GRAAF RICARDO ©HONIG'S W Puddingen TWEEDE BLAD, Geestelijk Leven. FEUILLETON. GRAGE ETERS FÊTEZ MARIA. Zaterdag 23 Augustus 1924. 67ste Jaargang. [No. 7490. De Fransch schrijver Charles Nordmann spreekt ergens in zijn boek „Einstein en het heeal" over de mogelijkheid van het bestaan, van nog andere we relden, die voor ons menschen ontoegankelijk zijn, omdat zij van de onze optisch geisoleerd zijn, mis schien wel door de kosmische absorptie van het licht. (Dit beteekent: dat ze niet waargenomen kun nen woorden door de afwezigheid van licht.) Hieraan dacht ik, toen ik voor eenigen tijd het op zienbarende bericht las, dat door een Amerikaansch sterrenkundige een geheel nieuw heelal was ontdekt, gelegen op den onnoeimel ijken afstand van duizen den lichtjaren van. onze aarde. Mij dunkt dat de uitdrukking „heelal" hier niet goed! gekozen is. Immers de beteekenis van het woord sluit het bestaan van iets, dus ook van een ander „heelal" volkomen uit. De bedoeling is klaar blijkelijk, dat er is ontdekt een nieuw gebied, buiten het thans waarneembare, waarin tot dusverre het menschelijk oog nog niet had kunnen doordringen. Een nieuw sterrenstelsel dus. En dit ligt van ons verwijderd op een afstand van 6 quintimillioen mij len. En quintimillioen is: millioen X millioen X mil- lioen X millioen X millioen. Dit gaat onze voor stelling te boven. En toch meeft men o. wonder van techniek er een fotografische opname van gemaakt! Als we zoo iets lezen, gaan wij peinzen.peinzen. We overdenken het begrip „oneindigheid". We vragen on9 zelf af en wat is er méér, achter, die nieuw ontdekte wereld? Het duizelt ons. We dienken aan een ander woord van Nordmann: „Zouden er dan inderdaad bestaande dingen zijn, waarvan men nooit iets weten kan?" vraagt de na ïeve verwonderd. En het wordt een haast vermakelijke pretentie, alles te willen omvatten in enkele cubiek-centimeters hersensubstantie. Zoo er iets is,, wat ons bescheiden moet maken, dan is het toch ongetwijfeld de overweging, dat bij al wat wij weten en wat, na arbeid van wetenschap pelijke reuzen-denkers en -zoekers, ons geestelijk eigendom is geworden, er zoo onnoemelijk veel voor ons verborgen blijft. Wat weten wij eigenlijk? Wat begrijpen wij? En toch wordt de bewust-levende mensch gedre ven door een verlangen om door te dringen in de geheimenissen, welke hem omgeven. En zelfs de zekerheid, dat nooit die geheimenis sen ten volle zullen worden ontsluierd, weerhoudt hem nimmer van het zoeken. Nu zijn wij, gewone menschen, tegenover de waarachtige wetenschapsmenschen niet anders dan kleine, onlbeduiclende stumperdjes; nietemin' voelen ook wij iets in ons van dien wetensdrang. Wij moeten tenminste al heel weinig men9che. lijlcs in ons hebben, wanneer wij nooit over deze en zoovele andere vragen nadenken. En ik spoor u aan om het te doen. Allereerst, omdat het van groote zedelijke waarde is. Want niet te onderschatten is naar mijne mee ning het besef onzer kleinheid. Tracht eens bij benadering u voor te stellen hóe klein gij wel zijt tegenover het universum (heelal). Zijt ge u hiervan bewust geworden, dan zal tege lijkertijd in uw hart een gevoel van grenzenlooze dankbaarheid ontwaken, wanneer gij bedenken gaat, dat die kleine mensch het vermogen heeft om te denken, om de raadselen te bepeinzen. Raadselen? Ze rijzen immers in aantallen voor ons op! Welke kracht drijft de wereld? Zijn1 de miïïiarden hemellichamen bewoond? Zijn daar wezens, aan ons. menschen, gelijk? Zal onze aarde eens vergaani? Zal er een tijd komen, waarin de menschheid met die aarde verdwijnt, <LL overgaat in anderen vorm? Hebt gij over deze laatste vraag wel eens diep gedacht? Daar wordt gezegd en het schijnt ons logisch en dus aannemelijk dat eens alle leven op aarde zal ophouden. Voelt goed, wat dit beteekent. Dan vraagt ge onmiddellijk: waartoe is de menschheid er ge weest? Heeft 't leven van den mensch een doel? Heeft het bestaan der menschheid zin? Beteek e- n i s? Te ernstiger wordt deze vraag, wanneer we daar bij overwegen, hoe door den mensch gestreden en geleden wordt. Is dat alles voor niets? Kunnen we ALIAS RICHARD POWER door C. N. en A. M. WILLIAMSON. Vertaling van Mejuffrouw M. HELLE MA. 7. „Wat zou het hem kunnen schelen?" vroeg Esmée. „Ik zal Mr. Power's secretaresse zijn, niet die van Graaf Ricardo. En graaf Ricardo was vier jaar ge leden heel vriendelijk voor mij. Er is geen reden, waarom hij mij niet zou willen weerzien, denk ik". „O, dat denk ik ook. Daar kan geen reden voor zijn. Maar de signorina schijnt het niet te begrij pen. Power is mijn meesters naam in Engeland. Hij heeft recht op dien naam, het was die van zijn vader. En, helaas, hij is niet zooals hij was, toen de signo rina hem ontmoette. Er is verdriet en droefheid in zijn leven gekomen. Misschien zou hij liever een ïen' d,ie bem in vr°eger dagen niet heeft gekend. Dat kan ik niet zeggen!" ,o"^0a^r0™ zo"den, WÜ dat niet aan hem zelf over zit? zeide Esmée. „Ik bedoel, zeg hem er eerst E h?»5!?8 b??1 niet op de gedachte, dat hij mij niet wil hebben, alleen omdat ik (en vroegere ken- hit hij bedroefd is. zooals gij zegt, wel. zou .met beter zijn, dat een vriendin voor hem een ®nbekend meisje, misschien zonder lil ®m °.f anders de verkeerde soort t u nieuwsgierigheid en en zoo iets? gaan verrassen. Ik zal terstond wel viü nial spiJt of niet. In het eerste geval zal S®n de,n20e,te behoeven te doen mij weg te zen- S JLoo, n een verontschuldiging bedenken en J iemand anders nemen in mijn ril sirat ge dat goed? Zijt gij hier gekomen om de secretaresse te ontvangen?" ee" minuut nadenken, signora, voor Ik ti. 7iol SSen' kwam hier pm de secretaresse rif ma^r niet om haar naar binnen te geleiden. 1, nlii16?'*?1 V00r iernand zij was misschien i"haar ze?gen Ik weet niet wat! Dat i- vor heiligen mij wel hebben ingegeven. Het nrrino^? va.n den Engelschen hofmeester de sig- èehftM «aten' als aan de voordeur heeft danr eerst ïater weerzien. Maar wel, is wkniLï' ïi1^noidna w en niet een vreemde, die den t? dit nog ze*8en: ik houd niet van meester. Ik vertrouw hem niet. Ik wilde zien, aannemen, dat de menschheid duizenden; eeuwen worstelt om, uit den dierstaat opgekomen, eindelijk een zekere hoogte te bereiken en dan spoorloos te verdwijnen? Heeft de wijsgeer Nietszche gelijk- wanneer hij komt tot de leer van den „eeuwigen terugkeer"? Zal dus. wanneer de menschheid haar worstelstrijd heeft volbracht, daarna datzelfde weer worden her haald, altijd weer tot in 't oneindige? Gaat maar door mijn waarde lozers, vermeerdert de vragen. Een antwoord bekomt gij niet. Wel zijn er wijizen, die een antwoord meenen te kunnen geven, maar straks is er een „wijzer" die 't wegredeneert. O, het is niet te verwonderen dat er ook naïeven zijn, die er dan toe komen zich maar neer te leggen bij wat w a a nwijzen durven leeren. Want daar zijn er, die het wagen te zeggen, dat zij de waarheid kennen en zij verkonden aan de wereld hun zoogenaamde wijsheid ze weten pre cies te zeggenwat is de bestemming van den mensch ze scheppen een hemel én een hel, waarheen ze n& den dood op aarde zullen heengaan ze schil deren van dien hemel de schoonheid en van die hel de ellende! Ik hoorde eens een preek over den hemel en ik wist niet of ik moest lachen of mij ergeren. Daarin werd gesproken van prachtige palei zen en schitterende tuinen, waarin zaligen en heili gen en engelen woonden en wandelden! Laat ons toch eerlijk zijni en deemoedvol erkennten dat ons weten uiterst beperkt is. Twee gevolgtrekkingen wil ik hieruit maken. Ten eerste: wij moeten blijven zoeken, trouw en eerlijk, ons verheugend over elke kleine schrede voorwaarts op den weg naar 't licht, waarnaar onze ziel verlangen blijft en daarbij' ons laten leiden door de rede, dat kostelijk goed den mensch geschon ken. Ten tweede: wij moeten de schoonheid des levens zoeken. Op dit laatste leg ik den vollen nadruk. Ziet, wij blijven 't antwoord schuldig op de vragen, welke ik boven noemde. Maar één groote vraag is er, waar op wij wel een antwoord krijgen. En deze is: hoe kunnen wij het leven der menschheid mooi en le venswaard maken. Dit antwoord krijgen wij; zoo wel van buiten af als van binnen uit.- Het is gege ven door de grooten en goeden, door een Boeddha en een Christus; het is gegeven en dit zegt méér door eigen hart. Dit antwoord luidt: de schoonheid is slechts in de liefde. Dit behoeft niet beredeneerd te worden: dit wordt gevoeld, gevoeld door iederl Liefde is het sterke gevoel van saamhoorigheid, van eenheid. Zij alléén is de groote macht, welke de verhou dingen der menschen kan louteren en heiligen. En dit is m.i. oen onvergeeflijke fout geweest door alle eeuwen heen, dat men teveel het doel des le vens heeft gezocht in 't hiernamaals en daarbij uit het oog heeft verloren dat hier op aarde de groote zedelijke eisch der liefde moest worden vervuld. Daarom worden de menschverhoudingen niet aan de liefde getoetst. En de menschen die toch de liefdeseisch in hun hart ervoeren stelden zich zelf tevreden en wiegden eigen geweten in slaap door liefdadigheid te beoefenen zonder uit liefde te leven. En voor deze fout (of moet ik zeggen voor deze vergissing, deze dwaling?) boet de menschheid ont- zaglijk zwaarl Daar wordt in het Nieuwe Testament een mooie gelijkenis verhaald. Ik bedoel dhe welke wij! ken nen als „de verloren zoon". Daarin wordt gespro ken van een zoon, die wegtrok uit zijns vaders huis en verviel tot de diepste ellende. En toen hij tot het besef van zijn rampzaligen toestand kwam, ont waakte in hem een groot berouw en hij ging naar zijn vader terug. Zal ook de menschheid beseffen gaan haar ellen de! En zij zal zich opmaken naar nieuw leven. Schoon moet het leven worden schoon z&l het worden, wanneer het bewustzijn doordringt, dat wij menschen bij elkaar behooren en werkelijk een samenleving moet vormen, een waarachtige broe derschap. o Waar gaat de menschheid heen? Wat is er n£t den dood? Welke mysteriën zijn er, waarvan we in onze beperktheid zelfs het bestaan niet vermoeden? Welke geheimen verbergen ons de duizenden en nog eens duizenden werelden om ons heen? Ik weet het niet! Ik weet het niet! Ik buig ootmoedig, eerbiedig mijn hoofd en voel me zoo eindeloos klein. Maar dit weet ik: wij menschen moeten met el kander zoeken naar de uitleving der liefde, naar hare eischen het leven herscheppen. ASTOR. lijn aangenamer gezelschap aan tafel dan trage eters. Met HONIG'S PUDDINGEN, gefabriceerd met Honig's Maïzena, neeft men altijd Cige eters om zich heen. Probeert t maar eens en vraagt uw winkelier: j £^7 LET OP HET MERK j- Voor ieder winkelraam prijkten deze woorden in sierlijke letters, druk- of schrijfletters, Oud-Goti sche, mooi gestyleerde, met bloemen er om heen geslingerd. Prentkaarten waarop bouquetten viool tjes, madelieven of rozen. Nergens Madonnabeeld jes of Kindekens Jezus met de Moeder. Zij moest gevierd worden, maar geheel apart van de hoeda nigheid als Moedermaagd, de blijde of de treuren de. Als ik hier en daar eens vroeg, was het altijd: Ja natuurlijk, 15 Augustus, dan is 't toch het feest van Maria en dat viert men met bloemen. Alhoe wel de geheele Meimaand reeds aan Maria gewijd, was, Augustus behoort Haar ook ten deele toe. En zoo is Maria dan gevierd geworden, om 10 uur in de kleine, oude kerk te Knocke. Na de eenvoudig-^, liefelijk plechtige mis, toog de schare, Maria voor op, omringd door Heilige maagdekens en engelen, met heuBche vleugelen, door de stad. Met gouden en zilveren, met wit en blauwe bloemtakken in de handen schreden ze op sandalen voeten over de ruwe keien, de lósse haren golvend in dón zil- tigen morgenwind, al zingend, zoet en liefelijk. Ook de hostie werd rondgedragen door priesters, gevolgd en begeleid door vrome knapen in ihun koorgewaad met mooie kanten stukken eraan of wel met de hand opgeborduurd. Als de processie ha ren ommegang volbracht heeft, ziet men de engel kens huiswaarts wandelen, gezellig keuvelend, alsof ze gewoon maar uit wandelen zijn geweest. En 's middag9 vliegen de auto's aan met stedelingen uit Brugge, Antwerpen of Brussel, om zich overal even neer te zetten en biertjes te drinken, iédér viert het feest, zooals 't hem mondt, met zang of drank. Groote stellages zijn op'het strand gesleept, hoog tegen de duinen op, want de vloed loopt heel ver door, dezen dag. Lange staken, sterren en wielen, op karretjes, staan te wachten tot hef donker zal worden, want deze zijn de geraamten voor het aangekondigd „schitterend vuurwerk". Als het begint te schemeren schettert'in de verte muziek en alle dienstmeisjes hollen als bezeten door de gangen om tegen de muzikanten te wuiven als ze voorbij' komen, en zwaaien boven van de baloons der ïeege hotelkamers. De muzikanten zijn populair bij oud en jong, hoog of laag. Daar komen ze aanstappen met witte petten op, zwarte jassen aan met wat zilver versierd en een. vaandel in hun midden, 's Middags waren het andere muzikanten met een rood vaandel. Deze hebben een lichtblauw, met gouden franje. In de hand die vrij is, dragen ze een fakkel, een gemo derniseerde, die niet naar pek of petroleum riekt, en t>M; walmt, 't Zijn keurige zwarte stokken, waarop een lamp met petrolétfm, gas of carbid, de vlam als 'n zwaluwstaart, helder en strak, wordt door 'n glazen kelk beschut. Achter hen aan volgt een# stoet vroolijke jongens en meisjes, gearmd en springend. Na een uurtje tromgeroffel van den anderen* kant. Dezelfde artisten verscihijnen, jra fEnk zich werend met den trommelstok en er wordt even halt gemaakt voor ze rustig de muziektent beklimmen. Een vroolijke marsch boeit het gehoor en onder- tusschen is het donker geworden, zoodat de eerste vuurpijl de lucht doorklieft. Gelukkig zijn alle stellages weer van den duinkant weggezeuld, an ders zou 't moois wat# al te dichtbij geweest zijn. Gekleurde bollen, draaiende en wringende krullen, vonkenregens en zwaaiende vuurstaarten yolgden elkaar op. Eindelijk een paar sterren en jaarna werden ae wielen in beweging gezet. Van alles vloog uit de horizontale schijven, groene en roode knikkers en bollen die lang in de lucht zweefden. Toen een geweldig knalsaldo van nijdig door el kaar vliegende sikkels en uit was het. Ik herinnor me als kind wel de vuurwerk-avonden op de Malie baan in den Haag, waarheen ik door mijn vader meegenomen in 't donker over het gras loopend, hier en daar op de voeten getrapt en flink geduwd werd, maar 't vuurwerk vergoedde alles. Wat al torens, schepen, manden met vruohten en bloemen, horens van overvloed, verblindden mijn verrukte kinderoogen. De Belgen zijn gauwer tevreden. Voel lawaai en weinig.... moois. Maar ieder land naar z'n aard, 't Is misschien iets minder degelijk, zelfs in zijn uurwerk, doch de kwantiteit moet hier de kwaliteit vergoeden, want niet lang geleden was er al eens zoo'n vuurvertooning, een mijl naar links, bij Duinbergen.' Dat was ter gelegenheid van 't feest der nieuwe netton. Die zijn m Blanken- berghe gezegend geworden. Hier wonen niet ge noeg visschers meer en in Duinbergen ook niet In Hcrpt iets meer, maar de eigenlijke vloot dobbert in de havens van Ostende en Blankenlerghe. Op 1 Juli dan worden de nieuwe netten naar dd kerk gereden en behangen de visschorsvrouiwen en -dochters de kerk er mee, om het altaar heen en soms ook buiten over 't kerkgebouw, als er heel veel zijn. De priesterbesprenkelt ze met wij water en spreekt er den zegen over uit. De zéé laat zich helaas hier niet door imponeeren, want de maand Juli was nog niet ten einde, of de plotse ling opgestoken storm roofde van menig gezin den kostwinner. Vandaag wéér muziek. De tent is door de nijvere Belgen, aie tegen geen karweitje opzien, weer een eind verder geplaatst, eerst wordt ze afgebro ken en dan ijlings weer voor een ander hotel in elkaar geslagen en 't is heel geen licht tentje. Alles dik hout en balken. Waarom men de tent, die vierkant jfjfc niet^ op wielen zet, begrijp ik niet. Dat komt misschien nog wel, als ze een Hekel aan werken krijgen. Men ziet_ van daag geen auto zonder driehoekig wit vlaggetjo met 'n rood kruis erop. Op straat worden kleine roode kruis-vlagge tjes verkocht om aan te steken en een doek is aan twee palen gespannen over de breede boulevard die van de statie naar het strand voert: „Automobi- listera, achetez un fanion dn Croix roug-e k 10 fres." Ik heb geen enkele auto gezien die dezen wenk niet heeft opgevolgd. Helaas is het om 4 uur gaan regenen, maar gelukkig zijn er café's en hotels in overvloed en men drinkt zijn café cra- I mique en zijn thé chaud. Wanneer gij nu maar een of beide dingen vraagt, mijn beste lezers, kijk dan niet al te verwonderd als men U voor 't eerste een smakelijke portie krentenbrood voor den neus zet. spéoialité de 'la maison. Koffie en krentenbrood en café cramique is één en hetzelfde. Ik dacht eerst ook. dat 't een soort geslagen room was. Maar 't is zoo riin en crême-achtig, 't lijkt op tulband. En thé chaudr Dat heeft de bekoring van 't verbcdone: 't is cognac of jenever, in een kofieglas, met 'n filtertje erop. U moet 't bestellen mot^ 'n knip oogje. Daar dit concert nu verregend is. (er js helaas geen dak op de muziektent), denk ik dat er vanavond wel geen concert zal zijn. Zondag echter is er oonoours-hippique of, zooals 't er in 't Vlaamsch naast staat: „Groot Paérdenfeest'\ Voor sommige Fransche woorden, die men in de diction- naire vergeefs zou zoeken en die we in Nederland dan ook maar in 't Fransch slikken, hebben de Vlamingen een aardige vertaling gevonden. Wie zou bijvoorbeeld „Quai" vertalen in „Rei?" Wij zeggen Kade, de Zeeuwen, echt rond, „kaai", maar dit laatste is natuurlijk een plat-Fransche uit spraak, 't welk Noord-Nederland beschaafde. Nu is er, nog altijd om Maria te eeren, zooeven een bloemencorso voorbijgekomen, een kleine optocht van kinderen, wandelendl met gemaakte bloemen en molentjes, luchtballonnetjes, en toeters. De meisjes in hagelwit, de jongens in kleurige tricot en ge steven matrozenpakken. Moeders met opgetuigde kinderwagens, waarin opgesmukte zuigelinden met ronde oogen, stil verbaasd naar d'e kleurenwarre- ling van hunne équipage zitten te kijken. Er is weer muziek voorop. De stoet wordt gesloten door een groote zegewagen, welke de menigte toegrijnst en die een hoogen hoed draagt, waarop de letters AXA prijken, het merk, waaronder hier de blue band-margarine verkocht wordt. De kar wordt door 2 ossen getrokken "en kinderen die moe .mogen rijden, strooien biljetten rond met AXA er op en mannen die er achter loopen, geven vlaggetjes met ö!e Belgische kleuren en eveneéns dat gevleu gelde woord er op gedrukt. Op behoorlijken afstand erachter tuft een groote ohar a bancs, kabelbont van papieren slingers en strikken en Engelsoh- Franech-Belgisch-Amerikaanscho vlaggen. Dat is de auto Jan-Plezier die enkele keeren per iweék naar de Belgische slagvelden, nu kerkhoven, naar Brugge, Brussel of Middelburg reist, met zoovele passagiers als er maar inkunnen. Met krntletters staat op zwarte borden„Patrouizo the old birm Go to the battlefields with the ex-torn mies who-hel1- ped to win the war. If you are not satisfied ym get ver money back!" En zoo wordt er onder Maria's hoede nog reclame gemaakt. Waarom ook niet? Confetti en papierslingers vliegen U om de ooren, de grond is bezaaid met gekleurde snippers. Papierrolletjes ketsen tegen hotelramen en papie ren ketenen verbinden tafeltjes en stoelen in de café's en de harten der menschen die er op ijs zitten te lepelen. Het Groot Paardenfeeet had onder regen en zon neschijn plaats. Voor 5 franken kon men binnafi of de secretaresse ook niet te vertrouwen was ook iemand was zooals die Gibbs" (hij sprak den naam als „Giebs" uit) „en misschien wel een vriendin van dien man." „Hoe had het instinct van den ouden man de waar heid bijna geraden!" dacht Esmée. Maar zij zeide alleen: „Ik heb Gibbs nooit gezien of van hem ge hoord, persoonlijk. Ik weet alleen, dat de hofmeester hier opdracht kreeg van zijn meester, zich te wen den tót het agentschap. Giuseppe, ik ben Graaf Ricardo zeer dankbaar voor zijn goedheid jegens mij. Indien er iets was, dat ik kon doen om hem te helpen, zou het mij gelukkig maken, dat te doen. Dat moogt gij gelooven. Wilt gij mij nu beloven hem niet te zeggen, dat ik hier ben, tenzij ik u verlof geef te spreken? Toen ik naar Venetië ging, reisde ik ook omder een anderen naam, dan ik in Engeland droeg. Dat doet hij immers ook? En ik had recht op dien naam en op dien, welken ik nu draag, evenals gij zegt, dat hij recht heeft op den naam Power. Mag ik hem nu gaan verrassen? Vindt gij dat plan nu goed?" Giuseppe dacht een oogenblik na. Toen zeide hij: „Het zal zijn, zooals de signorina wenscht, maar het ligt niet op mijn weg er over te spreken en misschien zal zij verkeerd begrijpen, wat er gebeurt. De ontmoeting zal anders zijn, dan de signora denkt. Ze zal heel anders zijn. Ze zal haar misschien sniart veroorzaken". Esmée's hart klopte hevig. Ze werd plotseling bang. Wat kon Giuseppe bedoelen? Het was duidelijk, dat hij eerlijk was en voor haar bestwil sprak. Hij wilde haar voorbereiden op den een of anderen schok, en durfde het toch niet. Zij begon Ie denken, dat Rogers gelijk had en dat Richard Power niet de man van haar avontuur was. Zij vreesde voor wat zij te Can- ncr Wood zou ontdëkken! „Wilt gij; mij niet wat meer vartellen, een klein beetje maar?" smeekte zij. „Juist genoeg om mij te wijzen, hoe ik uw meester kan helpen?" Maar Giu seppe schudde het hoofd. „Dat durf ik niet", ant- 'voorlde hij. „En nu moet ik gaan. Daar slaat de klok drie uur. De signorina wordt cm drie uur ver acht Ik wil niet. dat Giebs, de hofmeester, weet, dat ik met haar heb gesproken. En als ik nu beloof, de verrassing te laten doorgaan, zocals de signorina wenscht. dan moet zij od haar beurt mij beloven, nooit aan den Graaf te vertellen, dat ik over een etandering in hem of over zijn persoon heb gespro ken". ..Natuurlijk beloof ik dat!" stemde Esmée haastig toe. Maar voor zij meer kon zeggen, was de oude man verdwenen langs den weg, waarop hij was gekomen. Een oogenblik bleef zij staan en haalde diep adem om kracht te verzamelen. Toen ging zij verder de laan in naar het huis, en een oogenblik later stond zij voor het gebouw. De oude voorgevel was van licht rooskleurigen baksteen opgetrokken. Esmée be wonderde dien zeer, doch de klimroos er langs was oneesnoeid en verwaarloosd en bedekte bijna de bo venvensters. Zelfs over het huis lag een waas van treurigheid en somberheid. Het meisje trok aan de bel van de met koper be slagen eikenhouten deur. en moest een minuut wach ten. Zonderling dat werkelijke detectives er in 't ge. heel niet uitzagen als detectives, dacht zij. Gibbs, de gewaande hofmeester, had een recht Engelsch ge zicht, een reeds gedeeltelijk kaal hoofd, en kleine bakkebaarden. Maar mischien was dat slechts een masker! „Ik ben Miss Alton", stelde Esmée zich voor, en Gibbs glimlachte als om te zeggen: „Denkt u. dat ik dat niet weet?" Zij hield zich op een afstand van hem, vreezende, dat hij haar zou behandelen als een kameraad, die in denzelfden dienst was als hij. Maar hij was te goed geschoold om zoo familiaar te zijn op het eerste gezicht, of wel hij had bijzondere bevelen om niets tê laten merken. Alleen zijn oogen verrie den een zekere verstandhouding met haar. Hij bracht Miss Alton naar een kleine ontvangkamer of bou doir. waarin nog de geur van het verleden scheen te hangen toen de een of andere geliefde vrouw het bewoonde Mr. Power wachtte haar komst, zeide Gibbs. Over een paar minuten zou zij naar de bi bliotheek worden gebracht, waar zijn meester zich be- ond. Het meisje wachtte vijf k tien minuten. Het huis was zoo stil als het paleis der schoone slaap ster en van buiten af drong er nauwelijks een geluid 'oor Opeens hoorde zij of meende zij te hooren en zachte muziek, een zwak geluid, dat van ver scheen te komen. Die muziek kon uit den verston heek van het huis, maar ook wel van de straat af- omstir zijn Toch had ze iets van straatmuziek. Zij acht dat het misschien de klagende tonen waren vin een aelusharp. door den wind bewogen. Terwijl zij aai over peinsde, opende Giuseppe de deur. ..Mijn oester heeft mij gelast de signorina bij hem te brengen", zeide de knecht. Hij sprak nu bedaard, als tot een vreemde. Mis schien dacht hij. dat Gibbs luisterde spionneerde. F.n Esmée herinnerde zich. dat Rogers had gezegd, dat in den laatsten tijd Richard Power niemand dan den Italiaan in zijn nabijheid duldde: dat zelfs zijn eten door Giuseppe naar de bibliotheek werd' ge bracht. Zij volgde den man door een ruime vestibule met enkele mooie, ouderwetsche meubelen en een paar prachtige, oude, geborduurde wandtapijten. Uit de vestibule leidde een gang naar een zijvleugel en halverwege deze gang bleef Giuseppe staan. Esmée dacht, dat hij zou kloppen, maar dat gebeurde niet. Hij opende een deur en wenkte het meisje. Zij be vonden zich in een soort voorkamer, en nu klopte de knecht op een deur aan het eind daarvan. Het was, alsof Graaf Ricardo zich goed wilde verschansen te gen indringers. „Signora Alfon, de secretaresse**, diende Giuseppe aan en ging op zij met een bijna smeekenden blik, om Esmée te laten voorbijgaan. Het leek haar toe, dat nu het gewichtigste moment van haar leven was gekomen. Een volgend oogenblik zou zij weten, of Richard Power en haar held een en dezelfde wa ren of niet. De beste vermomming ter wereld' zou haar niet kunnen bedriegen, daar was ze zeker van! In de kasten langs de wanden der bibliotheek wa ren boeken opgestapeld bijna tot de lage zoldering, en het meisje kreeg den indruk van honderden en dui zenden donkere boekdeelen, alle van bruinachtige kleur in hetzelfde bruine leer gebonden. Aan het eind der kamer was een groot venster, welks groen fluweelen gordijnen zoo ver mogelijk waren wegge schoven. De avondzon wierp haar gouden stralen naar binnen. Esmée's oogen werden verblind. Het licht scheen recht in haar gelaat en ze zag als door een waas een man zitten voor een schrijftafel, met zijn rug naar het venster gekeerd, zoodat zijn hoofd in de schaduw bleef. Het was, alsof de bewoner van deze kamer, wie hij ook was, dit effect vooruit had berekend. Esmée stond in het volle licht; haar mooi. smal gezichtje, haar goudbruin haar, omlijst door oen zwarte toque, haar bevallig, rank figuurtje in rouwgewaad werd als "omstraald door het zonlicht, terwijl de man zijn gelaat in de schaduw verborgen hield. HOOFDSTUK VII. Een Brocaatzijden Doos. Toen Giuseppe den naam „Miss Alton" uitsprak, hoorde Esmée het tikken van een schrijfmachine plotseling ophouden. Toen stond de man aan de schrijftafel op, met den rug nog steeds naar het ven ster gericht. „Hoe vaart u? Het dcct mij genoegen, da? u is gekomen", zeide hij bedaard. Hij zag recht in het door de zonnestralen he;der

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 5