Vraagt stalen bij 3. LENSHAUS, [ets uit de geschiedenis yan Egypte. 9e dingen om ons heen. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Een Levensweg 'n Gralis Dag ofCadeaux knnnfin wi| nlot aanbinden ninar wel PHIMA HULDING legen du LAAfiSTE PHIJZ1N WINKEL. Zaterdag 9 Juni 1923. 66ste Jaargang. No. 7243. Reeds waren vele eeuwen over 't cultuurland Egypte heengegaan. De bevolking was zeer talrijk geworden en had met de haar eigen degelijkheid in den loop dier eeuwen veel cultuurwaarden bijeengegaardeen taal, die als voermiddel kon dienen voor alle schakeeringen van denken en voelen: een kunst, wier grootschheid van opvatting ons, in weerwil va® alle vreemde vormen ontzag inboezemt; een techniek, die in smaakvolle af werking der gebruiksvoorwerpen met die der huidige dagen kan wedijveren. Groote steden, de symbolen der overwinning van den geest op de natuur hadden zich gevormd: in 't Noorden Membhis, in 't Zuiden Thebe. De natuurkrachten waren aan banden gelegdeen kuinstig stelsel van kanalen en dijken bracht bij de jaarlljksche overstrooming het water van den Nijl toet zijn zegenbrengend slib tot in de uiterste hoeken van 't dal, een kunstmiatig meer 't nog bestaande Morés-meer, in de Fayoem- vlakte was gegraven als regulator, om nu eens 't overtollige water op te nemen, dan weer 't tekort ervan aan te vullen. En als bekroning van alles was een staats machine geschapen, wier raderen zoo feilloos in elkaar grepen, dat alle latere overweldigers belust 'op de riike bloeiende oase te midden der omringende woestijnen, het het verstandigste vonden er niet aan te tornen. Zoo Lybiëns, Perzen, Grieken en zelfs de Romeinen, zelf meester in de kunst van organiseeren, hebben haar ongeschonden gelaten, voelende <kit zij niet te verbete ren was. Alleen kunstenaars in t ontwrichten, als de Turken, die, waar zij hun voeten neer zetten, een woestenij te voorschijn roepen, is 't gelukt er geen enkel principe van overeind te laten. Toch heeft de geschiedenis van Egypte een tijdperk aan te wij'zen, waarin de ouder wordende maatschappij aan aderverkalking begon te lijidèn. De geest werd zwak. Het gevoel van saamhoori^heid was verdwenen; de heiligheid Van 't bezit werd alleen gevoeld met be trekking tot eigen goed algeheele anarcnie heerschte er. 'De koningslijs ten uit dien tijd, pl.m. 2000 jaren voor Christus geven voor weinig jaren als bewijs van bloedige troontwisten veel namen; dé oorkonden klagen er over, dat onveiligheid algemeen was, dat wet en traditie met voeten getreden werden, dat de heele maat schappij in een toestand van wankelend evenwicht ver keerde, dat menschen van gisteren de nieuwe rijken een hooge borst opzetten en de oude geslachten tot armoede vervielen en onder den voet werden geloo- pen. Het was de doodstrijd van de oud-Egyptische ziel', het 'onafwendbaar en schrikwekkend besluit van een ontwikkelingsperiode, waarin de staat voor 't sta dium der feodaliteit (dat der vele gouwgraven) zijn hoogtepunt bereikte als een goed georganiseerde, door beambten bestuurde gemeenschap, waarvan de Pharao de eerste dienaar was en de afstammelingen der vroegere kleine heerschers, de uitvoerders van zij'n wil. Het was te denken, dat 't ontwrichte rijk als een verrijpe appel in den schoot zou vallen van een, bf inder Veroveraar, die zich opdeed, in 't volk der Hyklsos, dat in korten 'tijd een reusachtig rijk grondde, hetwelk even spoedig verviel als 't gevormd werd. Honderd jaar (1680—1580 v. Chr.) hebben de Hyksos 't Egyptische volk geknecht en uitgezogen en er een geest in gewekt, die sterk contrasteerde met die van Oud-Egypte. Men begreep, dat 't beter was een noodlot te zijn dan er een te ondergaan. Zoo vreedzaam als 't Egyptische volk vroeger was, met zooveel ijver als het zien de eeuwen door aan ae kunsten van den vrede had gewijd, en zoo spontaan als 't zich overgaf aan levensvreugde, zoo wraakgierig en oorlogszuchtig werd 't nu. En toch hebben de H)d£sos de heele eeuw door maar over een klein gedeelte van 't Nijldal: geheersciht Thebe, de zuidelijkte hoofdstad, is maar tijdelijk bezet geweest, en van hier uit kon Sekenjenre, de koning, dan oo'k' het verzet orga niseeren tegen ae geweldenarij. Maar eersteen zijner opvolgers, Aahmes, gelukte het de Hyk sos uit hun laatste bolwerk, de vesting Avaris in de Nijl'delta, te verjagen en 't oude rijk' der Pharao's weer ongeschonden te herstellen. Bij de reorganisatie kWam echter niet weer de beambten fctaat te voorschijn), maar een op militairisme steunende alleen-heerschappij1, wier levensdoel en reden van bestaan oorlog en verove ringen rijn en waren, zooals hier spoedig bleek, toen de macht in handen kwam van Thotmes I, den stichter van de 18de dynastie, een der zoo niet de beroemdste van alle die over Egypte hebben geheerscht, en waar van Toet-ank-amen de laatste en oververfijnde telg was. Egyptische .veroveringslustigen hebben echter altijd in <een ongunstige positie verkeerd. Ten oosten van den Nijl, in de Nubische woestijn, was rfiets te halen, de Lybische woestijn in 't Westen, was 't veroveren ook' i niet waard en er bleef niets anders over dan den blik naar 't Zuiden te wenden, den Nijl opwaarts naar Nubië even vruchtbaar als Egypte zelf.- Het bleek een f makkelijk te verwerven buit en werd voor altijd onder gypte's heerschappij gebracht. En dan was er nog in 't Noordoosten over de landengte, nu doorsneden door het Kanaal' van Suez, een poort om te komen in de dichtbevolkte en goed bebouwde streken om de Doode Zee en in Syrië. Met een groot leger, waarbij voor 't eerst de door de Hyksos ingevoerde paarden dienst deden voor de strijdwagens, trok Thotmes 1 op roof uit. Hij kwam tot de Euphraat, door de Egypte naren kenschetsend het omgekeerde water genoemd, omdat zij in tegenstelling met den Nijl naar t Zuiden stroomt. Van dien tijd af dateert de vijandschap tusschen de heerschers aan den Nijl en die in 't stroomgebied der tweeÜngstroomen Euphraat en Tigris, die eveneens een begeerig oog sloegen op de baten en profijten uit het tusschengelegen land te halen. En alleen in een. tijd, dat beide machten niet in staat waren zich buiten I hnu grenzen te laten gelden, kon het David en Salomo I omstreeks 970 v. Chr. gelukken, een onafhankelijk koningsschap te stichten in Jerusalem en zelfs verove ringen te maken- Vooreerst had Egypte de leiding in 'de vijandelijk heden. Ziin grootste uitgebreidheid nad het onder Thot mes III, aen zoon en opvolger van Thotmes I, een echte heerschersnatuur, die, om op den troon te komen, verplicht was te trouwen met rijn halfzuster, Hatschep- sowet, wat volgens de Egyptische zeden, die in den heerscher het meeste gewient hechten, aan reinheid van bloed geoorloofd was. Het bloed van Thotmes III was, als zoon van een bijvrouw, minder blauw, dan dat van Hatschepsowet, de wettige erfgename. Of 't huwe lijk Tiem geluk gebracht heeft, is te betwijfelen; 't werd er ook niet om aangegaan- Ete vrouw-zuster, bleek Sterker dan de man-broeaer. Zwijgen mocht hij, in 't publiek den prins-gemaal spelen en in 't private leven den pantoffelheld. En bekroop hem de lust zich te verzetten, daji hing 't lot van Thotmes II, haar eigen broer, die spoorloos verdwenen was, als 't zwaard van DamocJes boven rijn hoofd. Hij voegde zich. Welke man zal'den eersten steen op, hem werpen Vous n'étes que des miles. Moi je suis le féminfin, ringt ook nu mpg Yvette Guilbert. de Parijsche soubrette. (Jelui zijn maai mannetjes. Ik ben de vrouw.) Maar rijn dag kwam; hij kreeg gelegenheid revanche te nemen. Hatschepsowet stierf en zijn eerste Tegei- ringsdaad was een wraakneming, Om haar naam1 ain de vergetelheid prijs te geven liet hij hem beitelen uit alle gedenkteekenen die rij had laten oprichten, aan welke daad van hem ook de Egyptische zedeleer wel niet vreemd zal rijn geweest, daar zij leert, dat naam- loozen niet aan de Goden worden voorgesteld. Een wraakneming tot over 't graf dus. Toen organiseerde hij een groot leger, om 't rijk der Ghetus Hethiten te beoorlogen en omgaf zich met een staf van geleerden en kunstenaars, om hem te vergezelLten e® alles wat rij' voor schoons en nuttigs ontmoetten, mee te nemen of over te brengen naar "t dal' van dea Nijl. De veldtocht slaagde naar wensch. Kadesch, de hoofdstad der Ghetus, wera ingenomen e® zelfe de Euphraat hield hem niet tegen. Na Syrië en Kana&n tot teen deel' van 't rijk' te hebben verklaard, keerde het leger, met buit beladen, naar 'rijn haardsteden terug. Egypte beleefde van 1500 tot 1400 v. Chr. rijn glansperiode. Als een geduchte, hecht georganiseerde maciht stond het in de toenmalige beschaafde wereld. Het strekte zich uit van de Euphraat tot de kusten der Indische Zee en alle omliggende landen Syrië. Palestina, Arabië, Aethopië, Nubië wrn- resten geworden, brachten hun cyins naar Thebe, waar schoone plant der cultuur, rijkelijk bemest als ze werd door t zweet der onderdrukte volken, haar heerlijkste bloemen ontplooide. Ongeëvenaard was 't aanzien van den Pharao, oinuantastBaar rijin positie Egypte was een geweldige, op militairisme steunende autocratie geworden. Het heeft in rijn geschiedenis niet meer zoo'n hoogtepunt aan te w^ze®. Van dezen tijd af gaat het bergaf en zelfs Ramse» III '(pl.m. 1300 v. Chr.) de ©enigste die in de schaduw der heerschers van de 18de dynastie kan staan, kotn 't gestage verval!, cultureel zoowel als politiek, niet tegenhouden, tot eindelijk''de catastrophe van 525 v. Chr. kwam, toen de Perzen het land bezetten en het „Pilleg, AueZ massacrej" dat altijd den overwinnende® soldaten tot wachtwoord werd gegeven, ook' den Egyptenaren als een, doodsklok in de ooren klonk. Egypte voelde toen de slagen van Nemesis, de godin der wraak. Wetenschappen en kunsten namen eeh froote vlucht en werden gemeen goed onder de la&tste eerschers der 18de dynastie. Door een leger van slaven, volgens 't toen heerschende oorlogsrecht van hun vrijr- heid beroofd, werden de grondstoffen bijeengesleept, om er den grooten tempel van Thebe, gewijd aan Ammon-Rë, den vader der goden uit op te bouwen welks ruïnes nu pog alle bezoekers van Egypte met verbazing slaan. Een lange allee, geflankeerd door twee rijen uit graniet gehouwen rammen aan Ammon Ré opgedragen gaf toegang tot het tempelpaleis, in welks koele zalen de priesters In hunne diepzinnige overpein zingen zich verhieven tot de opvatting van een cenig God, van wien Ammon Ré de voornaamste openbaring Was. „Die hemel rust op Zijn hoofd, de aarde is do voetbank zijner voeten, de hemel ontsluiert rijn geest, de aarde rij® vorm en de onderwereld cxmvat zijn mys terie". De opvolgers van Thotmes III kregen de ondankbare taak op de schouders, om 't erfdeel van een geniaal voorganger in stand te houden. Oorlogen hebben Zc niet meer gevoerd. Ze bepaalden zich ertoe, de orga nisatie nog hechter te maken. Van 1450 tot lo5C v. Cnr. heerschte er ongestoorde vrede en ongekende welvaart in het Nijldal. Vooral de twee laatste afstammelingen van Thotmes I in rechte lijn, Amenhotep III 6n IV hadden een afschuw van bloedvergieten en bemoeiden rich hoofdzakelijk - diep religieuze menschen die ze waren - met geestelijke dingen, waarbij ze noodwendig in bot sing moesten komen met de priesterschap, machtig door zijn rijkdom en door de geheiligde traditie. De twist punten waren van tweeërlei aardgodsdienstig en poli tiek. Des Pharao's opvatting van Ammon Ré de zon verschilde eenigszins van de schoolsche. Het beela dat hij vereerde was de zonneschijf, omgeven door stralen, die in handen eindigden, om den menschen het leven te geven. Gewichtiger echter was, dat hij rijn opvatting als de staatsdienst wilde instellen, en Op gemeene man,' die altijd nog rijn vele goden aanbad, dus deel wou laten nemen, in de geheime kennis, die een privilege der priesters was. Het kwam tot openlijke vij andschap met verbeurdverklaring der goederen. Om minder gedwarsboomd te worden in zijn plannen, stichtte Amenhotep III een nieuwe residentie in de Delta, Amarna genaamd, geheel opgebouwd in een stijl, die ook nu nog up to date genoemd zou worden, met groote lommerrijke pleinen, breede straten, reus achtige gebouwen. Een gedeelte hiervan is weer bloot gelegd, waaronder een geheel archief, waarin de staat» stukken der Pharao's, die bijvoorbeeld behelzen de correspondentie met de Stadhouders in KanaS®, met de Koningin van den Cheta's en Babyl'onië, over huwelij ken en dergelijke staatsgewichtige aangelegenheden méér, alles beschreven in 't Babylonisch de diplomatentaal van toen ter tijd. De koningen nebben hun ideedh niet door kunnen zette®. De priesters behoefden rich alleen maar vast te houden aan de traditie, om zeker te zijn dat "hun principes op een vreedzame manier niet verdrongen zouden worden. Het terugvoeren naar de oude goden geschiedde door een der hunnen 'Harem- heb die soepel genoeg was om vriendschappelijk aan 't hof te kunnen komen. Toet-ank-amen, ae laatste Pharao uit de 18de dynastie, schoonzoon van Amen hotep IV en eerst erfgenaam van den troon geworden na oen dood zijner zwagers, liep weer in 't ouae gareel. Haremheb werd de stichter der 14de dynastie. De tempels waren de brandpunten der beschaving, de pries ters de dragers ervan. Alles wat zich maar eenigszins op geestelijk terrein bewoog wetenschappen, recht spraak. onderwijs werd door hen geleid volgens regels door de aloude traditie geheiligd. De traditie was bij de Egyptenaren een obsessie. In alle omstandigheden werd naar haar gevraagd, het lteven was een door de traditie voorgeschreven, volgens de traditie af Ie leggen weg, wat echter niet wegneemt, dat ze allerminst afkeerig waren van de geneugten des -levens. In hun door parkachtige tuinen omgeven woningen, werden dikwijle gastmalen gearrangeerd, waar de gasten in gemakke lijke stoelen aan zaten. Voor den eten werd ae pruik, die elk Egyptenaar droeg, daar de godsdienst uit rein heidsmotieven gebood het 'hoofdhaar te scheren, met reukwater besprenkeld, en om1 't hoofd een bloemkrans van lotusbloemen gewonden. In gouden, zilveren, ko peren en bronzen schalen werden de gerechten opge dragen; in glazen fleschjes waren oliën e® zalven genor- gen, waarnevens ook fijn geglazuurd aardewerk ge- ruikt werd. Tijdens het eten werd een mummiebeeMie rondgedragen en de menschen gewezen op den beperk ten duur van het leven en dus opft vluchtige van alle genietingen „Eet en drinkt, want morgen rijt ge gelijk deze", was net gezegde, waarmede iemand goeden eet lust werd toegewenscht. Na den eten werd een kring geformeerd: oe gastheer en Zij'n vrouw gingen zitten. en de gasten en kinderen vleiden rich in een kring om hen heen, warana men de rest va® den dag doorbracht onder gezelschapsspelen, of opder 't genieten van nxu- zeik en dans. In tegenstelling met alle andere Oostersche volfce®, eerde. Zij beraadslaagde mee in familiezaken, had stem •waa de positie van de vrouw in 't gezin een zeer ge in de opvoeding dar kinderen, die In den huiseüjken kring opgroeiden. Ofschoon er geen godsdienst geweest is, die leerde idat met den dood het leven eindigde, heeft toch geen volk het hiernamaals zoo lichamelijk gedacht als de Egyptische. De ziel zou na 3000 jaren weer als mensch op aarde rondwandelen en daarvoor gedeelten of mis schien wel het heele lichaam weer gebruiken, om als dat eenige keeren gebeurd was, op te gaan in hem, wiens naam nooit genoemd mocht worden. Vandaar de groote zorg der Egyptenaren voor hun dooden. Het lijk werd ontdaan van alle weeke deelen, die werden bijgezet in vazen. In de plaats van 7t hart werd een uit steen gesneden scarabee (mestkever) gelegd, welk Hier voor nen, die wel 't uitkomen van 't ei tilt het mestbolletje, maar niet 't léggen daarin kenden, het zinnebeeld was van opstanding en wedergeboorte. Na gebalsemd te rijn, wat geschiedde door een categorie menschen, waarmee geen fatsoenlijk mensch moent omgaan, werd 't lijk met windsels omwonden en daarna met veel ceremoniën naar 't graf gebracht. De slaven, die met dat werk waren belast, werden later toen de schatten, die meegegeven werden, de hebzucht van dieven opwekten, meestal "om hals gebracht. De operatie, die de ziel nog moest onder gaan, was „het wegen van 't hart", waarbij' zij onder meer moest kunnen getuigen, dat rij" nooit bevolen had te dooden, dat zij' hooit had laten weenen, dat rii no6it iemand in zaken had benadeeld en zelfs, dat rij nooit geknoeid had aan gewichten. Was 't niet te licht bevonden, wat door de priesters, die uitstekend hun Pappenheimers kenden, bijna nooit aan de nagelate nen werd aangekondigd, dan werd de ziel 'oor Anubis, den boodschapper der goden, bij dezen binnengeleid: Zoolangde geest, die zien met godenvoedsel licht en lucht voedde, zich niet had afgescheiden, moest de ziel levenskrachten putten uit het voedsel, dat het mummie meegegeven werd. Ook reukwater kon daar voor dienen. Later, toen al1 die voorstellingen vergroofden, ge loofde men, dat men de ziei een dienst bewees, door met net mummie alles mee te geven, wat tijdens het leven den mensch aangenaam: was geweest: tafels, een stoel, bvouterieën in Kistjes, en zélfs muilen, wat men alles na 3000 jaren nog terug kan vinden, tenzij het gestolen is. U. MESTER. naar het Engelsch van E. TEMPLE THURSTON door W. J. A. ROLDANUS Jr. Het onechte kind» HOOFDSTUK I. De zon, die den geheelen dag wit van hitte ge weest was, werd al dieper en dieper oranje van tint en zonk, als dompelde een onzichtbare hand haar in het binnenste van een oven, langzaam achter den horizont. Lange strengen purperachtige wolken, ge rand met het dofste goud, strekten zich uit over een hemel van sleutelbloemkleur, terwijl in het Oosten groote banken cumuluswolken lichtgeel en lichtrose getint waren, en als met sneeuw bedekte bergen haar ronde toppen opstaken in het onbekende. Een waas van goud hing over het land, dat in mist gehuld was; iedere boom'of struik, die oprees voor de zon, was zwart. Avond loerde in iedere schaduw en de dag had zijn laatsten adem bijna gehaald- Voor het midden van den herfst was het reeds laat om het vee stalwaarts te drijven; maar toch liepen zeven koeien, die haar staarten lethargisch zwaaiden om de enkele vliegen, welke haar gevolgd waren, van zich af te houden, met heen en weer slingerende uiers vreedzaam uit voor een groot meisje, welks rond figuur met een impressionistisch effect tegen den horizont afstak. De gang der dieren en hun kalme, gelijkmatige be weging brachten iemand een gevoel van tevreden heid bij. Men voelde, dat zij verlangden naar de handen, die haar van haar melk bevrijden zouden. Men besefte, of men wilde of niet, dat de dag voorbij *vas. Toen zij uit het gezicht verdwenen waren, leek het alsof er niets meer over was ooi te doen. Aan het meisje zelf had dat gevoel zich eveneens medegedeeld. Nu en dan legde zij licht haar hand op den rug van de laatste koe, wanneer deze wat ach terbleef. Maar zij beval haar niets. In haar oogen kon men, toen zij dichterbij! kwam, het weerkaat ste licht der zonsondergang zien, die haar gezicht met een diep rosachtig rood tintte en de kleur van haar lippen sterker deed uitkomen. Haar handen, die langs haar zijden bengelden, hadden denzelfden, donkeren tint en haar haar, dat bruin was, leek in het halve licht bijna zwart. Naast een opening in den muur van graszoden en steen lag een man met een geweer op zijn knie in gebukte houding. Zij was verplicht door die ope ning te gaan. Het veld had geen andere uitgaing behalve het hek aan de andere zijde, waardoor zij binnengekomen was. En dus lag hij daar te wach ten en naar haar te kijken. De gedachten van den eenzamen man^ die wacht op de komst van een eenzame vrouw, zullen, on verschillig of zij boerin, dame of geest is, naar haar toe getrokken worden als was zij de eenige vrouw in de wereld, wat zij inderdaad, voor zoover het zijn gezichtskring betreft, ook is. Er bestaat een in stinct, dat bijna oerinstinct en zeker dierlijk is, dat zich in zijn geest begint te roeren. De geest van me dedinging drijft vele mannen voort; maar de wet der natuur leidt hen allen één voor één geblinddoekt bij de hand. De man met het geweer ging in een andere hou ding liggen om haar beter te zien. Hij vroeg zich af of zij schrikken zou wanneer zij door de opening kwam en hem daar zou zien. Hij dacht over din gen, die hij haar misschien zou zeggen; dan keek hij norsch naar de haan van zijn geweer. Juist toen hij dat gedaan had, sprong een konijn uit zijn hol Hij was uitgegaan om konijnen te schieten. Deze was niet verder dan dertig yards van hem af. Een oogen- blik kwam er een schittering in zijn ooe-en: ziin vin ders spainden zich om tien trekker, maar hij hief het geweer niet op. Was hij een man van wijsgeerige bespiegelingen geweest, dan zou hij geglimlacht heb ben om die zelfbeheersching; maar hij lette er niet op en zijn blik keerde terug naar het naderende meisje. Steeds dichter en dichterbij kwam zij, totdat de lichamen der voorste dieren, die buiten verhou ding vergroot werden door het verkleinde perspec tief, haar bijna, aan zijn blik onttrokken. De eerste koe keek naar heem, toen zij door het gat liep. De anderen volgden haar voorbeeld. De laat ste bleef plotseling staan. Hij stond op, terwijl het meisje kijken kwam wat de oorzaak van dat plotse ling© stilstaan zijn kon. De man deed een stap achteruit en zij staarde met groote grijze oogen naar hem. Was zij gewoon, alledaagsch geweest, dan zou hij waarschijnlijk da delijk .iets gezegd hebben. Maar nu bleef hij zwijgen en haar aankijken. Zij was niét alledaagsch. Zij was verre van gewoon. In de grijze oogen, die hem op namen, was een schaduw van het noodlot een voorgevoel der toekomst, die haar een teere distinctie gaf. Zij was geheel anders dan haar type zou doen vermoeden. Het echt Iersche meisje van haar stand heeft ronde wangen, roode lippen, dreigende oogen en iets brutaals en vermetels in haar blik; maar in dien van dit meisje was daarvan niets te bespeuren; men zag er slechts iets in als onderworpenheid aan een macht, die grooter was dan de hare. Het echt Iersche meisje heeft de aantrekkelijkheden van het oogenblik. Dit meisje bezat die bekoring, welke zich niet opdringt, maajj gjooter wordt tusschen de ocgenblikken, dat men er niet op let Confectie- en Maatkleermakerjj Overal le ontbieden. De lezer zou door deze beschrijving een indruk van teerheid krijgen, maar het>- zou te eenenmale onjuist zijn dat van haar te zeggen. Zij was niet teer. Zij was niet ongevormd. Er is een phase in Ie ontwikkeling van een meisje, waarin de zicht bare ontwikkeling nauwelijks begonnen is. Het is een phase, welke geen aantrekkingskracht uitoefent op den man, wiens instincten jong genoeg zijn om gezond te wezen. Dit meisjes was ongetwijfeld heel vroeg voor haar leeftijd dat stadium voorbij. Zij was een vrouw een vrouw van negentien. Zooals zij daar in dat éóne oogenblik, waarin zij elkander aanstaarden, stond, zou hij haar, had men het hem gevraagd, getrouwd genoemd hebben. Bijna zonder te aarzelen zou hij gezegd hebben, dat zij getrouwd was. De vrouw laat zulks zien in haar gezicht; haar oogen begrijpen. En zonder bet te beredeneeren, slechts afgaande op den oppervlakkigen indruk, dacht hij dat begrijpen te zien in de oogen, die de zijne ontmoetten. „Zijn er veel konijnen in dit veld?" vroeg hij in een poging om de stilte, die pijnlijk dreigde te wor den, te verbreken. Zij keek naar zijn geweer en dan weer met anti pathieke uitdrukking in haar oogeen naar zijn ge zicht. „Zij hebben holen in de hagen", antwoordde zij. „Hebt u er geschoten?" „Neen." De vluchtige minachting, die op 'haar gezicht te le zen was, deed hem ineenkrimpen. „Ik heb er maar een paar gezien. Zij zijn zoo gauw weg en ik ben geen buitengewoon schutter. Is dit land van u?" „Het is van mijn vader." „Waar ligt zijn boerderij?" Zij knikte in de richting van een witgekalkt, met riet gedekt gebouw, dat de zon achter een boschje boomen deed óplichten. „Bij de boomen daar", antwoordde zij, waarna zij de koeien, die een heel eind vooruit geloopen waren, begon te volgen. „Zou uw vader er bezwaar tegen hebben, dat ik konijnen op zijn land schiet?" vroeg hij, terwijl hij langzaam naast haar voortliep. „Schieten is zoo erg niet', zeide zij, „als u ze maar niet raakt." Hij stond op het punt te ladhen om het humoristi sche, dart, naar hij dacht, in haar bedoeling gelegen had, maar dan zag hij den ernstigen trek "om haar mond. Wat zij gezegd had, had zij ironisch bedoeld. Er is iets slaafsch in het Iersche karakter, wanneer het in aanraking gebracht wordt met vreemdelingen iets slaafsch vergeleken bij de kortaffe strijdlustig heid der Engelschen. Dit. was niet slaafsch. Er lag iets bijna intellectueels in 't satirieke. Hij keek naar baar gezicht, maar dat logenstrafte in geen enkel op Vermoedelijk zal voor het einde dezer week de tekst van het nieuwe Duiteche voorstel der schade vergoeding bekend zijn. De Entente heeft het voorstel van eenige weken geleden verworpen, op grond van de bewering reeds geuit voor den inhoud bekend was! dat het onvoldoende was en dat zelfs voor de ontoereikende aanbieding de noodige waarborgen ontbraken. Bo vendien wilde Frankrijk niet hooren van den voor slag, dat een internationale commissie van deskun digen zou vaststellen wat Duitschland zou kunnen betalen. Het argument daarvoor heette te zijn, dat het in schakelen van zulk een commissie in strijd zou zijn met het verdrag van Versailles, dat immers alles wat op de betaling der schadevergoeding betrekking beeft, legde in handen der commissie van Herstel. Feitelijk zou het natuurlijk niets beteekenen in dien men toch zulk een commissie van experts be noemde. Al wat in dit geval noodig zou zijn, ware, dat men die commissie de opdracht gaf, rapport uit te brengen aan de Commissie van Herstel, zoodat die de beslissing toch in handen zou hebben. Zoodoende zou men kool en geit sparen: behield de commissie van Herstel de macht haar te Versaills toegekend en zou er toch kans bestaan, dat haar oordeel op finan- cieel-economische inplaats van op zuiver-politieke overwegingen werd gegrond. Dezen uitweg begeert Frankrijk echter niet en dit is niet to verwonderen. Want daarmede zou het wel niet formeel, doch feitelijk uit zijn met het Fransche overwicht in het vraagstuk der reparatie. De commissie van Herstel immers heeft een Franseh voorzitter en met inbegrip van den Belg twee Fransche leden. Daar besluiten eenparig moeten zijn, kunnen deze twee in de tegenwoordige omstandigheden dus alles tegenhouden wat gelijkt op een ongewensebte vermindering der Duitsche ver plichtingen, wat ook bijv.- Engeland en Italië even-, tueel zouden, raadzaam achten. Natuurlijk zou .dit zelfde theoretisch toch mogelijk blijven, nadat de bedoelde deskundigen hun rapport hadden uitge bracht. Frankrijk (en België) zouden,desgewenscht, dit rapport naast zich kunnen neerleggen en hun 1 politieke overwegingen toch ten volle kunnen laten gelden. zicht den indruk, dien haar woorden op hem ge maakt hadden. De oogén, tiie voor haar uit óver de donker wordende velden tuurden, zooals die van een zeeman, welke altijd op de zee staren, waren kalm, zacht, rustig. Haar kin was mooi gevormd en haar mond, die te groot was om de loftuigingen, welke bij een vrouw passen, te verdienen, moesten de aandacht trekken door het echt-menschelijke ervan. Hier was geen spoor van ironie te ontdekken. Dan had iets haar gqbinderd. „licht u er bezwaar tegen?" Zij keek hem aan, en hij zag, dat zij verbaasd was door rijn vraag. ,,lk vind het zoo wreed," zeide zij zacht. „Iedereen hier behandelt de dieren wreed." „Maar u toch zeker niet' Houdt P veel van dieren?" „Ik ben er dol op. Wat voor kwaad doen rij"?' Zij sprak heel zacht. Soms leek het alsof rij tegen zichzelf praatte. „Wanneer ik 's mogerns de koeien naar de wei breng, tel ik al de konijnen, die ik hier in de velden zie. en 's avonds doe ik het weer. Zij worden al minder bang voor me dan ze vroeger warep. Soms zie ik er we! twintig." „L* zult me wel een vandaal vinden zeker?' „Wat is dat?" „O u zult wei'denken-, dat ik een bruut ben om hier met een geweer te komen en om te probeéren ze to schieten." „Ik weet het niet de meeste mannen hier. (die geweren hebben, doen het. Zij kunnen het niet laten; het is hun natuur, denk ik. „Bestudeert u de menschelijke natuur?" „Je ziet soms dingen. Niet iedereen is gelijk behalve mannen, wanneer zij Iets willen dooden.' ..Gelooft u, dat vrouwen individueel meen ver schillen dan mannen?" Zij weifelde en staarde voor zich uit. Hij bracht haar in een moeilijk parket. De kennis dei* men schelijke natuur, die zij bezat, was instinctief, in- haerent, niet gecultiveerd. Zij kon er niet over rede neeren. Wat zij leerde was meer het gevolg van on bewuste waarneming. Zij maakte geen bewuste studie der menschen om zich heen. Hij zag haar twijfeling, begreep wat die beteekende en wilde juist zijn vraag wat eenvoudiger stellen, toen zij antwoordde: „Ik weet het niet. Heusch, ik wjeet het niet." En hij begreep, dat zij zijn bedoeling niet gevat had. waarna hij zijn belangstelling in het onderwerp verloor. Hij! beoordeelde haar van het standpunt, van zijn eigen intellectualiteit. de college-opvoeding van den gemiddelden Engelschma.n: En doop die haastige en onbezonnen beoordeelinpr verliest men do .helft van de belangwekkende persoonlijkheden in het leven uit het oog. Maar de man met het geweer ■■as scherozinniser dan de groote meerderiieid I-I ij - liet het onderwerp der menschelijke natuur varen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1923 | | pagina 5