Brieven over Engeland. DE TARIEFWET. GRAAF RICARD0 Geestelijk Leven. TWEEDE BLAD, FEUILLETON. Zaterdag 10 Oclober 1924. 67sle Jaargang. No. 7522. 11 Ootübcr 1924. >fc Ia jpas veertien dagen geleden, dlat onze kinde ren kun met zorg opgekweekte Floralia-plantjes naar de tentoonstelilng brachten, om «Jen volgenden* dog te ontdekken, dat zo geen prijs hadden ver diend. Gister kwamen ze beide thuis met de bood- vsekap. of ze een stuiver moohten meebrengen om, alweer voor Jftoralia, 'oen bol op te kweeken nezen winter. Zoo wordt de liefde yoor planton gewekt bij' kinderen. Zoo zullen ze niet moedwillig do planten in ne stadsparken vernielen. Zloo zullen ze later, als ze groote mensohen geworden zijn, pleizier hebben in een tuintje, en 'flat tuintje zoo mooi mogelijk trachten te maken. t Voor iéder, die buiben woont, in een tuin na,tuur- lijk een van zelf sprekend iets. Van de bewoners van een groote stad als Amsterdam echter, kan nog geen derde, misschien geen vierde deel, zich in het bezit van een klein lapje grond voor bloemen en planten verheugen. Een, twee en driehoog, mogen van hun yeranfla's neerkijken op, en hun tafel lakens uitslaan boven, de tuintjes van '„het huis". Over dit laatste zijn de bewoners van .„het huis" gewonlijk niet erg gesticht met reden, wanneer het tuintje .een mooi tuintje is en ook het eerste is ver van pleizierig vaak. Het werkt niet prettig, wanneer je weet, dat verscheidene paren oog-en op verschillende hoogten boven je al je bewegingen aandachtig gadeslaan. .Nog minder, wanneer éèn hoog met tweehoog kritische opmerkingen wisselt over je vaardigheid. Want op het gebied van tuinie ren zijn wij.allen kenners ook al zijn we in4de praktijk nooit verder gegaan dan het kweeken van een geranium in een potje. Maar echt kennis van tuinieren te hebben. Dat is een kunst en een moeilijke kunst. Een lap grond, waar nog niets in staat, in je verbeelding te beplai* ten met groen en bloemen. Zoo te beplanten, dat van begin Maart tot ei.d Ootober de tuin vól bloe men staat. En zoo, dat da kleuren niet alleen bij elkaar komen,maar elkaar beter doen uitkomen. Zoo, dat de tuin een lustoord wordt. Het grootste genot is, dat zelf te dioen. Maar kunnen we uit niet, of vertrouwen we onzen smaak niet, dan kunnen we va.kmen.schen het werk voor ons laten doen. Een mooi vak, tuinen te mo gen aanleggen. Een vak van betrekkelijk jongen leeftijd. In de alleroudste tijden deed ieder al het. werk dat gedaan moest worden. Ieder brouwde zijn eigen bier, bakte zijn eigen brood, bouwde Zijn eigen huis. Daarna kwamen de vakmenschen, maar de metse laars en d© bakkers en de. bierbrouwers kwamen lang vóór jde tuinders. Ik zei immers reeds, dlat wij op het gebied van. tuinieren allen kenners zijn. Heel wat eeuwen gingen 'heem, eer die mensoto voor den aanleg van zijn bloementuin de hulp van zijn medemensch ging inroepen. In elk geval: de be taalde, vakkundige hulp. Niet alleen dat, maarheel wat^ eeuwen gingen heen over de mensschheidi, eer zij er zelfs aan dacht, een tuin in den waren zin des woords aan te leggen. Over .dit onderwerp is in^ Engeland een boék versohenen van Sir Frank Crisp, een werk in twee deelen, samen 120 pagina's tekst en ge titeld; Mediaeval "Gardens, Tuinen in de Mid deleeuwen. Prijs vijf en zeventig gulden. De prijs ligt natuurlijk niet in de 120 bovengenoemde pagi na's, maar in de ruim 500 illustraties, waarvan de meeste een heel blad beslaan. Het was een donkere tijd, ook voor onze tuinen, zegt Sir Frank, tusschen de jaren 400, toen de Romeinen uit ons lang gingen, en 1100, toen Willem de Veroveraar uit Normandië was gekomen en ons ""eiland in bezit had genomen. In die 700 jaren kunnen we wel zeggen, dat aan tuinieren niet werd gedaan. Er waren andere, en we moeten toegevem, belangrijker dingen om aan te denken. Maar ma 1100 komt de tuin zijn rechten weer opeischen. Van die allereerste tuinen uit de middel eeuwen weten we weinig of niets. Deeerste af beelding, die wij bezitten, van oen 'tuin, dateert uit de 13e eeuw, Daarna wordt het aantal steeds overvloediger, voornamelijk uit de 15e eeuw en later Denk nu jdat, Bat enma voanroösw, of Be voor ouders van de Engelschen dan. er op bedacht wa ren het nageslacht te laten zien, hoe bun tuinen waren aangelegd. Zelfs was het hun plan niet eenst een illustratie te, maken van den tuin zelf. Wat zij wenschten, was in negen van de tien gevallen een illustratie van een of meerdere personen dit den Bijbel, of nit de mythologie. Baochus en Ariadne, Izak en Rebecca, Paris en de drie schoone godinnen- konden toch immers niet op een kale rots of in een dorre zandwoestijn worden afgebeeld. Welnu, de schilders uit do middeleeuwen plaatsten hen in een tuin, en uit gebrek aan kennis van of on verschilligheid voor de soort van tuin, waarin deze personen zich het meest op hun plaats zouden hebben gewoeld, een landschap in Griekenland of in Palestina, plaatsten zij hen in een Engelschen* tuin uit.bon eigen tijd. Aan die fout, of aan Idie onverschilligheid, danken wij thans onze kennis van Öe tuinen der middeleeuwen. Heel eigenaar dig is het, te men, hoe in den loop Üer tijden op die manier het Paradijs van gedaante verandert. Adam en Eya> herkennen we steedis aan hun- eenigszins^ primitief kostuum. Maar het maakt een eigenaardig en indtruk, hen te men staan, in ge zelschap van appel en slang, te midden van aange-" legde bloembedden in een tuin, omringd door een haag- yan gevlochten rijshout. Uit deze illustraties van paradtijzan en olympi sche lustoorden men wij ook, h,oe één voor "Óen onze tegenwoordige bloemen onze tuinen kwamen bevolken. De roos^ schijnt wel haast met *'den tuin zelf geschapen te' Zijn, al was het dan ook in het berin de gewone wiMe roos. De lelie zien we ook op de oudste platen, met het viooltje en de gladiolus. Pioen en akelei dateeren blijkbaar uit de I3e eeuw, muurbloem en lavendel van de 14e, de anjelier van de 15e. Doch pas ïn de 16e eeuw wordt de bloementuin beschouwd als iets, 'dat ge heel afgeeonOerd is van Ben moes cd -kruidentuin. „Plant geen uien tusschen uw bloemen", verkondigt een expert uit de 17e eeuw. In den 2en druk van Holinsned's Chronicles van het jaar 1580 lezen we, dat „in de laatste veertig jaren het aantak bloe men geweldig is toegenomen." En: „onze tuiniers zijn tegenwooörig zoo bekwaam, 'dat ze doen wat ze willen met de natuur, en haar loop regelen alsof zij over haar te oommandeeren hebben." De Engelsche tuin was, (en ieder, die in Enge land geweest is, weet, dat hg dat nog steeds is), in de allereerste plaats jeen stuk grond, dat van de rest van de wereld is afgesloten. Zoo afgesloten, dat de rest van die wereld er niets van te zien krijgt. Als de middeleeuwsche teekenaars iet s dui- delnk maken, dan is het dat wel. Meermalen is er heel wat vernuft voor noodig om te ontdekken, wat )de toekenaar nu eigenlijk in den tuin heefc geplaatst, maar wat er om staat is altijd duidelijk genoeg. In de 14e en het begin van die 15e oeuw< was dat steeds een haag van gevlochten rijshout. Uit de door Sir Frank Orisp bijeengebrachte platen zien wij* o.a. ook, dat de oorspronkelijke tuinbank een aardhoop was met graszoden er boven op. Tamelijk ongezond bij nat weer, zooals wij (dozen zomer gehad hebben., Minnaars ziet men op de oude platen nooit ergens andera op zitten dan op dergelijke zodenbanken. Er is een plaat van 1460, waarop twee mannon zitten te kaarten aan een tafel. Die tafel staat tusschen twee zodenbanken in. Latwerk voor lerildEboomen zien we voor het eerst op een plaat van 1440. Boom en en struiken, ge snoeid als kippen, als mannen en vrouwen, als een boot, zijn ook al van de 15e eeuw. Mediaeval Gardens is een alles behalve goedkoop boek, maar wie belang stelt in de ontwikkelingsgeschiedenis van onze tuinen, zal er alles in vinden, wat over het on derwerp bekend is. De voorgedragen herziening der tarief wet wordt door Minister Colijn een technische herziening ge noemd. die niet anders zou beoogen dan de fouten, die aan het tegenwoordige tarief kleven, weg te ne men. Het voorstel ziet er dus volgens de toelichting zoo onschuldig mogelijk uit. Men moet echter oppas- i sen, dat men zich hier niet door den schijn laat mis leiden. Wij zijn het trouwens gewend van deze Re- I geering. dat zij onder den naam van een technische I herziening veranderingen aankondigt, die in •werke lijkheid van diep ingrijpenden aard zijn. Heette de wijziging der lager onderwijswet van Minister de Visser, die vooral ten platten lande aan het onder wijs zooveel schade zal toebrengen, ook niet een j technische herziening? Hoe verÜacht de heele opzet van deze „technische" I herziening is, blijkt reeds dadelijk uit het feit, dat de Minister met zijn voorstel beoogt een meerdere opbrengst van 15 millioen te verkrijgen. Hieruit al leen volgt al dat van een louter technische herzie- ning geen sprake is. Om die hoogere opbrengst te verkrijgen, zal het tarief, dat tegenwoordig in hoofcL zaak 5 pet. van de waarde der ingevoerde goederen I bedraagt tot 8 pet. worden verhoogd'Een dergelijke I verhooging kan men met dien besten wil niet onder bet begrip „fouten verbeteren" thuisbrengen. Fouten verbeteren in een tariefwet wil zeggen, dat men op- I heft de belasting op artikelen, die volgens het karak- ter van het tarief niet belast moesten zijn. of artike len belast, die ten onrechte onbelast zijn gebleven. Om dit met een voorbeeld duidelijk te maken zij ge- wezen op den bestaand en toestand, dat bij invoer van papier belasting moet worden betaald- terwijl bij invoer van gedrukte boeken vrijdom bestaat. Het gevolg daarvan is, dat de Nederlandscheboekdrukker in een nadeelige positie is geplaatst; hij moet 5 pet. meer betalen voor zijn papier dan zijn collega in het buitenland. Het is daarom volkomen logisch, in- dier. men wegens in het buitenland in de Nederland sche taal gedrukte boeken althans een invoerrecht heft van hetzelfde bedrag. Het aanbrengen van een dergelijke correctie is ongetwijfeld een technische verbetering. Van die verbetering kan dan wel het gevolg zijn, dat de wet iets meer gaat opbrengen, doch dit is geheel iets anders dan dat opzettelijk het tarief wordt herzien en verhoogd om een hoogere opbrengst "te verkrijgen. In 't eene geval is de ver boogde opbrengst slechts een gevolg der herziening in het andere geval is zij doel geworden. Intu9schen heeft de Minister ontkend, dat door t erhooging van het tarief van 5 op 8 pet aan dit ta rief de werking van een beschermend, tarief zou worden gegeven. Daarvoor heet de verhooging te ge ring. Hoe onjuist dit is. blijkt echter reeds uit de bezwaren van een aantal industrieën, welker arti kelen onder de bestaande tariefwet' belast zijn en volgens het ontwerp van de nieuwe zullen worden vrijgesteld. Het betreft hier meest artikelen, die thans met eer. recht van 5 pet. zijn belast. De af- ALIAS RICHARD POWER door C. N. en A. M. WILLIAMS ON. Vertaling van Mej uifrouw M. HELLEMA. 23. „Nog één ding. U Zeilde, d!at .er actrices waren, Weet u ook, wie ze waren, of boe ze waren?" „Ze leken allen op geverfde poppen; allen be halve een. Zij was de eenige, die naam liadl ge maakt, geloof Jk. Een soort Italiaansohe Yvetts Guilbart, die in Italië een plotseling succes hajk eav toen voor revues in Frankrijk en Engeland was geëngageerd. Ik toag haar eens in Rome en niet weer tot ik haar hier vond in inun huis, bazig fcto bank te houden bij de roulette. Maar jk herkend^ haar terstond. Zljj had geen geziekt, om gauw te vergeten. En mijn oogan waren toen goed." „U hebt mij haar naam nog niet gezegd. Waren fle voorletters „V.D."?" „Ja, ik meende dat ik gezegd had, wie «ijl was. U hebt misschien gehoord van Vïolotte J>iazP" „Misschien wel. Ik herinner het mij niet. Tante Kate zou mij het tien van oen revue niert hebben toegestaan. Is Violette Diaz een Venetiaanscihe?" .,Dat weet ik niet. Ik heb nooit iets van haar afkomst gehoord. Mijn beste kind, u meent toch niet, dat Violetta Diaz voor keukenmeid in mijn huis speelt? Dan kan ik u terstond geruststellen. Ik heb Luisa gezien, eenige dagen nadat zij hier kwam. Zij is een heel ander type. Cherehez la femme el ders als er een „vrouw" is, die mot Rudolf Sil- vers samenspant om mij in het verderf te storten. Laat de stukjes glas echter onderzoeken door een deskundige, Dat venoek ik n zelfs. Maar zie af van Luisa als de vrouwelijke schurk van het stuk". Esmée antwoordde niet. Zij had niet van Loisa afgezien. Zij wilde niet van Luisa afzien nog niet. HOOFDSTUK XXIIL Lnisa'8 kamer. r-ï00? ,Fsn?.er' "ftton namiddag Cannon Wood ver liet, had zjj Power laten beloven, alle mogelijke voorzorgen te nomen» waarover hij Iaohte, want hij was het niet met haar eens en geloofde niet, dat Mir.dhoid een gevolg van een misdaad zou z«n. Hij vertelde het meisje, dlat een Zijner voor ouders op jeugdigen leeftijd blind was ge worden het was misschien iets erfelijks. Hij wilde sch&ffing van dit recht zou. zoo luiden deze bezwa- »*en. aan tal van industrieën den voorsprong oo he: buitenland, dien zij thans bezitten, ontnemen en een groot gevaar voor het verdwijnen van die in dustrieën met zich brengen. De Minister, die dit ge- i vaar erkent, beeft daarom bij de Memorie van Ant woord een zoodanige verandering in zijn voorstel ge. oracht, dat het mogelijk wordt om de bestaande be lasting. ock waar het ontwerp, die wil afschaffen, te handhaven, zoolang dit noodig zal blijken. Daarme de geeft hij de beschermende werking van een recht van 5 pet toe; hoe kan hij dan beweren, dat een recht van 8 pet. niet beschermend zal werken? Er ia in het algemeen In de verslagen en rappor ten over het ontwerp verschenen door de voorstan ders daarvan op de meest zonderlinge wijze met de begrippen van een fiscaal invoerrecht (een invoer recht. dat geen ander doel heeft dan de schatkist te vullen) en een beschermend invoerrecht (een invoer recht. dat beoogt de Industrie te sterken tegen bui- renlandsche concurrentie) omgesprongen. Toch is de zaak hier betrekkelijk zoo eenvoudig. Ieder invoer recht, hoe klein ook, zal altijd' een eenigszins be schermende werking hebben. Wanneer voor een bui- tenlandsch product maar een of twee procent invoer recht wordt betaald, dan zal dit niettemin voor den "hinnenlandschen fabrikant van dat zelfde artikel een voorspronsr van 1 a 2 pet. op het buitenland betee- kenen. Zelfs het laagste invoerrecht geeft dus eeni- go bescherming. Een uitzondering merop bestaat slechts in twee gevallen. Het eerste geval komt voor wanneer het betreft een invoerrecht op artikelen, die in het buitenland niet voortgebracht worden. Zoo zal een invoerrecht op thee nooit beschermend kun nen werken, omdat er in Nederland geen thee kan worden verbouwd. Het andere geval doet zich voor, wanneer niet alleen de ingevoerde artikelen worden belast, doch tegelijkertijd eenzelfde belasting wordt gehelen van de in het buitenland geproduceerde. Moet men b.v. bij invoer van rijwielen aan de grens i. 10 pet. belasting betalen, doch heft men ook van de in Nederlandsche fabrieken gemaakte rijwielen 10 pet., don kan men dit natuurlijk als voorwerp van belastingheffing afkeuren, doch een beschermende werking voor de Nederlandsche rijwielindustrie heeft het invoerrecht dan niet. Uit het bovenstaande blijkt, dat dua in het alge meen ieder tarief een beschermende werking moet hebben. Hoe hooger het tarief is. des te serker wordt alleen de bescherming. Men heeft zich van de zijde van de voorstanders van bescherming hierop wel be- roej>en. om aan te toonen, dat ook het tegenwoor. dige Nederlandsche tarief geen vrijhandelstarief zou I zijn. Immers, zoo zegt men, ook bij dit tarief zijn I nog een groot aantal zaken belast, waardoor het voor i een deel een beschermende werking heeft. En, zoo gaat men dan voort, dan is het ook onjuist te zeg gen dat wij door verhooging van dit tarief het pad van den vrijhandel zouden verlaten. Men kan toch geen pad verlaten, waarop men tich niet voortbeu weegt. Deze redeneering miskent echter ten eenenmale de geschiedenis van onze handelspolitiek. Het mogé waar zijn, dat het tegenwoordige tarief hier en daar nog elementen van bescherming bevat, deze zijn niet anders dan overblijfselen uit vroegeren tijd, dio het den vrijhandel nog niet gelukt is op te ruimen. Een korte terugblik op de geschiedenis van ons stel. stel leert ons, dat Nederland na het herstel zijner onafhankelijkheid den weg der bescherming betrad, vooral, omdat dit werd bepleit door de industrieelen in België, welk land tot 1830 met Noord-Nederland één geheel uitmaakte. In dio dagen was er hovgio strijd over do handelspolitiek tusschen de Noord. Nederlanders, die over het algemeen vrijhandelsge- zind waren en de Zuid-Nederlanders, die voor be, scherming ijverden. Het beschermende stelsel is in Nederland gehand haafd geblervon tot omstreeks 1850. Toon begon mtin radicaal met het oude te breken, en, gelijk Engeland dit eenige jaren te voren was gaan doen, den weg van den vrijhandel op te gaan. De aohteroonvoJgenrt de tariefsherzieningen van 1854. 1862 en 1877 waren dan ook evenveel stappen op dien vrij handelsweg. In 1877, het jaar waarin het thans nog geldende ta rief werd vastgesteld, was er in de Kamer zelfs een sterke strooming om verder te gaan dan de Regee ring wilde. Wel begreep men, dat al te groote schok ken moesten worden varmeden, en dat daarom een geleidelijke afschaffing van de invoerrechten do voorkeur verdiende boven een plotseling verdwijnen, doch men wenschte dan ook stellig, dat die geleide, lijk© afschaffing het doel zou zijn van onze tarief politiek. Ja. men opperde zelfs het denkbeeld om de wet van 1877 aan een termijn van 10 jaar te MiyJen, opdat de herziening van het tarief in dalende lijn aan de oide zou blijven. N Uit dit alles blijkt, dat wat de voorstanders ook mogen beworen. de voorgestelde herziening zal zijn een breken der historische lijn. De politiek van den vrijhandel, die Nederland tot welvaart heeft ge bracht, wil men thans verlaten om in precies tegen overgestelde richting te gaan streven. Dit is de groo te, de principieele beteekenis van het ontwerp en dit is ook de eenige, maar afdoende reden, waarom, ge lijk wij in ons vorig artikel betoogden, dit ontwerp niet in behandeling had mogen worden genomen, zonder het volk de gelegenheid te geven zich er over uit te spreken. Hebben wij in 't bovenstaande in het kort trachten, aan te geven, waarom dit ontwerp als een protec tionistisch ontwerp moet worden aangemerkt, thans rest ons nog uiteen te zetten, waarom een stelsel van bescherming zoo uiterst nadeelig zal werken voor handel en nijverheid en vooral voor den landbouw hier te lande. Aan (fit ontwerp «uilen wij echter liever een derde artikel wijden. Mr. P. I. OUD. Dit artikel is in 't bijzonder geschreven voor „Ja- coba", maar ik veronderstel dat 't ook anderen nog we) zal interesseeren. Ik moet beginnen met een misverstand op te hel deren. „Jacoba" vraagt mij hoe 't komt. dat ik geen noti tie heb genomen van haar schrijven naar aaleiding van mijn artikel van 14 Juni, waarin ik schreef over de vrouw. Do reden daarvan is, dat ik nooit dit schrijven heb ontvangen en ik moet dus aanne men dat het op 't redactie-bureau is verloren ge raakt. Mij werd door den heer Trapman toegezonden een brief gedateerd 22 Sept. van W. C. en een briefje van „Jacoba" van 1 Augustus, in beide brieven werd geklaagd over mijn stilzwijgen. Daarop is onmiddel lijk mijn P.S. gevolgd. „Jacoba" zal nu alles, dunkt me, begrijpen. Het verheugt me ten zeerste, dat „Jacoba" zich de moeite heeft gegeven nog eens weer de pen ter hand te nemen en hare bezwaren tegen het artikel van 14 Juni neer te schrijven. Terwille óók van ide andere lezers, neem ik haar schrijven in zijn geheel over. Waarde Astor, Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 14 Juni ia het, dat ik U dit schrijf. I)e geest, die mij uit dit schrijven scheen tegen te waaien kon mij niet beko ren en gaarne zeg ik dan ook mijn meening. Volgens u wordt er tegenwoordig heel anders over de vrouw gedacht dan Schiller indertijd deed en in zijn ge dichten liet blijken. 1) In de eerste plaats dit: Het ware te wenschen. dait er tegenwoordig wat meer ge zinnen waren, waar het toeging als in het door u aangehaalde gedicht wordt geschilderd. 2) Neen, denk niet. dat ik de menschen niets zou willen zien doen dan zwoegen en zweten en tobben voor het da- gelijksch brood, voor de stoffelijke belangen zonder meer; verre van datl Maar dat bedoelde ook Schil ler niet. dat leest en dat gevoelt men duidelijk ook uit dit gedicht. Daar stroomt orde. vrede, poëzie en eefhter om kaar genoegen te doen wel voorzorgen nemen. In hert veirvolg zou bij' «rijn gezicht wasscnen mei ïrisöh in het bad gestroomd' water, waar nie mand bij kon komen. Hij zou handdoeken gebrui ken, die Giuseppe hem bracht en die Giuseppe in bewaring had van het oogeoiblik af, dat Mrs. Neale ze van de waseoherij terugkreeg. Over Luisa sprak Esméé niert meer. Zij had besloten, wat zij zou doen of trachten te doen; maar het ©enige, dat zij Power daarvan toevertrouwde, was, dat zij Üe glasscherfjes zoo spoedig mogelijk door een be kwam apotheker zou laten analyseeren. Nu «ij wist, dat Mïrs. Neale min of meer in Po- weris vertrouwen was, kwam hetgeen zijdoen wilde, Esméé mogelijk voor. Naar aanleiding van den goudleerem schoene n den geparfumeerden zak doek (beide in Mrs. Neale's bezit) verzocht zij haar een briefje te Idioteeren, dat zrij*! naar de oude vrouw kon brengen. Het was een verzoek van hem aan de Neales Miss Alton in alle opzichten bil te staan, als zy dit mocht verlangen. Toen zij dat briefje getypt had, stak Esmée het in haar zak en bracht net naar de portierswoning. Mrs. Neale beloofde het bevel te zullen opvolgen. Het was echter niet noodig geweest, zeide zij'. Zij zoowel als haar man zouden gaarne alles wat zij konden voor Miss Alton doen. „Maar het is iets heel belangrijks, dat ik nu van. u wensch," glimlachte het meisje, „zoodat ik het beter vond, mij van Mr Power's autoriteit te bedie nen. Ziet u, ik begin te geloovcn, dat het toch Luisa was, die in „Koning Karel's kamer" kwam en de karaf brak, toen «ij wegvluchtte. Ik was ver plicht het Mr. Power te vertellen, omdat hij. als ik gelijk had, in gevaar verkeert en behoort te wor den ^wtifirsHhuwd. Hij zegt, dat hij u beiden onbo- SaaLa vertrouwt. U weet reeds, dat wij oude vrien en zijn. hij en ik. Dat hebt u ontdekt. Hii is het niert met mij oens, wat Luisa betreft, maar hij laat mij vrij om te ontdekken, als ik kan, of mj on schuldig of schuldig is. U moet mij helpen." „Ik wil niets liever, miss," verzekerde de oude vrouw haar. „Wat kan £k doen?" „U kunt naar Lisa'us kamer gaan en aaar een onderzoek instellen. U hebt het reoht dat te doen, omdat zij" verdacht wordt uw meester kwaad te be rokkenen en u als huishoudster toch haar meer dere is." c> Mrs. Neale keek onzeker. „Natuurlijk t kan ik gaan, miss, en dat zal ik ook," zeide zij. „Maar ik idenk net als Giuseppe, Ik geloof, dat Luisa heel dom is." „En ik geloof, dat zij heel, heel slim is," «eicte Esmee. „Heel slim. dat zij u en Giuseppe zoo heeft kunnen misleiden." „Nu, als tij zoo slim &n *«ui zal zij niets in haar kamer laten slingeren, dat het vinden waard is, Miss Alton," merkte Neale op. „Wie weet?" zeode Esméé peinzend. „Man heeft Luisa nooit verdacht. Nu nog vertrouwt zij er op, dat «ij voor dom doorgaat. U weet wel, dat Giuseppe haar gisteren na ons avontuur in de keu ken vond, zingende onder haar werk. Zij is een bekwame actrice, als zij ia, wat ik denk. Zij heeft Giuseppe het spoor geheel bijster doen worden. Zij rekent er ^waarschijnlijk op, ieder te zullen mislei den, wat haar rol tn het kamplat betreft. Zelfs als wij kunnen bewijzen, dat de man, dien u kent (die man te Cannon Wood, eer Mr. Power terugkwam), in deze «aak is betrokken, zou Luisa mogelijk nog ontkomen. Ik heb dien man gisteren ontmoet. Hij sprak mü aan. Hü Zeide dingen, welke naar hij hoopte, mijn terugkeer naar Cannon Wood zouden verhinderen. Het was hem bijna gelukt, het zoover te brengen. Mogelijk weet hij nu al, dat het mislukt is, want hij schijnt allee te weten, wat in het huis voorvalt. Maar zelfs hij kon nog niet weten, dat ik Luisa verdenk." „O, miss, als hij bij de zaak betrokken is dan is het vreeselijk," stamelde de oude vrouw, sid derend. „Ik hoopte, dat hij ver weg in een ander land was, -en wij voor altijd van hem bevrijd waren. De gedachte aan wraak heeft ham teruggebracht. Hij haat Mr. Richard, aooals een wild dier in een kooi zijn oppasser zou kunnen haten. Ik begrijp niet hoe hij in het huis kan komen. Maar ik zou er niet te vast op vertrouwen, dat hij niet weet, hoe u over Luisa denkt." „Ik heb alloen gezegd, dat hij het misschien nog niet weef," zeide Esmee. „Hü kan nog wel geen legenheid hebben gevonden om haar te spreken. „Zij hebben hij bijeenkomsten waarschijnlijk na haar werkuren, maar overdag zou hij zich hier niet 'durvéh wagen. Tot hij naar gewaarschuwd heeft, kan Luisa, aooals zü zich noemt, zorgeloos zijn. Daarom moeten wij snel doen, wat er gedaan moet worden." 1 „Ik kan naar Luisa's kamer gn&R. terwijl zij voor het eten aorgt," stelde Mrs.-Neale dapper voor, ofschoon naar gerimpeld rond-geziohtje bedenkelijk lang was geworden. „Dat zal ik doen. Maar ik ben» niet schrander .zooals u, miss, enhoe kan ik weten, wat er verdacht ultariet en wat niet?" „Ik zal (Cr «jj'n om u te helpen,'' zéide Eemée. „U moet zoeken en ik «al het beoodeelen." Het gezicht van de oude vrouw klaarde geheel op. „O, als u er bij is, mise dan is het in orde.'* riep zij. „Half acht zal de beste tijd zijn. Dan moet Luisa wel in de kekuen blijven, want de meea- ter eet om acht uur." „Om half acht zal ik bij u jtijn," zeide Esméé. I „Maar Ik heb Giuseppe hoor en zeggen, dat Luisa gaarne 3o keukendeur open laat. Ik hoop, dat wü daar niet voorbij behoeven te gaan om in Laju- ka mer te komen?" ,0, noen," stelde Mrs. Neale haar gerust. Er is nog een weg een zijgang, die uitloopt in die naar Mr. Riohaid's badkamer. En ik weet toevallig, dat er geen sleutel op iLuisa's deur is, tenzij zij pr oen heeft laton maken. Eanigen van do bedienden, die zoo plotseling ontslagen weiden, namen de sleutels yan hun kamers mee of verloren ze. en daaronder behoort ook die van Luisa's kamer. „Das te beter," antwoordde Esmée. ,Ik was bang dat wij het slot zouden moeten opensteken." Mrs. Neale zette een verschrikt gezicht. „Zou dat kunnen doen, mis, even goed als vingerafdruk ken nemen en zoo iets?" „Ik heb in boeken gelezen, hoe hoteWierven heé aanlegden, gesloten kleuren fe openen," bekende Esmee. „Ik heb nog noodt geprobeerd het te doen maar ik denk, dat hetmij wol «m gelukken." „U is heel knap, miss/' mompelde de oude vrouw. Hierop scheidden «zij, want Esméé moest een scheikundige zoeken, oer de winkels werden ge; stoten. Zij had een heel eind! te loopen, oor zij iemand vond, zooals «ij noodig had, en toen kostte het tijd uit te leggen, wat zij vorlangie. De man was beiaaiil, en lastig yan humeur. Hij scheen ge neigd het •mooie meisje, dat hem kleine stukjes gebroken glas bracht en over vergif praatte, tebo- schouwen als zelf niet boven verdenking verheven of anders een_ grappenmaakster te zijn. Maar einde lijk stemde hij toch er in toe, haar opdracht uit te voeren, en zeide haar, dat zij den volgenden morgen om negen uur of iets later het resultaat kon komen vernemen. Toen deze boodschap verricht was, liep Esmee in de richting van de stad tot zij oen vigelanto zag, waar Juist mensohen uitstapten. 'Ademloos van het snelle loopen kwam zij nog juist bij tijde om ze te nomen, een groote. o heel groote fooa belovende, als de koetsier wilde wachten, terwijl zij een bezoek aflegde in de buurt. Zelfs een in don oorlog bedorven chauffeur was niert lang bestand tegen zulke oogen, en zulk een glimlach, als dio van Esmee, en de beloofde fooi kwam maar in de tweede plaats «bij den man, die haar terugreed naar het hek van Cannon Wood. Zij durfde zich niet weer blootstellen aan het gevaar van een late wan deling langs den „eenzamen weg", en al kostte het haar den vorigen avond was ontrokt^ Zij had nog ze dien avond toch naar huis willen rijden. Het was gelukkig yoor haar in deze omstandigheden, dat er maar weinig geld was gerweest in het tasohje, dat haar ook hert salaris van een halve week, dan.had geen tijd gehad er aan te denken en het te gaan zoeken op dat veld achter de olmen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 5