Een groot land met
breede opvattingen.
FEUILLETON.
De Man op den Dok
B. H. Lenghaus, Winkel,
Zaterdag 27 October 1923.
66ste Jaargang. No. 7323.
TWEEDE KLAD.
Toen ik hedenmorgen mijne ochtendbladen las,
werd ik allereerst getroffen door een zeer uit
voerig "verslag in de Morning Post van een rede
voering door Sir William JoynsonHicks, H.P.,
Minister voor Gezondheidswezen, voor zijne kie
zers in Hounslow gehouden.
Allereerst wees hy' er op, dat de toestand in
Engeland niet rooskleurig was, daar men moest
vroezen van den winter 2 millioen werkloozen te
moeten verzorgen.
Maar men moest bij het beoordeelen der malaise,
die thans heerschte niet den moed verliezen, want
de historie leert dat na hevige oorlogen, een hevige
malaise als een schaduw volgt.
In 1817 na den Napoleontischen tijd, was er eene
onrustbarende malaise geweest, slechts was alles
toen op andere leest geschoeid en was daardoor
ook de crisis van een geheel ander karakter
geweest.
Thans heeft men eene geweldige industrie, zooals
men die in 1817 niet kende.
De steenkolenmijnen, de scheepswerven, de ver
schillende fabrieken op allerlei geDied, maken thans
zulk een belangrijke factor van net Engelesche eco
nomische leven uit, dat men voor moeilijkheden
staat, die ,niet te peilen zijn.
Daarbij moet men rekening houden met scherpe
ooncurrentie.
Niet alleen Europa, doch ook Amerika kan op
bijna elk gebied hetzelfde leveren als Engeland
en wel dikwijls even goed en goedkooper.
Dat is een niet weg te cijferen feit, waarmede het
BritSbhe volk rekening dient te houden, en waar
tegen het slechts door geweldige krachtsinspan
ning weerstand zal kunnen bieden.'
Maar behalve normale concurrentie zooals voor
den oorlog bestond, is er thans eene concurrentie
ontstaan, die gebaseerd is op de lage wisselkoersen
van Frankrijk, Italië, Duitschland en België.
Zelfs de meest verstokte vry handelaar slaat een
zoo .onwrichte concurrentie met schrik gade en
houdt zijn hart vast voor de .Britsche industrie.
Maar er liggen thans, evenals in 1817, weer
mogelijkheden open. om tot herstel van het econjf-
misscli evenwicht te geraken.
In 1817 werd door Lord Brougham de toestand
van Engeland als. zeer précair geschilderd en werd
er dobr dezen minister op gewezen, dat het niet
wel anders mogelijk was, nadat Napoleon de ge-
heele wereld in rep en roer had gebracht, waardoor
een wereldbrand was ontstaan, die ten slotte op
de slagvelden van Waterloo culmineerde en ein
digde.
Doch niet gebluscht was of de economische
ruïne bleef over.
In de troonrede van 1817 werd door den Koning
dan ook eerst een zeer neerslachtig beeld van
Engeland gegeven, doch hij eindigde: „Ik bezit
echter oen vertrouwvOlle verwachting in de aange
boren energie van het volk, dat Jn een niet ver
verwijderd tijdsverloop alle moeilykheden zal we
ten te overwinnen."
Wat gold voor 1817, geldt ook voor 1923.
De mogelijkheden ter overwinning der crisis
liggen buitendien niet alleen bij het Engelsche
volk ,doch ook in do omstandigheid dat de Domi
nion^, die deel uit maken van net groote Gemeene
best Engeland bereid zijn hun niet genoeg te
waardeeren steun aan het moederland te geven.
De Dominions zijn bereid om dat deel onze be
volking, waarvoor in de toekomst geen emplooi
te vinden zal zyn, een tehuis te bereiden op
baren bodem.
Er liggen in die Dominions nog duizenden en
nogmaals duizenden maagdelijke gronden, die
slechts wachten op den arbeidzaraen pionier, die
de spade in den grond zal steken om nem. te too-
nen, hoe vruchtbaar de bodem is.
In die Dominions wonen de afstammelingen van
Engelschen, die zich één voelen met het Moeder
land, zoowel als met de andere deelen van het
Britsche Wereldrijk en zich verheugen over de mo
gelijkheid, dat millioenen Engelschen plaats zul
len kunnen vinden binnen de grenzen van hun
gewest.
Die millioenen rallen daar een rijk stuk brood
kunnen verdienen,, een familie onderhouden met de
zekerheid van een rustigen ouden dag.
Noodig is in die gewesten: EngeLsch volk, En-
gelsch geld.
Het Ministerie van Groot Britannië staat ge
reed om geld te. geven, ten einde de emigratie to
bevorderen.
Door die emigratie zullen werklooze Britten een
ry'k bestaan vinden in oen gewest, dat bevolkt is
met Britten, waar men Britsch denkt en voelt.
Het Engelsche volk verheugt zich over het feit.
dat het erfdeel der voorouders thans gelegenheid
biedt voor een economisch herstel van het zwaar
geteisterde moederland.
Door samenwerking van alle deelen van het
Britsche Ry'k zai dit horstel betrekkelijk spoedig
kunnen volgen.
Moederland en Dominions zullen onderling han
del, scheepvaart en nijverheid kunnen bevorderen,
door elkaar een voorkeur te gevon.
Maar tegelijkertijd zal het Moederland thans
reeds voorzorgsmatregelon moeten nemen, ten
einde de hevige last dor werkloosheid lichter to
maken.
Dit is een geweldigo taak, doch in het belang van
het volk moet er met kracht ingegrepen worden.
Er zal niet minder dan 50.000.000 (f 600 milli
oen) besteed worden aan de bestrijding der werk
loosheid. Hiervan zal een bedrag van £14.000.000
(168.000.000) uitgegeven worden voor het aanleggen
van wegen en ae daarbij behoorende bruggen.
Sir Montague Barlow, M.P., Minister van Ar
beid, heeft ae cijfers nog nader toegelicht in een
redevoering door hem gehouden na afloop van een
te zijner eere aangericht tweede ontby't.
Do Minister begon mot cijfers te geven over den
stand der werkloosheid, waarbij hy mededeelde,
dat er^ 80.000 minder werkloozen waren dan ver
leden jaar om den zelfden tyd. Er waren thans
1.251.600 werkloozen tegen verleden jaar in de
werkelijkheid meer werkloozen waren dan uit de
zelfde week 1.330.000, doch hy gaf toe dat er in
werkelijkheid meer werkloozen waren dan uit do
officiee/e gegevens was samen te stellen.
Vervolgens verzekerde hij, dat de Regeering een
breede opvatting ten opzichte der werkloosheids
bestrijding huldigde en dat de commissie uit het
Ministerie, waarvan de Postmater General de voor
zitter was, zich met den grootsten ernst en onaf
gebroken ijver met de oplossing van dit uiterst
moeilijke probleem bezig hield.
Het was de Regeering pijnlijk, te moeten hooren,
hoe de heer I. P. Clynes, arbeidersieider en Ka
merlid het waagt het Kabinet van kwade trouw te
beschuldigen, alsof hot zich niet hield aan bo-
loften in het Huis van Afgevaardigden afgelegd.
Hij meende dat de heer ClyneS zich moest scna-
men zoo iets te durven uiten, de heer Clynes, die
arbeidersbelangen heette voor te staan, diende zelf
de goede zaak slecht en in dit verband wees de
Minister op de schromelijke mislukking van het
Trade Union (Vakvereeniging) Congres te Ply-
mouth.
Zooals altyd met vergaderingen van arbeiders
wordt er hemelhoog opgegeven van het door ar
beidersleiders bereikte, maar slechts de massa laat
zich door die opschepping beetnemen, een rustig
nadenkend individu weet wel beter. In de lange
redevoering van den President van hetcongres,
werd met geen woord gewaagd van de werkloos
heid. Wat aeed de heer Clynes? Heeft die toen op
de werkloosheid gewezen, heeft die een concreet
voorstel ter bestrijding gedaan? Niets van dat alles.
Het bleef een zelfgenoegzame zelfaanbidding,
dat geheele congres. Slechts op het einde kwam ae
organisatie van werkloozen en verweet de leiders
van het congres dit verzuim. Heeft de hoer Clynes
toen misschien gesproken? Hy heeft gezwegen.
Het. is toch merkwaardig, hoe weinig die arbei
dersleiders ten slotte uitrichten.
Door fraaie beloften weten zij de massa te be
goochelen, maar die massa daadwerkelijk steunen,
zoover komt het niet.
Het is in ieder land hetzelfde, vrees ik. De
Regeering daarentegen schermde niet met ijdele
woorden, doch was aan het voorbereiden van
steun.
Allereerst de woningbouw. Daarbij' echter deed
de moeilijkheid voor van gebrek aan geschoolde
krachten. Hierdoor werd de uitvoering dor regee-
ringsplannen op betreurenswaardige wijze tegen
gewerkt.
Hierby lag ook weer de schuld by' de leiders
der arbeidersorganisaties, die toen de Toegere
Minister Macnamara, twee jdar geleden 50.000
flinke, sterke werklooze oudstrijders het ambacht
wilde doen leeren. zich daartegen b'y' monde van
den National Federation df Building Trades hevig
hebben verzet
Vervolgens kwam de emigratie. Men moe^t huid'
brengen aan dV Dominions en inzonderheid aan den
Premier van Australië, aan Mr. Bruce, die zich ook
vrij bewerkt naar het Engelsch va&
HAROLD MAC GRATH
door TIT1A EASTON.
4.
„Wat is er aan de hand?" vroeg Jack.
„We hebben nog heelemaal vergeten, Bob de
baby te laten zien."
„Groote genade," hijgde Robert. „Een baby?
Het is voor het eerst dat ik van 't bestaan er van
hoor," en hy keek met vernieuwde belangstelling
naar de jonge moeder.
„Je wilt toch niet zeggen, schandelijke man dat
je bent, dat je het hem niet geschreven hebt?"
vroeg het verontwaardigde vrouwtje.
„Wel eh dat heb ik toch gedaan?" vroeg
de vader verlegen.
„Nooit! Met geen enkel woord!" Robert stond
op.
„Nu. waar is dat wonderbaarlijke kereltje oi
is het een meisje?"
„Een jongen, Bob. De mooiste dien je ooit ge
zien hebt."
En ze trokken allen naar boven, naar de kinder
kamer, waar Robert erkennen moest dat, zyn drie-
maan delykschen leeftijd in aanmerking genomenf
dit werkelijk het mooiste zuigelingetje was dat hy
L°i Xezien had. Zelfs ging ny zoover dat hy het
net kind eruit wilde nemen.
^iloe moet je hem vasthouden?" vroeg hij.
De moeder nam het glimlachende engeltje uit de
wieg en de manier waarop zy het kina met groote
teederheid tegen haar boezem drukte, werkte als
een openbaring op den jonggezel, die zijn een
zaamheid nu meer dan ooit gevoelde.
„Hoelang heb je verlof?" vroeg Nancy.
moeder^60 Vln baby Uikt?" vroeg de
„Eén tegelijk, één tegefck. De baby lijkt op 't
oogenblik nog op niemand/'
lacnend^611^ Gen ren diplomaat!" riep John
„En mijn verlof zal eenige jaren duren, zoo
niet langer."
„Wat?' Een drievoudige kreet
„Ja. Ik zei immers al, dat ik me voor goed uit
den dienst heb teruggetrokken? Het leger gaat nu
natuurlyk een snellen ondergang tegemoet. Ik ben
nu eenvoudig een ambteloos burger der Vereenigde
Staten. Ik denk dat ik den winter maar in Was-
alweer bereid verklaard had de door de regeering
voorgestelde groep-emigratie in ernstige overwe
ging te nemen.
Groep-emigratie komt hierop neer,, dat steden als
Londen, Liverpool of Manchester, de Universi
teiten van Oxford, Cambridge en Edinburgh,
Trade Unions (Vakvereenigingen), vereenigingen
voor officieren en soldaten van een bepaald regi
ment en zoo voorts, zouden koopen uitgestrekte ter
reinen in de overzeesche gewesten, ten einde daar
een volksplanting te stichten.
Het vocrdeei is natuurlijk dat die lieden zich
niet eenzaam voelen, dadelijk aanspraak hebben van
en met lieden, waarmede zij of de vroegere woon
plaats of de studie, of de herinnering aan dienst
jaren gemeen hebben.
Zoo zou men krygen: Liverpool in Australië,
Cambridgo in Canada, de oud-garde regimenten in
New Zealand, men zou bekwame ingenieurs, boe
ren, paardenkenners, handwerkslieden, en wat al
niet meer naar de overzeesche gewesten krijgen op j
eene wyze, die aan degelijkheid en waarborg voor j
oen goede toekomst niets te wenschen zou over
laten. Alleen in de groote stdtien zyn al een 200.000 j
flinke oudstryders, die tezamen een kolonie zou
den kunnen vormen, die zou klinken als een klok,
mits zy eerst behoorlijke voorbereiding als pio
niers kregen.
Het is echter een reden tot groote vrougdo voor
de Regeoring om to mogen gewagen van een plan,
dat in Engeland zelf al dadelijk werk zal versohaf
fen en wel op een wyze, dio maakt dat het goonj
economisch verlies, doch economischen winst op
levert.
De eer daarvan komt de Great Western Railway
Company toe, die voor ongeveer vijf millioen Pona
Sterüng nieuwe werken laat uitvoeren en buiten
dien nog groote bedragen ter beschikking stolt
voor het bouwen van practische woningen voor
haar personeel, in de omgeving van Londen alleen
niet minder dan 1000 woningen.
Andere spoorwegen volgen het voorbeeld, zoodat
voor 10 k 15 millioen Pond Sterling 120 k 180
millioen gulden dus .nieuwe werken uitgevoerd
zullen worden. i
Er worden door de Regeering buitendien stappen I
gedaan om faciliteiten te verleenen aan handel,
scheepvaart en industrie en daardoor normale op
leving te bevorderen.
Daarvoor zullen 50 millioen Pond Sterling be
schikbaar zyn en daarvan zyn reeds 36 millioen
allerlei branches toegezegd, o.a. ook aan handelaren
en industrieelen, die met Britsch Indië zaken doen,
ten einde de export en import naar die kolonie te
bevorderen.
Aan nieuwe wegen en bruggen in Engeland
zullen 14.000.000 besteed worden.
De vrees voor dumping" is niet te onderschat-
tne, het is den Minister bekend, dat in Duitschland
ovor een paar millioen Pond Sterling producten
en halfproducten liggen te wachten, om in andore
landen, vooral Engeland, verkocht te worden.
Hiertegen neemt de Regeering ernstige nAatre-
gelen, want zooiets is by de ernstige malaise der
Britsche industrie niet toelaatbaar.
Daar is verder de z.g. Lord St. Davids Commissie
met haar voorstellen ten ópzichte van steun aan
gemeenten voor uitvoering van nuttige werken.
Do Regeering zal vooral niet aarzelen om sub
sidie aan gemeenten te geven, die werken willen
doen uitvooren omdat de Regeering de meening is
toegedaan, dat het duizendmaal "beter is, geld te
besteden aan behoorlijk verdiend loon by nuttige
werken dan aan werkloosheidsuitkeering zonder
meer.
Dit laatste is zoo demoraliseerend, dat men het
liefste er geheel mee zou roeken; terwijl daaren
tegen het te werk stellen van arbeiders bii degelijke
ondernemingen den arbeiders weer leert te werken,
de lust in werken bevordert en het moreele peil der
arbeiders verhoogt.
Dit zyn wyze woorden, die evengoed voor Hol
land of eenig ander land kunnen geldon als voor
Engeland. Het ware te wenschen, dat men dit in
my'n arme vaderland, in HoJIand, ook meer en
meer zoti Inzien.
Ik schaam mij bijna vóór de lezeressen en lezers
nu ik in dit artikel den ondernemingsmoed van
hington zal doorbrengen."
„Welzoo, den winter alleen," echo'de John spot
tend.
„Jack," zeide zijn vrouw. Jack's gelaat nam een
nederige uitdrukking aan en rijn vrouw, de baby
weer in do wieg leggend, wendde zich tot haar
zwager. „Ik dacht nog wel dat je zooveel van
den dienst hield."
„Dat deed ik ook. Maar nu heb ik heel wat
overgespaard en ik ben van plan eens wat meer van
de wereld te gaan zien, als het my'n been niet te
machtig wordt tenminste."
„Of je krediet op de Bank," vulde John aan.
„Zeker, ol' mijn krediet op de Bank."
„Bob, er is .vanavond e*n bal bij het Britsche
gezantschap, je moet stellig meegaan."
„Onmogelijk," zeido Robert. „Je vergeet mijn
been.'
„Dat hindert niet," beweerde zijn schoonzuster,
„je behoeft niet mee te dansen.
„Wat. Niet mee to dansen? Ik zou zeker sterven
aan een verteerende koorts. En als ik het pro
beerde kon my'n been me wel eens begeven."
„Maar je kunt toch wol paardrijden," weer
streefde John.
jjZeker, maar daarbij gebruik ik voornamelijk
my'n knieën. En ik kan niet dansen met my'n knie-
en. Neen, ik blijf kalm thuis. Ik zou het niet kun
nen herdragen al die beroemde schoonheden te zien
en als muurbloem te moeten fungeeren."
„Maar wat zal je hier in je eentje uitvoeren?"
„Met het kind spelen, rook en en lezen en .er
mijn gemak van nemen. Ik wil jullie plannen voor
vanavond niet in de war sturen; trouwens, ik heb
zóólang een tehuis moeten ontberen, dat het wel
meer dan één avond duren zal eer daar het nieuw
tje af is. En bovendiuen is dat kinderjuffertje van
je, Kit, lang zoo kwaad nog niet om naar te kij
ken." (Dit laatste met een guitigen blik.)
„Bob!" riepen beide vrouwen tegelijk.
„Ik beloof dat ik niet naar haar ky'ken zal,
heuseh niet."
„Nu. ik moet weg," zeide John. „Ik ben al te
laat. Ik moet een half dozijn plannen voor kustver
dediging doornemen met den uitvinder van een
nieuw machinegeweer. Ga je met me mee; zal ik
je afzetten by' ae Metropolitan Club, of ga je met
h^; vrouwvolk mee winkelen?"
„Tk kies bet winkelen. Een eigenaardige sen
satie zal dat geven. Heb je paarden?"
„Zes".
„Zes! Jij geluksvogel. Een mooie vrouw, een
Sracht van een jongen en zes paarden. Waar is
e stal?"
„Achter het huis. Ik houd maar twee stalknechts;
Zijt gij arm of welgesteld,
Draagt LENGH/V5JS' kleeding
't Spaart U geld
ONTVANGEN: NIEUWE STOEPEN
voor hef a.s seizoen.
aanbevelend.
Overal te ontbieden. Vraagt stalen.
de Engelschen zoo doe uitkomen, het vertrouwen
schilder, dat de Engelsche ministers in de toekomst
van hun land hebben, ondanks IV* millioen werk
loozen.
Do vergelijking met Engeland kan Holland in dit
opzicht niet doorstaan. In Engeland heeft men dan
ook slechts 3 politieke partyen» die elkaar bestrij
den en i^eeft de Arbeiders Party nog niet die in
vloed gekregen op het economische leven van het
land als in ons ongelukkig, economisch geteisterd,
Holland.
De invloed van het Marxisme, het programma
samengesteld door iemand, die tot oen ras behoort,
dat geen handenarbeid verricht, geen scheppende
leer aan ook, doch slechts een afbrekende leer, is in
ons arm vaderland dagelijks meer merkbaar.
In alle kringen kaatst dat terug. Niet een breed
ingrijpen in economische nooden, doch een gesja
cher en vooral een politiek gesjacher.^
Met al die onrust en politieke twisten prospe
reert de Israëliet..
Katholieken en Protestanten strijden om het
been, de Israëliet loopt er fluks moe hoen.
In Amsterdam, het Joden-dorado houden de
Christenen niet meer de teugels van het bewind in
handen.
Drie van do zes wethouders zyn Joden en by den
politieken aanleg, hun ras eigen, kan men gerust
hun invloed als domineerend beschouwen.
Want do andoren zijn verdeeld in Katholieken on
Protestanten. AI vormen deze Christenen eene coa
litie, toch is er tusschen die lieden een klove zoo
diep en breed als de Noordzee.
Leest slechts de opening van do Roomsch Ka
tholieke Hopgeschoof te Nijmegen en go tiet de
enorme scheidingslijn die er van Rome uit, midden
door het Nedérlanasche volk getrokken wordt.
Steeds meer verdeeldheid, terwijj ons arm ge
teisterd Nederland juist behoefte aan eendracht
heeft.
Alles verpolitiekt en op een meer dan treurige
wijze.
Ik heb al eens vroeger geschreven: Tengevolge
van het Evenredige Kiesstelsel kan men niet meer
met een Kamerlid afrekenen.
Komt dat nu by de Vlootwet niet weer duide
lijk uit!
De geheele Vlootwet-historie is weer gescharrel,
gesjacher!
Breede lagen der natie komen tegen de Vlootwet
protestecren, alsof het hun wat aanging. Want
waar maken die manife6teerende arbeiders zich
eigenlyk druk om. Die hebben toch alles, krijgen
toch alles en betalen mets.
De minderheid der bevolking drfcagt alle lasten,
zwoegt onder die lasten.
De handelsman, de Industrieel in Amsterdam be
taalt al gauw 40 pet. van zijn inkomen aan belas
tingen.
Stuurt hij zijn kinderen naar school, dan betaalt
hij schoolgeld op basis van zijn inkomen. Dat is dus
nog eens eene belasting.
Wat betaalt de arbeider?
Wat kan die handelsman, die industrieel meer ge
nieten in Amsterdam dan de arbeider? Niets, hoege
naamd niets!
Ik woon niet in Holland en heb geen kinderen,
dus kan ik 't zeer objectief beoordeelen. Ik noem 't
een misstand dio zich heden ten dage wreekt.
Want nu in do malaise moet die handelsman, die
industrieel veel langer dan 8 uur met zijn geplaagde
hersenen werken en zal oak dan niet veel rust heb
ben, want de zorgen kwellen hem.
Hoe kan men dan nog een frissche opleving van
handel en industrie verwachten?
De geast. in Holland wordt steeds moedeloozer bij
degenen, die het land weer omhoog moeten brengen,
dat zijn de hoogere en middelstanden. Want laten
wij nu eerlijk zijn en bekennen, dat de arbeiders
klasse en haar leiders niets, hoogenaamd niets
zullen doen voor de opheffing van ons land, verbe
tering van den economischen toestand.
Zoo is het trouwens in Engeland ook. Op den aan
val van den Minister Sir Montague Barlow heeft de
heer Clynes een antwoord gegeven, behalve de zeer
juiste-toespeling op het feit dat de werkloosheid
toch niet zal ophouden voor en aleer er werkelijk
vrede zal zijn, zoo leeg, zoo duf dat men alleen kan
zeggen: om de domme massa zoet te houden. Veel
beloven en weinig geven, doet de gekken in vreugde
leven. Zoo gaat het in Engeland met den arbeiders
leider Clynes, (zoo gaat het in Holland met de socia
listische leiders. Enfin, het gaat om hun standje.
Maar het is toch treurig, dat die leiders niet willen
toegeven, dat door de arbeiders ook wat gedaan
moet worden.
Maar groote hemel, torn eens aan den 8-urigen
werkdag.
Tocli weet iedereen dat dit een onding is en dat
men slechts op economisch herstel kan hopen, in
dien die starre achturige limite zou verdwijnen.
Maar alles blijft helaas gescharrel en gesjacher.
De breede lijn ontbreekt, ontbreekt bij bezuiniging
j zoowel als bij de welvaartspolitiek.
de een verzorgt de paarden en de ander is mijn
koetsier daarbij.
..Nu ik moet weg. Eén er van zou geschikt zijn
voor jou. We kunnen er Zondag samen wel eens op
uittrekken. Dag, tot aan de lunch."
Robert begat zich dadelijk naar den stal, waar
hij spoedig in druk gesprek geraakte met den En
gelschen koetsier. Hij bekeek alles van top tot teen
en prees de knechts om de zindelijkheid van de
stollen. Dezen, die elkaar eerst veelbeteekenend toe- i
geknikt hadden, begonnen al spoedig bewonderend
tc grinniken. Deze heer kende blijkbaar een paard,
Aan zijn geoliede hoeven af tot aan zijn geroskamde
manen toe.
„Deze baas kan zeker wel goed springen", zeide
hij, een der dieren op den hals kloppend.
„Of hij, mijnheer", antwoordde de koetsier. „Hij
heeft al heel wat prijzen gehaald. Alleen verleden
winter in New-York was hij niet onder de voorsten,
maar dat was mijnheer's eigen schuld. Hij had hein
den dag vóór den wedstrijd bereden en toen beeft
bet beest kou gevat."
En toen kreeg Warburton plotseling dien dwazen
inval, dien hijzelf zoo kostelijk yond, dat de stallen
weergalmden van zijn gelach.
„Mijnheer", vroeg de knecht beleefd.
„Ik lach niet om wat je daar zegt, beste jongen,
naar om iets grappigs dat me daar zoo juist te bin
nen schiet. Ik geloof eigenlijk dat ik je hulp noodig
zal hebben".
„Hoezoo, mijnheer'?'
„Ga eens even mee".
De knecht volgde Warburton naar buiten. Een ge
sprek op gedempten toon volgde:
„Ik zou er mijn betrekking door verliezen, mijn
hoer. Neen, dat durf ik niet op me nemen", ver
klaarde de knecht hoofdschuddend.
„Ik garanadeer je dat je er niet door in moeilijk
heid komt. Mijn broer zal je niet wegsturen. Hij
houdt net zooveel van een grapje als ik. Je krijgt
niet eiken dag twintig doliars voor zoo iets eenvou
digs".
„Nu, goed dan, mijnheer. Ik hoop er het besta
van. Maar ik ben kleiner dan u, mijnheer."
..Dat hindert niet.'
„Ik ben tot uw diens, mijnheer." Maar de knecht
keerde hoofdschuddend naar den stal terug. Hij was
nog niet overtuigd.
Terwijl zij door de stad reden, verbaasden de twee
dames zich telkens over de menigvuldige, onver
klaarbare lachbuien van haar broeder.
„Maar wat zie je dan toch voor grappigs?" vroeg
Nancy.
„Ik zit te denken, kinderen, anders niet".
„Vertel het ons dan, dat wij ook kunnen lachen.
Ik durf wedden dat je iets schandelijks van plan
bent. Toe. vertel het nu", drong Nancy aan.
„Later, later, nu zou je de grappigheid niet ten
veile waardeeren. En misschien zou jo een spaak in
het wiel probeeren te steken en dat zou jammer zijn.
Heb nog maar wat geduld."
En hoe zij ook haar best deden, hij wilde niets
meer loslaten.
HOOFDSTUK V.
De verwikkeling neemt toe.
Dien.middag aan het diner zag ik mijn vriend voor
het eerst sedert acht jaar terug en in weerwil van
het feit dat hij mij een saaien Klaas genoemd had
(ik ben dit pas onlangs te weten gekomen) was hij
heel blij me te zien en sloeg me terdege op den schou
der. En waarom zou hij ook niet blij geweest zijn?
We waren als jongens al vrienden geweest, hadden
samen na schooltijd gespeeld, samen zitten visschen,
samen gezwommen en samen onze eerste sigaar ge
rookt achter mijn vaders schuur en zulke jeugd-
herinneringen geven een hechten band. We haalden
duizend en één. episodes op, de gevechten die wij
gevoerd' hadden, het pak slaag dat een ander in
onze plaats opliep en ons heilige voornemen, een
aardig onderwijzeresje bij ons in de buurt te trouwen.
Niemand anders dan wij beiden kon «aan het woord
komen. Maar Nancy lachte nu en dan hardop. Zij
was meer dan eens getuige geweest van onze jon
gensstreken.
„Wat! Ga je niet met ons mee naar het bal?"
vroeg ik, bemerkend dat hij zich'niet daarop gekleed
had.
„Niets voor mij. Zoodra jullie weg zijn ga ik een
oud pak aantrekken en ik ga lekker wat zitten le
zen Jack geef me straks eens den sleutel van dat
bcekenkasje. dat zoo zorgvuldig op slot gedaan is. ik
denk. dat daar wel een gezellig boek in te vinden
is en dan ga ik wat pijpjes rooken".
.Maar je zult toch je zuster en schoonzuster niet
alleen laten terugkomen?" vermaande ik hem.
„Wat drommel, waar gaan jullie mannen dan
heen?" vroeg Robert verbaasd. Maar ik meende een
vroolijke glinstering in zijn oog te ontdekken.
„We hebben een belangrijke bijeenkomst tegen het
eind van'den avond en die kan eindeloos lang du
ren". zeide Jack. „Ik wou dat je maar meeging.
Bob."
„Nu kan het in elk geval niet meer", zeide het
aardige jonge vrouwtje. ..Hij zal moeten thuisblij
ven. of hij het prettig vindt of niet. William zal wel
zorgen dat wij vrouwen heelhuids thuiskomen", en
zii be^on bedrijvig de salade aan te maken.
„Chuck, jij ouwe zondaar", overviel Robert me