ROMMELKRDD).
DE ADELAAR EN ZIJN JONG.
een raam op 't Zuidoosten. Maar ze kwamen
zeer beschckfcn voor den dag. Er vertoonde zich
nog «en kleine kelk op een bloemstengel, die
aanvankelijk wit scheien ie zijn. maar naarma
te van! x*n ontwikkcfling steeds groener werd.
Toen ik <Jat bemerkte, heb ük haar een hoed
op gezet, om haar tegen de zon te beschermen,
maar dat heeft niet meer gegeven. He heb do
bollen tri de poften laten staan. Had ft ie er
soms uit moeten nemen? Ik krijg een idee dat
zo nog in hunf winterslaap liggen. De bollen
zijn nog gaaf, maar weiken nog niet.
Dan heb ft. nog een palm 9 jaar oud. Deaa
heeft steedé geleden aan schildluis. Verlecfen
jaar herfst heb ik den hardnekkigen strijd te
gen dat onverderfelijke goedje aangevangen,
De bladerei\ die hel ergste gekxfcn hadden
heb ik afgesneden en verbrand. Toen heb fk
gedurende eenige weken om den anjderen cfag
de plant geïnspecteerd en gereinigd. Twee k
drie keer in de week besproeide ik den palm,
eerst met een zeepeopje en daarna met schoon
water. Gedurende' een paai- maanden meende ik
dertfetrijd gewonnen te hebben. Maar deze week
werd ik teleurgesteld en ben ik verplicht weer
ten strijde te trekken, wil ik oen gave plant
behouden. Kunt U me soms een heter middel
aan de hand doen?
Het grootste succef onder m*n kamerplanten
heb ik met m*n Azalea. Ik heb een plant met
een middellijn van ongeveer 75 cJtf. De plant
xSot frfsch, groen en zit vol knoppen. Voor den
derden winter ziet ze er zoo bewonderenewaard
uit» *s Voorjaam t'rkt ze aller aandacht Tc Zorg
voor vetten bodem en veel besproeien en ais
te uitgebloeid is, snoei ik haar, dwz. dan
breek ik* alle nieuwe lotten ér uit.
(Wordt vervolgd.) k BEULEN
Uit het Zweedsch
door
JUHANI AHO.
Toen de adelaar, de koning van het lucht
ruim, het zoover gebracht had, met de opvoe
ding van zijn zoon, dat deze kon vliegen, en
zijn eigen voedsel wist te vinden, voerde hij
hem naar den top van een oude, verdroogde
den op een hoogen berg, en sprak tot hem als
volgt
„Mijn zoon, daar in de diepte, onder Je, ia
de wijde wereld; met je een© oog zie jé een
woestenij, met je andere oog zie je bebouwde
velden. Vroeger was dat alles woeste grond en
waren wik die kromme sn!avela en scherpe klau
wen bezitten, do beheerschers d!er wereld mot
al hare bewoners. Wij schreven hun wetten
voor en kerfden die, met onze klauwen, in de
ruggen van allen, die zich niet goedschiks aan
ons onderwierpen. Al het wild( in de lucht en
op denf grond was ons vee wij waren de
hoogste herdefrs en* namen uit de menigte, wat
wij noodig hadden. Nu bestaat bestaat de halve
aarde uit bebouwden' grond, Ziet ge die schapen,
die zwórmen vogels, die scharen kippen en
ganzen, die tandelooze en klauwlooze stak
kerds, die zich daar in de verte, blatend en ka
kelend bewegen, dat zijn nu de heeren. Ter
wille van hen zijn wetten geschreven en te de
wereld vervormd. Hen beschermt men, en ons
vervolgt men onafgebroken. Er zijn prijzen ge
zet op onze hoofden, terwijl de lijsters gespaard
worden», Wet hazelhoen heeft zijn verdedigers,
en de zeevogels hebben hun bewakers, zelfs
heeft de haas nu en dan zijn hoogen bescher
mer.
Zoo is de toestand op dien huldigen dag, maar
wacht, mijn zoon, wacht maar, weldra zal er
een eind komen aan die heerschappij van de
zwakken, en zullen zij, die scherpe klauwen be
zitten, weer beer en meester dei* wferelcf zijn» en
kracht en sterkte zullen weer tot hun recht
komen.
Ziet ge oudtijds heerschte zelfs tusscheü de
wilde dieren wederzijdsche vijandschap. Als een
heer toevallig een leeuw zag, die op 't punt was
een kalf te dooden, dan stoVtte hij zich op den
aanvaller en begon een strijd, waardoor het
kalf gelegenheid kreeg te ontkomen. Werd öe
adelaar eten visscher gewaar, die een snoek ge
vangen had, dan, viel hij den visschdr aan, zoo
dat de visch ontsnapte. Tegenwoordig is het
heel anders gestéld; nu vallen wij elkander
niet meer aan, maar wij staan elkander veel
eer bij, Als de vos niet bij machte is oen échaap
om bet leven te brengen, dan komt do wolf hem
te hulp en zij deel en den buit; weet de wolf
het niet klaar te spelen poet een, paard dan
snelt de beer toe en zij verdeelen den roof ln
gelijke deelen. Als het u, jonge adelaar,, niet
gelukt alleen den haas uit het struikgewas te
krijgen, dan stooft je een kreet uit en eksters en
Vlaamsche gaaien haasten zich hem bang te
maken, zoodat hij op het open veld komt, waar
ge hem beter kunt grijpen. Zelf neem je dan *t
vleesch maar je werpt toch hun' beiden de dar
men en de overige ingewanden toe. Zoo jagen
wij gemeenschappelijk en voeren tezamen oor
log en de overwinning is aan ons!
De woestenij wordt steeds meer begrensd, de
buit wordt steeds minder, wij vergenoegen ons
niet meer met de woeste gronden, 's Nachts he
geven wij er ons heen, maar bij het eerste mor-
gengrauwen, dalen wij naar bewoonde streken,
vliegen over bebouwde velden, altijd spiedend,
altijd gereed om toe te schieten». Daar bevindt
zich een onmetelijke buit, op* de weiden bewe
gen zich massa's vleesch. Daar wandelen wol
lige lammetjes, daar wemelt het van pluimge
dierte als mieren op een» boschpad. Voor onze
rekening wordt het schaap gemest en het wild
braad beschermd, en als onze tijd gekomen is,
maken wij ons meester van wat ons, volgens
het recht van den sterkste, toekomt en dan is
wcoT de adelaar koning in het rijk van heft
luchtruim, en de havik: is heeT ondér de Wol
ken."
Zoo sprak de adelaar en de oogen van hef
jtng schitterden, de klauwen kromden zich, de
staart spreidde zich uit en de vleugels verhie
ven zich tot de vlucht
„Nog niet! Wacht rjog een póoaje! Nog zijn
wij niet gereed, nog zijn onze scharen niet ge-
nog geordend, om ons op de open velden te wa
gen, nog hebben de wilde dieran vrees voor de
voorvechters der beschaving, en het zou niet
raadzaam voor je zijn, otm er je alleen heen te
begeven maar wij hebben tijd om te wach
ten en wij behoeven, geen haast te maken,
want nog is er wild in d'en aangrenztenden
grond, Daar ziet ge en kleine hoeve mot een
lapje grond er achter, die van de andere ge
scheiden» ligt, en daar verderop, aan den rand
van de woestenij, schemert een eenzaam hutje
daar ia nog buit voor je, daar kun je neerval
len op al, wat er te krijgen is neerschieten
op het schaap, de laimméreni slachten, en alles
vellen, wat geveld kan worden! Je djoet een
goede daad en bevordert onze gemeenschappe
lijke zaak: de kleine hoeven zijn onze gevaar
lijkste vijanden, vandaar uit verspreidt zich ds
besmettelijke Ziekte der -beschaving. Daarop
moet je loeren, die moet je zonder mankeeren
vernietigen, zerlfs de kinderen! moet jé niet spa
ren het is niet moeilijk voor je, ze te grijpen*
als zij hessen plukken op afgebrand land, en
hun geschrei wordt op de hoeven jnict gehoord,
hun noodkreet bereikt de groote dorpen niet
je verslindt ieder lekker hapje, dat óp je weg
komt en zelfs voed je daarmede je zonen, even
als ik je gevoed heb daardoor ben je zoo
stérk en gehard gewórden, daardoor kreeg je je
scherpe klauwen en je harden snavel.
Begeef je op weg, zio, dat je vooruitkomt, doe
zooals ik je geraden -heb enl weldra zal meh
niet meer vragen naar de wetten van de lam
pen of ze waren er al.
In een groote ruimte met mooie marmeren
trappen1 kocht oom de kaartjes. Tante was
thuisgebleven, omdAt ze altijd hoofdpijn kreeg
in de bioscoop. Dus waren ze nu met hun vie
ren.
Toen oom de kaaltjes had gekocht, gingen
se een tiap op en kwamen door een paar van-
aelfdichtelaando deuren in een zaal, nee maar,
1 leek wel een zaai uit een paleis, zoo mooi!
Een juffrouw bracht ze naar hun plaatsen
en vroeg:
programma, mijnheer?"
„Nee", zei oom, „we zulïert wel zien, wat er
komt!" Maar tegelijk gaf hij de juffrouw een
dubbeltje.
„Dank U beleefd, mijnbeer," zei *»-
„Waarom geeft U ze dat, oom?" vroeg Henk.
„Omdat ze ons onze plaatsen gewezen heeft",
antwoordde oom.
„Die hadden we toch zelf ook wel kunnen
vinden."
„Dat weet ik wel, mijn jongen", «ei oom,
>maar het is nu eenmaal de gewoonte zoo, en
daarom doe ik het ook."
Onderwijl «at Jan met open mond da iaat la
bekijken. Zoo ieta moois had hij nog nooit ga-
zien. Daar had je om te beginnen, de stoelen.
Die waren nog mooier dan de stoelen en de ca
napé die bij hun thuis in de voorkamer ston
den. De heele zaal stond vol met die mooie
stoelen. En de zolder was zoo hoog en zoo
mooi beschilderd» Keurige lampen met ge
kleurde glazen hingen naar beneden.
,,'t Is net uit een sprookje," zei Jan.
Opeens begonnen de lampen minider helder
te branden; en eindelijk waren za heelemaal
uit De zaal werd nu verlicht door een paar
roode lampjes bij de deuren.
„Noodlampjcs, voor 't geval, dat er «en» een
ongeluk mocht gebeuren. Dan kun je dadelijk
de uitgang zien", zei oom»
Nu begon plotseling ook de muziek te spelen.
De muzikanten zaten voorin 'de zaal, onder een
groot scherm.
„Ik zou wel graag fluit leeren «pelen", lei
Henk.
rAls je jarig bent, krijg je een fluit van me"
zei vader, „Dat duurt nog maar een paar we
ken. Maar één ding moet je me beloven, en
da*- is,dat je nooit in de huiskamer komt flui
ten, voordat je 't goed kunt» Want anders krij
gen we allemaal hoofdpijn en klppevel érvan."
„Goed", zei Henk, „ik zal me op den zolder
oefenen! Krijg ik dan een fluit met kleppen,
vader?"
„Luister eens", zei oom, „dB muziek speelt
„Ctplieus*(Oom had veel' verstand van mu
ziek;. Hoor die fluit eens, Henk, kon je het al
vast maar root Hoor eens, wat een fijne tril
ler'"
Terwijl de muziek' speelde, ging ei- een gor-
d ijn omhoog, en daaronder kwam een wit doek
voor den dag. En meteen stond er met groote
letters te lezen: Vadertje, gespeeld dor Jackie
Coogan.
„Dat is een jongtje van een jaar of negen",
zei oom, „en hij speelt prachtig."
't Wag net zooals oom zei *t Was de geschie
denis van een jongetje, die (foor een paar oude
menschen werd grootgebracht. De menechen
waren heel arm, en al« hun huis verkocht werd^
besloot het Jongetje, om naar de stad te gaan,
om daar met vloolspeïen zijn brood te verdior
non Dat deed hij dan ook en toen hij in de
stad een oude straatmuzikant tegenkwam,
vertelde hij «ijn historie, want hij wilde zooveel
geld verdienen, om voor zijn oude opvoeden
hun huis terug te koopen.
Wordt vervolgd.
meren on naar het recht van den- geringe, en
weldra zal de heerschappij van den zwakke
weer wnrdjen te niet gedaan. N-R-Crt,
VOLKSRAADSELS.
1. Wit is mijm blad, slechte 's winters kan ik
groeien,
En sta ik ln de felste kou voor iedereen te
bloeien,
Maar sohijnt de zon, of stookt men hard,
Dan ga ik spoedig kwijnen
En ziet men mij verdwijnen.
(Ijsbloemen.)
2. Daar was een man, en. *t was geen man.
Hij liep op een pad, en *t was geen pad,
Hij droeg het water zonder vat;
Ra-ra, wat is dat?
(Een bruigom met *n stuk iJb ln zijn hemd
op t ijs.)
3. Ons lieve Vrouweken. van Laken.
Spreidt een wit laken
Op land en zand, maar niet op den. waterkant.
(Sneeuw.)
4. Holderdebolder
Liep over den zolder,
En zeven mansheeren
Zouden holderdebolder nleft keepen*.
(Donder.)
9. Rondom de meulen,
Liepen twee porretjes te epeulein,
Der is geen eenen ouwen man,
Die de twee perietjea koeren kan.
(Zon en ttvwt
9. Verre boven de dlrieschen
Hoorde ik Ti peerdeken brieschen.
Daar is noch wijf noch man,
Dat het peerdeken breidelen kan.
(Donder.)
7 Lapken, lapken, duizend lapken,
't Is genaaid zonder naald of twijn,
*k Geef u te raden, welk lapken dat «oh «ijo,
(WOÜL)
8. Tusschen hemel en aard
Slaat *n lange groene gaard,
*t Zijn geen eiken, 1 zijn geen eesehen.
Je zult het niet raden, al was je met zesden.
m. (Regenboog.)
kara.
Op de kleinere eilandjes in' Indil, spéciaal fn
het Oostelijk deel van den Archipel, komt veel
vuldig een zekere haarziekte voor, karit ge
naamd. Deze ziekte te een gevolg van verre
gaande onreinheid.
Het hoofdhaar, dat zeer weelderig groeit, is
de trots van de inlandsche vrouw, Maar bij de
geringe zorg voor zindelijkheid of liever bij de
absolute afwezigheid van eenige zorg voor zin
delijkheid, spreekt het vanzelf dat het ooge*
dterte overvloedig wandelt in den dichten haar
doe. Daar is geen jagen aan.
Bij de voornaamste families komt het vaak
voor, dat het hoofd in een verren staat van
vervuiling Verkeert, ondanks den wederkeerl-
gen dienst, dien de vrouwen steeds gaarne el
kander bewijzen.
Als een paar vrouwen bij elkaar neerhuAen
en recht gezellig ramenrijn, dan duurt het
vaak niet lang, of de eene legt haar hoofd op
het been van de andere, die dan onmiddellijk
de jacht op het kleine wild open4 Met een
mosje worden de haren wat uit elkaar gescho
ven en de heestjs tusschen duim en mes ge
vangen en te pletter gedrukt tusschen 't mes
en een» of ander hard voorwerp, een kopje, een
klapperdop of iets diergelijks.
Maar afdoende te zoo'n jacht niet steeds,
net gebeurt meermalen, dat hét ongedierte
zich ontzettend vermenigvuldigt. En als het
heel erg geworden te, spreken de inlanders
van een karit. Dan wordt het haar met een
touwtje in den vorm van een kegel boven het
hoofd samengebonden. Aan het einde van het
touwtje wordt een lange bamboepem bevestigd,
waarmee de patiënt mag krabbelen, als de
jeuk onuitstaanbaar wordt
Het is niet geoorloofd verdter iets te probee-
ren om het ongemak tegen te gaan, er dient
geduldig afgewacht tot de karit „rijp" wordt,
zooate men het noemtt Elke zindelijkheids-
maatregel, hoe primitief ook, blijft zoolang
achterwege, wat trouwens steeds gebeurt hij el
ke ziekte.
Ongeveer drie maanden duurt het, voordat
de karit rijp is. Dan is de haarkegel geheel
wit-grijs van kleur en wordt met een mesje van
't hoofd verwijderd. De vieze haardot wordt op
een bord! gelegd en op eem eenzame plaats
weggezet» Daar ia het haar aan de booze gees
ten gewijd, en niemandi durft het aan te raken,
uit vrees met dezelfde ziekte gestraft te worden.
De zieke is nu genezen, maar heeft een kaal
hoofd. Zij blijft voorloopig 'binnenshuis cn
houdt haar hoofd met een doek: bedekt.
Het afsnijden van het zieke haar te een «eer
gewichtig, maar ook uiterst gevaarlijk werk-
Want als het te vroeg gebeurt, slaat do karit
in 't hoofd, en volgt heel spoedig de dood
Doordat bij een of andore ziekte terstond
alle maarregelen van zindelijkheid, voor zoover
ze anderS al in acht genomen wonden, achter
wege blijven, is de karitj vaak een nevenver
schijnsel van eem ziekte.
Sterft de patiënt aan de ziekte, tian zegt men
ook, dat de karit naar binnen gestegen la, M.
HET PAARD IN HET SPREEKWOORD,
1. Paarden, die de haver verdienen, krijgen
ze niet»
2. Eem goed paard zet tweemaal aan,
3. Hij was op zijn paardjel
4. Het ruigste veulen wordt het gladste
paard.
5. Men moet eem gegeven paard ölet Iri dfen
bek zieni
6. Bij paardenkooperi] hoort paardenrewtand
7. Hij zwee<t als een paard.
8. Wie dertig jaren geleiden te paard zat, kan
ma' dertig jaren te voeten moeten gaan.
9. Werken als een paard,
10. De paardlen achter den wagen gespanmem
11. Het oog van dien meester maakt het paard
vet
12. Bij vrijen em paardenkoopen boude men
de oogen open.
13. Wie zijn koe voor 'den ploeg spanl, moet
zijn paard maar melken.
IA Iemand op het paard helpen.
15. Het hinkende paard' komt achteraan.
18. Iemand over het paard tillen.
17. Hij kwam van het paard op den ezeL
18. Ik «al u man en paard noemen.
19. Een ziekte komt te paard en gaat tel voet,
20. Eigen zweep en gehuurde paarden hehtoten
veel te lijden
21. Een paard bij den staart optuigen!
22. Het Trojaansche paard binnenhalen.
23. Een oude man of *n oud paard,
die zijn geen boonen waard,
Maar 'n oude vrouw, een oude koe,
Daar komt een mensdh nog wat van toe,
24. Ieder beest waar 't hoort te slaan:
Het renpaard op dte haan i
En knol of stakker
Op hei en akker, M,
4
LUPINEBROOD.
In Duitschland is men er toe gekomen, een
nieuw soort brood te vervaardigen, niet van
tarwe, maar van lupine, die naar men weet,
tot dusver voornamelijk voor stikstofbomesting
van arme gronden werden geteeld. De zg. me
thode van Pohl, om eiwit te winnen uit lego
minosa heeft als het ware een nieuwe eiwit
bron ontsloten en daarbij speelt de lupine een
gewichtige rol door haar-hoog gehalte aan ei
wit. Het zaad van de gele lupine bevat meer
dan 40 pet, dat van de witte een blauwe lu
pine tot 40 pet» eiwit. Het proces, om dit ei
wit te verkrijgen, is zeer eenvoudig. Het eiwit
wordt door een zoutoplossing uit het lupine
zaad getrokken en geeft, gewaaschén en ge
droogd, een geelwit poeder van ongeveer 98 a
IOC pet zuiver eiwit en een geringe rest osch.
De daartoe benoodigde reageermkldelen zijn
overal goedkoop te verkrijgen. Het lupine-eiwit
fa ln water oplosbaar. Met de vervaardiging
van lupinebrood heeft men in het Allerheiligen*
ziekenhuis te Breslau verrassend gunstige re
sultaten bereikt Het menschel ijk lichaam heeft
zelfs meer nut van het lupinebrood, dan van
gewoon tarwebrood. Echter te Wet lupinemeot
nooit alleen voor het bakken van brood te ge
bruiken, want veel smaak is er niet aan. Wordt
bet echter tot brood verbakken» dat voor 3/4
uit tarwe- en roggemeel en voor 25 pet uit lu-
pinemeel bestaat dan is het van gewoon rog
gebrood nauwelijks te onderscheiden, maar
overtreft zoowel wittebrood als roggebrood aan
eiwitgehalte en dharmede aan voedingswaarde
bijna tot het dubbele Bovendien is het lurin»
eiwit vootreffelijk te gebruiken voor vleeseh-
extract en soortgelijke preparaten. Evenals in
de voedingsmiddelenindustrie is hét eiwit ook
in de Chemische en pharmeceutteehe Industrie
zeer goed bruikbaar. Bij het verven van ka
toen, de vervaardiging van fotografische platen
papieren en films, speelt het hipine-eiwit reeds
een rol, evenals bij de vervaardiging van ver-
eterkendb middelen, die groote hoeveelheden
eiwit noodig hebben.
dat was de bedoeling»
Maznrin, de alvermogende minister yan ko
ning Lodewijk XIV, had behalve invloedrijke
begunstigers ook invloedrijke vijanden, die
hem bij het volk vercteCht en belachelijk «te
den maken.
Een vloed van spotschriften en schimpdich
ten verschoen tegen hem, zonder dat hij daar
veel acht op sloeg. Eens 8 fee hts scheen een bij
zonder vinnig spotschrift hem buitenge* oom
vertoornd te hebben. Hij liet' al de exemplaren
opkoopen om ze te kunnen vernietigen. Maar
dat was hem geen ernst, hoewel bet publiek
in den waan werd gebracht dat de spotschrift-
ten verbrand zouden worden. Toen hij de ge*
heele oplaag in handen had, liet hij door be
middeling van anderen de geschriften één voor
één tegen verhoogden prijs verkoopen en sJj
vonden een schitterend debiet, omdat de Paity-
zc naars dooT de genomen maatregelen nieuws
gierig waren géwordén.
Het bracht den dimmen staatsman over de
10.000 francs op»
HET WONINGGEBREK IN PARUI.
Het gebrek aan woningen en dé overbevolkte®
van een deel der bestaande woningen dien
tengevolge neemt te Parija met den dag fos.
Een statistiek van de prefectuur van de Saine
volgens een onderzoek over 1921, waarvan pas
thans do resultaten gepubliceerd zijn, leer* dat
er ln het departement 236515 huizen zijn, waar
van te Parija 82.137. De bevolking van het de
partement bedraagt 4579342 zielen. Daarvan
waren er 413317 in overbevolkte huizen, waar
toe de opstellers woningen rekenen met minder
dan ren half vertrek per persoon. 1.467.730 men
echen bewonen huizen met 'n half vertrek per