ROMMELKRÜID,
H O E N E K S. I m&tozoïd. Deze dringt in de uitwas door; de
D. ortwlttaU.g van het kalken 'Jm k0p bÜmen'
B. Binnen de ^1^} 3Permaï0ZOK^ 18 nu sperrnakeji geworden.
Andere spermatozoïden kunnen er niee. in door-
Wil men het verloop van het broeden binnen dringen. De sporxnakem wordt nu aange»rok-
bei ed volgen, (km blijft men aangewezen op ken door de eikern, ne gaan naar elkaar toe,
lijk zijn, vooral daar het niet gemakkelijk is
het uiterst dunne en teer© embryo ongeschon
den te praepareeren voor doorsneden; ook is
het moeilijk het eiwit en de vertakkingen te
fixeerax
stamkern.
De bevruchting ia nu geschied. De stamkern
heeft dus de helft van het vaderlijk organisme
en de helft van het moederlijk organisme. Hier
uit volgt, dat de erfelijke eigenschappen zich
Dit werk is -echter reeds door verschillende in den stamkern bevinden,
deskundigen uitgevoerd; het hoenderei leent
dch daartoe dan ook uitstekend, en uit ver-
schillende afbeeldingen kan men thans het pro-
ees van uur tot uur zich zien voortzetten tot
het uitkomen toe.
J. K.
Wordt vervolgd.
De eerste dag mn het
Nadat het broedproces begonnen ia rijrt. de
dooier die W) een versch ei steeds in 1 mid
den van het ei drijft en door de hagelsnoeren
langen tijd wordt belet tegen (te schaal te drij
ven, naar boven en komt de kiem vlak tegen
de schaal te liggen. De warmte moet van bui
ten steeds de kiem levend houden, terwijl de
voedingsstoffen in het ei door taliooze vaten
naar de Idem wordt gevoerd. Hoe men het ed
ook draait, steeds blijft de kiem boven liggen.
Sedert de nieuwe ontdekkingen van de laat
ste jaren is het bekend geworden, dat de eer
ste levensverschijnselen in ^ïet ei in hoofdzaak
deselfde zijn, als die welke den grondslag vor
men voor de ontwikkeling van alle levende or
ganische dieren.
Zoodra de bevruchting plaats heeft dringen
de zaaddiertjes (spermatozoïden! van het
mannelijk zaad (sperma) naar het vrouwelijk
eitje, waarin do eikern ligt Dit eitje is bij vo
gels de dooier die van den ederstok is los ge
raakt De dooier is omgeven door een gelei
achtig omhulsel, waarin de spennatozoid
tracht door te dringen; gelukt dit,'dan krijgt de
dooier een uitwas in de richting van den sper-
worden, en als hun bekwaamheden bekend
zijn, behoeven zij zich niet aan een examen
onderwerpen.
Een student mag naar willekeur zijn naam
veranderen. Ala hem iets ontstolen wordt, dan
zal de geheele buurt daarvoor aansprakelijk ge
steld worden.
Als een student oneerbaar leeft en zijn huis-
ge nooten doen dit ook, dan kunnen de huis-
genooten wel uit het huis gezet worden maar
den student moet men met vrede laten.
Een student, die valsche munten vervaar
digt of uitgeeft, mag niet gestraft worden daar
hij de rechten beter kent dan het geld waar
schijnlijk.
Men ziet het, toen was voor een student zoo
ongeveer alles geoorloofd, gr is ook heden ten
dage nog wel tweeërlei maat bij de beoordeeling
van daden, door studenten jen anderen bedre
ven, maar zoo erg als toen In Duitschland is
't toch niet meer.
STUDENT-ENT OORRE CHTEN.
Studenten hebben altijd veel voorrechten ge
noten en doen dit nog, of ze nemen die voor
rechten, wat dikwijls vrijwel op hetzelfde neer-
komt. Wat in 't dagelij ksch leven als ongeoor
loofd wordt beschouwd heet zoodra het door
studenten ondernomen wordt een studenten
grap.
Maar wat we onlangs lazen over studenten
leven in de zeventiende eeuw in Duitschland,
is zoo verregaand, dat het de moeite waard is
hier na te vertellen. Daar wordt verteld, welke
vrijheden de Duitsche studenten in dien „goe
den ouden tijd" genoten.
De studenten hebben het recht arbeiders, die
door hun hameren, kloppen of zingen last ver
oorzaken en hinderlijk zijn bij de studie, uit hun
eigen huizen te verjagen.
Een student kan iedereen dwingen hem ka
mers of paarden te verhuren, ala hij zulks
verkiest.
De kundige en geleerde studenten moeten
overal als edellieden beschouwd en behandeld
REIGERS.
Reigers komen bijna overal ln ons land. voor
en in de lage streken van Holland zelfs tame
lijk veel, in tegenstelling met het Oosten van
ons land, waar de ooievaar meer (het weide
landschap stoffeert. De reiger is kleiner dan
de ooievaar en draagt op den kop een kuif
van lange veeren. De ooievaar heeft ©oo*n kuif
niet. Ook in de vlucht zijn de beide dieren ge
makkelijk van elkaar te onderscheiden. De
ooievaar vliegt met gestrekten hals, de reiger
met een S-vormig ge kromden hals.
De reigers leven hier te lande van April tot
September, maar vele" exemplaren blijven ook
den geheelen winter over; al» de vorst niet al
te streng is gaat dit goed, maar vriest het
streng en lang, dan moeten vele dieren het
met den dood bekoopecu
Merkwaardig la de levenswijze van deze vo
gels. Zij leven in kolonies, de bekende reiger-
kolonies. Een 10 15-tal nesten vindt men
doorgaans bij elkaar ln eenige boomen.of in
1
hij lang op zijn bed liggen, en om 12 uur be
gint het lieve leventje weer van voren af
aart
(De regen klettert tegen de ruiten.)
Och, wat een hondenweer! Een parapluis
heeft hij ook niet hij zich. Aanstond» komt
hij druipnat thuis en gaat zoo ais hij ia op
zjjn bed liggen.
(Er wordt gebeld).
Ha; daar zal Dij eindelijk zijnl Gelukkig!
(Ze opent het raam, en kijkt naar buiten. Ze
roept:)
Ben jij het, Jan?
Een stem spreekt van buiten: Mogen we as
jeblieft binnen komen?
Katrijn: Wie bent u dan, mijnheer?
De stem: Maakt n maar eerst de deur open,
want bet regent ontzettend. Over een kwar
tiertje komt ons rijtuig. We zijn mt ons
tweeën!
Katrijn 'voor zich): Dat schijnen mij deftigs
hoeren t Ik maak de deur open.
(Zo roept naar buiten:) Ik kom jddo bij u!
(Katrijn neemt de lamp en gaat naar buiten.
Na een poosje komt ze terug met Prina Al-
bert en zijn adjudant E delf els.)
Prina: Neemt u ons niet kwalijk, Heve juf
frouw, dat wij u zoo laat in den avond sto
ren. Bi) -t wandelen zijn we door den regen
overvallen. Vindt u het goed, dat wij hier op
ons rijtuig wachten, waarom ik gestuurd
heb?
Katrijn: Blijft u maar, mijnheer! De ben Mij;
dat ik n helpen kan!
Bdelfels: Zijne Hoogheid!
Prins: Stil, ze mag niet wetep, dat ik een
Prins benl (Luid:) Ik heet Mulder en Ik 6en
een vreemdeling!
E d e 1 f e 1 s: Ja, we zijn hier erg onbekend, en
we hebben ons bij het wandelen wat verlaat
En ondertnsschen begon het erg te regenen
Prins: En nu hebben we onze bedienden naar
het hotel gestuurd, om ons rijtuig te halen.
'Katrijn: Maakt u t zich maar zoo gemak-
kelijk mogelijk, heeren!
Prins: En wie is u, ala ik vragen mag?
Katrijn: Mijn man is rentenier en hij heet
Jan Klaassen. We leven heel eenvoudig van
ons kleine beetje geld!
Prins: Dus u ia getrouwd! En waar la uw
man?
Katrijn: Ja, mijn m^nmijn manhij
ia een goeie vent, maar hij heeft een kledn
gebrek! Hij zfl nog al eens te lang in de her
berg, begrijpt u!
Prins: Dat gebeurt wel eens meer, vrouwtje!
K a t r ij n: Ja, dat is wel zoo, maar mijn man,
ziet u, drinkt wel eens wat &1 te veel hier!
Prins: Ja, dat is een heel leelijk geval!
Katrijn: AU es heb ik al geprobeerd, om hem
daar van af te krijgen, maar het geeft niets.
En op die manier maakt hij al ons geld op,
en we hebben toch al niet veel!
(Buiten hoort men Jan Klaassen roepen en
fluiten.)
Hoort u hem? Nou komt hij paus thiis. t Is
toch een schande voor mij.
Prins: Ik vind het jammer, dat we u hier
storen.
Edel fels: Kunnen we niet ln de zijkamer
op ons rijtuig wachten?
K a t r ij n: Als u de kleine kamer voor lief wilt
nemen, zal 't me heel aangenaam zijn.
Prins: Goed, dan gaan we daar binnen-.
(Katrijn steekt twee kaarsen aan en brengt
de heeren ln die zijkamer.)
Jan Klaassen (roept buiten): Maak de
deur open! Gauw asjeblieft! Maak toch voort
Katrijntjel
K a t r ij n: O Jou leelijtke ikerell Hij heeft weer
te veel gedronken 1 (Ze gaat weg.)
Prins: (kijkt naar binnen en zegt): Edel fel a,
we zullen, een beertje luisteren. Misschien
hebben we er plezier van!
(Katrijn komt met Jan Klaassen, die dpornat
is, binnen.)
Jan Klaassen: Wel nou nog mooier 1 Je
hebt me geloof ik wel een kwartier in de re
gen laten staan.
K a t r ij nJa, dat heb ik gedaan, om je door
de regen wat op te fiisschen! Waar heb je
den heelen dag gezeten?
Jan Klaassen: Gezeten? Gezeten heb ik
nergens! Ik heb gewichtige zaken gedaan*
versta je dat! Wees dus maar kalml
Katrijn: Ja, ik zal daar kalm blijven, hij
iemand die weer te veel bier heeft gedronken!
(Zacht:) Ik schaam me zoo voordie vreemde
heeren! Ala we nu maar alleen waren,
(tegen Jan:) Ga nu maar gauw naar bed)!
Jan Klaassen.: Help me dan eerst mijn
schoenen uittrekken, tralala, hiep, hiep, hoe
ra!
Ka t r ij n: Zoo! Ga nu naar bed en dlaapl
Jan: Wat zeg Je? Ben ik een schaap? Dat 1a
een beleediging! Maar nu wil ik rust hebben!
Katrijn: Goed, vooruit dan! Kom ga nu
maar liggen!
(Jan ligt in zijn bed.)
Wordt vervolgd.
een klein bosje. Grooter is het aantal nesten
nooit. Komen er meer reigers, dan verhuizen
die naar een andere 'plaats, op een behoor
lijken afstand gelegen. Dit verschijnsel hangt
samen met de levenswijze der reigera. Hun
voedsel bestaat uit allerlei reptielen, visschen,
muizen, ratten, enz. Ook jonge leeuwerikken
zijn niet veilig voor hun vraatzucht En zoodra
het aantal vogels te groot zou worden om in
de omgeving nog voldoende voedsel te vinden,
wordt een deel uitgedreven en moet maar el
ders aan de kost zien te komen.
Een andere vogel, de aalscholver b.v., is niet
gebonden aan een beperkte kolonie. Deze vogels
maken hun nesten soms wel met een honderd
tal tegelijk in dezelfde buurt. Zij kunnen dit-
doen, omdat hun jachtterrein niet zoo beperkt
is; zij strekken hun tochten om voedsel te zoe
ken zelfa uit tot de "zee, wat de reigers nooit
doen.
Er wordt veel jacht gemaakt op reigers, maar
ondanks dit zijn er toch nog heel wat reigerko
lonies. Zelfs in sommige steden treft men ze
aan.
De nesten worden doorgaans in hooge boeman
gebouwd. Al vroeg in 't voorjaar, Februari en
Maart, begint de bouw van stevig door elkaar
gevlochten takken, gras, mos, lappen, draden,
stukjes wol en ander afval worden ze ge
maakt Als' 't een groots boom is, nestelt de
gebeele kolonie vaak in dien eenen boom.
Het wijfje legt een 4 5-tal lichtblauwe of
groene eieren, zoo groot als kippeneieren.
Het is te begrijpen, dat onder zoo'n boom,
waarin de reigerkolonie is ondergebracht, al
lerlei afval uit het nest komt te liggen, vooral
ais de jongen uitgekomen zijn. Dan doet men
verstandig er niet onder te loopen, wil men
niet op minder aangename wijze gedecoreerd
worden. De takken en stammen van dien boom
zijn weldra met een laag wit vuil overdekt en
de grond eronder ligt bedekt met een vuile
vieze rommel. Heel vaak kunnen de boomen
er niet tegen. Het jonge groen sterft af en de
boom gaat dood.
Dit is natuurlijk minder aangenaam, maAT
een vogelliefhebber neemt het op den koop
toe.
Voor den paartijd is het in de reigerkolonie
bijzonder druk. Dan is het of ej oorlog is uit
gebroken. De jonge mannetjes vechten als ra-
zenden met elkander, terwijl de oude vogels en
de jonge wijfjes vol belangstelling het gevecht
gadeslaan. Dezen tijd noemt men den stoeitijd.
De zwaksten, die den strijd verliezen, vluch
ten gehavend weg en worden niet meer toe
gelaten in de kolonie. Deze strengheid geldt
steeds, ook voor de jongen, die achterlijk blij
ven ent wat laat ln de veeren komen Zonder me
delijden worden ze uit bet nest gegooid en
sterven met gebroken pooten en vleugels een
ellendigen dood op den bevuilden gronld onder
den boom. Er is in dit opzicht maar één stel
regel: de zwakke moet wijken voor den sterke.
Na den stoeitijd hebben de overwinnaars het
recht verkregen zich een wijfje uit te zoeken.
De paartijd vangt aan.
Gedurende het broeden, en nog meer als de
jongen uitgekomen zijn, begint er een drukke
tijd voor het mannetje aan te komen, na het
broeden ook voor het vrouwtje." Dan zijn de
oude vogels voortdurend op hun post in de
nabijheid van een sloot. Vooral kikkers en
visschen zijn van hun gading. Met een vluggen
greep van den an&velpunt, waarbij' de bals snel
ingetrokken wordt, gaat een kikker naar bin
nen. Een visch, een snoekje of een palinkje
wordt doorgaans in 't midden van het lichaam
vastgegrepen. Een kleine zij beweging van den
snavel komt de kop naar voren en Weldra is
ook de visch verdwenen. Alles gaat in den keel
zak, en ala die gevuld ia, "wordt naar het nest
gevlogen.
In den broedtijd! ledigt het'mannetje op bet
nest zijn keelzak en het vrouwtje kan naar
hartelust smullen, zonder zelfs behoeven op te
staan.
Als de jongen uitgekomen zijn, brengen man
en vrouw om beurten het voedsel aan, dat
door de jongen eenvoudig met hun snavel
uit den keelzak wordt gehaald. Eerst als de
jongen grooter worden, ledigen de ouders hun
keelzak op het nest en moeten de kindertjes
zelf pikken. Daarbij zien de oudera scherp
toe, dat ieder zijn beurt krijgt. De grootere jon
gen worden ook vaak vergast op een mol of
een rat, waarop ze hun snavels kunnen oefe
nen, om de taaie huid te verscheuren.
Buiten Europa komen ook zilverreigers en
zijdereigera voor, waarvan de mannetjes
vooral in den paartijd prachtige veeren op den
kop dragen en lange veeren voor hun buik
hebben hangen, die de bekende aigrettes leve
ren voor dameshoeden. De oude vogels wor
den juist in den paartijd bij groote massa's
gevangen, met het gevolg; dat de Jongen dan
ook van honger o nik omen-
En daar de meening heerscht, dat veeren,
uit levende vogellijven geplukt, langer glans
houden, worden de dieren levend geplukt en
dan maar weggesmeten. De grillige damesmode
is dus oorzaak van de grootst mogelijk» wreed
heid. Er zijn zelfs een paar reigereoorten hier
door geheel uitgestorven.
M.
ARGENTUNSCHE VLEESCH.
Het Argentijnsch vleeach, dat ln bevroren
toestand in ons land aankomt, burgert al meer
en meer in, zoodat hei, om het groote verschil
in prijs, het aangewezen volksvoedmiddel blijkt
te zijn.
Het is daarom interessant eens een beschrij
ving te geven van de wijze waarop he*. vee daar
behandeld wordt.
De veestapel bedraagt in Argentinië onge
veer 67.000.000 runderen, 6S.OOO.OOO schapen enz.
waaruit blijkt dat daar een enorme overpro
ductie ia.
De Argentijnsche farmer (boer) houdt er het
vaste standpunt op na, dat een rund op twee
jarigen leeftijd zijn volle gewicht kan bereiken»
Hi) stuurt op geregelde tijden kudden, welke
begeleid worden door eenige cowboy» (koedrij-
vers), de onmetelijke grasvlakte op, en na twee
jaar komen ze terug, worden gesorteerd en allee
wordt verkocht om geslacht te worden.
De slachting geschiedt op een wijza, waar de
Nederlandsches dooh vooral de Engeleche abat
toirs een voorbeeld aan moesten nemen.
De beesten gaan van de markten naar de
slachthuizen, waar ze om die te bereiken, on
geveer 20 minuten door een stroomend water
worden gedreven, zoodat ze geheel atof- en
vuilvrij op een langzaam smaller toeloopend
terrein komen, zoodat ze weldra een voor een
achter elkaar kunnen loopen. Zoo langzaam
echter, dat ze slechte een voor een kunnen paa-
seeren. Het pad begint te stijgen, zoodat het op
de eerste etage van hert, slachthuis eindigt.
Bij het binnenkomen wordt het beent onmid
dellijk verdoofd, krijgt een gordel om het li
chaam, wordt omhoog geheachen, en een derde
snijdt de halsaderen af en doordat het lichaam
omhoog hangt, kan het niet met het bloed in
aanraking komen.
In de Amarlkaansche slachthuizen heeft
ieder zijn vaste werk, zoodat het slechte 15 mi
nuten duurt, dat het beeat geslacht weer bene
den in de keurzaal komt, waar het aan een
strenge keuring wordt onderworpen.
Daarna wondt het vleesch in een voorkoel
ruimte gehangen, waar het 12 uur blijft, vervol
gens komt het in de vriescellen, waar het
wordt bevroren en later verpakt, om met de
vrieabooten over de geheele wereld te worden
verzonden.
Het vleesch is van zeer goede kwaliteit, en
daarom 'een ieder aan te bevelen»
DE ONTMASKERDE HELD.
Het Kamerlid KI eerekoper vergastte de le
zers van „Het Volk" onlangs op het volgende
aangrijpende verhaal van een zijner heroïsche
reisavonturen.:
Aaji den voet van den Mont-Blanc, sneeu
wen neeralag der eeuwen ligt do gletscher van
Bosaons. En dat ijsgebergte van Europa's hoog
tepunt ben ik overgetrokken, zijn loodrechte ijs-
wanden op en af, terwijl beneden de peillooze
kloof gaapte als *n hongerige muil. Zoowaar ala
ik hier weer levend vóór u sta, ik ging daar
over! Geio:ft gij *t niet, ik vergeef het u gaar
ne. Ook mij lijkt het achteraf een sprookje
géén geschiedenis Want het kenmerk der his
torie is hare herhaling. Maar dat ik dit nog
eens doen zou, la uitgesloten!
i
Toen ik daarboven stond en den steilafwaarte-
voerenden weg zag van de Morene, welke dseo
gletscher in de diepte voorafgaat, zei Ik tot
mezelf: „F.r mogen er dan nog zoovelen zifia
die dezen weg gaan kunnen, voor mi) ia hij
onbegaanbaar."
Toen kwam er een man naar mij toe, hoog
en sterk, het gezicht doorgroefd en hard ala
graniet, de oogen open en eerlijk1 als *n wob-
kenlooze lucht en stak mij met een eenvoudig
gebaar, dat vanzelf sprak, een hand! toe.
Deze man was een gjda. Hij gaat dagelijks
over onbegaanbaarheid van ijs, over gladheid
van rotsen, langs afgronden van oneindigheids,
En toen ik mijn hand legde in de zijne was
die aanraking als *n ongekende openbaring:
Die hand nam de mijne met innige omsluiting
ala ging mijn greep volkomen op ln die zijne,
Maar ondanks die soepele omsluiting was te
gelijk die hand hard en koel als metaaL En
dit was het wonder. Zulk een hand had ik
nooit gevoeld, een bouwsel van zelfbeeloten
kracht. In die, hand ware Ik gevolgd tot die boog*
ste hoogten en diepste diepten, tot in het hart
der aarde.
„Zet je voet telkens, waar lk de mijne gexst
heb, dan ga je volkomen veilig."
En ik deed alzoo. Hij ging. Ik volgde; NooK
steunde Ik méér op een ander. Maar nooit
voelde ik sterker, dat allee afhing van die rus
tige kracht van mijn eigen stap, even vast en
onverbiddelijk als de zijne, die voorging.
Toen kwam er een oogenblik, dat ik, lood
recht dalend van den ijswand, geen stap meer
voelde, maar afgleed. En ik trok aan de ijze
ren knuist, waaraan ik nu bungelde in de
open ruimte, die diep was, beneden..,.
Toen sprak de sterke stem: „Waar ik ga.
daar ga jij. En als jij valt, dan val ik mede!"
En zóó kwam ik aan gene zijde, wat me te
voren onmogelijk leek, en ook nu achteraf
geen werkelijkheid lijkt."
De .Vrijzinnig-Democraat" toekent hierbij
aan:
„Van Chaamorrir gaat men met den trein naar
Bdssona, vandaar wandelt men drie kwartier en
staat dan aan den gletscher van Bossous. Tu*-
sc ben twee herbergen kan men dezen gletscher
in een half uur overwandelent, van het eens
kroegje naar het andere. Gevaar levert dit nief
op; het kost geen inspanning. Wie wel eens
meer op een gletscher heeft geloopen, kan bet
gerust doen zonder gids: Men ontmoet er dia
mes op lage schoentjes en hooge hakjes. Men
ontmoet ook, midden op het ijs oem fotograaf,
die van de passanten een kiekje neemt, opdafi
zij thuis aan familie en kermissen een bewijs
kunnen vertoonen.
W|j schrijven dit om de bewonderaars van
den oproerigen krabbelaar gerust te stellen*
Hij waagt zich weliswaar niet roekeloos op
glad Ijs, hij verzekert dat het ls uitgesloten dal
hij zich in dit gevaar ooit ten tweeden mater
zou begeven maar wen kan niet weten: als
bij weer eens zoo'n gids tegenkwam met oogen*
„open en eerlijk; als 'n wolken-loos» lucht" dde