ROMIELKRUID,
DAMRUBRIEK.
ii
9
ÉI
9
s
s
a
a
a
a
a
ii
s
a
0
0
i
Si
0
ut
B
Bf|
B
13
ia
Even lachen.
M
m
m
m
m
m
m
0
m
41
m
m
m
m
m
m
m
m
m
m
0
m
m
WM
M
fl
m
W
ales vergoed, door haar openlijk zijne hand aan
te bicden; maar zulks lieten zijne betrekkingen niet
toehaar opnieuw met ijdele betuigingen te p&aij-
en, daar gruwde hij nu "van, en haar op een
andere wijze te bevredigen, stond niet in'zijne
magU Hij bleef onder dit alles geheei werkeloos,
en werd waarlijk krank naar ziel en lichaam. Dit
maakte zijnen vader die dc ware redenen dezer
ongesteldheid onmogelijk kon bevroeden, onge
rust; hij vreesde heimelijk, dat zijn zoon ook
reeds met ketterij besmet was, en zond hem eenen
geestelijken. Deze bezocht hem dagelijks, maar
kon, niettegenstaande zijne geslepenheid, niets uit
den jonker krijgen.
Intusschen wilde dc Heer een bewijs zijner wel
menende verknochtheid aan de kerk geven, door
bij de hooge geestelijkheid aanzoek te doen, om in
zijne thans nerderlooze gemeente te voorzien.
Dien ten gevolge werden de naburige pastoors
van Langedijk en St. Markus (nu Zijdewind) als
opzigters dezer gemeente benoemd, en gelast, om
beurtelings hier den doop te bedienen, personen
in den echt te vcrecnigen, in één woord, om
zoodanige geestelijke zaken waar te nemen, welke
de monniken niet vermoglen uit te oefenen.
En nu werd de gemeente op nieuw met diep
medelijden cn verontwaardiging vervuld, toen de
Hoer Tate Dirksz (1) van een bezending uit den
Haag terugkwam. Deze aanzienlijke man was dair
getuige geweest van den. marteldood, dien Sij-
brand Jansz. met nog S andero pastoors, onder
gaan had. Hij verhaalde de plegtigheid, welke er.
bij hunne ontwijding door eeuen bisschop, had
plaats gehad vervolgens af het ijsselïjke van den
toestel, dien hunne verbranding aan ecnen paal
was voorafgegaan, cn eindelijk, met welk een
gerustheid des gemoeds zy den geest gegeven
hadden.
Nauwelijks was men van aandoening, welke
dit treurig berigt alom veroorzaakt had, ecnigszins
bekomen, of er had op nieuw een voorval plaats,
hetwelk niet minder ontsteltenis baarde. In het
holle van den nacht werd er brand geroepen, en
zulks werd op niet minder dan vier plaatsen byna
gelijktijdig ontdekt Eerst bij het gasthuis, in de
Molenstraat, en wel in een gesticht, dat door den
Heer. benevens eenige weidenkenden, onlangs ten
behoeve van kranken en ouden van dagen was
opgcrigt; hier werd de brand echter reeds in den
beginne gestuit. Daarop ontstond er weder een
geroep van brand.
Dit was in het geestelijke gesticht op het
Rnpenpad, dat den Heer in eigendom toebehoorde.
Ook hier werd gelukkig de uitbarsting der vlam
men voorgekomen, en de brand spoedig geheel
gcbluscbt Terstond daarop riep men brand op
bet slot. Hier had dezelve reeds in eenen der
stallen inwending gewoed, en barstte nu aan alle
zijden uit, zoodat men vreesde, dat hij geheel
zeggen Anna, moet buiten do kamer gaan, en
onderwijl spreken wij af, dat ze vaders zwarte
das moet raden. Ho© ze dat moet doen? Let
maar op! We roepen Anna weer binnen, en nu
moet ze aan alle leden van het gezelschap vra
gen stellen, die naar waarheid moeten werden
beantwoord, cLw-z. het antwoord mag alleen
luiden „Ja!" of „Neen!"
Anna begint: „Is 't groot?"
Antwoord: „Neen!"
Vraag: „Is 1 in dc kamer?"
Antwoord: „Ja!"
Vraag: „Kun je 't opeten?"
Antwoord: „Neen!"
En zoo probeert Anna er achter te komen,
wat bedoelt wordt, 't Valt wol mee, hoor!
DB KLOMPJES.
Ik ken een boerenjongetje,
Hij heet Jaap van der Vliet.
Hij woont in een hüisje op de hei.
Heel laag met een dak van riet
Jaap draagt twee witte klompjes.
Moet hij naar bed toe gaan,
Dan roept zijn Moeder: „Jaapje,
Geen klompjes laten staan!"
Jaap zet z© vlug dan binnen,
Maar eens (Moeder was uit!)
Toen liet hij bei de klompjes staan,
Die kleine domme guit!
de overhand zoude nemen. Gelukkig, dat een paar
matrozen, die kort te voren zoo veel ter blus-
sching hadden toegebragt, ook hier toeschoten,
en, met gevaar van hun leven, het dak beklom
men. Door hun voorbeeld aangemoedigd, beijverde
men zich zoodanig, dat men ook hier den brand
meester werd, en, na verloop van een uur,
geheel bluschte. Nu was het reeds tegen den
morgen. Heiligen gingen, door dankbaarheid ge
dreven, na.i rdc kapel, ten einde hunno gebeden,
wegens de gelukkige redding uit deze gevaren,
voor Sk Maarten, of andere brand- en vuurheili-
gen uit tc storten, terwijl anderen in stilte hun
dankoffer wijdden aan Hem. die de elementen
in zijne hand heeft, en derzei ver woodo alleen in
staat is te beteugelen. Maar allen werden in hunne,
hetzij dau kwaad of goed gewijzigde, devotiën
gestoord, toen er voor de vierde maal brand
werd geroepen. Dit was ver buiten dc plaats,
en wel in de, meest uit hout en riet zamenge-
sleide hut van Sicco, welke, door gebrek aan
spoedige hulp, tot den grond toe afbrandde.
Sicco en zijne dochter werden aldra vermist, en
dit gal het treurig vermoeden, dat zij "beiden in
den brand waren omgekomen. Men onderzocht
te dien einde de aseh, en, helaas I men vond wer
kelijk eenige beenderen, van meerdere en mindere
grootte, welke men voor die van monschen her
kende. Akelig schouwspel. Ach, hoo verscheurde
dit berigt het reeds bloedende hart des jonkers.
„Van .waar toch op eenmaal zoo vele onheilen?"
vroeg de eeu gestadig aan den anderen. Niemand
was in staat aie vraag te beantwoorden. Ilel is
waar,- de eene partij hield deswege de andere
verdacht; althans vond men het zeer zonderling,
dat de drie eerste branden ontstaan waren, in
gebouwen, die den Heer van de plaats grooten-
aeels toebehoorden, en wel op een tijdstip, dat
juist een voornaam geestelijke, die van Utrecht
was gekomen, om oe zaken dezer herder)ooze
gemeente te regelen, bij hem op het slot deszelfc
intrek genomen had. Waarom men die hut in
brand gestoken zoude hebben, kon men niet
gissen, te minder, daar dezelve van zoo weinig
belang was, en door lieden bewoond werd, weike
men niet tot eeDe der partijen kon rekenen te
behooren: Sieco toch liet zich nimmer deswege
uit, en zijru* dochter was nog te jong. Zoo veei
was ten minste zeker, dat, schoon alles een
raadsel bleef, de drie eerste branden met opzet
rcht waren. Alleen onze jonker, gedachtig aan
bedreiging van Sicco meende een gegrond
vermoeden te vinden, wijl deze onheilen waren
voorgevallen juist in den nacht toen de bewuste
driemaal zeven dagen ten einde waren. IJselijk
veitnoeden voor hei», die zich ais de oorzaak yaa
dat ailes moest beschouwen. „Ach," sprak kif,
„die afschuwelijke man was dan do brandstichter
en moordenaar van zich zeWeu, en zijn Benig
„kind, dit was de wraak, welke hy zich ver-
„sciiaffen wikte." Alles was hem nu duidelijk,
*t Was nacht! Daar staan de klompjes,
De maan beschijnt ze zacht.
Daar klinkt opeens een vreemd geluid.
Of iemand «chaatitvod lacht.
Weer klinkt 't geluid, 't komt nader!
Daar staan in 't iicht der maan
Tweo heele kleine mannetjes
Met rood© pakjes aan!
Zg lachen, lachen blij verrast,
Staan om de klompjes heen,
Bekijken en bevoelen ze,
En schijnen dan tevreên.
De een blaast op een fluitje,
Zoodra hoeft hij T gedaan.
Of één, twee, drie...'., daar komen
Nog moer kabouters aan.
En meer nog komen, méér nog,
Het klinkt maar: trip, trip, trip!
Ze zeggen tot elkander:
„Dat wordt ons mooiste schip!"
Toen Jaapje 's morgens wakker werd,
Waren zhi klompjes zoek!
Hoe hij ook zocht, op erf en schuur,
In gat of put en hoek!
Was Jaap maar in Kabouterland,
Bij de mannetjes in *t rood,
Dan zou hij beide klompjes zien
In dekaboutervloot!
en evenwel moest hij dit w zijnen boezem smoren.
Ach, hoe treurig was zijn toestand. Hoe zwaar
werd hij voor zijne onbezonnenheid gestraft. Dit
alles tastte hem ook dermate aan, dat hij een'
geruimen tijd werkelijk bedlegerig werd.
a). Bijgenoemd Oly, naar eenen oliemolen,
welken hij bezat.
Wordt vervolgd.
r ipari
UIT DE INSECTENWERELD.
„La cigale et la fourmi", heet een der fabels
van den bekenden Franschen fabeldichter La
Fontaine. De lïollandscho vertalers hebben
daarvan gemaakt: „De krekel en de mier'. De
ze vertaling is niet geheel juist, want la cigale
is geen krekel, maa r een ander insect, in Frank
rijk en ook in Indië voorkomend: de zingende
cicade.
De inhoud van La Fontaine's fabel komt in
't kort hierop noor dat de cicade die den gehee
len zomer gezongen heeft in tegenstelling met
iie mier, die in denzelfden tijd voor een flinke
winterprovisie heeft gezorgd, op een kouden
winterdag bij de laatste komt en haar smeekt
om eenig voedsel, doch smalend wordt terug
gewezen.
Het verhaal heeft door de foutieve vertaling
van la cigale zijn weg gevonden naar onze
schoolboekjes in dezen zin, dat de krekel bij de
mier komt bedelen, maar door deze na - een
kort gesprek, botweg afgewezen wordt met liet
gezegde: „Wat, hebt gij den gansehen zomer
niets gedaan, dan zingen, van pleizier; welnu,
ga. d"an in den .winter dansen van dc kou!"
Maar ook La Fontaine is niet juist gew eest
in zijn fabel, zooais natuuronderzoekers heb
ben kunnen vaststellen. Integendeel is 't de
mier en zijn 't ook andere insecten, die bij de
cicade te gast gaan. In zeer droge zomers, als
de meeste insecten versmachten van dorst, is
het- de cicade, die ze van dienst 13. Zij toch
heeft een senerpe hoor, waarmede ze haar vaat
jes niet frisch vocht aansteekt. Die vaatjes zijn
do jonge takjes dor boomen. wier geurig vocht
de cicade onder vroolijk gezang opzuigt. En
allerlui tuig, zooals wespen, vliegen, kevers,
oorwormen cn vooral mieren zijn voortdurend,
in de nabijheid van d» zangster, om van het
lekkere, verfrisschonde vocht te snoepen. Aller
lei listen worden daarbij te baat genomen.
De kleins4. dier insecten kruipen, onder het
lichaam van de cicade dooi-, die in haar goed-
EEN ONVOORZICHTIG MEISJE.
Liesje had vacantïe, en was met haar zusje
in den tuin aan 't «pelen.
„Liesje", riep moe, „wil je eventjes een bood
schap voor mij doen?"
„Jawel, moe," riep Liesje „maar mag ik Nel-
lio dan meenemen?".
..Goed", antwoordde moe, „maar dan moet je
heel voorzichtig zijn!"
„Ja moe", zei Liesje, en daar gingen ze op
stap. Toen ze een eindje geioopen. hadden, kwa
mqn ze Aunie, Liesjo's vriendinnetje, tegen.
Dadelijk liet Liosje de hand van haar zusje los,
en liep naar Annie toe.
Nollie was intusschen bloempjes gaan pluk
ken. Dicht bij de sloot zag z© een heel moo'
bloempje staan. „Wacht", dacht de kleine meid
„die moet ik hebben". Ze bukte zich en
plons! Daar lag ze in de sloot De meisjes
hoorden de plons en keken verschrikt op. Lies
ging op een drafje naar de sloot, waar ze haar
zusje zag liggen. Ze begon luid te schreien, en
wist niet dadelijk, wat ze doen moest.
Juist kwam er een boer van het land, die
hut schreien had gehoord. Dadelijk liep hij
naar de sloot en haalde het meisje er bijtijds
uit.
..Nu gauw op een drafje naar huis", zei de
boer, „en in *t vervolg beter oppassen!"
Liesje ging huilend naar huis en moest voor
straf den heelen dag thuisblijven.
Nel He was gelukkig niet ziek geworden en
speelde den volgenden dag al weer in den tuin.
(N. K en C B
heid zelfs de pooten optilt om den doortocht te
vergemakkelijken. Maar de mieren zijn het al-
lerbrutaaist; die bijten de cicade in de pooten,
in de vleugels, kruipen haar op den rug en
grijpen haar zelfs bij den zuigsnuit, om haar
zoodoende te dwingen, de bron te verlaten,
waarna de indringsters zich er meester van
maken.
In werkelijkheid is het dus juist andersom
dan de fabel ons vertelt. Zelfs als de cicade
dood op den grond neergevallen en door de zon
Verdroogd is komt de mier als een slager het
lijk bewerken, en brengt het in stukjes naar
haar voorraadschuren. En nog erger, soms is
een troepje mieren reeds haar slachterswerk
begonnen als de cicade nog stuip trekken dmet
den dood worstelt.
In Zuid-Frankrijk beschouwt de Provencaal-
sche boer de cicade als een uitstekend genees
middel, vooral tegen nierziekten. De boerinnen
zorgen er voor, in den zomer een voldoende
voorraad van de insecten te verzamelen, die ze
aan een langen draad rijgen en in do zon, laten
drogen. Bij blaas- of nieraandoeningen neemt
men een afkooksel van de gedroogde insecten
als drankje in. Dit geloof aan de wonderbare
geneeskracht vindt waarschijnlijk zijn oor
sprong in het feit, dat de cicade, als ze achter
volgd wordt, een straal urine in de richting
van haar \ervolgers uitspuit, wat er op zou wij
zen, dat het diertje haar urine als een genees
middel voor de genoemde zieekten aanbeveelt.
Een oud Grieksch geneesheer, Dioscorides,
roemde reeds de wonderkracht van de cicade
met de woorden: Cicadea quae inassatae man-
duntur visicae doloribus prosunt, wat betee-
kent: goed gestoofde cicade is een probaat mid
del tegen blaasziekten. M.
ODEN.
Volgens de Noorsche mythologie was Odin
de opporste der goden en de beschermer der
menschen. Voor hem was, in Asgard, het go
denrijk de beste zetel gereserveerd, van welke
verheven troon hij met één enkelen blik alles
kon zien wat er op de wereld gebeurde. Alleen
Odin en zijn vrouw Frigga mochten op den ze
tel plaats uemen, aJle andere goden was dit
verboden.
Men stelde zich Odin voor als een forschen
vijftigjarigen man, met langen baard en kaal
hoofd, en slechts één oog.
Oorspronkelijk had de opperste god twee
oogen, maar een had hij geofferd aan de bron
der herinnering. Die bron werd bewaakt door
een ouden man. Wie ook maar een enkele teug
van de bron dronk, zou alle wijsbeid deelach
tig worden. Dus trok Odin naar de bron en ver
zocht den bewaker om een teug water. Maar
dezo weigerde hem het gevraagde. Alleen, als
Odirt een zijner oogen in ruil wilde geven,
mocht hij uit de bron drinken.
Terstond rukte de god zich' een oog uit en
dronk toen uit de bron. Direct daarop ontving
hij de kennis en wijsheid, die hem in staat stel
de zelfs een blik in de toekomst te werpen.
Naast do bron stond een heilige boom. Odin
brak een tak van dien boom. én maakte zich
daarvan een speer. Deze speer bezat de bijzon
dere eigenschap, dat haar worp altijd raak was
en nooit faalde.
Twee raven, het denken en het geheugen
voorstellende, zaten op Odin's schouders, ter
wijl hij op zijn verheven froon zetelde. Eiken
morgen zond hij de beide raven d© wereld in en
eiken avond keerden zij terug om hem clles te
vertellen, wat zij gezien hadden. Op deze wij
ze bleef Odin steeds op de hoogte van alles wat
er gebeurde.
Zoo troonde de opperste der goden op zijn
hoogen zetel, gehuld in een wijden blauwen
mantel, met witte sterren versierd, het zinne
beeld van het uitspansel. Zijn voeten steunden
op een gouden bank, die door de andere godeh
\ervaardigd was. evenals den zetel en de an
dere hemelmeubelen. En op zijn hoofd droeg
hij een adelaarshelm.
Als voedsel gebruikte Odin uitsluitend de
heilige mee, den godendrank. M.
HOOIKOORTS IN TEXAS.
Hooikoorts schijnt in Amerika en vooral in
sommige deelen op veel grooter schaal voor te
komen dan in ons vaderland. Zoo vertelt Black
in een opstel in de Journal of th© American Me
dical. Association (23 Dec.1922) over de toestan
den in Noord-Texas, waar om en nabij één per
cent der bevolking aan deze seizoenkwaal lijdt,
een cijfer dat overeenkomt wiet de statistieken
van de Amerikaansche antihooikoortsvereCni-
ging. Hooikoorts komt daar in hoofdzaak voor
in den herfst, speciaal in de tweede helft van
Augustus. September en de eerste helft van
October, dat is de tijd waarin het St. Jacobs-
kruiskruid bloeit. Het stuifmeel van deze plant
zou in Texas de voornaamste rol spelen al9 oor
zakelijk moment, wat ook blijkt uit de overge
voeligheidsreacties bij de personen in kwestie
verricht.
AANPASSING NA AMPUTATIE.
De Star heeft een wedloop georganiseerd voor
oorlogsinvaliden met kunslbeenen. De afstand
bedroeg maar eventjes meer dan 25 kilometer
(16 Engelsche mijlen) en het aantal deelnemers
264, van wie er 196 het eindpunt bereikten, een
prestatie die allen eerbied verdient. Die eerbied
stijgt tot stomme ver (en be-) wondering, wan
neer men de gegevens leest die de Lancet mede
deelt over de deelnemers en de resultaten. Het
gold hier geamputeerden onder en boven de
knie, ja zelfs waren er enkelen bij, bij wie het
geheele been was weggenomen (exarticulatie in
de heup.)
De winnaar liep den afstand in iets minder
dan 3 uurl Hij deed over de eerste mijl (1600
meter) 14 minuten en 5 seconden.
Hoe groot het aantal goede loopers onder al
die kunstbeenigen was, blijkt wel uit bet feit,
dat bijna 50 den afstand binnen drie- en een
half uur aflegden.
De plaats der amputatie deed betrekkelijk
weinig ter zake. Vijf en twintig amputaties bo
ven de knie deden gemiddeld 4 uur en 15 mi
nuten over het traject en evenveel amputaties
onder de knie gemiddeld 3 uur 45 minuten.
Dit is in overeenstemming met de ervaring
der orthopaedische chirurgen gedurende den
oorlog die meer en meer ervan overtuigd raak
ten, dat de lengte der stomp van veel minder
belang was voor de latere functie dan men vroe
ger gedacht had. De „beenlooze" (heupexarti-
culaties) kwamen natuurlijk het laatst aan.
Hun prestatie was er daarom niet minder om;
zij legden het traject af in minder dan 5 uur.
Bij dit alles bleek, dat de bouw van het
kunstbeen (hout, aluminium of ander metaal)
van minder belang was dan de geestesgesteld-
I heid van den gebruiker. Deze heele wedloop is
trouwens een bijzonder kras en welsprekend
«.taaltje van wat „aanpassing" vermag en aan-
j passingsvermogen is, zooals bekend, veel meer
afhankelijk van de geestesgesteldheid van den
i betreffenden persoon dan van de materieel©
hulpmiddelen die hem ten dienste staan.
EEN NIEUWE ROESTKRABBER
De onderhoudskosten van de meeste ijzeren
constructies zijn zeer hoog, omdat na verloop
van betrekkelijk korten tijd de oude verflaag
geheel weggenomen moet worden, om er een
nieuwe op te kunnen brengen. Verven over do
oude laag heen zou het roosten sterk bevorde
ren. In den laatsten tijd' gebruikte men gTaag
stalen borstels voor het wegnemen van de verf
laag en het volkomen reinigen van het ijzer
van allen roest. Het is nu gebleken, dat men
veel betere resultaten krijgt en veel sneller
kan worken, als de borstel zelf zeer snel rond
draait, zoodat men een borstel heeft gecon-
strueerd, die meer dan 4000 toeren per minuut
maakt en op de wijze van een pneumatisch
werktuig tegen het ijzer aangedrukt wordt. Het
aandrijven gebeurt pneumatisch of electrisch.
Het Amerikaansche blad, dat dit vermeldt en
de foto geeft, zegt erbij, dat in drie en een half
uur een stalen waggon geheel van roest en
verf bevrijd kon worden. Voor het onderhoud
van bruggen en onderstellen van wagens kan
dit toestel ook goede diensten bewijzen
WARE WOORDEN.
Niemand is er zoo op uit altijd nieuwe in
drukken te verzamelen als degene, die de oude
niet weet te'verwerken.
Wie laag bij den grond blijft, heeft een nau-
wen gezichtseinder.
Onverschilligheid is het pantser der ziel; zij
verhoedt te midden van den drang der harts
tochten dat edele deelen gekwetst worden.
HET LOGISCH GEVOLG.
Professor was specialist in een verjongings
methode. Een bejaard heor vroeg, wat 't hem
kosten zou. als je weer dertig gemaakt werd.
Vijfhonderd gulden vroeg de professor voor
zijn bewerking.
„En om weer 18 jaar te worden? vroeg de be
zoeker.
„Dat kost duizend gulden" antwoordde de
professor.
De bezoeker verkoos dan maar wTeer achttien
te worden.
De apenklieren werden hem ingezet en hij
werd werkelijk een bloeiende adonis van1 IS
jaren.
De professor bood hem een quitantie aan van
daizena gulden.
Je bent aan een verkeerd adres', zei de dank
bare patiënt, „je moet bij m'n ouden heer zijn,
ik ben minderjarig." Msb.
BERLIJN SC HE HUMOR,
Een Berlmer Lebemann stapt voor een hotel
uit 'n taxi en betaalt den chauffeur. Een bauk-
biljet van honderd mark waait uit z*n porie
feuille. Een bedelaar gaat voorbij zonder het
biljet op te rapen, ofschoon de heer een gebaar
maakte, dat hij 't mag hebben.
Ook een tweede armoedzaaier versmaadi het
biljet, zelfs een derde.
Ongeduldig en ook verontwaardigd vraagt de
heer dezen derde wat dit beduidt.
„Och waarom zou ik nu bukken om dat vodje
op te rapen. Ik deed 't eergisteren nog, met het
gevolg dat er een knoop van m'n broek sprong.
Dat kostte mij 200 Mark om hem er weer aan
te laten naaien".
VOOR HEM DE HOOFDZAAK.
Onderwijzer: „Wat hebben de ontdekkings
reizen uitgewerkt?
Leerling: „Onze aardrijkskundige lessen veel
moeilijker gemaakt."
Verzoeke alles betreffende deze rubriek
zenden aan C. Amels Wz, WinkeL
PROBLEEM No. L
Auteur D. Kleen, WinkeL
ZWART.
1
6
11
16
21
26
31
36
46
///sWC,
WIT.
Stand Zwart: 12 schijven op: 3 7 8 10 12 14
16 19 24 25 26 35.
Stand wit: 13 schijven op: 17 21 22 27 28
30 33 34 39 42 43 44 47.
PROBLEEM Now 2.
Auteur D. Kleen, WinkeL
ZWART.
B|
1
WIT.
Stand zwart: 8 schijven op: 2 7 8 9 10 19
26 40 en dam op 15.
Stand wit: 11 schijven op: 17 22 25 27 28
31 33 34 37 39 45.
Correspondentie.
Problemisten worden uitgenoodigd door het
toezenden van eenige problemen deze rubriek
zoo belangrijk mogelijk te doen voortleven.
Red. A.