Zoc gnxït ia de afschuw van de dieren voor l<racuinetois, dat zelfs de bekende doovenetel, die betJemaal geen brandbaren heeft, geme- oóc wordt. fa onxe inlandsche brandnetel vrij onge vaarlijk een brandende jeuk ia slechts het gevolg bi) aanraking in de tropen komen daarentegen aoorten voor, die onaangenamer gevolgen veroorzaken en dan ook zorgvuldig gemeden worden door de inboorlingen. Wie er in grijpt ia eenige dagen tamelijk riek, Ujdt dan aan een soort bloedvergiftiging. De wilde aronskelk veroorzaakt weer op andere wijze groot ongemak. Een dier, dat van df bladeren eet, krijgt een lastige ontsteking Jrn den mond, die veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van myriaden scherpe kristal- lotjes in het weefsel van de bladeren. Sommige vruchten zijn ook door stekels te gen de vraatzucht der dieren beschermd. Bij ons te lande bijv. de wilde kastanje. In Zuid- Amerika groeit een plant, waarvan de vruch ten met -«veerhaakstekels bezet zijn. Eet een dier ervan, dan dringen de weerhaken in het vleesch van den hek en de inwendige orga nen door, met hot gevolg dat het dier er aan sterft- De genoemde voorbeelden zijn alle van plan ten, die hun levens tegen de vraatzucht van dieren beschermen. Maar er zijn ook planten, die zonder doel op wreede wijze de dieren pij nigen, zelfs do oden. Een sprekend voorbeeld is de zoogenaamde weerhaaksplant in aiid- Afrika. Buffels, antilopen, geiten, leeuwen, die met hun klauwen in deze plant vastraken, sterven een wreeden dood. M. ONGESTOORDE VOORTPLANTING. Het is bekend, dat sommige diersoorten zich geweldig vlug voortplanten, indien de omstan digheden gunstig zijn. Gelukkig zijn de om- st&ncBgheden lang niet altijd gunstig-, indien dit wel zoo was, zouden we al heel spoedig in groote verlegenheid raken door het groote aantal nakomelingen. De vlugge voortplanting van konijnen is zelfs spreekwoordelijk geworden. Konijnen werpen reeds op vrij jeugdigen leeftijd hun eerste jongen, een flink aantal tegelijk en meerdere naam van al de prinsen, die gij hier ziet, ik be zweer u, dat wij zullen erkennen, dat uwe ge biedster hare gelijken op aarde niet heeft als u ons dan alleen maar een portret van haar laat jden. Dan zullen wij tevreden zijn en ook uwe Genade bevredigen. Ja, al zou het portret ook laten zien, dat ze zoo leelijk was als een nacht uil, dnn toch zouden we uwe Genade willen tevreden stellenr „Vlucht niet^ ellendige honden", zei Don QuL cbote met vlammende oogen, „vlucht niet. U zult deze beleedigcnde woorden moeten boe ten!" En met woede stormde bij op de kooplieden tr zoodat het den grappenmaker slecht ge gaan zou zijn, als Rossinant© niet was geval len. Don Quichote rolde een heel eind over den weg, en toen hij wilde opstaan, kon bij dat niet: zóóveel hinder had hij van zijn speer, zijn schild en zijn harnas. Maar toch riep hij nóg: „Vlucht niet* laf volx! Bedenk, dat het niet mijn schuld Is, maar die van mijn paard, dat Dt hier op den weg lig!" Een van de drijvers ontrukte Don Quicboto zijn spoor, brak die imstukken en gaf den rid der een pak rammel. Toen vervolgden de kooplieden bun weg. Don Quichote probeerde weer op te staan. tr-aarhij kon niet. Hij dacht, of bij ook in een van zijn boeken een dergelijk geval gelezen had. Ja, ook Baldovkio was eens door Carloto op den grond geslagen. De arme man beeldde eieh in, dat hij Baldovino was on dat bij later keeren per jaar. Indien geen. erdoei jong loren zou gaan, dan zou één kiinijnenpea? onder gunstige omstandigheden in drie jaar tij da aangegroeid zijn tot meer dan 13 millioen stuks. Hot gebeurt een enkele maal, dat do om standigheden bijzonder gunstig zijn en de snelle vermenigvuldiging een ware plaag wordt voor een landstreek. Insectenplagen keeren periodiek terug in sommige streken. Sprinkhanenplagen zijn in Zuidelijker streken soms van verwoestende gevolgen. Het wild is soms zoo overvloedig, dat de landbouw er veel schade van onder vindt. Een merkwaardig geval is ook de konijnen- plaag in Australië, waar het dier vroeger niet voorkwam. Omstreeks het jaar 1860 zijn de eerste exemplaren er ingevoerd. Een landeige naar heeft er een paar losgelaten, niet besef fende welk gevolg dit zou hebben. Natuur lijke vijanden van het konijn waren er niet, het klimaat was bijzonder gunstig en aan voedsel geen gebrek. Na eenige jaren waren er millioenen van deze knaagdieren in Austra lië en kwamen de klachten over de verwoestin gen, welke zij aanrichten. De cultuur-gewassen leden ontzettend ondier de vraatzucht van de onvermoeide knagera. En de regeering heeft maatregelen moeten nemen om de konijnen- plaag te bestrijden, wat millioenen heeft ge kost. Mot musschen is het zoo gegaan in Ame rika. Vroeger waren deze vogels er onbekend, maar nadat in 1860 een landverhuizer een paar had meegebracht naar de nieuwe wereld, hebben zij zich zoo spoedig vermenigvuldigd, dat de graanvelden soms geheel vernietigd werden door de zwermen musschen, die er op neerstreken. ML LASTIGE KARWEITJES. De onlangs plaats gehad hebbende verzet ting van een toren te Alkmaar, het omhoog brengen van een brug als te Rotterdam ge schiedt, het recht zetten van verzakte gebou wen en dergelijke werken, wekken in sterke mate bewondering bij den leek voor de tech nische bekwaamheid van hen, die dezen ar- geholpen zou worden door den Markgraaf van Mantua, den oom van Baldovino. En luidkeels riep Don Quichote: „Mijn gebiedster, waar zijt Gij?" Deert U fiiet mijn groot verdriet?" En na een poosje: „Mantua's edele Markgraaf, Gij, Mijn oom, kom, help mij toch!" Juist kwam daar een boer uit hot struikge was. De boer woonde in betzelfde dorpje als Don Quichote en hij herkende den ridder da delijk. „Aha", dacht Don Quichote, „daar ia mijn oom, de Markgraaf van Mantua". - En hij vertelde hem al zijn avonturen. De boer stond verwonderd te kijken, toen hij al deze onzin hoorde. Hij nam Don Quichote de papdeksel van zijn gezicht weg, waschte hem, want hij zat vol 9tof en zei toen: „Heer Qui chote, wie heeft U zoo togeiakeld?" „Dat heeft Carloto gedaan", zei Don Quichote Nu hielp de boer den armen ridder voor zichtig op en tilde hem op zijn ezel. De wa pens pakte hij bij elkaar, en zoo gingen ze naar het dorp. i V. Van tijd tot tijd zuchtte Don Quichote, alsof zijn hart zou breken. „Wat scheelt TJ toch?" vroeg de boer. En Don Quicboto, die alweer vergeten was, dat hij Baldovino was, meende plotseling, dat beid leiden en men gaat daarbij vaak ui* van de veronderetelling, dat dezo voor den vak man inderdaad ook. lastige karweitjes alleen mogelijk zijn geworefcn door, den grooten vooruitgang van de techniek, in de laatste eeuw. Toch vergist men zich, als men meent, dat rijden, die ver achter ons liggen, niet tot der gelijke presJatiin staat waren. Een bewijs daarvan vindt men os. In het recht zetten van den toren van het oude stadhuis te Amster dam. In de middeleeuwen gebouwd, zag men in het eerste jaar der zeventiende eeuw: „De Tooren van dben Dam ses voeten over hangen, Jae meerden en niet min. Toen heeft men die gaan vangen En so wel onderstut, dat, in den tijd van dagen Niet meer als dries hem recht de menschen alle sagen". Dit recht zetten van zulk een zwaren toren vonden de sfeufabcstuimdere merkwaardig ge noeg om er een gedenksteen voor Hendrik Ja- cobsz, den Stadstimmerman die het werk ver richt had, in te doen plaatsen. Er dient echter te wonden vermeld, dat in 1616 het gevaarte reed» weer zoo verzakt was, dat het bovendeel gesloopt moest wor den! SPOORWAGENS TAN GEWAPEND BETON. In een Amerikeanach vak-tijdschrift vinden wij de volgende mededteeling: „Er bestaat kan», dte houten en ijzeren vloeren van goederenwagens in Duitschland vervangen worden door gewapend beton, in dien de onlangs genomen proeven een bevre digend verloop hebben. Gewapend beton werd ni. gebruikt voor het vervaardigen van den vloer voor goederenwagens. De eerste wagen van gewapend beton werd reeds in 1919 vervaardigd. Naar gemeld wordt, weerstond <fe wagen een botsing bij een snel heid van 27 kilometer en is na vijf jaren ge bruik nog in uitstekenden toestand. Het nieuwe type wagen weegt 20 ton en ge lijkt in veel opzichten op een gewonen ijzeren goederen wagen. De fahricage-koston moeten hij nu Abindarrass heette dia dooc Rodrlgo gevangen genomen was. Daarvan had hij ook in zijn boeken gelezen. Nu begreep de boer eindelijk, fiat Don QuL chote's hoofd niet al te goed In orde was. Hij reed daarom zoo hard hij kon, „Weet dan, Rodxigo", zei Don Quichote, „ik heb gestreden voor mijn. gebiedster Dulcinea van Toboeo". „Maar", zei de boer, Jk ben niet Rodrlgo on ook niet de Markgraaf van Mantua, maar ik heet Pedro Alonza, en ik. woon naast u en u is ook niet Baldovino of Abindarraez, maar Jon ker Heer Quichote." „Ik weet, wie ik ben", zet Dan Quichote, „en ik weet, dat ik niet alleen de twee genoemde helden kan zijn, maar ook alle keizers van Frankrijk en Rome bij elkaar, want mijn dA- den zijn grooter dan ai hunne tezamen." In den avond kwamen ze in het dorpje. De boer bracht Don Quichote in zijn huis, waar al les overeind stond. Daar waren de priester en de barbier. De huishoudster zat luid schreiend op een stoel en jammerde: „Al zes dagen is mijn goede meester nu van huis! O, ik onge lukkige! Natuurlijk hebben al die boeken hem gek gemaakt. Dikwijls heb ik hem hooren «eg gen, dat hij ook een dolende ridder wilde wor den!" Wor® vervolgd. veel lager zijn dan voor4een ijzeren wagen en ofschoon het gewapend beton veel zwaarder ia, wordt dit nadeel gecompenseerd door het weg vallen van het roeet-gevaax. Deze nieuwe wa gen vereischt zoo weinig onderhoud! in verge lijking met houten en ijzeren wagens, dat in Darmstadt reeds een fabriek gevestigd is voor de vervaardiging van gewapend-beton wa gens." ZORG TOOR AFVAL. In „La Science et la Vie" vinden wij een artikel, waarin beschreven wordt, met hoe veel zorg men in de ateliers, waar zilver, goud of platina bewerkt wordt», alle afval tracht te bewaren. De minieme hoeveelheden, die op den grond neervallen, wegstuiven of blijven hangen aan de verschillende werktui gen, maken dikwijls voor de fabriek een be drag uit, dat de moeite waard is om opgevan gen te worden. Heel lastig is dit niet. De werk man,'die het metaal bewerkt of het model maakt, doet dat meestentijds zittend, en ver laat zijn werktafel slechte heel zelden. Hier gaat het om stukjes en splinters, die vooral bij goud en platina al een. groote waarde verte genwoordigen. Lastiger wordt het echter bij het polijsten, want dan blijven stofdeeltjes van het metaal aan de instrumenten hangen of zij vallen op den grond of op de kleeren van den werkman. Hiervoor moest dus een oplos sing gevonden worden, opdat niet alles verlo ren zou gaan. Het was zeker de moeite waard eenige aandacht aan dit probleem te besteden. De man, die de eerste bewerking uitvoert, is verplicht, voordat hij naar huis gaat, de ver schillend^ snippere en reeten op te zoeken, die weggesprongen zijn. Hij moet deze wegen samen met het voorwerp, dat hij vervaardigd heeft, en deze som moet kloppen met het "bruto gewicht metaal, dat hij bi) den aan vang ontving. Wanneer er een groot onder scheid valt te constateeren* dan wordt direct 'naar de oorzaak hiervan gezocht. De reeten worden naar een smelter!) gezonden, waan ze gezuiverd worden. Bij het polijsten, waar men slechte een fijn poeder krijgt, worden de overblijfselen meteen in een speciale oven gegloeid, omdat hieronder veel afval zit van doeken, watten of andere artikelen, waarmee men polijst De asch van deze stoffen wordt naar die smel terij gestuurd!, waar door een speciale be handeling) met zuren de metaaldeeltjes ge scheiden wortien van de andere stof. In de ateliers hebben de arbeiders een soort schor ten van leer, die een zak vormen op de knieën, waarin het afval zich gemakkelijk verzamelt In de fabrieken zijn waschtafels voor de werklieden aangebracht, waarvan de kranen langzaam loopen en het water een kleinen toevoer geeft. Het waschwater wordt gefiltreerd. Zoo"n filtroerinslallatie te maken brengt zeker wel de onkosten op. Voor het bewerken van zilver heeft de werktnan geen leeren zak voor zich, maar een groot houten blad, dat met zink bedekt is en dat een inham heeft, waar de werkman juist in kan staan. De voorwerpen zijn meest al veel grooter, zoodat hij dan ook wel staan de werkt. Het blad heeft in het midden een gat, dat boven een lade uitkomt. Al het afval komt langzamerhand! in de lade en wordt zoo doende goed bewaard. Het zilvervijlsel wordt eveneens naar de smelterij gebracht. In de ateliom, waar men. polijst, werkt men met een »ooi* stofzuiger Men voert het polijsten uit voor een trechter, die verbonden fa met een Euiglekhng. Alle leidingen gaan naar één centraal punt en dlaar wordt de lucht gefiltreerd. Het verzamelde stof wordt ook weer gegloeid alvorens naar de smelterij gezonden te worden, snaar hiervoor is de gloéi- oven op bijzondere wijs» geconstrueerd, omdat andere de trek in den schoorsteen allicht een gedeelte van de fijne stofjes zou meezuigen/ De grond van de werkplaatsen, die uit glad de steen bestaat, is bedekt met een rooster om te beletten, dat er meta&ktecltjes aan de zolen der schoenen van die werklieden blijven han gen en zoodoende mee naar buiten worden ge bracht Roosters en vloer worden eiken avond geboend en het water wordt ook ween ver zameld en gefiltreerd. HdbkL OVER EEN BEROEMDEN MAN. De onlangs overleden Engelsehe oud-hof- dignitaris lord Knollys, heeft 45 jaar lang een rol gespeeld aan het hof van 5>t. James. Hij was 31 jaar oud toen- hij, in 1868, het ambt kreeg van „gcntleman-ushe«/" van koningin Victoria. Twee jaar later word hij door den prins van W&lee benoemd tot particulier se cretaris. Dit ambt legde den grondslag voor Knollys' grooten invloed op den lateron ko ning Eduard "VTI, die ware vriondbehap voor hem koesterde. Na Eduard's dood, in 1910, Neef Knollys nog drie jaar verbonden aan den per soon van koning George, eveneens in het ambt van particulier secretaris. Knollys waa zoo verstandig steeds op den achtergrond te blijven en hij was voortdurend op niet opvallende wij*© bezig met het dienen van d© belangen en het uitvoeren van de wen- schen van het koningshuis. Hij was een buiten gewoon onderhoudend man, kende iedereen, en wist alles wat er aan het hof en in de regee- ringskringen omging. Vooral voor koning Eduard was hij een onschatbare steun. Deze beschouwde Knollys als zijn levende encyclo- paedie en slechts zelden wend hij in zijn ver trouwen teleurgesteld. Overal waar de Prins van Wales en latere koning (Eduard) zich offi cieel vertoonde, en ook op de talrijke reizen van den vorst, was Knollys van de pertij. De kenmerkende karaktertrek van Knollys was zijn groote geslotenheid, waar het de zakiui van anderen betrof. De groote eij kleine gehei men van de personen der vorstelijke fa*c.ilie waren bij hem in uitstekeode bewaring, en.de tallooze pogingen van uitgevers en Journalisten om hem te laten praten of zich de uitgave zij ner memoires te vereekereu mislukten. De moest verlokkende voorstellen werden door lord Knollys steeds met koele hooghartigheid afgewezen. Aan het hof en in de omgeving van Eduard waa Knollys vooral toen hij ouder werd een' man, die werd ontzien en stoecfe met onder scheiding behandeld. Een enkele maal werd hij het slachtoffer van de ietwat krasse grappen die in de#vroolijken kring van den prins van Wales (Eduard) wel voorkwamen. Zoo was een der leden van dien In ti om en kring„ een zekere heer Middleton, die de eigen aardigheid had aeer gaarne als hij er de kans toe -zag, de slippen van een rok-costuum beet te pakken en dan den rok met een forschen ruk tot boven aan den lials open te scheuren. Zulke grappen werden dan door de andere aanwezigen erg aardig gevonden. Toen nu op een feestje de deftige Knollys zich vooroverboog om den in een leunstoel gezeten Eduard iets toe te fluisteren, bood hij aan Middleton een zoo prachtige kans, dat deze dat niet kon verzuimen. In een oogwenk klonk het geluid van scheurend laken. Toen stond lord Knollys als esn dwaas met een ver nielden rok. Iedereen keek naar den prins van Wales. Zou bi) het leuk vinden? Ja, Eduard vond het leuk en gaf het sein tot een algemeen gelach. Maar het hardst lachte Knollys die, toen het weer even stil was gewoiden, bekende, dat hij een uur tevoren aan den oppasser van MWdle- ton een rok van zij» meester had gevraagd en dien ook had gekregen en met zijn eigen rok verwisseld. Weer schaterden allen hei uifbehalve Middleton. DE OUDSTE ADVEZLTENTOSS. Het groote reclamecongres, dat onlangs U Londen is gtriiouden, en dat verscheidene duv zenden vertegenwoordigers van de krantenra- ciame bijeenbracht, gaf een imposant beekd van; de be teekenis, welke de annonce in do ba. schaafde samenleving heeft verkregen. De annonce •voorziet in een behoefte van de sa menleving, die zeer oud is, maar welke aan vankelijk slechts op zeer onvolmaakte wijze konden worden bevredigd. Bekendmakingen van belangrijke dingen waren in iedere ge meenschap van menschen noodzakelijk en men bediende zich daarvoor natuurlijk in de eerste plaats van mondelinge mededeeling. Bij de oude Grieken waa het voorbeeld gebruike lijk, lijsten van gestolen voorwerpen aan de tempels van de ondcraardsche goden op te han gen, den eenen kant om de goden voor den misdadiger gunstig te stemmen, anderzijds ook om de aandacht van de voorbijgangers op den diefstal te vestigen, opdat zij naar de gestolen voorwerpen een onderzoek konden instellen. De schriftelijke bekendmaking is eerst in den Romeinschen keizerstijd a'gemeen gelruikel ijk geworden en in Pompeji heeft men een me nigte van dergelijke aankondigingen cp de huismuren ontdekt. Dezer dagen nog is zulk een in roodo en witte letters geschilderde aiv nonce ontdekt, welke luidt: „Decimua Punta- trus Lucreciua zal tien groepen gladiatoren op 10 Apr. bij de Pompejische spelen laten vech ten". Behalve deze sportaonkondigingen vindt men ook verscheidene andere annonces, die op bepaalde plaatsen van de muren, welko daar toe gereserveerd waren, zijn aangebracht In de middeleeuwen keerde men tot den oorspronkel ijken vorm van de mondelinge me- dedeeling terug. De omroeper, die vergezeld van een tamboer door de straten liep, en be halve de mededeelingen van de overheid ook voor het overige nog veel wetenswaardigheden mededeelde, waa de plaatsvervanger van dbe courant Bovendien werden allenga de be kendmakingen in den vorm van geschreven briefjes aan de deuren vair de raadhuizen, van de kerken en ook aan de stadspoorten geplakt Langen tijd waS de predikant de eigenlijke ver spreider van de dagelijksche bekendmakingen. Hij moest na de preek niet alleen de familie berichten voorlezen, maar ook mededeelingen betreffende koop en huur, verloren en gevon den voorwerpen doen. Dat kwam den doeni. nee's bezwaarlijk en vermoeiend voor en be kend fa o.m.. dat in 1706 een dominee van den kansel mededeelde, dat een dienstmeisje een omslagdoek had verloren en daaraan onmid dellijk. toevoegde: „Wie den doek vindt mag hem houden; dan moeten de lummels maar op letten." De uitvinding van de boekdrukkunst bracht een revolutie in het advertentieweaen te weeg. Onder de eerste drukwerken, die gemaakt zijn, bevinden zich de dikwijls bijzonder mooie ad vertenties van de boekdrukkers, waarin zij hun nieuwe werken aankondigen. Maar de coo rant verschafte toch de advertentie eeret de goede plaatsen in de samenleving, ofschoon hert nog heel lang duurdo, eer het advertentlegie- deelte van de bladen tot zijn tegenwoordlgen bloei kwam. Nog tot het einde van de achttien de eeuw was bet in het algemeen niet gebrui kelijk, advertentie^ bi de politieke dagbladen op te nemen, maar er bestonden verscheiden© bladen, die zich op het gebied van annoneee specialiseerden, meestal uitgegeven door be middelingsbureau*. Het eerste instituut van dien aard fa ge sticht door den Pari joch en dokter TBoophraste Renaudot in het jaar 1633. lh de politieke bla den, die Frankrijk destijds rijk was, versche nen geen advertenties van particulieren; de annoce van den particulier drong het eerst de politieke krant binnen, in Engvj'and, waar reeds in 1647 een van de oudste Engefach©

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 6