Vraagt stalen bij 3. LENSHAUS,
[ets uit de geschiedenis
yan Egypte.
9e dingen om ons heen.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Een Levensweg
'n Gralis Dag ofCadeaux
knnnfin wi| nlot aanbinden ninar wel
PHIMA HULDING legen du LAAfiSTE PHIJZ1N
WINKEL.
Zaterdag 9 Juni 1923.
66ste Jaargang. No. 7243.
Reeds waren vele eeuwen over 't cultuurland Egypte
heengegaan. De bevolking was zeer talrijk geworden en
had met de haar eigen degelijkheid in den loop dier
eeuwen veel cultuurwaarden bijeengegaardeen taal,
die als voermiddel kon dienen voor alle schakeeringen
van denken en voelen: een kunst, wier grootschheid
van opvatting ons, in weerwil va® alle vreemde vormen
ontzag inboezemt; een techniek, die in smaakvolle af
werking der gebruiksvoorwerpen met die der huidige
dagen kan wedijveren.
Groote steden, de symbolen der overwinning van den
geest op de natuur hadden zich gevormd: in 't Noorden
Membhis, in 't Zuiden Thebe. De natuurkrachten waren
aan banden gelegdeen kuinstig stelsel van kanalen
en dijken bracht bij de jaarlljksche overstrooming
het water van den Nijl toet zijn zegenbrengend slib
tot in de uiterste hoeken van 't dal, een kunstmiatig
meer 't nog bestaande Morés-meer, in de Fayoem-
vlakte was gegraven als regulator, om nu eens 't
overtollige water op te nemen, dan weer 't tekort ervan
aan te vullen. En als bekroning van alles was een staats
machine geschapen, wier raderen zoo feilloos in elkaar
grepen, dat alle latere overweldigers belust 'op de riike
bloeiende oase te midden der omringende woestijnen, het
het verstandigste vonden er niet aan te tornen. Zoo
Lybiëns, Perzen, Grieken en zelfs de Romeinen, zelf
meester in de kunst van organiseeren, hebben haar
ongeschonden gelaten, voelende <kit zij niet te verbete
ren was. Alleen kunstenaars in t ontwrichten, als de
Turken, die, waar zij hun voeten neer zetten, een
woestenij te voorschijn roepen, is 't gelukt er geen enkel
principe van overeind te laten.
Toch heeft de geschiedenis van Egypte een tijdperk
aan te wij'zen, waarin de ouder wordende maatschappij
aan aderverkalking begon te lijidèn. De geest werd
zwak. Het gevoel van saamhoori^heid was verdwenen; de
heiligheid Van 't bezit werd alleen gevoeld met be
trekking tot eigen goed algeheele anarcnie heerschte er.
'De koningslijs ten uit dien tijd, pl.m. 2000 jaren voor
Christus geven voor weinig jaren als bewijs van
bloedige troontwisten veel namen; dé oorkonden klagen
er over, dat onveiligheid algemeen was, dat wet en
traditie met voeten getreden werden, dat de heele maat
schappij in een toestand van wankelend evenwicht ver
keerde, dat menschen van gisteren de nieuwe rijken
een hooge borst opzetten en de oude geslachten
tot armoede vervielen en onder den voet werden geloo-
pen. Het was de doodstrijd van de oud-Egyptische
ziel', het 'onafwendbaar en schrikwekkend besluit van
een ontwikkelingsperiode, waarin de staat voor 't sta
dium der feodaliteit (dat der vele gouwgraven) zijn
hoogtepunt bereikte als een goed georganiseerde, door
beambten bestuurde gemeenschap, waarvan de Pharao de
eerste dienaar was en de afstammelingen der vroegere
kleine heerschers, de uitvoerders van zij'n wil.
Het was te denken, dat 't ontwrichte rijk als een
verrijpe appel in den schoot zou vallen van een, bf
inder Veroveraar, die zich opdeed, in 't volk der
Hyklsos, dat in korten 'tijd een reusachtig rijk grondde,
hetwelk even spoedig verviel als 't gevormd werd.
Honderd jaar (1680—1580 v. Chr.) hebben de Hyksos 't
Egyptische volk geknecht en uitgezogen en er een
geest in gewekt, die sterk contrasteerde met die van
Oud-Egypte. Men begreep, dat 't beter was een noodlot
te zijn dan er een te ondergaan. Zoo vreedzaam als 't
Egyptische volk vroeger was, met zooveel ijver als het
zien de eeuwen door aan ae kunsten van den vrede
had gewijd, en zoo spontaan als 't zich overgaf aan
levensvreugde, zoo wraakgierig en oorlogszuchtig werd
't nu. En toch hebben de H)d£sos de heele eeuw door
maar over een klein gedeelte van 't Nijldal: geheersciht
Thebe, de zuidelijkte hoofdstad, is maar tijdelijk bezet
geweest, en van hier uit kon Sekenjenre, de koning, dan
oo'k' het verzet orga niseeren tegen ae geweldenarij. Maar
eersteen zijner opvolgers, Aahmes, gelukte het de Hyk
sos uit hun laatste bolwerk, de vesting Avaris in de
Nijl'delta, te verjagen en 't oude rijk' der Pharao's weer
ongeschonden te herstellen. Bij de reorganisatie kWam
echter niet weer de beambten fctaat te voorschijn),
maar een op militairisme steunende alleen-heerschappij1,
wier levensdoel en reden van bestaan oorlog en verove
ringen rijn en waren, zooals hier spoedig bleek, toen
de macht in handen kwam van Thotmes I, den stichter
van de 18de dynastie, een der zoo niet de beroemdste
van alle die over Egypte hebben geheerscht, en waar
van Toet-ank-amen de laatste en oververfijnde telg was.
Egyptische .veroveringslustigen hebben echter altijd
in <een ongunstige positie verkeerd. Ten oosten van
den Nijl, in de Nubische woestijn, was rfiets te halen,
de Lybische woestijn in 't Westen, was 't veroveren ook' i
niet waard en er bleef niets anders over dan den blik
naar 't Zuiden te wenden, den Nijl opwaarts naar
Nubië even vruchtbaar als Egypte zelf.- Het bleek een
f makkelijk te verwerven buit en werd voor altijd onder
gypte's heerschappij gebracht. En dan was er nog
in 't Noordoosten over de landengte, nu doorsneden
door het Kanaal' van Suez, een poort om te komen
in de dichtbevolkte en goed bebouwde streken om de
Doode Zee en in Syrië. Met een groot leger, waarbij
voor 't eerst de door de Hyksos ingevoerde paarden
dienst deden voor de strijdwagens, trok Thotmes 1 op
roof uit. Hij kwam tot de Euphraat, door de Egypte
naren kenschetsend het omgekeerde water genoemd,
omdat zij in tegenstelling met den Nijl naar t Zuiden
stroomt.
Van dien tijd af dateert de vijandschap tusschen de
heerschers aan den Nijl en die in 't stroomgebied der
tweeÜngstroomen Euphraat en Tigris, die eveneens een
begeerig oog sloegen op de baten en profijten uit het
tusschengelegen land te halen. En alleen in een. tijd,
dat beide machten niet in staat waren zich buiten I
hnu grenzen te laten gelden, kon het David en Salomo I
omstreeks 970 v. Chr. gelukken, een onafhankelijk
koningsschap te stichten in Jerusalem en zelfs verove
ringen te maken-
Vooreerst had Egypte de leiding in 'de vijandelijk
heden. Ziin grootste uitgebreidheid nad het onder Thot
mes III, aen zoon en opvolger van Thotmes I, een echte
heerschersnatuur, die, om op den troon te komen,
verplicht was te trouwen met rijn halfzuster, Hatschep-
sowet, wat volgens de Egyptische zeden, die in den
heerscher het meeste gewient hechten, aan reinheid van
bloed geoorloofd was. Het bloed van Thotmes III
was, als zoon van een bijvrouw, minder blauw, dan dat
van Hatschepsowet, de wettige erfgename. Of 't huwe
lijk Tiem geluk gebracht heeft, is te betwijfelen; 't
werd er ook niet om aangegaan- Ete vrouw-zuster,
bleek Sterker dan de man-broeaer. Zwijgen mocht hij,
in 't publiek den prins-gemaal spelen en in 't private
leven den pantoffelheld. En bekroop hem de lust zich
te verzetten, daji hing 't lot van Thotmes II, haar eigen
broer, die spoorloos verdwenen was, als 't zwaard van
DamocJes boven rijn hoofd. Hij voegde zich. Welke man
zal'den eersten steen op, hem werpen Vous n'étes que
des miles. Moi je suis le féminfin, ringt ook nu mpg
Yvette Guilbert. de Parijsche soubrette. (Jelui zijn maai
mannetjes. Ik ben de vrouw.)
Maar rijn dag kwam; hij kreeg gelegenheid revanche
te nemen. Hatschepsowet stierf en zijn eerste Tegei-
ringsdaad was een wraakneming, Om haar naam1 ain
de vergetelheid prijs te geven liet hij hem beitelen uit
alle gedenkteekenen die rij had laten oprichten, aan
welke daad van hem ook de Egyptische zedeleer wel
niet vreemd zal rijn geweest, daar zij leert, dat naam-
loozen niet aan de Goden worden voorgesteld. Een
wraakneming tot over 't graf dus. Toen organiseerde
hij een groot leger, om 't rijk der Ghetus Hethiten
te beoorlogen en omgaf zich met een staf van geleerden
en kunstenaars, om hem te vergezelLten e® alles wat rij'
voor schoons en nuttigs ontmoetten, mee te nemen of
over te brengen naar "t dal' van dea Nijl. De veldtocht
slaagde naar wensch. Kadesch, de hoofdstad der Ghetus,
wera ingenomen e® zelfe de Euphraat hield hem niet
tegen. Na Syrië en Kana&n tot teen deel' van 't rijk' te
hebben verklaard, keerde het leger, met buit beladen,
naar 'rijn haardsteden terug. Egypte beleefde van 1500
tot 1400 v. Chr. rijn glansperiode. Als een geduchte,
hecht georganiseerde maciht stond het in de toenmalige
beschaafde wereld. Het strekte zich uit van de Euphraat
tot de kusten der Indische Zee en alle omliggende landen
Syrië. Palestina, Arabië, Aethopië, Nubië wrn-
resten geworden, brachten hun cyins naar Thebe, waar
schoone plant der cultuur, rijkelijk bemest als ze
werd door t zweet der onderdrukte volken, haar
heerlijkste bloemen ontplooide. Ongeëvenaard was 't
aanzien van den Pharao, oinuantastBaar rijin positie
Egypte was een geweldige, op militairisme steunende
autocratie geworden. Het heeft in rijn geschiedenis
niet meer zoo'n hoogtepunt aan te w^ze®. Van dezen
tijd af gaat het bergaf en zelfs Ramse» III '(pl.m. 1300
v. Chr.) de ©enigste die in de schaduw der heerschers
van de 18de dynastie kan staan, kotn 't gestage verval!,
cultureel zoowel als politiek, niet tegenhouden, tot
eindelijk''de catastrophe van 525 v. Chr. kwam, toen
de Perzen het land bezetten en het „Pilleg, AueZ
massacrej" dat altijd den overwinnende® soldaten tot
wachtwoord werd gegeven, ook' den Egyptenaren als een,
doodsklok in de ooren klonk.
Egypte voelde toen de slagen van Nemesis, de godin
der wraak. Wetenschappen en kunsten namen eeh
froote vlucht en werden gemeen goed onder de la&tste
eerschers der 18de dynastie. Door een leger van slaven,
volgens 't toen heerschende oorlogsrecht van hun vrijr-
heid beroofd, werden de grondstoffen bijeengesleept,
om er den grooten tempel van Thebe, gewijd aan
Ammon-Rë, den vader der goden uit op te bouwen
welks ruïnes nu pog alle bezoekers van Egypte met
verbazing slaan. Een lange allee, geflankeerd door twee
rijen uit graniet gehouwen rammen aan Ammon Ré
opgedragen gaf toegang tot het tempelpaleis, in welks
koele zalen de priesters In hunne diepzinnige overpein
zingen zich verhieven tot de opvatting van een cenig
God, van wien Ammon Ré de voornaamste openbaring
Was. „Die hemel rust op Zijn hoofd, de aarde is do
voetbank zijner voeten, de hemel ontsluiert rijn geest, de
aarde rij® vorm en de onderwereld cxmvat zijn mys
terie".
De opvolgers van Thotmes III kregen de ondankbare
taak op de schouders, om 't erfdeel van een geniaal
voorganger in stand te houden. Oorlogen hebben Zc
niet meer gevoerd. Ze bepaalden zich ertoe, de orga
nisatie nog hechter te maken. Van 1450 tot lo5C v. Cnr.
heerschte er ongestoorde vrede en ongekende welvaart in
het Nijldal. Vooral de twee laatste afstammelingen van
Thotmes I in rechte lijn, Amenhotep III 6n IV hadden
een afschuw van bloedvergieten en bemoeiden rich
hoofdzakelijk - diep religieuze menschen die ze waren -
met geestelijke dingen, waarbij ze noodwendig in bot
sing moesten komen met de priesterschap, machtig door
zijn rijkdom en door de geheiligde traditie. De twist
punten waren van tweeërlei aardgodsdienstig en poli
tiek. Des Pharao's opvatting van Ammon Ré de zon
verschilde eenigszins van de schoolsche. Het beela
dat hij vereerde was de zonneschijf, omgeven door
stralen, die in handen eindigden, om den menschen
het leven te geven. Gewichtiger echter was, dat hij rijn
opvatting als de staatsdienst wilde instellen, en Op
gemeene man,' die altijd nog rijn vele goden aanbad, dus
deel wou laten nemen, in de geheime kennis, die een
privilege der priesters was. Het kwam tot openlijke vij
andschap met verbeurdverklaring der goederen. Om
minder gedwarsboomd te worden in zijn plannen,
stichtte Amenhotep III een nieuwe residentie in de
Delta, Amarna genaamd, geheel opgebouwd in een
stijl, die ook nu nog up to date genoemd zou worden,
met groote lommerrijke pleinen, breede straten, reus
achtige gebouwen. Een gedeelte hiervan is weer bloot
gelegd, waaronder een geheel archief, waarin de staat»
stukken der Pharao's, die bijvoorbeeld behelzen de
correspondentie met de Stadhouders in KanaS®, met de
Koningin van den Cheta's en Babyl'onië, over huwelij
ken en dergelijke staatsgewichtige aangelegenheden méér,
alles beschreven in 't Babylonisch de diplomatentaal
van toen ter tijd. De koningen nebben hun ideedh
niet door kunnen zette®. De priesters behoefden rich
alleen maar vast te houden aan de traditie, om zeker te
zijn dat "hun principes op een vreedzame manier niet
verdrongen zouden worden. Het terugvoeren naar de
oude goden geschiedde door een der hunnen 'Harem-
heb die soepel genoeg was om vriendschappelijk aan
't hof te kunnen komen. Toet-ank-amen, ae laatste
Pharao uit de 18de dynastie, schoonzoon van Amen
hotep IV en eerst erfgenaam van den troon geworden
na oen dood zijner zwagers, liep weer in 't ouae gareel.
Haremheb werd de stichter der 14de dynastie. De
tempels waren de brandpunten der beschaving, de pries
ters de dragers ervan. Alles wat zich maar eenigszins
op geestelijk terrein bewoog wetenschappen, recht
spraak. onderwijs werd door hen geleid volgens regels
door de aloude traditie geheiligd. De traditie was bij
de Egyptenaren een obsessie. In alle omstandigheden
werd naar haar gevraagd, het lteven was een door de
traditie voorgeschreven, volgens de traditie af Ie leggen
weg, wat echter niet wegneemt, dat ze allerminst afkeerig
waren van de geneugten des -levens. In hun door
parkachtige tuinen omgeven woningen, werden dikwijle
gastmalen gearrangeerd, waar de gasten in gemakke
lijke stoelen aan zaten. Voor den eten werd ae pruik,
die elk Egyptenaar droeg, daar de godsdienst uit rein
heidsmotieven gebood het 'hoofdhaar te scheren, met
reukwater besprenkeld, en om1 't hoofd een bloemkrans
van lotusbloemen gewonden. In gouden, zilveren, ko
peren en bronzen schalen werden de gerechten opge
dragen; in glazen fleschjes waren oliën e® zalven genor-
gen, waarnevens ook fijn geglazuurd aardewerk ge-
ruikt werd. Tijdens het eten werd een mummiebeeMie
rondgedragen en de menschen gewezen op den beperk
ten duur van het leven en dus opft vluchtige van alle
genietingen „Eet en drinkt, want morgen rijt ge gelijk
deze", was net gezegde, waarmede iemand goeden eet
lust werd toegewenscht. Na den eten werd een kring
geformeerd: oe gastheer en Zij'n vrouw gingen zitten.
en de gasten en kinderen vleiden rich in een kring om
hen heen, warana men de rest va® den dag doorbracht
onder gezelschapsspelen, of opder 't genieten van nxu-
zeik en dans.
In tegenstelling met alle andere Oostersche volfce®,
eerde. Zij beraadslaagde mee in familiezaken, had stem
•waa de positie van de vrouw in 't gezin een zeer ge
in de opvoeding dar kinderen, die In den huiseüjken
kring opgroeiden.
Ofschoon er geen godsdienst geweest is, die leerde
idat met den dood het leven eindigde, heeft toch geen
volk het hiernamaals zoo lichamelijk gedacht als de
Egyptische. De ziel zou na 3000 jaren weer als mensch
op aarde rondwandelen en daarvoor gedeelten of mis
schien wel het heele lichaam weer gebruiken, om als dat
eenige keeren gebeurd was, op te gaan in hem, wiens
naam nooit genoemd mocht worden. Vandaar de groote
zorg der Egyptenaren voor hun dooden. Het lijk werd
ontdaan van alle weeke deelen, die werden bijgezet
in vazen. In de plaats van 7t hart werd een uit steen
gesneden scarabee (mestkever) gelegd, welk Hier voor
nen, die wel 't uitkomen van 't ei tilt het mestbolletje,
maar niet 't léggen daarin kenden, het zinnebeeld was
van opstanding en wedergeboorte. Na gebalsemd te rijn,
wat geschiedde door een categorie menschen, waarmee
geen fatsoenlijk mensch moent omgaan, werd 't lijk
met windsels omwonden en daarna met veel ceremoniën
naar 't graf gebracht. De slaven, die met dat werk waren
belast, werden later toen de schatten, die meegegeven
werden, de hebzucht van dieven opwekten, meestal "om
hals gebracht. De operatie, die de ziel nog moest onder
gaan, was „het wegen van 't hart", waarbij' zij onder
meer moest kunnen getuigen, dat rij" nooit bevolen
had te dooden, dat zij' hooit had laten weenen, dat
rii no6it iemand in zaken had benadeeld en zelfs, dat
rij nooit geknoeid had aan gewichten. Was 't niet te
licht bevonden, wat door de priesters, die uitstekend hun
Pappenheimers kenden, bijna nooit aan de nagelate
nen werd aangekondigd, dan werd de ziel 'oor Anubis,
den boodschapper der goden, bij dezen binnengeleid:
Zoolangde geest, die zien met godenvoedsel licht en
lucht voedde, zich niet had afgescheiden, moest de
ziel levenskrachten putten uit het voedsel, dat het
mummie meegegeven werd. Ook reukwater kon daar
voor dienen.
Later, toen al1 die voorstellingen vergroofden, ge
loofde men, dat men de ziei een dienst bewees, door met
net mummie alles mee te geven, wat tijdens het leven
den mensch aangenaam: was geweest: tafels, een stoel,
bvouterieën in Kistjes, en zélfs muilen, wat men
alles na 3000 jaren nog terug kan vinden, tenzij het
gestolen is. U. MESTER.
naar het Engelsch van E. TEMPLE THURSTON
door W. J. A. ROLDANUS Jr.
Het onechte kind»
HOOFDSTUK I.
De zon, die den geheelen dag wit van hitte ge
weest was, werd al dieper en dieper oranje van tint
en zonk, als dompelde een onzichtbare hand haar in
het binnenste van een oven, langzaam achter den
horizont. Lange strengen purperachtige wolken, ge
rand met het dofste goud, strekten zich uit over een
hemel van sleutelbloemkleur, terwijl in het Oosten
groote banken cumuluswolken lichtgeel en lichtrose
getint waren, en als met sneeuw bedekte bergen haar
ronde toppen opstaken in het onbekende. Een waas
van goud hing over het land, dat in mist gehuld
was; iedere boom'of struik, die oprees voor de zon,
was zwart. Avond loerde in iedere schaduw en de
dag had zijn laatsten adem bijna gehaald-
Voor het midden van den herfst was het reeds
laat om het vee stalwaarts te drijven; maar toch
liepen zeven koeien, die haar staarten lethargisch
zwaaiden om de enkele vliegen, welke haar gevolgd
waren, van zich af te houden, met heen en weer
slingerende uiers vreedzaam uit voor een groot
meisje, welks rond figuur met een impressionistisch
effect tegen den horizont afstak.
De gang der dieren en hun kalme, gelijkmatige be
weging brachten iemand een gevoel van tevreden
heid bij. Men voelde, dat zij verlangden naar de
handen, die haar van haar melk bevrijden zouden.
Men besefte, of men wilde of niet, dat de dag voorbij
*vas. Toen zij uit het gezicht verdwenen waren, leek
het alsof er niets meer over was ooi te doen.
Aan het meisje zelf had dat gevoel zich eveneens
medegedeeld. Nu en dan legde zij licht haar hand op
den rug van de laatste koe, wanneer deze wat ach
terbleef. Maar zij beval haar niets. In haar oogen
kon men, toen zij dichterbij! kwam, het weerkaat
ste licht der zonsondergang zien, die haar gezicht
met een diep rosachtig rood tintte en de kleur van
haar lippen sterker deed uitkomen. Haar handen,
die langs haar zijden bengelden, hadden denzelfden,
donkeren tint en haar haar, dat bruin was, leek
in het halve licht bijna zwart.
Naast een opening in den muur van graszoden
en steen lag een man met een geweer op zijn knie
in gebukte houding. Zij was verplicht door die ope
ning te gaan. Het veld had geen andere uitgaing
behalve het hek aan de andere zijde, waardoor zij
binnengekomen was. En dus lag hij daar te wach
ten en naar haar te kijken.
De gedachten van den eenzamen man^ die wacht
op de komst van een eenzame vrouw, zullen, on
verschillig of zij boerin, dame of geest is, naar haar
toe getrokken worden als was zij de eenige vrouw
in de wereld, wat zij inderdaad, voor zoover het zijn
gezichtskring betreft, ook is. Er bestaat een in
stinct, dat bijna oerinstinct en zeker dierlijk is, dat
zich in zijn geest begint te roeren. De geest van me
dedinging drijft vele mannen voort; maar de wet der
natuur leidt hen allen één voor één geblinddoekt bij
de hand.
De man met het geweer ging in een andere hou
ding liggen om haar beter te zien. Hij vroeg zich af
of zij schrikken zou wanneer zij door de opening
kwam en hem daar zou zien. Hij dacht over din
gen, die hij haar misschien zou zeggen; dan keek
hij norsch naar de haan van zijn geweer. Juist toen
hij dat gedaan had, sprong een konijn uit zijn hol
Hij was uitgegaan om konijnen te schieten. Deze was
niet verder dan dertig yards van hem af. Een oogen-
blik kwam er een schittering in zijn ooe-en: ziin vin
ders spainden zich om tien trekker, maar hij hief het
geweer niet op. Was hij een man van wijsgeerige
bespiegelingen geweest, dan zou hij geglimlacht heb
ben om die zelfbeheersching; maar hij lette er niet
op en zijn blik keerde terug naar het naderende
meisje. Steeds dichter en dichterbij kwam zij, totdat
de lichamen der voorste dieren, die buiten verhou
ding vergroot werden door het verkleinde perspec
tief, haar bijna, aan zijn blik onttrokken.
De eerste koe keek naar heem, toen zij door het
gat liep. De anderen volgden haar voorbeeld. De laat
ste bleef plotseling staan. Hij stond op, terwijl het
meisje kijken kwam wat de oorzaak van dat plotse
ling© stilstaan zijn kon.
De man deed een stap achteruit en zij staarde
met groote grijze oogen naar hem. Was zij gewoon,
alledaagsch geweest, dan zou hij waarschijnlijk da
delijk .iets gezegd hebben. Maar nu bleef hij zwijgen
en haar aankijken. Zij was niét alledaagsch. Zij was
verre van gewoon. In de grijze oogen, die hem op
namen, was een schaduw van het noodlot een
voorgevoel der toekomst, die haar een teere distinctie
gaf. Zij was geheel anders dan haar type zou doen
vermoeden. Het echt Iersche meisje van haar stand
heeft ronde wangen, roode lippen, dreigende oogen
en iets brutaals en vermetels in haar blik; maar in
dien van dit meisje was daarvan niets te bespeuren;
men zag er slechts iets in als onderworpenheid aan
een macht, die grooter was dan de hare. Het echt
Iersche meisje heeft de aantrekkelijkheden van het
oogenblik. Dit meisje bezat die bekoring, welke zich
niet opdringt, maajj gjooter wordt tusschen de
ocgenblikken, dat men er niet op let
Confectie- en Maatkleermakerjj
Overal le ontbieden.
De lezer zou door deze beschrijving een indruk
van teerheid krijgen, maar het>- zou te eenenmale
onjuist zijn dat van haar te zeggen. Zij was niet
teer. Zij was niet ongevormd. Er is een phase in
Ie ontwikkeling van een meisje, waarin de zicht
bare ontwikkeling nauwelijks begonnen is. Het is
een phase, welke geen aantrekkingskracht uitoefent
op den man, wiens instincten jong genoeg zijn om
gezond te wezen. Dit meisjes was ongetwijfeld heel
vroeg voor haar leeftijd dat stadium voorbij. Zij
was een vrouw een vrouw van negentien. Zooals
zij daar in dat éóne oogenblik, waarin zij elkander
aanstaarden, stond, zou hij haar, had men het hem
gevraagd, getrouwd genoemd hebben. Bijna zonder
te aarzelen zou hij gezegd hebben, dat zij getrouwd
was. De vrouw laat zulks zien in haar gezicht; haar
oogen begrijpen. En zonder bet te beredeneeren,
slechts afgaande op den oppervlakkigen indruk,
dacht hij dat begrijpen te zien in de oogen, die de
zijne ontmoetten.
„Zijn er veel konijnen in dit veld?" vroeg hij in
een poging om de stilte, die pijnlijk dreigde te wor
den, te verbreken.
Zij keek naar zijn geweer en dan weer met anti
pathieke uitdrukking in haar oogeen naar zijn ge
zicht.
„Zij hebben holen in de hagen", antwoordde zij.
„Hebt u er geschoten?"
„Neen."
De vluchtige minachting, die op 'haar gezicht te le
zen was, deed hem ineenkrimpen.
„Ik heb er maar een paar gezien. Zij zijn zoo
gauw weg en ik ben geen buitengewoon schutter.
Is dit land van u?"
„Het is van mijn vader."
„Waar ligt zijn boerderij?"
Zij knikte in de richting van een witgekalkt, met
riet gedekt gebouw, dat de zon achter een boschje
boomen deed óplichten.
„Bij de boomen daar", antwoordde zij, waarna zij
de koeien, die een heel eind vooruit geloopen waren,
begon te volgen.
„Zou uw vader er bezwaar tegen hebben, dat ik
konijnen op zijn land schiet?" vroeg hij, terwijl hij
langzaam naast haar voortliep.
„Schieten is zoo erg niet', zeide zij, „als u ze maar
niet raakt."
Hij stond op het punt te ladhen om het humoristi
sche, dart, naar hij dacht, in haar bedoeling gelegen
had, maar dan zag hij den ernstigen trek "om haar
mond. Wat zij gezegd had, had zij ironisch bedoeld.
Er is iets slaafsch in het Iersche karakter, wanneer
het in aanraking gebracht wordt met vreemdelingen
iets slaafsch vergeleken bij de kortaffe strijdlustig
heid der Engelschen. Dit. was niet slaafsch. Er lag
iets bijna intellectueels in 't satirieke. Hij keek naar
baar gezicht, maar dat logenstrafte in geen enkel op
Vermoedelijk zal voor het einde dezer week de
tekst van het nieuwe Duiteche voorstel der schade
vergoeding bekend zijn.
De Entente heeft het voorstel van eenige weken
geleden verworpen, op grond van de bewering
reeds geuit voor den inhoud bekend was! dat het
onvoldoende was en dat zelfs voor de ontoereikende
aanbieding de noodige waarborgen ontbraken. Bo
vendien wilde Frankrijk niet hooren van den voor
slag, dat een internationale commissie van deskun
digen zou vaststellen wat Duitschland zou kunnen
betalen.
Het argument daarvoor heette te zijn, dat het in
schakelen van zulk een commissie in strijd zou zijn
met het verdrag van Versailles, dat immers alles
wat op de betaling der schadevergoeding betrekking
beeft, legde in handen der commissie van Herstel.
Feitelijk zou het natuurlijk niets beteekenen in
dien men toch zulk een commissie van experts be
noemde. Al wat in dit geval noodig zou zijn, ware,
dat men die commissie de opdracht gaf, rapport uit
te brengen aan de Commissie van Herstel, zoodat die
de beslissing toch in handen zou hebben. Zoodoende
zou men kool en geit sparen: behield de commissie
van Herstel de macht haar te Versaills toegekend en
zou er toch kans bestaan, dat haar oordeel op finan-
cieel-economische inplaats van op zuiver-politieke
overwegingen werd gegrond.
Dezen uitweg begeert Frankrijk echter niet en dit
is niet to verwonderen. Want daarmede zou het wel
niet formeel, doch feitelijk uit zijn met het Fransche
overwicht in het vraagstuk der reparatie.
De commissie van Herstel immers heeft een
Franseh voorzitter en met inbegrip van den Belg
twee Fransche leden. Daar besluiten eenparig
moeten zijn, kunnen deze twee in de tegenwoordige
omstandigheden dus alles tegenhouden wat gelijkt
op een ongewensebte vermindering der Duitsche ver
plichtingen, wat ook bijv.- Engeland en Italië even-,
tueel zouden, raadzaam achten. Natuurlijk zou .dit
zelfde theoretisch toch mogelijk blijven, nadat de
bedoelde deskundigen hun rapport hadden uitge
bracht. Frankrijk (en België) zouden,desgewenscht,
dit rapport naast zich kunnen neerleggen en hun
1 politieke overwegingen toch ten volle kunnen laten
gelden.
zicht den indruk, dien haar woorden op hem ge
maakt hadden. De oogén, tiie voor haar uit óver de
donker wordende velden tuurden, zooals die van een
zeeman, welke altijd op de zee staren, waren kalm,
zacht, rustig. Haar kin was mooi gevormd en haar
mond, die te groot was om de loftuigingen, welke bij
een vrouw passen, te verdienen, moesten de aandacht
trekken door het echt-menschelijke ervan. Hier was
geen spoor van ironie te ontdekken. Dan had iets
haar gqbinderd.
„licht u er bezwaar tegen?"
Zij keek hem aan, en hij zag, dat zij verbaasd was
door rijn vraag.
,,lk vind het zoo wreed," zeide zij zacht. „Iedereen
hier behandelt de dieren wreed."
„Maar u toch zeker niet' Houdt P veel van dieren?"
„Ik ben er dol op. Wat voor kwaad doen rij"?' Zij
sprak heel zacht. Soms leek het alsof rij tegen zichzelf
praatte. „Wanneer ik 's mogerns de koeien naar de
wei breng, tel ik al de konijnen, die ik hier in de velden
zie. en 's avonds doe ik het weer. Zij worden al minder
bang voor me dan ze vroeger warep. Soms zie ik er we!
twintig."
„L* zult me wel een vandaal vinden zeker?'
„Wat is dat?"
„O u zult wei'denken-, dat ik een bruut ben om
hier met een geweer te komen en om te probeéren
ze to schieten."
„Ik weet het niet de meeste mannen hier. (die
geweren hebben, doen het. Zij kunnen het niet laten;
het is hun natuur, denk ik.
„Bestudeert u de menschelijke natuur?"
„Je ziet soms dingen. Niet iedereen is gelijk behalve
mannen, wanneer zij Iets willen dooden.'
..Gelooft u, dat vrouwen individueel meen ver
schillen dan mannen?"
Zij weifelde en staarde voor zich uit. Hij bracht
haar in een moeilijk parket. De kennis dei* men
schelijke natuur, die zij bezat, was instinctief, in-
haerent, niet gecultiveerd. Zij kon er niet over rede
neeren. Wat zij leerde was meer het gevolg van on
bewuste waarneming. Zij maakte geen bewuste studie
der menschen om zich heen.
Hij zag haar twijfeling, begreep wat die beteekende
en wilde juist zijn vraag wat eenvoudiger stellen,
toen zij antwoordde: „Ik weet het niet. Heusch, ik
wjeet het niet."
En hij begreep, dat zij zijn bedoeling niet gevat
had. waarna hij zijn belangstelling in het onderwerp
verloor. Hij! beoordeelde haar van het standpunt, van
zijn eigen intellectualiteit. de college-opvoeding
van den gemiddelden Engelschma.n: En doop die
haastige en onbezonnen beoordeelinpr verliest men
do .helft van de belangwekkende persoonlijkheden in
het leven uit het oog. Maar de man met het geweer
■■as scherozinniser dan de groote meerderiieid I-I ij -
liet het onderwerp der menschelijke natuur varen.