E. Zaterdag 24 Mei 1924. 67sle Jaargang, Mo. 7440. Vergadering van den Raad dezer gemeente op Vrij dag 23 Mei 1924, des avonds half acht. Aanvankelijk was afwezig de heer De Geus, die la ter ter vergadering komt. Na opening worden de notulen gelezen en onver anderd vastgesteld. Ingekomen stukken: Goedkeuring op de geldlcening in verband met herstelling en vernieuwing van de dorpsstraat. Uittreksel van een Koninklijk besluit waarin de vaststelling van de jaarwedden van de wethouders op f 150 wordt meegedeeld. Bericht van de visschersvereeniging, waarin wordt meegedeeld, dat ze de pachtsom ad1 f50 voor het vischwater aanvaarden. Deze stukken worden voor kennisgeving aange- nomon. Naar aanleiding van het verzoek van het R.-K. Kerkbestuur stellen B. en W. voor om de benoodigde gelden voor uitbreiding der school beschikbaar te stellen op grond van het desbetreffende artikel in. de L. O. wet. De heer Kooij vraagt of het uitbreiding of nieuw bouw moet worden. De voorzitter antwoordt dat er een paar lokalen bijgebouwd moeten worden, welke gebouwd zullen werden, afgescheiden van de bestaande school. De heer Kooij vraagt hoe het staat met de fi- nantieele regeling voor de buitengemeenten. Voorzitter: Deze dragen in de rentevergoeding bij naar gelang van het aantal kinderen, dat uit die ge meente daar onderwijs ontvangt. Deze regeling is volgens de L. O. wet. De heer Kooij vraagt of er nog garantie is, voor het geval het aantal leerlingen uit die gemeenten af neemt. Voorzitter: Als het aantal kinderen minder wordt, wordt ook de bijdrage minder. De heer Kooij: Dus als het aantal minder wordt, komen de meerdere kosten voor ons. Voorzitter kan zich de kans op vermindering niet iucbmken. De heer Kooij: Er bestaat altijd nog kans, dat er aan den Langendijk nog een parochie bijkomt. Voorzitter: Al was dat te voorzien, dan nog zouden we het verzoek moeten toestaan. De heer Kooij: Ik weet het, doch we moesten even goed voor de kosten gedekt zijn. Gesteld eens, dat de ouders het in hun hoofd kregen om de kinderen weer naar de O. L. school te zenden, zouden wij daarvan de dupe zijn. Voorzitter: Het is een maatstaf die voor alle scho len geldt. Ik herhaal echter da' het. tot de onmoge lijkheden behoort. Eerder het tegenovergestelde. De heer Kooij: Voor beide bestaat kans. We heb ben voor alle kinderen uit onze gemeente meer dan genoeg ruimte. Ik zou er niets tegen hebben, als de buitengemeenten evengoed garant waren. Voorzitter deelt mee, ook geen bewonderaar van de tegenwoordige L. O. wet te zijn, doch we hebben ons er aan te onderwerpen. De heer Kooij: Op deze voorwaarden kan ik niet met het voorstel van B. en W. meegaan. Al zijn we dan ook geplaatst voor de noodzakelijkheid, gevrij waard voor schade zijn we niet. Voorzitter zegt geen invloed op den heer Kooij te willen uitoefenen, doch waar we volgens d^- wet verplicht zijn het verzoek toe te staan, is de Raad als t ware verplicht om voor te stemmen. De heer Jes vraagt wat ze nu aan het bouwen zijn. Zijn dat noodlokalcn? Voorzitter: Ja, door overbewoning der school wor den tijdelijke lokalen gebouwd. De heer Barten: Gestel het bijna onmogelijke ge val. dat <le school gesloten moet worden. Voorzitter: Die dan weer leeft, dan weer zorgt. De heer Barten: Ik wilde zeggen, dat er dan toch wel een andere beslemming aan gegeven zal worden. Voorzitter: Die toestand krijgen we niet. liet is totaal nutteloos ons daarmee bezig te houden. Wethouder Ootjers betreurt het ook, dat de kans bestaat, doch het is een kwestie van wet. Als we be sloten. het niet te doen, zouden we er toch wel toe gedwongen worden. Voor de betrokken gemeente is het echter niet aangenaam. Er ligt risico in, wat zij, die er mee van profitseren niet hebben. Voorzitter meent, dat de heeren toch te ver gaan. De buitengemeenten betalen toch de rente. De heer Ootjers: Dat houdt op, als er niet meer aan deelgenomen wordt. De heer Zut: Een nieuwe parochie, gestel dat ze er komt, zal nog wel jaren duren. De kerk is groot zat en zoo lang dat het geval is, wordt er geen tweede aan den Langendijk bijgezet. Voorzitter: Al was het wel zoo, waren we nog ver plicht het verzoek in te willigen. In stemming gebracht, wordt het voorstel van B. en W. met 5—1 stem aangenomen, tegen de heer Kooij. B. en W. stellen voor, om het vermenigvuldigings- cijfer voor 1924—'25 vast te stellen op 1 1/10. Het af- geloopen jaar was dit bepaald op 2, doch in verband niet den gewijzigden finantieelen toestand in de ge meente, meenen B. en VV. dat 11/10 voor 't komende jaar voldoende is. De heer Kooij acht het wel een flinke verlaging, doch hij zou nog verder willen gaan en het willen bepalen op 1. Hij acht dat meer dan voldoende. Niet alleen dat de inkomens aanmerkelijk zijn toegeno- doch ook komt er voordeel in verband met de pro gressie. Met een percentage van 1 zullen we even goed aan den zekeren kant zijn. Voorzitter. De meerderheid van B. en W. deelt uw gevoelen niet. We willen voor alles aan den zekeren kant blijven en meenen dan aan 11/10 te moeten vasthouden. Er moet aardig wat terugbetaald worden van de forensenbelasting en ook in verband met de reclames. Die komen alle het volgend jaar. We meenen het 1/10 te moeten beschouwen als dekking voor de terugbetalingen. Als de belasting meer opbrengt dan noodig is, komt dit ten goede van het volgende jaar. In de practijk wordt de verlaging toch reeds bijna de helft. De heer Ootjers deelt mede, de minderheid van B. en W. te zijn. Hij meent ook, dat 1 pet. meer dan voldoende is. Dit is geen idee van het oogenblik, doch een en ander is door hem ernstig nagegaan. Ilij durft met gerustheid aan het percentage van 1 vast te houden Voorzitter: B. en W. zijn in deze graag ontzettend voorzichtig. De verlaging is reeds belangrijk en het 1/10 geeft niet zoo'n groot verschil. Het vorig jaar be taalde men bij een inkomen van f 3000 f 233 20. Met hel percentage van 1 1/10 wordt dit f 157.1G en met hel, percentage van 1 zal men f 141.60 moeten betalen. Bij een inkomen van f 2000 zijn deze cijfers f 165.20, f 90.86 en f 82.60. Do heer De Geus komt ter vergadering. Het vorig jaar was het belastbaar inkomen f 567000 en B. en W. rekenen, dat dit nu tot ruim 1 millioen gestegen is. Do heer Ootjers: De voorzichtigheid moeten wo toejuichen, doch is U, mijnheer de Voorzitter, wel goed doordrongen van het groote verschil van in komen. We komen nu ook in een tamelijk hoogero progressie. Ik ben er voor me zelf zoo genist op, dat ik het percentage van 1 alleszins durf aanbe- velen. Voorzitter zegt, dat het vorig jaar 410 biljetten j zijn uitgereikt en er slechts 106 niot aangeslagen I waren. Dit aantal zal dit jaar niet zoo heel voel j kleiner zijn. Als antwoord op een vraag, deelt de Voorzitter j mee, dat de opbrengst van het afgcloopen jaar iis meegevallen. Het was f26621.881/2, waar bijkomt f 2313.16 ven geheven opcenten over 1922-'23. Niet afgetrokken is echter hetgeen terugbetaald moet i worden, wat een belangrijk bedrag is. i Wethouder Barten merkt op, dat er het volgend jaar weer een geheel andere finantieele toestand kan zijn. Laten wc ons eenigszins dekken, j Do heer Dojjves acht een groot saldo een gevaar, 1 God. Staten Jtonden wel eens oen belegging in j vaste goederen eischen. J Voorzitter: Dat gaat niet, al zouden we het zelf willen. Alleen kan het, als de raad het zou wen- schen. voor aflossing gebruikt worden. Do heer Ootjers acht het maken van reserve ook I niet. zoo mooi. j Voorzitter: We kunnen het beschouwen als een I veiligstelling voor tegenvallers. I De heer Zut zou het 1/10 er bij willen houden. Misschien raken we dan wat op voor. We zün hl lang genoeg ten achter geweest. De heer Ootjers merkt. op. dat het hier met 1 nog een hoogen aanslag is. Het loopt er nog aar dig in: het kan best. De heer KooijIk meen hot ook. Ik ben nog ge- i sterkt door de mododeeling, dat het over 1923 zoo goed gegaan is Daar was ik bang voor. I De heer Zut is van oordeel, dat de arbeiders met 2 opcenten zwaar belast waren. Hü z iu öok daarom het 1/10 er op willen houden, om hen wat j te verlichten. (Een nadere verklaring van deze opmerking was niet overbodig geweest. Wij voe- Ion het verband niet, Verslagg.) Met 52 stemmen wordt liet voorstel van B. en W. verworpen. Tegen de heeren Duijves, Kooij, Jes. De Geus en Ootjers. Het voorstel om het percentage op 1 .te bepalen, wordt hierna met algemeene stemmen aangenomen. Rondvraag. De heer Duijves vraagt of het schoeiing-werk waarmee men bezig is, weer voor rekening van gemeenten en polder gaat. De Voorzitter antwoordt bevestigend en merkt op, dat de medewerking van den polder niet ge noeg te waardeeren is. Hierna sluiting der vergadering.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 15