Een groot land met breede opvattingen. FEUILLETON. De Man op den Dok B. H. Lenghaus, Winkel, Zaterdag 27 October 1923. 66ste Jaargang. No. 7323. TWEEDE KLAD. Toen ik hedenmorgen mijne ochtendbladen las, werd ik allereerst getroffen door een zeer uit voerig "verslag in de Morning Post van een rede voering door Sir William JoynsonHicks, H.P., Minister voor Gezondheidswezen, voor zijne kie zers in Hounslow gehouden. Allereerst wees hy' er op, dat de toestand in Engeland niet rooskleurig was, daar men moest vroezen van den winter 2 millioen werkloozen te moeten verzorgen. Maar men moest bij het beoordeelen der malaise, die thans heerschte niet den moed verliezen, want de historie leert dat na hevige oorlogen, een hevige malaise als een schaduw volgt. In 1817 na den Napoleontischen tijd, was er eene onrustbarende malaise geweest, slechts was alles toen op andere leest geschoeid en was daardoor ook de crisis van een geheel ander karakter geweest. Thans heeft men eene geweldige industrie, zooals men die in 1817 niet kende. De steenkolenmijnen, de scheepswerven, de ver schillende fabrieken op allerlei geDied, maken thans zulk een belangrijke factor van net Engelesche eco nomische leven uit, dat men voor moeilijkheden staat, die ,niet te peilen zijn. Daarbij moet men rekening houden met scherpe ooncurrentie. Niet alleen Europa, doch ook Amerika kan op bijna elk gebied hetzelfde leveren als Engeland en wel dikwijls even goed en goedkooper. Dat is een niet weg te cijferen feit, waarmede het BritSbhe volk rekening dient te houden, en waar tegen het slechts door geweldige krachtsinspan ning weerstand zal kunnen bieden.' Maar behalve normale concurrentie zooals voor den oorlog bestond, is er thans eene concurrentie ontstaan, die gebaseerd is op de lage wisselkoersen van Frankrijk, Italië, Duitschland en België. Zelfs de meest verstokte vry handelaar slaat een zoo .onwrichte concurrentie met schrik gade en houdt zijn hart vast voor de .Britsche industrie. Maar er liggen thans, evenals in 1817, weer mogelijkheden open. om tot herstel van het econjf- misscli evenwicht te geraken. In 1817 werd door Lord Brougham de toestand van Engeland als. zeer précair geschilderd en werd er dobr dezen minister op gewezen, dat het niet wel anders mogelijk was, nadat Napoleon de ge- heele wereld in rep en roer had gebracht, waardoor een wereldbrand was ontstaan, die ten slotte op de slagvelden van Waterloo culmineerde en ein digde. Doch niet gebluscht was of de economische ruïne bleef over. In de troonrede van 1817 werd door den Koning dan ook eerst een zeer neerslachtig beeld van Engeland gegeven, doch hij eindigde: „Ik bezit echter oen vertrouwvOlle verwachting in de aange boren energie van het volk, dat Jn een niet ver verwijderd tijdsverloop alle moeilykheden zal we ten te overwinnen." Wat gold voor 1817, geldt ook voor 1923. De mogelijkheden ter overwinning der crisis liggen buitendien niet alleen bij het Engelsche volk ,doch ook in do omstandigheid dat de Domi nion^, die deel uit maken van net groote Gemeene best Engeland bereid zijn hun niet genoeg te waardeeren steun aan het moederland te geven. De Dominions zijn bereid om dat deel onze be volking, waarvoor in de toekomst geen emplooi te vinden zal zyn, een tehuis te bereiden op baren bodem. Er liggen in die Dominions nog duizenden en nogmaals duizenden maagdelijke gronden, die slechts wachten op den arbeidzaraen pionier, die de spade in den grond zal steken om nem. te too- nen, hoe vruchtbaar de bodem is. In die Dominions wonen de afstammelingen van Engelschen, die zich één voelen met het Moeder land, zoowel als met de andere deelen van het Britsche Wereldrijk en zich verheugen over de mo gelijkheid, dat millioenen Engelschen plaats zul len kunnen vinden binnen de grenzen van hun gewest. Die millioenen rallen daar een rijk stuk brood kunnen verdienen,, een familie onderhouden met de zekerheid van een rustigen ouden dag. Noodig is in die gewesten: EngeLsch volk, En- gelsch geld. Het Ministerie van Groot Britannië staat ge reed om geld te. geven, ten einde de emigratie to bevorderen. Door die emigratie zullen werklooze Britten een ry'k bestaan vinden in oen gewest, dat bevolkt is met Britten, waar men Britsch denkt en voelt. Het Engelsche volk verheugt zich over het feit. dat het erfdeel der voorouders thans gelegenheid biedt voor een economisch herstel van het zwaar geteisterde moederland. Door samenwerking van alle deelen van het Britsche Ry'k zai dit horstel betrekkelijk spoedig kunnen volgen. Moederland en Dominions zullen onderling han del, scheepvaart en nijverheid kunnen bevorderen, door elkaar een voorkeur te gevon. Maar tegelijkertijd zal het Moederland thans reeds voorzorgsmatregelon moeten nemen, ten einde de hevige last dor werkloosheid lichter to maken. Dit is een geweldigo taak, doch in het belang van het volk moet er met kracht ingegrepen worden. Er zal niet minder dan 50.000.000 (f 600 milli oen) besteed worden aan de bestrijding der werk loosheid. Hiervan zal een bedrag van £14.000.000 (168.000.000) uitgegeven worden voor het aanleggen van wegen en ae daarbij behoorende bruggen. Sir Montague Barlow, M.P., Minister van Ar beid, heeft ae cijfers nog nader toegelicht in een redevoering door hem gehouden na afloop van een te zijner eere aangericht tweede ontby't. Do Minister begon mot cijfers te geven over den stand der werkloosheid, waarbij hy mededeelde, dat er^ 80.000 minder werkloozen waren dan ver leden jaar om den zelfden tyd. Er waren thans 1.251.600 werkloozen tegen verleden jaar in de werkelijkheid meer werkloozen waren dan uit de zelfde week 1.330.000, doch hy gaf toe dat er in werkelijkheid meer werkloozen waren dan uit do officiee/e gegevens was samen te stellen. Vervolgens verzekerde hij, dat de Regeering een breede opvatting ten opzichte der werkloosheids bestrijding huldigde en dat de commissie uit het Ministerie, waarvan de Postmater General de voor zitter was, zich met den grootsten ernst en onaf gebroken ijver met de oplossing van dit uiterst moeilijke probleem bezig hield. Het was de Regeering pijnlijk, te moeten hooren, hoe de heer I. P. Clynes, arbeidersieider en Ka merlid het waagt het Kabinet van kwade trouw te beschuldigen, alsof hot zich niet hield aan bo- loften in het Huis van Afgevaardigden afgelegd. Hij meende dat de heer ClyneS zich moest scna- men zoo iets te durven uiten, de heer Clynes, die arbeidersbelangen heette voor te staan, diende zelf de goede zaak slecht en in dit verband wees de Minister op de schromelijke mislukking van het Trade Union (Vakvereeniging) Congres te Ply- mouth. Zooals altyd met vergaderingen van arbeiders wordt er hemelhoog opgegeven van het door ar beidersleiders bereikte, maar slechts de massa laat zich door die opschepping beetnemen, een rustig nadenkend individu weet wel beter. In de lange redevoering van den President van hetcongres, werd met geen woord gewaagd van de werkloos heid. Wat aeed de heer Clynes? Heeft die toen op de werkloosheid gewezen, heeft die een concreet voorstel ter bestrijding gedaan? Niets van dat alles. Het bleef een zelfgenoegzame zelfaanbidding, dat geheele congres. Slechts op het einde kwam ae organisatie van werkloozen en verweet de leiders van het congres dit verzuim. Heeft de hoer Clynes toen misschien gesproken? Hy heeft gezwegen. Het. is toch merkwaardig, hoe weinig die arbei dersleiders ten slotte uitrichten. Door fraaie beloften weten zij de massa te be goochelen, maar die massa daadwerkelijk steunen, zoover komt het niet. Het is in ieder land hetzelfde, vrees ik. De Regeering daarentegen schermde niet met ijdele woorden, doch was aan het voorbereiden van steun. Allereerst de woningbouw. Daarbij' echter deed de moeilijkheid voor van gebrek aan geschoolde krachten. Hierdoor werd de uitvoering dor regee- ringsplannen op betreurenswaardige wijze tegen gewerkt. Hierby lag ook weer de schuld by' de leiders der arbeidersorganisaties, die toen de Toegere Minister Macnamara, twee jdar geleden 50.000 flinke, sterke werklooze oudstrijders het ambacht wilde doen leeren. zich daartegen b'y' monde van den National Federation df Building Trades hevig hebben verzet Vervolgens kwam de emigratie. Men moe^t huid' brengen aan dV Dominions en inzonderheid aan den Premier van Australië, aan Mr. Bruce, die zich ook vrij bewerkt naar het Engelsch va& HAROLD MAC GRATH door TIT1A EASTON. 4. „Wat is er aan de hand?" vroeg Jack. „We hebben nog heelemaal vergeten, Bob de baby te laten zien." „Groote genade," hijgde Robert. „Een baby? Het is voor het eerst dat ik van 't bestaan er van hoor," en hy keek met vernieuwde belangstelling naar de jonge moeder. „Je wilt toch niet zeggen, schandelijke man dat je bent, dat je het hem niet geschreven hebt?" vroeg het verontwaardigde vrouwtje. „Wel eh dat heb ik toch gedaan?" vroeg de vader verlegen. „Nooit! Met geen enkel woord!" Robert stond op. „Nu. waar is dat wonderbaarlijke kereltje oi is het een meisje?" „Een jongen, Bob. De mooiste dien je ooit ge zien hebt." En ze trokken allen naar boven, naar de kinder kamer, waar Robert erkennen moest dat, zyn drie- maan delykschen leeftijd in aanmerking genomenf dit werkelijk het mooiste zuigelingetje was dat hy L°i Xezien had. Zelfs ging ny zoover dat hy het net kind eruit wilde nemen. ^iloe moet je hem vasthouden?" vroeg hij. De moeder nam het glimlachende engeltje uit de wieg en de manier waarop zy het kina met groote teederheid tegen haar boezem drukte, werkte als een openbaring op den jonggezel, die zijn een zaamheid nu meer dan ooit gevoelde. „Hoelang heb je verlof?" vroeg Nancy. moeder^60 Vln baby Uikt?" vroeg de „Eén tegelijk, één tegefck. De baby lijkt op 't oogenblik nog op niemand/' lacnend^611^ Gen ren diplomaat!" riep John „En mijn verlof zal eenige jaren duren, zoo niet langer." „Wat?' Een drievoudige kreet „Ja. Ik zei immers al, dat ik me voor goed uit den dienst heb teruggetrokken? Het leger gaat nu natuurlyk een snellen ondergang tegemoet. Ik ben nu eenvoudig een ambteloos burger der Vereenigde Staten. Ik denk dat ik den winter maar in Was- alweer bereid verklaard had de door de regeering voorgestelde groep-emigratie in ernstige overwe ging te nemen. Groep-emigratie komt hierop neer,, dat steden als Londen, Liverpool of Manchester, de Universi teiten van Oxford, Cambridge en Edinburgh, Trade Unions (Vakvereenigingen), vereenigingen voor officieren en soldaten van een bepaald regi ment en zoo voorts, zouden koopen uitgestrekte ter reinen in de overzeesche gewesten, ten einde daar een volksplanting te stichten. Het vocrdeei is natuurlijk dat die lieden zich niet eenzaam voelen, dadelijk aanspraak hebben van en met lieden, waarmede zij of de vroegere woon plaats of de studie, of de herinnering aan dienst jaren gemeen hebben. Zoo zou men krygen: Liverpool in Australië, Cambridgo in Canada, de oud-garde regimenten in New Zealand, men zou bekwame ingenieurs, boe ren, paardenkenners, handwerkslieden, en wat al niet meer naar de overzeesche gewesten krijgen op j eene wyze, die aan degelijkheid en waarborg voor j oen goede toekomst niets te wenschen zou over laten. Alleen in de groote stdtien zyn al een 200.000 j flinke oudstryders, die tezamen een kolonie zou den kunnen vormen, die zou klinken als een klok, mits zy eerst behoorlijke voorbereiding als pio niers kregen. Het is echter een reden tot groote vrougdo voor de Regeoring om to mogen gewagen van een plan, dat in Engeland zelf al dadelijk werk zal versohaf fen en wel op een wyze, dio maakt dat het goonj economisch verlies, doch economischen winst op levert. De eer daarvan komt de Great Western Railway Company toe, die voor ongeveer vijf millioen Pona Sterüng nieuwe werken laat uitvoeren en buiten dien nog groote bedragen ter beschikking stolt voor het bouwen van practische woningen voor haar personeel, in de omgeving van Londen alleen niet minder dan 1000 woningen. Andere spoorwegen volgen het voorbeeld, zoodat voor 10 k 15 millioen Pond Sterling 120 k 180 millioen gulden dus .nieuwe werken uitgevoerd zullen worden. i Er worden door de Regeering buitendien stappen I gedaan om faciliteiten te verleenen aan handel, scheepvaart en industrie en daardoor normale op leving te bevorderen. Daarvoor zullen 50 millioen Pond Sterling be schikbaar zyn en daarvan zyn reeds 36 millioen allerlei branches toegezegd, o.a. ook aan handelaren en industrieelen, die met Britsch Indië zaken doen, ten einde de export en import naar die kolonie te bevorderen. Aan nieuwe wegen en bruggen in Engeland zullen 14.000.000 besteed worden. De vrees voor dumping" is niet te onderschat- tne, het is den Minister bekend, dat in Duitschland ovor een paar millioen Pond Sterling producten en halfproducten liggen te wachten, om in andore landen, vooral Engeland, verkocht te worden. Hiertegen neemt de Regeering ernstige nAatre- gelen, want zooiets is by de ernstige malaise der Britsche industrie niet toelaatbaar. Daar is verder de z.g. Lord St. Davids Commissie met haar voorstellen ten ópzichte van steun aan gemeenten voor uitvoering van nuttige werken. Do Regeering zal vooral niet aarzelen om sub sidie aan gemeenten te geven, die werken willen doen uitvooren omdat de Regeering de meening is toegedaan, dat het duizendmaal "beter is, geld te besteden aan behoorlijk verdiend loon by nuttige werken dan aan werkloosheidsuitkeering zonder meer. Dit laatste is zoo demoraliseerend, dat men het liefste er geheel mee zou roeken; terwijl daaren tegen het te werk stellen van arbeiders bii degelijke ondernemingen den arbeiders weer leert te werken, de lust in werken bevordert en het moreele peil der arbeiders verhoogt. Dit zyn wyze woorden, die evengoed voor Hol land of eenig ander land kunnen geldon als voor Engeland. Het ware te wenschen, dat men dit in my'n arme vaderland, in HoJIand, ook meer en meer zoti Inzien. Ik schaam mij bijna vóór de lezeressen en lezers nu ik in dit artikel den ondernemingsmoed van hington zal doorbrengen." „Welzoo, den winter alleen," echo'de John spot tend. „Jack," zeide zijn vrouw. Jack's gelaat nam een nederige uitdrukking aan en rijn vrouw, de baby weer in do wieg leggend, wendde zich tot haar zwager. „Ik dacht nog wel dat je zooveel van den dienst hield." „Dat deed ik ook. Maar nu heb ik heel wat overgespaard en ik ben van plan eens wat meer van de wereld te gaan zien, als het my'n been niet te machtig wordt tenminste." „Of je krediet op de Bank," vulde John aan. „Zeker, ol' mijn krediet op de Bank." „Bob, er is .vanavond e*n bal bij het Britsche gezantschap, je moet stellig meegaan." „Onmogelijk," zeido Robert. „Je vergeet mijn been.' „Dat hindert niet," beweerde zijn schoonzuster, „je behoeft niet mee te dansen. „Wat. Niet mee to dansen? Ik zou zeker sterven aan een verteerende koorts. En als ik het pro beerde kon my'n been me wel eens begeven." „Maar je kunt toch wol paardrijden," weer streefde John. jjZeker, maar daarbij gebruik ik voornamelijk my'n knieën. En ik kan niet dansen met my'n knie- en. Neen, ik blijf kalm thuis. Ik zou het niet kun nen herdragen al die beroemde schoonheden te zien en als muurbloem te moeten fungeeren." „Maar wat zal je hier in je eentje uitvoeren?" „Met het kind spelen, rook en en lezen en .er mijn gemak van nemen. Ik wil jullie plannen voor vanavond niet in de war sturen; trouwens, ik heb zóólang een tehuis moeten ontberen, dat het wel meer dan één avond duren zal eer daar het nieuw tje af is. En bovendiuen is dat kinderjuffertje van je, Kit, lang zoo kwaad nog niet om naar te kij ken." (Dit laatste met een guitigen blik.) „Bob!" riepen beide vrouwen tegelijk. „Ik beloof dat ik niet naar haar ky'ken zal, heuseh niet." „Nu. ik moet weg," zeide John. „Ik ben al te laat. Ik moet een half dozijn plannen voor kustver dediging doornemen met den uitvinder van een nieuw machinegeweer. Ga je met me mee; zal ik je afzetten by' ae Metropolitan Club, of ga je met h^; vrouwvolk mee winkelen?" „Tk kies bet winkelen. Een eigenaardige sen satie zal dat geven. Heb je paarden?" „Zes". „Zes! Jij geluksvogel. Een mooie vrouw, een Sracht van een jongen en zes paarden. Waar is e stal?" „Achter het huis. Ik houd maar twee stalknechts; Zijt gij arm of welgesteld, Draagt LENGH/V5JS' kleeding 't Spaart U geld ONTVANGEN: NIEUWE STOEPEN voor hef a.s seizoen. aanbevelend. Overal te ontbieden. Vraagt stalen. de Engelschen zoo doe uitkomen, het vertrouwen schilder, dat de Engelsche ministers in de toekomst van hun land hebben, ondanks IV* millioen werk loozen. Do vergelijking met Engeland kan Holland in dit opzicht niet doorstaan. In Engeland heeft men dan ook slechts 3 politieke partyen» die elkaar bestrij den en i^eeft de Arbeiders Party nog niet die in vloed gekregen op het economische leven van het land als in ons ongelukkig, economisch geteisterd, Holland. De invloed van het Marxisme, het programma samengesteld door iemand, die tot oen ras behoort, dat geen handenarbeid verricht, geen scheppende leer aan ook, doch slechts een afbrekende leer, is in ons arm vaderland dagelijks meer merkbaar. In alle kringen kaatst dat terug. Niet een breed ingrijpen in economische nooden, doch een gesja cher en vooral een politiek gesjacher.^ Met al die onrust en politieke twisten prospe reert de Israëliet.. Katholieken en Protestanten strijden om het been, de Israëliet loopt er fluks moe hoen. In Amsterdam, het Joden-dorado houden de Christenen niet meer de teugels van het bewind in handen. Drie van do zes wethouders zyn Joden en by den politieken aanleg, hun ras eigen, kan men gerust hun invloed als domineerend beschouwen. Want do andoren zijn verdeeld in Katholieken on Protestanten. AI vormen deze Christenen eene coa litie, toch is er tusschen die lieden een klove zoo diep en breed als de Noordzee. Leest slechts de opening van do Roomsch Ka tholieke Hopgeschoof te Nijmegen en go tiet de enorme scheidingslijn die er van Rome uit, midden door het Nedérlanasche volk getrokken wordt. Steeds meer verdeeldheid, terwijj ons arm ge teisterd Nederland juist behoefte aan eendracht heeft. Alles verpolitiekt en op een meer dan treurige wijze. Ik heb al eens vroeger geschreven: Tengevolge van het Evenredige Kiesstelsel kan men niet meer met een Kamerlid afrekenen. Komt dat nu by de Vlootwet niet weer duide lijk uit! De geheele Vlootwet-historie is weer gescharrel, gesjacher! Breede lagen der natie komen tegen de Vlootwet protestecren, alsof het hun wat aanging. Want waar maken die manife6teerende arbeiders zich eigenlyk druk om. Die hebben toch alles, krijgen toch alles en betalen mets. De minderheid der bevolking drfcagt alle lasten, zwoegt onder die lasten. De handelsman, de Industrieel in Amsterdam be taalt al gauw 40 pet. van zijn inkomen aan belas tingen. Stuurt hij zijn kinderen naar school, dan betaalt hij schoolgeld op basis van zijn inkomen. Dat is dus nog eens eene belasting. Wat betaalt de arbeider? Wat kan die handelsman, die industrieel meer ge nieten in Amsterdam dan de arbeider? Niets, hoege naamd niets! Ik woon niet in Holland en heb geen kinderen, dus kan ik 't zeer objectief beoordeelen. Ik noem 't een misstand dio zich heden ten dage wreekt. Want nu in do malaise moet die handelsman, die industrieel veel langer dan 8 uur met zijn geplaagde hersenen werken en zal oak dan niet veel rust heb ben, want de zorgen kwellen hem. Hoe kan men dan nog een frissche opleving van handel en industrie verwachten? De geast. in Holland wordt steeds moedeloozer bij degenen, die het land weer omhoog moeten brengen, dat zijn de hoogere en middelstanden. Want laten wij nu eerlijk zijn en bekennen, dat de arbeiders klasse en haar leiders niets, hoogenaamd niets zullen doen voor de opheffing van ons land, verbe tering van den economischen toestand. Zoo is het trouwens in Engeland ook. Op den aan val van den Minister Sir Montague Barlow heeft de heer Clynes een antwoord gegeven, behalve de zeer juiste-toespeling op het feit dat de werkloosheid toch niet zal ophouden voor en aleer er werkelijk vrede zal zijn, zoo leeg, zoo duf dat men alleen kan zeggen: om de domme massa zoet te houden. Veel beloven en weinig geven, doet de gekken in vreugde leven. Zoo gaat het in Engeland met den arbeiders leider Clynes, (zoo gaat het in Holland met de socia listische leiders. Enfin, het gaat om hun standje. Maar het is toch treurig, dat die leiders niet willen toegeven, dat door de arbeiders ook wat gedaan moet worden. Maar groote hemel, torn eens aan den 8-urigen werkdag. Tocli weet iedereen dat dit een onding is en dat men slechts op economisch herstel kan hopen, in dien die starre achturige limite zou verdwijnen. Maar alles blijft helaas gescharrel en gesjacher. De breede lijn ontbreekt, ontbreekt bij bezuiniging j zoowel als bij de welvaartspolitiek. de een verzorgt de paarden en de ander is mijn koetsier daarbij. ..Nu ik moet weg. Eén er van zou geschikt zijn voor jou. We kunnen er Zondag samen wel eens op uittrekken. Dag, tot aan de lunch." Robert begat zich dadelijk naar den stal, waar hij spoedig in druk gesprek geraakte met den En gelschen koetsier. Hij bekeek alles van top tot teen en prees de knechts om de zindelijkheid van de stollen. Dezen, die elkaar eerst veelbeteekenend toe- i geknikt hadden, begonnen al spoedig bewonderend tc grinniken. Deze heer kende blijkbaar een paard, Aan zijn geoliede hoeven af tot aan zijn geroskamde manen toe. „Deze baas kan zeker wel goed springen", zeide hij, een der dieren op den hals kloppend. „Of hij, mijnheer", antwoordde de koetsier. „Hij heeft al heel wat prijzen gehaald. Alleen verleden winter in New-York was hij niet onder de voorsten, maar dat was mijnheer's eigen schuld. Hij had hein den dag vóór den wedstrijd bereden en toen beeft bet beest kou gevat." En toen kreeg Warburton plotseling dien dwazen inval, dien hijzelf zoo kostelijk yond, dat de stallen weergalmden van zijn gelach. „Mijnheer", vroeg de knecht beleefd. „Ik lach niet om wat je daar zegt, beste jongen, naar om iets grappigs dat me daar zoo juist te bin nen schiet. Ik geloof eigenlijk dat ik je hulp noodig zal hebben". „Hoezoo, mijnheer'?' „Ga eens even mee". De knecht volgde Warburton naar buiten. Een ge sprek op gedempten toon volgde: „Ik zou er mijn betrekking door verliezen, mijn hoer. Neen, dat durf ik niet op me nemen", ver klaarde de knecht hoofdschuddend. „Ik garanadeer je dat je er niet door in moeilijk heid komt. Mijn broer zal je niet wegsturen. Hij houdt net zooveel van een grapje als ik. Je krijgt niet eiken dag twintig doliars voor zoo iets eenvou digs". „Nu, goed dan, mijnheer. Ik hoop er het besta van. Maar ik ben kleiner dan u, mijnheer." ..Dat hindert niet.' „Ik ben tot uw diens, mijnheer." Maar de knecht keerde hoofdschuddend naar den stal terug. Hij was nog niet overtuigd. Terwijl zij door de stad reden, verbaasden de twee dames zich telkens over de menigvuldige, onver klaarbare lachbuien van haar broeder. „Maar wat zie je dan toch voor grappigs?" vroeg Nancy. „Ik zit te denken, kinderen, anders niet". „Vertel het ons dan, dat wij ook kunnen lachen. Ik durf wedden dat je iets schandelijks van plan bent. Toe. vertel het nu", drong Nancy aan. „Later, later, nu zou je de grappigheid niet ten veile waardeeren. En misschien zou jo een spaak in het wiel probeeren te steken en dat zou jammer zijn. Heb nog maar wat geduld." En hoe zij ook haar best deden, hij wilde niets meer loslaten. HOOFDSTUK V. De verwikkeling neemt toe. Dien.middag aan het diner zag ik mijn vriend voor het eerst sedert acht jaar terug en in weerwil van het feit dat hij mij een saaien Klaas genoemd had (ik ben dit pas onlangs te weten gekomen) was hij heel blij me te zien en sloeg me terdege op den schou der. En waarom zou hij ook niet blij geweest zijn? We waren als jongens al vrienden geweest, hadden samen na schooltijd gespeeld, samen zitten visschen, samen gezwommen en samen onze eerste sigaar ge rookt achter mijn vaders schuur en zulke jeugd- herinneringen geven een hechten band. We haalden duizend en één. episodes op, de gevechten die wij gevoerd' hadden, het pak slaag dat een ander in onze plaats opliep en ons heilige voornemen, een aardig onderwijzeresje bij ons in de buurt te trouwen. Niemand anders dan wij beiden kon «aan het woord komen. Maar Nancy lachte nu en dan hardop. Zij was meer dan eens getuige geweest van onze jon gensstreken. „Wat! Ga je niet met ons mee naar het bal?" vroeg ik, bemerkend dat hij zich'niet daarop gekleed had. „Niets voor mij. Zoodra jullie weg zijn ga ik een oud pak aantrekken en ik ga lekker wat zitten le zen Jack geef me straks eens den sleutel van dat bcekenkasje. dat zoo zorgvuldig op slot gedaan is. ik denk. dat daar wel een gezellig boek in te vinden is en dan ga ik wat pijpjes rooken". .Maar je zult toch je zuster en schoonzuster niet alleen laten terugkomen?" vermaande ik hem. „Wat drommel, waar gaan jullie mannen dan heen?" vroeg Robert verbaasd. Maar ik meende een vroolijke glinstering in zijn oog te ontdekken. „We hebben een belangrijke bijeenkomst tegen het eind van'den avond en die kan eindeloos lang du ren". zeide Jack. „Ik wou dat je maar meeging. Bob." „Nu kan het in elk geval niet meer", zeide het aardige jonge vrouwtje. ..Hij zal moeten thuisblij ven. of hij het prettig vindt of niet. William zal wel zorgen dat wij vrouwen heelhuids thuiskomen", en zii be^on bedrijvig de salade aan te maken. „Chuck, jij ouwe zondaar", overviel Robert me

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1923 | | pagina 5