De Lichaamswarmte.
ZIJN GELUKSDAG,
Scltager Courant
Zaterdag 26 Mei 1923.
66ste Jaargang. Mo. 7235.
DERDE BLAD.
Uit den tijd, dat de mensdh bevangen was, in de
materie, toen Büchner mét zijn „Kracht en Stof" op
gang kon maken en Moleschott meende, in zijn
uiting: „Ohne Phosphor kein Gedanken", de alge
heel© oplossing van het raadsel, dat Leven heet, te
hebben samengevat, uit dien tijdi, toen men 't leven
niet anders zag, dan als een complex van scheikun
dige reacties atomen met hun voorliefde en af
keer en meer niiet is één waarheid overgebleven en
gemeengoed geworden, namelijk, dat die reacties,
zij mogen dan niet het leven zijn, toch een intrensiek
bestanddeel daarvan uitmaken. Even zeker als het is,
dat het leven meer is dan een schitterend arrange
ment van stof, zoo zeker is 't ook, dat het de stof
noodig heeft tot zijn. manifestatie, er zondier niet
gedacht kan worden en zoo kan elk levend orga
nisme beschouwd worden als een chemisch labora:
torium, waar, bij de hooggeplaatsten in de hiër
archie, wier top de mensch is, de organeru de retorten
zijn, waarin zich de reacties afspelen, die, alle, in
samenwerking tot doel hebben: de energie, die ge
concentreerd is in de voedingsstoffen, ora te zetten
in een anderen vorm, de levende of vitale energie.
Van die omzetting nemen de spieren verreweg het
grootste deel omstreeks 80 voor hun reke
ning en de stoffen ervoor gebruikt zijni tweeërlei: stik-
stofhoudende of eiwit en stikstof vrije of koolhydra
ten. Het vet wordt als zoodanig niet gebruikt, het is
slechts een vorm, waarin het organisme zijn over
daad aan1 beschikbare energie op kan leggen voor
slechter tijden, als de voeding onvoldoende, of 't ver
bruik, zooals hij koude, bovenmatig is. En 't eiwit
dient 't volwassen organisme alleen -m de defecten
aan te vullen, die hun organen gekregen hebben bij
hun werk. Het is zijn reparatiemiddel in geval van
slijtage, wat niet wegneemt, dat het, als een voor
beeldig zuinige huishoudster, alle verval producten
van 'torgaan ..eiwit" nog dienstbaar weet te maken
aan zijn welzijn en er bijvoorbeeld ook weer kool
hydraten uit weet te distilleeren.
Deze stoffen zijn een gebiedende behoefte voor
t organisme. Zij alleen zijn de stof en die de spieren
kunnen gebruiken bij hun omzetting van energie.
Niet alle koolhydraten evenwel zijn 't voedsel voor
den spierarbeid, slechts een der eenvoudigste, de
druivensuiker of glycose (C9 HJ3 Ofl) kan daar-voor
dienen; de anderen kunnen echter met een zeer ge
ringe verandering daarin overgebracht worden. Een
dwingende eisch is dat de spieren een onuitputtelij-
ken voorraad tot hun beschikking hebben en er heeft
zich een fijn mechanisme, ontwikkeld om den toe
voer altijd voldoende te doen zijn, welk mechanisme
te gecompliceerder is, daar het suikergehalte van
het bloed, niet boven, een zeker maximum mag rij
zen. op straffe van merprikkeling en verlies van veel
kostbare energie. Alleen als de beschikbare hoeveel
heid druivensuiker is uitgeput, worden de reserves
in den vorm van vet opgelegd! aangesproken.
Zoo lang die stand houden, gaat 't 'leven zijn ge-
dooi O. E. PRIEM.
Brammet. je had dien nacht slecht geslapen, laat
ik liever zeggen, dat hij bijna in 't geheel geen oog
dicht had gedaan en dat louter van zenuwachtigheid
Hij had de klokslagen liggen tellen.... bom, bom,
bom tot elf uur toe. Nog éen uurl Nog éen uur, dan
was 't Mei, de maand van de ouderwetsche lente en
van de vogeltjes, voor wie 't hek van den dam is.
Bram lag met de oogen open, wijd open, als ver
wachtte hij iets van de zoldering to zien neerdalen.
Maar hij zag niets dan de kale verflooze planken,,
waarop het licht van de lantaarn, die onder 't
raam stond, met grillige goudflakkeringen danste.
BomHalf twaalf, Hij ging stil overeind zitten,
lichtte hei gordijn een puntje op, keek naar buiten,
't Was donker en stil. Alleen de lantaarnglazen klap
perden nu en dan wanneer de wind wat al te driftig
van om den hoek kwam aanzetten.
Zijn vrouw naast hem richtte het hoofd even van
't kussen op, zag hoe hij met een puntje van 't gor
dijn tusschen zijn vingers naar buiten zat te staren;
Ze lei haar hoofd weer rustig neer en zei niets. Ze
kende die grappen al;- Bram was zenuwachtig als
een kind in den nacht van 5 December: morgen was
't één Mei.
Bram meende dat 't regende; in elk geval was
't guur, triestig weer. Hij liet het gordijntje los, strek
te zich weer naast zijn Racheltje uit, draaide zich
op zijn rechterzij, poogde te slapen.
Toen hij weer wakker werd, sloeg de klok één.
Half of heel slag, dat wist hij niet, maar 't was nu
de eerste Mei, de dag van alle dagen, de uitverkore
ne, de.... gelukkige. Want dat was de heele zaak:
Eén Mei was Bram's geluksdag. Dit was geen ver
beelding van hem, geen verzinseltje. De feiten had
den het aangetoond, hadden het jaar op jaar zonne
klaar bewezen: Op éen Mei was hij getrouwd. Had
hij met Rachel niet altijd een gelukkig huwelijk ge
had? Waren er ooit harde woorden gevallen? Was
ze geen goede moeder voor zijn zes kinderen? Zou hij
ergens op de wereld een betere vrouw hebben kun
nen vinden? Op éen Mei was Izak geboren. Beleefde
hij geen plezier van Izak? Was de jongen op school
niet altijd de vlugste geweest? Bracht hij op 't oogen
blik ieder week al geen drie gulden thuis? Zei
ieder niet dat hij braaf was en oppassend en dat er
wat van hem groeien kon? En zoo was bet voortge
gaan al de jaren doorVoor vier jaar trok hij
honderd gulden uit de loterij; voor twee jaar kocht
hij oen costuum voor drie gulden en verkocht het,
voor hij er mee thuis was, voor negen. Verleden
jaarook een gelukhij wist niet moer wat
een mensch heeft zoo veel te. onthouden. Wat zou
nu voor hem zijn weggelegd? 't Kon een groot, 't
kon een klein geluk wezen! Als 't eens een groot
was, oen heel groot! Zijn vader had voor een paar
stuivers eens een tinnen koffiekan gekocht, gedeukt
.en zonder tuit. Toen hij thuis kwam, had hij be
merkt, dat bet een zilveren was. Ja, zooiets! Maar
dat gebeurt niet alle dagen! Op één Mei echter, dan
kon zooiets voorkomen, dat was niets te wonderlijk,
dan was hij in staat een koperen koffiekan te koó-
pen en bij thuiskomst te bespeuren dat het een gou
den was.
Bram voelde dat zijn fantasie te kort schoot bij
v "©denken yan al het goede dat éen Mei over zijn
hoofd kon uitstorten. Hij hoorde de klok weer éen
slaan. Hij wist nu nog niet precies hoe laat het was.
Maar wat kwam 't er op aan! Hij draaide zich om
zij'? linkerzij en poogde den slaap weer te vatten.
Hij sliep werkelijk in en hij droomde dat hij yoor de
kast met borden en schoteltjes stond, de* kleine
wandkast met het glazen deurtje, in de keuken. Hij
stond er voor, ja, en durfde zijn oogen niet geloo-
yen: alles was van goud, schitterend als zomerzon-
:icht, tot de koude aardappels toe, die Rachel op een
schoteltje in den hoek had gezet. Hij danste van ple-
VAJBM gang; «tyfck os echter ogspebrutfct, dan moeten
de spieren zelf zorgen'voor de oenoodigde hoeveelheid
suiker, wat gebeurt in de laatste, zeer korte periode,
die den dood door verhongering voorafgaat De tem
peratuur gaat dan met een razend tempo naar be
neden, het organisme weet zich niet meer warm te
houden en sterft.
De druivensuiker nu is een zoogenaamde endo-
therme verbinding, met welken term men wil zeg
gen, dat er bij zijn vorming warmte gebruikt is,
warmte is vastgelegd. Zij is dus geconcentreerde, stof
felijk geworden warmte, de oervorm van alle energie,
zooals het degel ij ksch leven met een serie van voor
beelden dluidielijk meakt. Daardoor worden fabrieken
aan 't werk geizet, spoortreitaen voortgedreven, water
in beweging gebracht, luchtstroomingen veroorzaakt;
elk zal in zijn omgeving voorbeelden kunnen aan
halen om te bewijzen dat warmte gelijkbeduidend' is
met kracht of energie.
In 't druivensuiker zit dus éen soort energie,, die
men scheikundige energie noemt en die vrijkomt, als
de spieren haar tot verval brengen bij ft^overbren
gen in levende energie.
Het proces is echter een klein beetje ingewikkelder.
De vervalproducten zijn koolstof (C), waterstof (H)
en zuurstof (O), waarvan 't laatste, met zuurstof uit
de ingeademde lucht gebruikt wordt om die twee
eerste te verbranden tot koolzuur (COs) en water
(H20). De laatste twee verbindingen leveren bij haar
ontstaan warmte. Zij zijn exotherme verbindiftgem.
De hoeveelheid warmte die dus ontstaat bij 't ver
branden van glycose tot koolzuur en water, is dus
een som, waarvan de twee termen zijn: de warmte,
vrijgekomen door 't verval der suiker en die ontstaan
door 't verbranden van de koolstof en die waterstof,
waarbij' echter in het oog gehouden moet wor.lon, dat
die processen niet na elkaar, maar naast elkaar »ich
afspelen.
De scheikundig© energie vervat in de suiker, wordt,
dus, al of niet met 't tusschenstadium van „warmte",
omgezet in levende energie, waarbij als bij alle om
zettingen, zich een omstandigheid voordoet, gunstig
of oneunstig al naar de situatie. Zlij1 is -deze, dat er
meer- energie verbruikt wordt, dlan geleverd, 't Is
in de techniek 't groote probleem, van het nuttig
effect. De tot GOs en HO, verbrande suiker levert
meer energie dan noodig is, om de levende energie
der spieren te voorschijn te roepen. De rest ,in de
techniek het energieverlies, gaat over in den oervorm
„de warmte".
Bij alle omzettingen is warmteproductie dus iets
bijkomstigs, iets onontkoombaars.
bij een groote groep dieren is de warmteproductie
in dat stadium van bijkomstigheid gebleven. 'tZijn
de koudbloedigen, als kikvorsch, salamander, kroko*
dil enz. Zij hebben geen vaste lichaamstemperatuur,
deze schommelt met die der omgeving, is des'win
ters soms onder nul, des zomers mental boven 30° en
daar de chemische processen, die zich in spiercon-
centratie openbaren, een zekere warmte van 't mi
lieu vereischen om tot stand te komen, is de eigen
warmteproductie des winters eveneens nihil, terwijl
ze des zomers tamelijk groot is, zich voegt bij de
temperatuur dat 't organisme door de inwerking vari
de buitenwereld aanneemt, zoodat de zomertempe-
ratuur dier dieren altijd hooger is dan de luchttem
peratuur. De intensiteit van 't leven schommelt dus
mee met de temperatuur, rijst en daalt, in den loop
van den dag met de zonhoogte, in den loop van 't
seizoen met -den stand van de zon. En 's winters
treedt de schijndood in, het staduim van 't latente,
weer op te wekken leven,
Bij de hooger georganiseerde groep der schepsels, is
de warmteproductie het stadium van bijkomstigheid
te boven, gekomen en wordt daar overgevoerd in de
rij der functies van 't organisme. Zij is niet meer iets
onontkoombaars, maar geschiedt om zich zeiven, doel
bewust. Het organisme zorgt zeiven voor de gescliikt-
ste temperatuur, Waarbij zijn chemische processen
zier en trapte Rachel daarbij zoo gevoelig op haar
eksteroog, dat zij hem een stomp gaf en allesbehalve
zachtzinnig vroeg of hij St. Vitus had'. Zoo werd hij
wakker. Van al zijn goud was niets over dan het
bleek geschemer van het lantaarnlicht boven zijn
hoofd en Rachel, met wie hij op één Mei getrouwd
was, had hem hert. eerste harde woord toegevoegd.
Een oogenblik voelde hij zich diep ongelukkig.
Het begin van zijn geluksdag was ontmoedigend;
hoe zou het einde zijn? Zijn oogen werden vochtig
en toen hij het hoofd wat ophief, rolde een dikke
traan in zijn stoppelbaardje. Met een punt van 't la
ken droogde hij hem af; Was hij niet mal? Moest hij
zich dat zoo aantrekken? Dat hij gedroomd had,
was dat zoo erg? Droomen was immers maar be
drog! Hij had net zoo goed kunnen droomen, dat hij
overreden werd of in *t water viel. Dan zou hij 't
wel prettig gevonden hebben1 wakker te worden in
zijn bed en te bemerken, dat er niets van aan was.
En Rachel? Rachel sliep immers, 't Mensch wist
van den prins geen kwaad, laat staan van hem. Dat
ze gevraagd had of hij St Vitus had, kon ze niet
helpen. Voor wat een mensch in zijn slaap doet of
zegt, is hij niet verantwoordelijk, dat was zoo na
tuurlijk als iets.
En Brammet je vlijde zich weer naast haar neer,
sans rancune, half getroost bij de opleving van zijn
verwachting. Weer sliep hij in en weer werd hij
wakker en nog eens en nog eenstot bet buiten
licht was geworden en hij constateeren kon, dat het
een druilerige, vervelende, klammige morgen was,
die een misschen nog erger dag beloofde. Om zeven
uur schudde hij Rachel zacht heen en weer.
'it Is tijd, we moeten opl
Stl Maak de kinderen niet wakker 1
Bram stond al naast het lêd'ikant, kleedde zich
haastig aan en onderwijl Rachel na vluchtig toilet
gemaakt te hebben, koffie zette en een paar boter
hammen smeerde, stak hij zijn pijpje aan, ging voor
't raam zitten rooken. Om acht uur kwamen de kin
deren op, schreeuwden, kibbelden, schreiden, tot
het half negen was en vier naar school togen, ter
wijl Izak, zijn kantoor opzocht De kleinste bleef
thuis, scharrelde om de tafel heen, haar moeder
achterna, die druk bezig was met allerlei kleine be-
reddingen en zich plotseling tot Bram wendde met
de woorden:
't Weer belooft niet veel goeds vandaag!
Neen, antwoordde Bram, terwijl hij opstond,
zijn pijpje in de hand uitklopte en de asch en ta
bakskruimel s in den voor het raam staanden bloem
pot wierp. Maar ik kan toch nieit thuis blijven!
De straat was levendiger geworden, kinderen
gingen naar school, dienstmeisjes deden vroege
boodschappen, kantoorheertjes begaven zich naar
hun kantoren.
Bram gaf Rachel een zoen en liep de trap af. Hij
had het voorgevoel van een slechten dag. Slecht
weer en slechte zaken gingen bijna altijd hand aan
hand, dat had hij meermalen ondervonden.
Hij sloeg mistroostig den hoek om, frommelde in
zijn zak naar den sleutel van het slobje, waarin zijn
kar geborgen was. Wat later kwam hij er mee bui-
sten. 't Was een klein handkarretje, verveloos en
roestig. Verdrietig stond het in het stille straatje,
dat druilde onder heit stukje grauwen morgenhemel.
Bram sloot de deur van 't slobje weer, zette zijn
kraag van zijn jasje op, een groenig verkleurd jas
je. dat onder den kraag nu een reep van de oor
spronkelijke grijze kleur bloot liet, knoopte het flod
derig kleedingstuk dicht en de linkerband in zijn
zak stekende, duwde hij met de rechter het karretje
voort. Hij sloeg de Weesperetraat in, linksaf naar 't
Plein. Schuin over de kiosk, aan den kant van de
Valckenierstraat stond hij even stil. De tram Staats
spoor ging de Sarphatistraat in, die van de Weesper-
zijde kwam juist den hoek om en van de Achter
gracht kwam een begrafenisstoet bet plein op.
't Was een arme-lui's-begrafenis. Net weer, meende
Bram, voor arme lui om zich er onder te laten stop
pen. Maar met dat al was het een mooi begin van
kuniuen plaats hebben. Het neearrt Mei» de functie ran
de zonnewarmte over, die bij de groep der warm-
bloedigen niet meer de ten leven wekker is - 't woerd
in den striksten zin genomen als bij de eerste
groep. Het was een enorme stap vooruit, toen de na
tuur dat principe in toepassing bracht. De moge
lijkheid om alle dagen het leven te leven, bleef niet
tot de tropen of tot een seizoen beperkt; overal k<*n
't leven doorloopend of continu worden, als er maar
aan de voorwaarde voldaan kon worden, en wel de/e,
dat er, voldoende voedsel te krijgen is. Het organisme
werd met 't voorzien in zijn behoefte aan warmte
belast en moest er in die mate aan voldoen, dat het
zijn levensfuncties tot een maximum op kon vceren.
Behalve hun speciale functie, kregen de organen dus
ook nog die van warmteproductie op hun schou
ders. Absolute rust werd hun dus ndet meer gegund;
wat men rust. noemt is bij hen de bescheidenste
vorm van activiteit, daar warmteverlies, vooral bij
lagere temperatuur, steeds doorgang en aangevuld
moest worden. De zorg voor eigen warmte heeft geen
intermittenties, zij gaat. met ups en downs door van
de geboorte tot den dood en daar 't maximum van
levensintensiteit maar geringe temperatuurschomme
lingen verdraagt, moesten de warmteleveranciers
meteen middelen tot hun beschikking hebben, wier te
werkstelling bet behoud van, een cónstante tempera
tuur beoogt.
Met de functie stelde zich de eisch van regulatie
in. Warmteverlies is 's winters vaak te groot, 's zo
mers dikwijls te gering, daar zij afhankelijk is van
de temperatuur der atmosfeer en het moest dus al
naar gelang de omstandighedentegengegaan en be
vorderd kunnen worden. En die regulatie moest
automatisch, als een veiligheidsklep werken, naar
beide 2richtingenr, zij kon geen hoogere geestelijke
functies hindeben of in beslag nemen op straffe van
onbetrouwbaarheid en rij gaat dan ook absoluut om
buiten de hersens, de zetel dier hoogere functies.
De middelen die het organisme ten dienste staan
om- warmteverlies te voorkomen zijn:
lo. het beperken van den bloedtoevoer naar de
huid, waar 't bloed in meer directe verbinding met
de koudere buitenwereld op rijn weg veel warmte
zou verliezen. Het kan zich dus beter terug trekken
in de binnenkamer. Het middel daartoe is de sa
mentrekking der kleinere bloedvaten, die overal
dienst doen als stroomregelaar, zich wijd openen als
een orgaan in volle functie is, zich zooveel mogelijk
sluiten als het rust. Tusschen twee haakjes zij ge
zegd, dat dat soms aanleiding kan geven tot strijd
om 't wondere vocht tusschen twee organen, die tege
lijk moeten functioneeren en waarvan er een altijd
te kort komt en onregelmatigheden in 't verloop van
zijn arbeid begint te vertoonen; zoo treden dikwijls
koliekekn op, als een paard, wier digestieapnaraat in
volle werking is na 't verorberen van zijn rant
soen hard moet werken.
De huid krijgt des winters dus weinig bloed en de
warmte wordt bewaard.
2o. Het rillen, wat de Franschen zeer eigenaardig
le frisson thermique (warmteriHing-) noemen, 't Zijn
oppervlakkige spiercontracties, die volgens het
exposé hierboven, het tekort aan warmte moeten aan
vullen.
3o. De grootere intensiteit (lier productie. 'Zonder
hun speciale functie te verrichten, gebruiken de spie
ren des winters toch meer brandstof, de verbran
ding is intensiever.
De middelen oan warmteverlies te bevorderen zijn:
lo. Pralle vulling der huidartorien. Vooral 's zo
mers. maar ook des winters na veel werken, liggen
de huidvaten soms als koorden op de huid. Het bloed
dat er door stroomt wat veel is kan dus veel
warmte afgeven.
2o. Het transpireeren. Is de warmte tot op zekere
hoogte gestegen, dan beginnen de zweetklieren te
werken. Zij be lekken de huid met vocht, dat door
de lichaamstemperatuur gedeeltelijk wordt ver
zijn dag, van zijn geluksdag nog wel. Toen de pas
sage weer vrij was. sloeg hij rechtsaf do Sarphati
straat ini. Gedwee liep hij achter zijn karretje, duw*
de, met kleine «chuddinkjes van het bovenlijf, keek
niet op of om Hier waren toch geen izaken voor hem
om zaken te doen. Kan je begrijpen! Rijke men-
schen! Ze dragen d'r kleoren niet half af en geven ze
dan weg aan de meid, aan den knecht, aan de werir*
vrouwEen arm mensch een cent 'laten verdie
nen? 't Komt niet bij ze op. Ze zouden zich schamen
als hij met zijn karretje voor de deur stil stond.
De Hooge Sluis over, *t Oost-Einde in naar de
Pijp! De Pijp! daar kon je, als je geluk had. zaken
doen! Daar viel wat te verdienen. Daar kochten de
lui als 't er aanzat, vandaag nieuwe kleeren en ver
kochten hem de oude voor een paar maffies en de
volgende week. als het er niet aanzat, ruilden ze de
nieuwe weer in voor de oude en kregen een paar
maffies toe. De Pijp! Daar woonden de kostjuffrou-
weri, die de spulletjes van haar commensaals ver
kochten en later naar 't politiebureau liepen om te
gaan vertellen, dat ze gestolen waren, de spulletjes
natuurlijk. De PijpHij leefde van de Pijp, zoo-
als er zooveel leven van de Pijp.
En hij sjokte voort, nu en dan even uitwijkend
voor een rijtuig, langzamer gaand nu hij de Govert
Flinckstraat bereikte.
Boven de nauwe straat scheen de lucht nog grau
wer; de huizen druilden triestig op aan weerszij
den, het plaveisel was glibberig van vocht en vuil.
Bram reed zijn karretje naar den trottoirkant, stond
even stil en zag links en rechts naar boven, Verdrie-
tigt Alle ramen dicht, geen gericht er .voor, nieuws
gierig naar beneden kijkende.
Hielden de menschen zich schuil? Sliepen ze nog?
Een mooie dag om zaken te doen. Met een benauwd
stemmetje riep hij: Ou-kleer, ou-kleer! Een straat
jongen kwam voorbij, schopte een emmer asch over
't trottoir, schreeuwde hem na. Bram duwde zijn
karretje weer voort, sjokte verder, met zijn huileri
ge stem zijn roep nu en dan herhalende, 'it Was of
hij er voorgevoel van had, dat 't vandaag niets, to
taal niets geven zou. En hij werd zoo koud! Zijn
voeten vooral in de niet al ite dichte schoenen! Als
hij een koopje had gedaan, waar wat „opzat" durfde
hij er nog wel eens een stuiver afnemen, "Zoo voor de
toonbank er eentje naar binnen wippen, dat knapte
op, daar werd je warm van en kreeg je je humeur
terug, maar nu
Öm twaalf uur begon 't te regenen en hard ook.
Bram bibberde achter zijn karretje. Hij riep niet
meer, schoof wat harder aan, om zijn schafthuisje
op te zoeken in de Albent Cuyp. Een kop koffie kost
te daar maar drie cent, je zat er droog, je kon als
je lust had een praatje maken met de juffrouw en
op je gemak je boterham eten. Zijn karretje schoof
hij onder 't raam.
Koffie, Bram?
Bram knikte van ja. Als het er „aanzat" nam hij
wel eens ohocola, die kostte zes cent. Maar d'e juf
frouw zag wel aan zijn gericht, dat 't er niet aanzat.
Onplezierig weer, hè?
Mensch, hou op! zei Bram en spreidde de hal
ve courant op zijn kniën uit, waarin zijn vier sne
den dun beboterd brood zaten.
Voor de zaken ook slecht, dat weer.
Slecht? Bram nam een hap. 'k Heb nog
geen handgift, mensch!
In de achterkamer begon een kind te schreeuwen.
'k Ga eens even naar de kleine kijken.
Fn wip, weg was ze. Bram at zijn boterhammen
op, dronk met kleine teugjes zijn koffie, vouwde het
stuk krant in vieren en stak het in den zak. Toen,
drie centen op de toonbank leggende, riep hij:
Ze liggen op toonbank! Dag, juffrouw!
Dag, Bram! klonk uit de binnenkamer terug
en toen hij. de deur opende om er uit te gaan: goede
rakenl
Zei ze dat nu om hem voor den mal te houden?
Goede zaken! En geen kat. op straat! geen mensch
die een paar maffies noodig had en hem wat wou
dampt Hoe groot bet wannterwliee ln dit ge
val een verlies van overschot kan zijn, is met een
zeer simpele berekening vaat te stellen. Elke liter wa
ter, die van 37° de lichaamstemperatuur ver
warmd wordt, tot het geheel in damp is overgegaan,
eischt de hoeveelheid warmte, noodig om zes liter
water van 0° tot 't kookpunt te brengen. Bij dieren
die moeilijk of geheel niet zweeten beeft men:
3o. het hijgen.
De uitgeademde lucht verschilt in nog één opricht
meer van de ingeademde dan dat haar zuurstofge
halte verminderd, haar koolzuurgehalte verhoogd is.
Zij is bovendien verzadigd met waterdamp, terwijl
de ingeademende lucht meer of miDder ver van dat
verzadigingspunt afwijkt.
Elke uitgeademde luchtkolom bevat dus zooveel
waterdamp meer dan de ingeademde kolom nog kan
bevatten, voordat de damp zich in water afzet. Voor
al bij droge lucht is dat verschil dus groot, bij voch
tige veel minder. En tot 't overgaan van dat water in
damp zijn weer massa's warmte noodig, die alle aan
't lichaam] onttrokken worden. Bij honden! treedt dan
bovendien in bet verschil in ademhalingstempo, waar
door de boeveelheid water, die als damp geloosd kan
worden, meer dan verdubbeld wordt. Alleen bij zwoele
vochtige dagen jjeeft het niet veel, die dagen waarin
het organisme, voelende wat gevaren er dreigen,
nauwelijks tot inspanning gediwongen kaji worden en
zich 't liefst beperkt tot louter instandhouding van
't leven. Het zijn de dagen, waarin zonnesteek veel
voorkomt als doodsoorzaak. Eigenlijk moest men
spreken van „warmtesteek", wat dan ook door de
Franschen gedaan wordt, die de „coup de soleil (zon
nesteek), waarbij aan een directe werking der zon
op den schedel gedacht wordt, onderscheiden van den
„coup de chaleur", waarbij gedacht wordt aan de
onmogelijkheid voor H organisme zijn overschot, aan
warmte te loozen, bij vochtig-zwoelo atmosfeer.
U. WESTER.
Gemengd Nieuws.
DE VIERING VAN EMPIRE DAT.
Ter gelegenheid van de viering heden van Empire
day heeft de koning met behulp van de gramo-
phoon een boodschap gerichit aan de kinderen van
alle Engelsche scholen. Deze boodschap luidt als
volgt: „Op dezen dag vereenigt zich mijn volk in al
le deelen der wereld ter viering van zijn eenheid en
tot het nauwer toehalen van de banden, die hen te
zamen houden. Elk van onze vele volken.heefit zijn
eigen leven, elk hoeft zijn eigen werk en toch zijn
allen leden van één familie, die haar zorgen en
vreugden met elkaar deelt. Jelui hebt geleerd hoe
het rijk m het verleden is opgebouwd door dappere
en verstandige mannen. Slechts door moed. beleid
en onzelfzuchtigheid zal het duurzaam voortbe
staan. Dit is de groote erfenis, die jelui vaders en
voorvaderen jelui heeft nagelaten, 's Rijks toekomst
en welzijn en goede naam liggen onder Gods voor
zienigheid in jelui handen. Denk niet, dat dit een
zaak is die verre van jelui staat. Ieder van jelui telt
mede en wat jelui thans doet en leert zal beslissen,
in hoeverre jelui in staat zult zijn jelui rol op waar
dige wijze te spelen, wanneer jelui groot zijt. Verga
dert kennis, zijt moedig en eerlijk en vriendelijk. Op
deze wijze zal jelui later in staat zijn deze gemeen
schap van vrije naties over te geven aan jelui kin
deren en kleinkinderen al9 een groot werktuig ten
dienste van recht, vrede en welwillendheid, die de
achting van de menschheid zullen, verdienen."
DE MILITAIRE DIENSTTIJD IN BELGIS.
Uit Brussel, 24, Mei. De minister van oorlog zal
binnenkort een ontwerp van wet indienen, waarbij
de militaire diensttijd, zoolang de bezetting van de
Roer duurt, met vier maanden wordt verlengd. Voor
loopig zal» de duur van den militairen dienstplicht
dus veertien maanden bedragen. 1
verkoopen! Ze lagen te bedl Ze sliepen den heelen
dag door, dan hadden ze aan niets behoefte.
Er stond water in zijn karretje. Maar nu was het
weer droog en de kar voorover tillende, liet. hij 't
water er uitloopen en duwde baar 't trottoir af.
Ou-kleer! Ou-kleer!
En alle straten van de Pijp sjokte hij in, sjokte
hij uit, niets, niets, geen handgift!
Toen begon 't weer te regenen. Hij werd nat tot
op zijn hemd. Was *t niet om wanhopig te worden?
En als 't nu nog een gewone dag was geweest,
maaréén Mei!
Om drie uur dacht hij aan naar huis gaan, maar
bij denken bleef het. Als een speler aan een roulet
tetafel al zijn hoop zettend op zijn laatste goudstuk
ken', niet ophoudend zijn geluk te beproeven, voor
ook die uit zijn zak zijn verdwenen, stelde hij op
elk kwartier zijn verwachting, om dit telkens weer
te -zien worden tot een grijnzende teleurstelling
Om vier uur had hij geen hoop meer; het geluk
was hem ontrouw geworden, zelfs op één Mei. Het
zou niet wederkeeren!
Nog eens 'rt was in de Jan Steenstraat klonk
het: Ou-kleer! Ou-kleer! Maar hij zag noch op noch
om. Hij riep uit gewoonte, zonder do minste ver
wachting.
Pst! Pstt
Hij hoorde 't niet. En harder klonk heit:
Pst! Pst!
Nóg zag hij niet op. 't Kon niet tegen hem wezen.
Hij zou vandaag geen bandgift krijgen, dat was
Sjeg! Slaap je?
Nu zag hij op. 't Was itóch tegen hem. De Juf
frouw van éen hoog aan zijn linkerkant lag met *t
hoofd uit 't raam.
Kom 's an de deur!
Hij reed zijn karretje links op, kwam aan de
deur, lusteloos, onverschillig. De juffrouw was er al.
Wat geef je daarvoor?
Ze hield hem een tamelijk afgedragen broek en
vest voor.
Is dat alles? vroeg Bram.
Koop jij soms alleen ln 't groot?
Mensch, 't is niks waard. Ik zou 't moeten ne
men om de knoopen!
Ga door! zei de vrouw hem het goed uit de
handen trekkende en van plan weer naar boven te
gaan.
- n Dubbeltje, zei Bram, omdat 't handgift is.
Voor 'n kwartje kan je 't krijgen.
Voor twee dubbeltjes nam Bram 't mee.
Om half vijf was hij thuis.
Stil kroop Bram in zijn hoekje, rookte zijn pijp,
onderwijl zijn vrouw voor 't eten zorgde. Even later
Kwamen de jongens uit school en klokslag vijf ver
scheen Izak. Hij' glom van genoegen.
Misschien krijg ik van de week opslag! zei hij,
tegenover zijn vader plaats nemend.
Zoo? vroeg deze somber belangstellend.
Hij zag den jongen aandachtig aan; van bem
verwachtte hij 't eensklaps. Met zijn geluk was 't ge
daan, maar Izak, Izak die had een ^ndere loopbaan,
die zou niet afhankelijk zijn van regenachtige da
gen en van kost juffrouwen of studenten uit de Pijp-
Ja, zei Izak. Dorsman heeft zijn ontslag gekre
gen. 't Is een sociale en nu wou hij morgen vrij heb
ben. Toen -de patroon 't hem niet wou geven, beeft
hij opgespeeld en nu moet hij op staanden voet weg.
Denkelijk kom ik in zijn plaats.
Bram dacht een ooger&lik na, en met iets vreemds
in zijn «tem vroeg hij:
En waarom wou hij morgen vrij hebben?
Wel, u weet toch dat een Mei de socialen....
Eén Mei? schreeuwde Bram opeens, één Mei?
En dus vandaag
Is 't de laatste April, zei zijn vrouw. Ik heb
vanmiddag ook bemerkt, dat we ons een dag ver
gist hebben.
Twee groote tranen rolden over Bram's wangen.
Zijn geluksdag kwam nog'