en ze drukte mij de hand, en^ toen ging ze weg, na mij nog vorschrikkelijk bedankt te hebben. Ik heb na dien tijd nooit meer iets van haar gehoord. Dat islaat eens kijken nu negentien jaar geleden". De heer Barman knarsetandde. Zooveel gevorderd te zijn, en toch nog zoover vaft het doel at Het was een bittere teleurstelling. „Dan ben je negentien jaar te laat", riep hij uit. „Te laat?" riep mevrouw Pickering uit. „Dat dacht lk wel. Mijn man is altijd te laat. Het is een ge woonte van hem, hij kan het niet heipene hij is er mee geboren!" Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1922 | | pagina 6