ROMMELKRÜID. Maart* Zooals ge 'kunt zien ontwikkelen zich eurst de bloemen' en daarna de bladeren. De oude liladeren blijven des .wintoro groen en Sterven in het voorjaar af. Zon het ook moge. 2ijk zijh ze door zaad te vermenigvuldigen? Antwoord: Het mij1 toegezonden plantje her- Mende ik als Anemone Hepatica, ook wel ge noemd Hepatica trifloba, dat hier in het Hol- Mndsch Leverbloem genoemd wordt Daar het gevuld bloemig is brengt het geen zaad voort, dus moet de vermeerdering op een! andere ma- afier dan' door zaad plaats hebben. De verme- jégvuldigkig geschiedt door, scheuren* Ohkruidbes(trijd5öaig Sn [tuinen, Wanneer de planten in dien bloementuin zich gaan ontwikkelen is het noodzakelijk dat de aandacht niet alleen geschonken wordt aan de bloemplanten, maar ook aam het onkruid. Dit verwijderen kan niet té nauwkeurig en te vroeg gebeuren. Hoeveel plantenziekten worden er overgebracht door onkruiden en hoe kan een hioementuin tot zijn recht komen wanneer er »ch onkruid in bevindt! K, VAN KEULEN. OMKOOPTNG VAN GODEN. Het Pantheon was een tempel in het oude Rome, gewijd aan alle goden. Het aantal goden was groot en ep waren en ook onder van vreemde nationaliteit. Wanneer de Romeinen niet in staat waren een land; te onderwerpen of het verzet van opgestane gewesten te breken, schreven zij den tegenspoed hunner wapenen toe aan de goden der vijandelijke gewesten. Die maakten den vijand onoverwinnelijk. Het be9te middel, om aan den tegenstand dier goeden te ontkomen, zagen de Romeinen Ir het omkoopen. Plechtig beloofden zij dan vele offers en een mooien tempel, als de gpd land wilde verlaten en naar Rome wilde verhuizen. En zoo gebeurde het, dat nu en dan een god van een vijandelijk land: het Pantheon binnentrad. M. hem in- dé réde zou vallen'. Zoo gebéurde. Let op nu, hoe Reinaert door zijn leugens zich zel- T» van! den dood redde! Reinaert sprak: „Heel lang geleden vond mijn vader, die nu reeds dood is, op een ver- hargen plek de schatten- van Koning Enöenric. Itoen werd mijn vader dOor zijn rijkdom zoo 'öotsch, dat hiji meende, dat hij dé voornaam ste was van alle dieren. Hij stuurde Ti beert naar Bruun en liet hem zeggen, dat hij, als hij Koning wilde worden, naar Vlaanderen moest beunen „Ooaahtr brulde Nobel, en van schrik ging de wind liggen. „Bruun", zoo vervolgde Reinaért, «had daar veel zin- in en hij ging. Nu riepen mijn vader, Bruun; Grimbeert, Isegrim en Tibéart den diood over Nëobel uit,** „Gelogensteunden Grimbeert, Broun, laegrim en Tibeert tezamen. „Stil!!!" bruldé Nobel weer en Reinaert ver volgde: „Zij zwoeren, dat Bruuni Koning zou wor den! Luister, nu hoe ik' alles te weten kwam: Grimbeert was op éen dog zoo dioor den wijn beneveld, dat hij alles aan mijn vrouw Herme lijn e vertelde. Hermelijne is éen goede vrouw en waarschuwde mij* Nu 'schrok ik zoo, dat Blij» hart bijna bleef staan en mijn harten te berge rezen1. Ik weet, hoé slécht en wreed Bruun is en hoe goed Gij, Koning Nobel, rijt! PELIKAAN EN ZEEMEEUW. Langs de golf van Mexico in Noord-Ameiïka en vooral aan d'e stranden van Florada leeft de bruine Pelikaan. In gproote troepen- ziet men ze daar. aan de zeekust rondloopen. Ook vliegen kan het zware dier tamelijk goed, dank zijp reusachtige lange vleugels. Verder is de kop van dezen vogel zeer merkwaardig, want die is bijna geheel snavel, aan den bovenkant iD een haak eindigend, waarmee de visschen, die het vangt, als 't ware geharpoeneerd wor den, Het logge dier, leeft van visch en kan een ongelooflijke hoeveelheid naar, binnen wer ken. Daarom is die bijzondere kop ook zoo bij uitstek geschikt voor het dier. De gevangen visch wordt niet dadelijk! opgegeten, maar vc orloopig, bewaard in een soort zak, welke zich aan den onderkant van den snavel be vindt. Zwemmen kan de pelikaan ook heel goed. De groote pooten zijn van zwemvliezen voor zien. Al zwemmende wordlt de meeste visch ge vangen. Maar ook vliegende weten de pelika nen veel visch te bemachtigen. Zij vliegen op groote hoogte boven de zee en zpen met hun scherpe oogen de visschen in het water zwem men. Op een gunstig moment laten zij zich met den1 snavel vooruit en neergestreken vleu gels naar omlaag vallen. Zij duiken daarbij geheel onder, maar komen als een kurk ook direct weer boven, meestal met het zichtbare resultaat aan feet voorste deel van den sna vel geregen. Vliegend! of zwemmend,Nde pelikaan is steeds bezig met visschen, en net zoo lang, totdat de groote zak geheel gevuld is, die dan gewoon lijk zwaar neerhangt. En pas dan is da tijd gekomen om den gevangen voorraad ofl te eten. Dit is de bezigheid, waarmede hij zich onledig houdt, als hij niet vischt. Want hij kent slechts twee dingen behalve slapen, nJ. visschen en eten. Met zijn gevulden zak begeeft hij zich naai een plaats, waar de rotsen vrij laag zijn. Daar geniet hij met vele andere kameraden van zijn vangst Met den kop maakt hij eeu vlugge beweging) achterwaarts, waardoor eed visch uit den zak opgeworpen wordt in zijn keel en hierdoor verdwijnt naar de maag. Dan rost hij een oogenbUk om te genieten van de aan gename spijsvertering en daarna gaat het met een tweede visch op dezelfde wijze. Dit gaat Nu wilde ik alles verijdelen, en pTobeerdé daar om eerst uit te vindén, waar mijn! vader de schaf verborgen hield. Steeds sloop ik hem heimélijik achterna, dag of nacht. Eens zag ik hem onder een struik eten gat maken, Hij kroop er in, maar kwam na' eendge oogenSbQik- ken weer voor den dlag. Toen, keek) hij" rood, of niemand hom gezien had, zonder mij te zien. Vervolgens verdween hij. Dadelijk groef ik het gat weer open en vond! „En. vond....™ brulde Nobel. „En vond zooveel goud en zilver bij elkaar, als ik n-og nooftt gezien heb. Ik haalde mijla vrouw en bracht alles over in een ander gat, dicht bij miji» huis Maupertuus. Wat dééd Bruun? Hij zond brieven maar veile dieren en beloofde ze ve«ï geld, els ze haj hem in dienst wilden komesc Mijn vader bracht dé brieven rond en kochi xoo menig dier om. Toen giog hij naar Brouw terug en vertélde, dat hij we! twaalfhonderd dieren haxï omgekocht, all'e wolven, kater», beren en ook enkele vüsSen en dassen. Ik hoorde dit. Toen mijn vader nu zijn schaf voor den dag wilde halen, om allen te betalen, vond hij niets. Van spijt hing hij zich zelf op. De heete zaak liep in dé war! En hier, rit ik. die alles weet, té wachten op mijn' dood, terwijl Bruun «H Isegrim de' raadslieden van den Koning zijp." Nobel en de Koningin vrOtegen' Reinaert stil letjes, of hij hun de schat wou aanwijzen. zoo een poos door, maar nog voor de zak leeg is, wordt de vogel door het voortdurend zwel gen soezig in het hoofd. Suf blijft hij dan zit ten en merkt van wat om hem heen gebe ïrt maar weinig meer. Nu is het oogenblik gekomen voor een veel kleineren vogel, een zeemeeuw, om zijn slag te slaan. De zeemeeuw gaat brutaalweg, op den kop van den pelikaan zitten, en wacht kalm af dat mijnheer uit zijn halve verdooving ont waakt en weer lust krijgt in een hapje. De bek van den pelikaan gaat weer open, de eigen aardige achterwaartsche beweging, om oen visch uit den zak op te werpen volgt, maar de visch komt niet in de maag van den peli kaan terecht, maar in den bek van de .zee meeuw, die ér vlug mee wregvliegt. Zoo laten de pelikanen: zich door zeemeeuwen bestelen, en zij schijnen er nooit recht weet van te krijgen, hoe rij steeds weer bedot wor den. Dag in dag uit kan men- dit spelletje aan. de kusten van. Florida aanschouwen. M. LOUIS BOUWMEESTER. Ahl twaalfjarig jongetje is onze groote too- neelspeler reeds zijn loopbaan begonnen. En hij schijnt volgens zijn eersten leermeester niet bijster veel aanleg gjetoont te hebben voor tooneelspel, wat blijkt uit een geval, dat zich heeft voorgedaan. De acteur Huizers was zijn leermeester. En toen Louis moest optreden als knechtje in het stuk „De oude korporaal", deed hiji het naar de meening van Huizers zoo slechts, dat deze hem een schop onder zij* achterste gaf, begeleid met de woorden: „Jij, je leert het nooit!" Het is wel gebleken naderhand, dat Hui zers het mis heeft gehad, maar nog jaren! bleef Louis Bouwmeester zoo goed als onopgemerkt Hij speelde steeds ondergeschikte rollen. Door een toeval kwam hij evenwel plotseling naar voren. Het was bij. de opvoering van een nieuw stuk, de „Marmeren Beelden". De acteur, die de rol van Rafnël te spelen had, weigerde op te treden. Toch wilde de directeur Boas het ptufc laten spelen. Zijn aandacht viel toen op Bouwmeester. Hij wenkte hem uit de aanwe zige figuranten en «ei: „Zeg eens, hier heb jij de n>l, zie maar eens wat je eg van terecht brengitl" Dit wa* de eerste maal, dat Bouwmeester een hoofdrol k$eeg ta «pelen en 'fc was direct raak. Maar Reina«-t aS: „Dan zou ik al heel dwaas zijn, Kv&of Gij wilt mij laten ophangen, o Koning!" „Neen", z»i nu de Koningin, „de Koning zal U vergeven, Reinaert, en Gij zult onao trouwa dienaar zij®!" „Dat zal ik", bbS Roin&art, Jüb Be Koning mij hier, waar «lie Dienen bij zijn, vefigiffienfa schenkt!" „Dat moolf, liep de Koning, „natimarfQJk' ttegfi Reinaert!" „Neen, mijn: gemaal,oei weer dé Koningin, «hij! Ifegt mu niet, geloof mij toch! Hoosde Ge dan niet, hoe hij zijn vader en zijn oom Grim beert beschuldigde?" De Koning schonk toen Refaaart vergiffenis en Reinaert zeide: „O Koning, nu cal Ik U de fechat gaan wij j zeni Luister: in liet Oosten van Vlaanderen ligt het bosch Hutetertoo. Bij dit boech is een put, de Krekelput Bij de Krekelput is thans mijn schat verborgen1!" Wordt vervolgd, Nagekomen opHotssingén van: Gér Bakker, Hilversum (Dank voor <Je raadsels.), Jannetje Bier, Haarlem; Aagje van Scheijten en Trien tje Hollander, Groote' Keeten; Geertje Swooij, en Johan Bakker, Wieringen; J. Grim1, W. Blok ker (Goed zoé!). Met één slag heeft hij de harten van 't publiek veroverd! Van deze eerste hoofrol heeft de nu ruim tachtigjarige maar nog steeds groote tooneel- speler zelf 't volgende verteld: „Ik vloog er mee naar huis. En toen ik de rol gelezen had, huilde ik als een kind, want ik snapte wel, dat ik als tooneelspeler met die rol viel of stond!! Toen de avond van de opvoering kwam, klappertandde ik van angst en overspanning. Hoe moet dat gaan? pie kerde ik maar zal het publiek naar me luisteren, en zullen m'ni confraters me niet uitlachen vanwege m'n overmoed?Maar daar gaat 't gordijn al naar boven. En weg m'n angst! Het publiek, dat me tot dusver al leen maar kleine onbeduidende rolletjes had zien spelen, keek eerst wat raar. Maar na het eerste bedrijf riep het publiek ons terug. En Ik mocht mee opkomen. In het tweede bedrijf werd ik tweemaal alléén geroepen. De overige bedrijven werden een razend succes. En toen ik na het sterf-tooneel onder geestdriftig ge juich zesmaal moest terugkomen ik herin- tier me nog hoé ik 't télde zag ik niets meer om me heen. Ik had 'n gevoel of ik stik ken zou.Ik kwam weer wat tot mezelf op de Schans, onder de boomen, midden in den nacht. En daar zat ik maar te grienen, te grie nen, te grienen M. KONIJNENHAAR. Men raamt het aantal konijnen, dat jaarlijks geslacht wordt (of zooals ih Australië op an dere wijze, zooals door vergif, gedood wordt) op ongeveer 75.000.000. De vellen worden voor een deel gebruikt voor heft maken der goedkoopste bontsoorten en vooral voor het imiteeren van duurder bont, maar een aanzienlijk deel vindt rijh weg naar de fabrikanten van konijnen haar voor hoeden. Het gewone konijnehaar heeft ahsoluu* geen neiging om te vervilten en kan dus niet ge bruikt worden voor vflthoeden, wanneer niet een speciale behandeling de haren geschikt heeft gemaakt om onder druk en wrijven ste vig. in elkaar te blijVen hakten en zoodoende een sterk samenhangend geheel te vormen. Deze behandeling bestaat in het horstelen van de vellen met een oplossing van kwiknitraat. Meestal gebruikt men een vrij zure oplossing ervan, maar als men wit vilt wil maken neemt men een met meer kwik en betrekkelijk min der «uur. De aldus behandelde vellen laat men enke le uren bij hoogere temperatuur in kuipen lig gen om ze dan tot groote hoopen op te stape len, 'die een maand blijven liggen. Gedurende dien tijd krijgen de vellen de juiste vochtigheid •n khn het kwiVni traaft de verlangde werking Uitoefenen. Beziet men een konijnehaar onder een mi- croSkoop, dan ztet mem dat het als het ware opgebouwd ia[ uit holle afgeknotte kegels, die in elkaar geschoven zijn, zoo dat een geschubd, maar toch glad oppervlak' is ontstaan. Na de behandeling met kwikhifcraat en na voldoende inwerking blijkt onder dé rnikiroscoop, daft de tanden dier kegeltjes ingescheurd zijn en echeipe punten hebben gevormd, die iets naar buiten! staan en die dué mogelijk maken, dat Öe haren In elkaar gaan griftien; wanneer ze goed over elkaar worden gewreven; het konij nehaar is d'oor de behandeling meer gaan ge lijken op dé gewone wolharen (van h et schaap) die gemakkelijk1 (met behulp van zeepoplos sing en volaarde) gevold, dlw.z. tot éen Soort vilt in elkaar gewreven en gedrukt kunnen Woiden. Men neemt ook wol aan, dat aan de oppervlakte der haren! stoffen weggebeten zijn, <Mo het zwellen en aan elkaar kleven beletten. De werking op d'e konijneharen is in hoofd zaak hét gevolg van het salpeterzuur dat tij- cBené het bewaren in de kuipen ié ontstaan ter wijl het kWik voor oen deel dioor het haar wordt opgenomen en het tegelijk zoo vergiftigt, dait aldus bereid vilt, meestal naet aangevreten wordt door mot Het kwik werkt dikwijls ook giftig op de aibeidens in de viltinduslrie; een beter mdddel is echter nog niet gevonden. Na de volledige inwerking van hét kwiknitraat worden de vellten tot reepjes van een millime ter breedte gesneden1 en dan wordt in speciale machines het haar daar van af geschoren. De overblijvende 'huidreepjes (vermicelli) worden verwerkt tot een prima soort huidlijtm. De verkregen haarmassa wordt in een aantal „wolven' uit elkaar geslagen tot een zeer losse massa, die ten slotte geblazen wordt tegen een langzaam ronddraaiende vorm van gaas, die ongeveer den! vorm heeft van een bijenkorf. Bij voldoende dik-te woctlft de laag van dén vorm genomen en onder een soort zeven blootge steld aan druk en wrijven om later (dubbelge- slagen) tuaschen weefsel of papier verder be handeld' te worden, tot ze voldoende vervili zijn. Daarna worden twee daer stukken aan el kaar gemaakt, zoodat de grondvorm voor een hoed is ontstaan, die door het aanbrengen van den rand en het persen over allerlei vormen ten slotte d'en eindvoran krijgen; die door de mode bepaald wordt Behalvé konijnehaar wordt ook wel haar van •hazen, géiten, kameelen en van de Z-Ameri- kaansche vicunna gébruikt, die echter tezamen heel wat minder van belang zijn. dan konijne haar alleen'. HbltL HET VARKEN VAN DEN OCEAAN. De wijven zijn vellen van haaien En leder is vel van' *a koe, Ik zit er m'n schoentje te naaien En haal er m'n- dradéke toe. Aldus zong Emiel Hullébroek in één zijner aardige liedjes, waar hij een schoenlapper spre kend invoert, die ongelukkig getrouwd is en daarom alle vrouwcR over één kam scheert Dat Vlaamsche schoenlappertje heeft waar schijnlijk niet geweten, dat etr ook van haaie- vellen maar dan in dé letterlijke betfceékenis leder wordt gemaakt en dat dit haaieleer, wil men den uitvinder, dr. Ehrenreich gelooven, die ook bewijzen heeft om rijn (bewering te sta ven, het runderleer verre overtreft, wat duur zaamheid aangaat Nog meer goéds vertelt des» scheikundige van den haai, die steeds alls een vijand van het menschdom is beschouwd en die volgens hem den mensch even nuttig ia als het varken. Uit den kop kan men lijm koken, de tanden worden gebruikt, om ivoren halskettingen van te makten, de vinnen worden verkocht aan de Chineezen, die ze als éen lekkernij beschouwen, uit de lever haalt men traan, hét vleesch kan gegeten worden en de groten rijn als baleinen te gebruiken. Haaierw 1 eesch is eetbaar, hét smaakt wel wat zonderling, maar daar gé- went men spoedig aan. De hoofdzaak is ech ter het vel, waarvan men léd ar maakt. Dr. Ehrenreofch, een Amerikaan, ondanks zijn Duitsch-klinkenden naam, kwam 17 jaren ge leden tot de overtuiging, dat de vraag naar le der zoodanig toenam, dat er binnenkort géén •runderleer genoeg zou zijn, om daaraan te vol doen en ér dus oen tekort zou ontstaan. Daar hij veel belang stelde in de bewoners dér zee, dacht hij dadelijk aan den haai, wiens vel tot leder zou kunnen worden bewerkt Zoo ging hij aan het haaien-visschen en nam hij proeven! met dé bewerking der vellen. Hij zond déze naar verschillende looierijen, maar overal kreeg hij ten antwoord dat ze onmoge lijk als leder te gebruikten waren. Toen bouwde dr. Ehrenreich een eigen labo ratorium, leerde het leorlooien en ging het op zijn eigen initiatief doen. Velé jaren duurden de proefnemingen en 50.000 dollar werd uitgeu geven eer dé moeilijkheden overwonnen waren. Men vond de haaievellen te potreus, om als leder te gebruikten. Daarbij gaven rij éen on draaglijke lucht af en aan de onderhuid was een hoornachtige laag, die ze eVeneens onbruik baar maakte. Een lijm-oplossing was in staaft, die hoorn laag te verwijderen eni tevens dé on aangename lucht weg te némen en door het vel daarna te dompelen in een bad| van chemi sche vloeistoffen, wist men ook de poriën te doen dichtvloeien en het ondoordringbaar voor vocht te maken, waarbij het tevens de verwach te lenigheid kreeg. Thans bewerkt de Amerikaansche leerlooie rij omstreeks 200 haaienvellen per dag. De haaien worden gevangen voornamelijk op de kust van Noord-Carolina* Daar is langs de kust een lange reeks van koraalriffen, met diep water ér tusschen en waartoe nauwe openin ningen toegang verleenien. Men berekent dat er per dag van 1 millioen tot 1.250.000 haaien door die doorgangen gaan. Men' heeft er monsters bij die tot 50 voet lang zijn. Duizenden jaren lang heeft men hen hier niet verontrust, waardoor rij zoo geweldig in aantal zijn toegenomen. Thans wonden' zij* langs de kusten gevischt met netten, die omstreeks 100 meter lang rijn, met groote mazen, zoodat de kleine visschen er doorheen zwemmen en op die wijze haalt mem soms per dag 300 haaien uit de zee,' wier vel len gelooid worden in Amerika, Portugal, Spanje, Italië en Indië. Wat de sterkte der van haaienleer vérvaar digde schoenen betreft, beweert dr. Ehrenreich, dat rij wel een mtenschenleeftijd kunnen du ren. Hij1 heeft zulk eten paar schoenen 7 jaren gedragen, zonder dat zij gerepareerd behoefden té worden. Onlangs liet een postbode te Washington éen Schoen maken van haaie- en een van rundleer* Hij liep er 169 dagen op over slecht gebaande wegen en bij" allerlei weersgesteldheid. In dien tijd was de schoen van rondloer geheel versle ten en bij dien van haaieleer kon men nog nau welijks zien, dat hij gedragen waa R.NbJd. KAPITALEN UIT VUILNIS. Men berekent, dat iedere man, vrouw of kind, te Londen een derde ton fltmatvuil en huishoudelijk afval per jaar oplevert Men stelle zich dat voor: 2 millioen ton vuilnis, vol doende om 3 millioen! vuilniskarren te vullen. Wanneer men die op eten rij zette, met inbe grip van de paarden, zou men een afstand be slaan van. wel 16.000 kilometer. Wat wordt er van deze onmetelijke hoeveel heid vuilnis? Wij weten, hoe rij wordt bijeengegaard, maar wat dan? Zij verhuist naar do belten; die over heel Londen zijn versprcAd, en wordt daar hetzij verbrand; hetzij in schepen weggevoerd, naar het stelsel van iedere belt Paddington kan beschouwd warden als hét type van een vuilnisbelt voor een wereldstad, Aan heft uiteinde van de haven is daarvoor een uitgestrekt terrein, waar verschillende machi nes rijn geplaatst voor dé bewerking van het vuil. De karren komen daar aan, in eindelooze rij en storten haar inhoud uit in een soort galerij; aan één rijde open die door een steenen muur tje van een halvë manshoogte van het terrein gescheiden ia In die galerij wordt het vuil ge sorteerd. Het valt op een hekwerk, waar het kleine vuil door heen valt en in bokken komt, die, zoodon, rij vol rijn, automatisch rollen naar de overus en zich in het vuur uitstorten. Groote. re voorwerpen- blijven op het hekwerk liggen en worden daar uitgezocht en gesorteerd. Men vindt er stukken papier, flesschten; beenderen, tin, oud ijzer, enz. En ook heel wat kolen* Meu nigse zuinige huisvrouw zou verontwaardigd zijn, als rij zag, hoeveel nog zeor goed bruik bare Steenkolen er in het vuilnis worden ge vonden. Dit alles heeft waarde en wordt verkocht, waarvoor men alleen aan dé belt van Padding ton per jaar 1500 pond sterling ontvangt. 'De verbrande stoffen geven een fijne asch, die wordt saamgeperet, en waarvan men bouw-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 6