Brieven over Engeland.
DE TARIEFWET.
GRAAF RICARD0
Geestelijk Leven.
TWEEDE BLAD,
FEUILLETON.
Zaterdag 10 Oclober 1924.
67sle Jaargang. No. 7522.
11 Ootübcr 1924.
>fc Ia jpas veertien dagen geleden, dlat onze kinde
ren kun met zorg opgekweekte Floralia-plantjes
naar de tentoonstelilng brachten, om «Jen volgenden*
dog te ontdekken, dat zo geen prijs hadden ver
diend. Gister kwamen ze beide thuis met de bood-
vsekap. of ze een stuiver moohten meebrengen om,
alweer voor Jftoralia, 'oen bol op te kweeken nezen
winter. Zoo wordt de liefde yoor planton gewekt bij'
kinderen. Zoo zullen ze niet moedwillig do planten
in ne stadsparken vernielen. Zloo zullen ze later, als
ze groote mensohen geworden zijn, pleizier hebben
in een tuintje, en 'flat tuintje zoo mooi mogelijk
trachten te maken. t
Voor iéder, die buiben woont, in een tuin na,tuur-
lijk een van zelf sprekend iets. Van de bewoners
van een groote stad als Amsterdam echter, kan nog
geen derde, misschien geen vierde deel, zich in het
bezit van een klein lapje grond voor bloemen en
planten verheugen. Een, twee en driehoog, mogen
van hun yeranfla's neerkijken op, en hun tafel
lakens uitslaan boven, de tuintjes van '„het huis".
Over dit laatste zijn de bewoners van .„het huis"
gewonlijk niet erg gesticht met reden, wanneer
het tuintje .een mooi tuintje is en ook het eerste
is ver van pleizierig vaak. Het werkt niet prettig,
wanneer je weet, dat verscheidene paren oog-en
op verschillende hoogten boven je al je bewegingen
aandachtig gadeslaan. .Nog minder, wanneer éèn
hoog met tweehoog kritische opmerkingen wisselt
over je vaardigheid. Want op het gebied van tuinie
ren zijn wij.allen kenners ook al zijn we in4de
praktijk nooit verder gegaan dan het kweeken van
een geranium in een potje.
Maar echt kennis van tuinieren te hebben. Dat
is een kunst en een moeilijke kunst. Een lap grond,
waar nog niets in staat, in je verbeelding te beplai*
ten met groen en bloemen. Zoo te beplanten, dat
van begin Maart tot ei.d Ootober de tuin vól bloe
men staat. En zoo, dat da kleuren niet alleen bij
elkaar komen,maar elkaar beter doen uitkomen.
Zoo, dat de tuin een lustoord wordt.
Het grootste genot is, dat zelf te dioen.
Maar kunnen we uit niet, of vertrouwen we onzen
smaak niet, dan kunnen we va.kmen.schen het werk
voor ons laten doen. Een mooi vak, tuinen te mo
gen aanleggen.
Een vak van betrekkelijk jongen leeftijd. In de
alleroudste tijden deed ieder al het. werk
dat gedaan moest worden. Ieder brouwde zijn eigen
bier, bakte zijn eigen brood, bouwde Zijn eigen huis.
Daarna kwamen de vakmenschen, maar de metse
laars en d© bakkers en de. bierbrouwers kwamen
lang vóór jde tuinders. Ik zei immers reeds, dlat wij
op het gebied van. tuinieren allen kenners zijn.
Heel wat eeuwen gingen 'heem, eer die mensoto voor
den aanleg van zijn bloementuin de hulp van zijn
medemensch ging inroepen. In elk geval: de be
taalde, vakkundige hulp.
Niet alleen dat, maarheel wat^ eeuwen gingen
heen over de mensschheidi, eer zij er zelfs aan
dacht, een tuin in den waren zin des woords aan
te leggen. Over .dit onderwerp is in^ Engeland een
boék versohenen van Sir Frank Crisp, een werk
in twee deelen, samen 120 pagina's tekst en ge
titeld; Mediaeval "Gardens, Tuinen in de Mid
deleeuwen. Prijs vijf en zeventig gulden. De prijs
ligt natuurlijk niet in de 120 bovengenoemde pagi
na's, maar in de ruim 500 illustraties, waarvan de
meeste een heel blad beslaan.
Het was een donkere tijd, ook voor onze tuinen,
zegt Sir Frank, tusschen de jaren 400, toen de
Romeinen uit ons lang gingen, en 1100, toen Willem
de Veroveraar uit Normandië was gekomen en ons
""eiland in bezit had genomen. In die 700 jaren
kunnen we wel zeggen, dat aan tuinieren niet werd
gedaan. Er waren andere, en we moeten toegevem,
belangrijker dingen om aan te denken.
Maar ma 1100 komt de tuin zijn rechten weer
opeischen. Van die allereerste tuinen uit de middel
eeuwen weten we weinig of niets. Deeerste af
beelding, die wij bezitten, van oen 'tuin, dateert
uit de 13e eeuw, Daarna wordt het aantal steeds
overvloediger, voornamelijk uit de 15e eeuw en later
Denk nu jdat, Bat enma voanroösw, of Be voor
ouders van de Engelschen dan. er op bedacht wa
ren het nageslacht te laten zien, hoe bun tuinen
waren aangelegd. Zelfs was het hun plan niet eenst
een illustratie te, maken van den tuin zelf. Wat zij
wenschten, was in negen van de tien gevallen een
illustratie van een of meerdere personen dit den
Bijbel, of nit de mythologie. Baochus en Ariadne,
Izak en Rebecca, Paris en de drie schoone godinnen-
konden toch immers niet op een kale rots of in
een dorre zandwoestijn worden afgebeeld. Welnu,
de schilders uit do middeleeuwen plaatsten hen in
een tuin, en uit gebrek aan kennis van of on
verschilligheid voor de soort van tuin, waarin deze
personen zich het meest op hun plaats zouden
hebben gewoeld, een landschap in Griekenland of in
Palestina, plaatsten zij hen in een Engelschen*
tuin uit.bon eigen tijd. Aan die fout, of aan Idie
onverschilligheid, danken wij thans onze kennis
van Öe tuinen der middeleeuwen. Heel eigenaar
dig is het, te men, hoe in den loop Üer tijden op
die manier het Paradijs van gedaante verandert.
Adam en Eya> herkennen we steedis aan hun-
eenigszins^ primitief kostuum. Maar het maakt een
eigenaardig en indtruk, hen te men staan, in ge
zelschap van appel en slang, te midden van aange-"
legde bloembedden in een tuin, omringd door een
haag- yan gevlochten rijshout.
Uit deze illustraties van paradtijzan en olympi
sche lustoorden men wij ook, h,oe één voor "Óen
onze tegenwoordige bloemen onze tuinen kwamen
bevolken. De roos^ schijnt wel haast met *'den tuin
zelf geschapen te' Zijn, al was het dan ook in het
berin de gewone wiMe roos. De lelie zien we
ook op de oudste platen, met het viooltje en de
gladiolus. Pioen en akelei dateeren blijkbaar uit de
I3e eeuw, muurbloem en lavendel van de 14e,
de anjelier van de 15e. Doch pas ïn de 16e eeuw
wordt de bloementuin beschouwd als iets, 'dat ge
heel afgeeonOerd is van Ben moes cd -kruidentuin.
„Plant geen uien tusschen uw bloemen", verkondigt
een expert uit de 17e eeuw. In den 2en druk van
Holinsned's Chronicles van het jaar 1580 lezen
we, dat „in de laatste veertig jaren het aantak bloe
men geweldig is toegenomen." En: „onze tuiniers
zijn tegenwooörig zoo bekwaam, 'dat ze doen wat
ze willen met de natuur, en haar loop regelen alsof
zij over haar te oommandeeren hebben."
De Engelsche tuin was, (en ieder, die in Enge
land geweest is, weet, dat hg dat nog steeds is), in
de allereerste plaats jeen stuk grond, dat van de
rest van de wereld is afgesloten. Zoo afgesloten,
dat de rest van die wereld er niets van te zien
krijgt. Als de middeleeuwsche teekenaars iet s dui-
delnk maken, dan is het dat wel. Meermalen is
er heel wat vernuft voor noodig om te ontdekken,
wat )de toekenaar nu eigenlijk in den tuin heefc
geplaatst, maar wat er om staat is altijd duidelijk
genoeg. In de 14e en het begin van die 15e oeuw<
was dat steeds een haag van gevlochten rijshout.
Uit de door Sir Frank Orisp bijeengebrachte
platen zien wij* o.a. ook, dat de oorspronkelijke
tuinbank een aardhoop was met graszoden er boven
op. Tamelijk ongezond bij nat weer, zooals wij
(dozen zomer gehad hebben., Minnaars ziet men
op de oude platen nooit ergens andera op zitten dan
op dergelijke zodenbanken. Er is een plaat van 1460,
waarop twee mannon zitten te kaarten aan een
tafel. Die tafel staat tusschen twee zodenbanken in.
Latwerk voor lerildEboomen zien we voor het eerst
op een plaat van 1440. Boom en en struiken, ge
snoeid als kippen, als mannen en vrouwen, als
een boot, zijn ook al van de 15e eeuw. Mediaeval
Gardens is een alles behalve goedkoop boek, maar
wie belang stelt in de ontwikkelingsgeschiedenis van
onze tuinen, zal er alles in vinden, wat over het on
derwerp bekend is.
De voorgedragen herziening der tarief wet wordt
door Minister Colijn een technische herziening ge
noemd. die niet anders zou beoogen dan de fouten,
die aan het tegenwoordige tarief kleven, weg te ne
men. Het voorstel ziet er dus volgens de toelichting
zoo onschuldig mogelijk uit. Men moet echter oppas-
i sen, dat men zich hier niet door den schijn laat mis
leiden. Wij zijn het trouwens gewend van deze Re-
I geering. dat zij onder den naam van een technische
I herziening veranderingen aankondigt, die in •werke
lijkheid van diep ingrijpenden aard zijn. Heette de
wijziging der lager onderwijswet van Minister de
Visser, die vooral ten platten lande aan het onder
wijs zooveel schade zal toebrengen, ook niet een
j technische herziening?
Hoe verÜacht de heele opzet van deze „technische"
I herziening is, blijkt reeds dadelijk uit het feit, dat
de Minister met zijn voorstel beoogt een meerdere
opbrengst van 15 millioen te verkrijgen. Hieruit al
leen volgt al dat van een louter technische herzie-
ning geen sprake is. Om die hoogere opbrengst te
verkrijgen, zal het tarief, dat tegenwoordig in hoofcL
zaak 5 pet. van de waarde der ingevoerde goederen
I bedraagt tot 8 pet. worden verhoogd'Een dergelijke
I verhooging kan men met dien besten wil niet onder
bet begrip „fouten verbeteren" thuisbrengen. Fouten
verbeteren in een tariefwet wil zeggen, dat men op-
I heft de belasting op artikelen, die volgens het karak-
ter van het tarief niet belast moesten zijn. of artike
len belast, die ten onrechte onbelast zijn gebleven.
Om dit met een voorbeeld duidelijk te maken zij ge-
wezen op den bestaand en toestand, dat bij invoer
van papier belasting moet worden betaald- terwijl
bij invoer van gedrukte boeken vrijdom bestaat. Het
gevolg daarvan is, dat de Nederlandscheboekdrukker
in een nadeelige positie is geplaatst; hij moet 5 pet.
meer betalen voor zijn papier dan zijn collega in
het buitenland. Het is daarom volkomen logisch, in-
dier. men wegens in het buitenland in de Nederland
sche taal gedrukte boeken althans een invoerrecht
heft van hetzelfde bedrag. Het aanbrengen van een
dergelijke correctie is ongetwijfeld een technische
verbetering. Van die verbetering kan dan wel het
gevolg zijn, dat de wet iets meer gaat opbrengen,
doch dit is geheel iets anders dan dat opzettelijk het
tarief wordt herzien en verhoogd om een hoogere
opbrengst "te verkrijgen. In 't eene geval is de ver
boogde opbrengst slechts een gevolg der herziening
in het andere geval is zij doel geworden.
Intu9schen heeft de Minister ontkend, dat door
t erhooging van het tarief van 5 op 8 pet aan dit ta
rief de werking van een beschermend, tarief zou
worden gegeven. Daarvoor heet de verhooging te ge
ring. Hoe onjuist dit is. blijkt echter reeds uit de
bezwaren van een aantal industrieën, welker arti
kelen onder de bestaande tariefwet' belast zijn en
volgens het ontwerp van de nieuwe zullen worden
vrijgesteld. Het betreft hier meest artikelen, die
thans met eer. recht van 5 pet. zijn belast. De af-
ALIAS RICHARD POWER
door C. N. en A. M. WILLIAMS ON.
Vertaling van Mej uifrouw M. HELLEMA.
23.
„Nog één ding. U Zeilde, d!at .er actrices waren,
Weet u ook, wie ze waren, of boe ze waren?"
„Ze leken allen op geverfde poppen; allen be
halve een. Zij was de eenige, die naam liadl ge
maakt, geloof Jk. Een soort Italiaansohe Yvetts
Guilbart, die in Italië een plotseling succes hajk eav
toen voor revues in Frankrijk en Engeland was
geëngageerd. Ik toag haar eens in Rome en niet
weer tot ik haar hier vond in inun huis, bazig fcto
bank te houden bij de roulette. Maar jk herkend^
haar terstond. Zljj had geen geziekt, om gauw te
vergeten. En mijn oogan waren toen goed."
„U hebt mij haar naam nog niet gezegd. Waren
fle voorletters „V.D."?"
„Ja, ik meende dat ik gezegd had, wie «ijl was.
U hebt misschien gehoord van Vïolotte J>iazP"
„Misschien wel. Ik herinner het mij niet. Tante
Kate zou mij het tien van oen revue niert hebben
toegestaan. Is Violette Diaz een Venetiaanscihe?"
.,Dat weet ik niet. Ik heb nooit iets van haar
afkomst gehoord. Mijn beste kind, u meent toch
niet, dat Violetta Diaz voor keukenmeid in mijn
huis speelt? Dan kan ik u terstond geruststellen. Ik
heb Luisa gezien, eenige dagen nadat zij hier kwam.
Zij is een heel ander type. Cherehez la femme el
ders als er een „vrouw" is, die mot Rudolf Sil-
vers samenspant om mij in het verderf te storten.
Laat de stukjes glas echter onderzoeken door een
deskundige, Dat venoek ik n zelfs. Maar zie af
van Luisa als de vrouwelijke schurk van het stuk".
Esmée antwoordde niet. Zij had niet van Loisa
afgezien. Zij wilde niet van Luisa afzien nog
niet.
HOOFDSTUK XXIIL
Lnisa'8 kamer.
r-ï00? ,Fsn?.er' "ftton namiddag Cannon Wood ver
liet, had zjj Power laten beloven, alle mogelijke
voorzorgen te nomen» waarover hij Iaohte, want hij
was het niet met haar eens en geloofde niet, dat
Mir.dhoid een gevolg van een misdaad zou
z«n. Hij vertelde het meisje, dlat een Zijner voor
ouders op jeugdigen leeftijd blind was ge
worden het was misschien iets erfelijks. Hij wilde
sch&ffing van dit recht zou. zoo luiden deze bezwa-
»*en. aan tal van industrieën den voorsprong oo
he: buitenland, dien zij thans bezitten, ontnemen en
een groot gevaar voor het verdwijnen van die in
dustrieën met zich brengen. De Minister, die dit ge-
i vaar erkent, beeft daarom bij de Memorie van Ant
woord een zoodanige verandering in zijn voorstel ge.
oracht, dat het mogelijk wordt om de bestaande be
lasting. ock waar het ontwerp, die wil afschaffen, te
handhaven, zoolang dit noodig zal blijken. Daarme
de geeft hij de beschermende werking van een recht
van 5 pet toe; hoe kan hij dan beweren, dat een
recht van 8 pet. niet beschermend zal werken?
Er ia in het algemeen In de verslagen en rappor
ten over het ontwerp verschenen door de voorstan
ders daarvan op de meest zonderlinge wijze met de
begrippen van een fiscaal invoerrecht (een invoer
recht. dat geen ander doel heeft dan de schatkist te
vullen) en een beschermend invoerrecht (een invoer
recht. dat beoogt de Industrie te sterken tegen bui-
renlandsche concurrentie) omgesprongen. Toch is de
zaak hier betrekkelijk zoo eenvoudig. Ieder invoer
recht, hoe klein ook, zal altijd' een eenigszins be
schermende werking hebben. Wanneer voor een bui-
tenlandsch product maar een of twee procent invoer
recht wordt betaald, dan zal dit niettemin voor den
"hinnenlandschen fabrikant van dat zelfde artikel een
voorspronsr van 1 a 2 pet. op het buitenland betee-
kenen. Zelfs het laagste invoerrecht geeft dus eeni-
go bescherming. Een uitzondering merop bestaat
slechts in twee gevallen. Het eerste geval komt voor
wanneer het betreft een invoerrecht op artikelen, die
in het buitenland niet voortgebracht worden. Zoo
zal een invoerrecht op thee nooit beschermend kun
nen werken, omdat er in Nederland geen thee kan
worden verbouwd. Het andere geval doet zich voor,
wanneer niet alleen de ingevoerde artikelen worden
belast, doch tegelijkertijd eenzelfde belasting wordt
gehelen van de in het buitenland geproduceerde.
Moet men b.v. bij invoer van rijwielen aan de grens
i. 10 pet. belasting betalen, doch heft men ook van de
in Nederlandsche fabrieken gemaakte rijwielen 10
pet., don kan men dit natuurlijk als voorwerp van
belastingheffing afkeuren, doch een beschermende
werking voor de Nederlandsche rijwielindustrie
heeft het invoerrecht dan niet.
Uit het bovenstaande blijkt, dat dua in het alge
meen ieder tarief een beschermende werking moet
hebben. Hoe hooger het tarief is. des te serker wordt
alleen de bescherming. Men heeft zich van de zijde
van de voorstanders van bescherming hierop wel be-
roej>en. om aan te toonen, dat ook het tegenwoor.
dige Nederlandsche tarief geen vrijhandelstarief zou
I zijn. Immers, zoo zegt men, ook bij dit tarief zijn
I nog een groot aantal zaken belast, waardoor het voor
i een deel een beschermende werking heeft. En, zoo
gaat men dan voort, dan is het ook onjuist te zeg
gen dat wij door verhooging van dit tarief het pad
van den vrijhandel zouden verlaten. Men kan toch
geen pad verlaten, waarop men tich niet voortbeu
weegt.
Deze redeneering miskent echter ten eenenmale
de geschiedenis van onze handelspolitiek. Het mogé
waar zijn, dat het tegenwoordige tarief hier en daar
nog elementen van bescherming bevat, deze zijn
niet anders dan overblijfselen uit vroegeren tijd, dio
het den vrijhandel nog niet gelukt is op te ruimen.
Een korte terugblik op de geschiedenis van ons stel.
stel leert ons, dat Nederland na het herstel zijner
onafhankelijkheid den weg der bescherming betrad,
vooral, omdat dit werd bepleit door de industrieelen
in België, welk land tot 1830 met Noord-Nederland
één geheel uitmaakte. In dio dagen was er hovgio
strijd over do handelspolitiek tusschen de Noord.
Nederlanders, die over het algemeen vrijhandelsge-
zind waren en de Zuid-Nederlanders, die voor be,
scherming ijverden.
Het beschermende stelsel is in Nederland gehand
haafd geblervon tot omstreeks 1850. Toon begon mtin
radicaal met het oude te breken, en, gelijk Engeland
dit eenige jaren te voren was gaan doen, den weg
van den vrijhandel op te gaan. De aohteroonvoJgenrt
de tariefsherzieningen van 1854. 1862 en 1877 waren
dan ook evenveel stappen op dien vrij handelsweg.
In 1877, het jaar waarin het thans nog geldende ta
rief werd vastgesteld, was er in de Kamer zelfs een
sterke strooming om verder te gaan dan de Regee
ring wilde. Wel begreep men, dat al te groote schok
ken moesten worden varmeden, en dat daarom een
geleidelijke afschaffing van de invoerrechten do
voorkeur verdiende boven een plotseling verdwijnen,
doch men wenschte dan ook stellig, dat die geleide,
lijk© afschaffing het doel zou zijn van onze tarief
politiek. Ja. men opperde zelfs het denkbeeld om de
wet van 1877 aan een termijn van 10 jaar te MiyJen,
opdat de herziening van het tarief in dalende lijn
aan de oide zou blijven. N
Uit dit alles blijkt, dat wat de voorstanders ook
mogen beworen. de voorgestelde herziening zal zijn
een breken der historische lijn. De politiek van den
vrijhandel, die Nederland tot welvaart heeft ge
bracht, wil men thans verlaten om in precies tegen
overgestelde richting te gaan streven. Dit is de groo
te, de principieele beteekenis van het ontwerp en dit
is ook de eenige, maar afdoende reden, waarom, ge
lijk wij in ons vorig artikel betoogden, dit ontwerp
niet in behandeling had mogen worden genomen,
zonder het volk de gelegenheid te geven zich er over
uit te spreken.
Hebben wij in 't bovenstaande in het kort trachten,
aan te geven, waarom dit ontwerp als een protec
tionistisch ontwerp moet worden aangemerkt, thans
rest ons nog uiteen te zetten, waarom een stelsel van
bescherming zoo uiterst nadeelig zal werken voor
handel en nijverheid en vooral voor den landbouw
hier te lande. Aan (fit ontwerp «uilen wij echter
liever een derde artikel wijden.
Mr. P. I. OUD.
Dit artikel is in 't bijzonder geschreven voor „Ja-
coba", maar ik veronderstel dat 't ook anderen nog
we) zal interesseeren.
Ik moet beginnen met een misverstand op te hel
deren.
„Jacoba" vraagt mij hoe 't komt. dat ik geen noti
tie heb genomen van haar schrijven naar aaleiding
van mijn artikel van 14 Juni, waarin ik schreef
over de vrouw. Do reden daarvan is, dat ik nooit
dit schrijven heb ontvangen en ik moet dus aanne
men dat het op 't redactie-bureau is verloren ge
raakt. Mij werd door den heer Trapman toegezonden
een brief gedateerd 22 Sept. van W. C. en een briefje
van „Jacoba" van 1 Augustus, in beide brieven werd
geklaagd over mijn stilzwijgen. Daarop is onmiddel
lijk mijn P.S. gevolgd. „Jacoba" zal nu alles, dunkt
me, begrijpen.
Het verheugt me ten zeerste, dat „Jacoba" zich de
moeite heeft gegeven nog eens weer de pen ter hand
te nemen en hare bezwaren tegen het artikel van 14
Juni neer te schrijven.
Terwille óók van ide andere lezers, neem ik haar
schrijven in zijn geheel over.
Waarde Astor,
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 14 Juni ia
het, dat ik U dit schrijf. I)e geest, die mij uit dit
schrijven scheen tegen te waaien kon mij niet beko
ren en gaarne zeg ik dan ook mijn meening. Volgens
u wordt er tegenwoordig heel anders over de vrouw
gedacht dan Schiller indertijd deed en in zijn ge
dichten liet blijken. 1) In de eerste plaats dit: Het
ware te wenschen. dait er tegenwoordig wat meer ge
zinnen waren, waar het toeging als in het door u
aangehaalde gedicht wordt geschilderd. 2) Neen,
denk niet. dat ik de menschen niets zou willen zien
doen dan zwoegen en zweten en tobben voor het da-
gelijksch brood, voor de stoffelijke belangen zonder
meer; verre van datl Maar dat bedoelde ook Schil
ler niet. dat leest en dat gevoelt men duidelijk ook
uit dit gedicht. Daar stroomt orde. vrede, poëzie en
eefhter om kaar genoegen te doen wel voorzorgen
nemen. In hert veirvolg zou bij' «rijn gezicht wasscnen
mei ïrisöh in het bad gestroomd' water, waar nie
mand bij kon komen. Hij zou handdoeken gebrui
ken, die Giuseppe hem bracht en die Giuseppe in
bewaring had van het oogeoiblik af, dat Mrs.
Neale ze van de waseoherij terugkreeg. Over Luisa
sprak Esméé niert meer. Zij had besloten, wat zij
zou doen of trachten te doen; maar het ©enige,
dat zij Power daarvan toevertrouwde, was, dat zij
Üe glasscherfjes zoo spoedig mogelijk door een be
kwam apotheker zou laten analyseeren.
Nu «ij wist, dat Mïrs. Neale min of meer in Po-
weris vertrouwen was, kwam hetgeen zijdoen
wilde, Esméé mogelijk voor. Naar aanleiding van
den goudleerem schoene n den geparfumeerden zak
doek (beide in Mrs. Neale's bezit) verzocht zij
haar een briefje te Idioteeren, dat zrij*! naar de oude
vrouw kon brengen. Het was een verzoek van hem
aan de Neales Miss Alton in alle opzichten bil te
staan, als zy dit mocht verlangen.
Toen zij dat briefje getypt had, stak Esmée het
in haar zak en bracht net naar de portierswoning.
Mrs. Neale beloofde het bevel te zullen opvolgen.
Het was echter niet noodig geweest, zeide zij'. Zij
zoowel als haar man zouden gaarne alles wat zij
konden voor Miss Alton doen.
„Maar het is iets heel belangrijks, dat ik nu van.
u wensch," glimlachte het meisje, „zoodat ik het
beter vond, mij van Mr Power's autoriteit te bedie
nen. Ziet u, ik begin te geloovcn, dat het toch
Luisa was, die in „Koning Karel's kamer" kwam
en de karaf brak, toen «ij wegvluchtte. Ik was ver
plicht het Mr. Power te vertellen, omdat hij. als ik
gelijk had, in gevaar verkeert en behoort te wor
den ^wtifirsHhuwd. Hij zegt, dat hij u beiden onbo-
SaaLa vertrouwt. U weet reeds, dat wij oude vrien
en zijn. hij en ik. Dat hebt u ontdekt. Hii is het
niert met mij oens, wat Luisa betreft, maar hij laat
mij vrij om te ontdekken, als ik kan, of mj on
schuldig of schuldig is. U moet mij helpen."
„Ik wil niets liever, miss," verzekerde de oude
vrouw haar. „Wat kan £k doen?"
„U kunt naar Lisa'us kamer gaan en aaar een
onderzoek instellen. U hebt het reoht dat te doen,
omdat zij" verdacht wordt uw meester kwaad te be
rokkenen en u als huishoudster toch haar meer
dere is." c>
Mrs. Neale keek onzeker. „Natuurlijk t
kan ik gaan, miss, en dat zal ik ook," zeide zij.
„Maar ik idenk net als Giuseppe, Ik geloof, dat
Luisa heel dom is."
„En ik geloof, dat zij heel, heel slim is," «eicte
Esmee. „Heel slim. dat zij u en Giuseppe zoo
heeft kunnen misleiden."
„Nu, als tij zoo slim &n *«ui zal zij
niets in haar kamer laten slingeren, dat het vinden
waard is, Miss Alton," merkte Neale op.
„Wie weet?" zeode Esméé peinzend. „Man heeft
Luisa nooit verdacht. Nu nog vertrouwt zij er
op, dat «ij voor dom doorgaat. U weet wel, dat
Giuseppe haar gisteren na ons avontuur in de keu
ken vond, zingende onder haar werk. Zij is een
bekwame actrice, als zij ia, wat ik denk. Zij heeft
Giuseppe het spoor geheel bijster doen worden. Zij
rekent er ^waarschijnlijk op, ieder te zullen mislei
den, wat haar rol tn het kamplat betreft. Zelfs als
wij kunnen bewijzen, dat de man, dien u kent (die
man te Cannon Wood, eer Mr. Power terugkwam),
in deze «aak is betrokken, zou Luisa mogelijk nog
ontkomen. Ik heb dien man gisteren ontmoet. Hij
sprak mü aan. Hü Zeide dingen, welke naar hij
hoopte, mijn terugkeer naar Cannon Wood zouden
verhinderen. Het was hem bijna gelukt, het zoover
te brengen. Mogelijk weet hij nu al, dat het mislukt
is, want hij schijnt allee te weten, wat in het huis
voorvalt. Maar zelfs hij kon nog niet weten, dat ik
Luisa verdenk."
„O, miss, als hij bij de zaak betrokken is dan is
het vreeselijk," stamelde de oude vrouw, sid
derend. „Ik hoopte, dat hij ver weg in een ander
land was, -en wij voor altijd van hem bevrijd waren.
De gedachte aan wraak heeft ham teruggebracht.
Hij haat Mr. Richard, aooals een wild dier in een
kooi zijn oppasser zou kunnen haten. Ik begrijp
niet hoe hij in het huis kan komen. Maar ik zou
er niet te vast op vertrouwen, dat hij niet weet,
hoe u over Luisa denkt."
„Ik heb alloen gezegd, dat hij het misschien nog
niet weef," zeide Esmee. „Hü kan nog wel geen
legenheid hebben gevonden om haar te spreken. „Zij
hebben hij bijeenkomsten waarschijnlijk na haar
werkuren, maar overdag zou hij zich hier niet
'durvéh wagen. Tot hij naar gewaarschuwd heeft,
kan Luisa, aooals zü zich noemt, zorgeloos zijn.
Daarom moeten wij snel doen, wat er gedaan moet
worden." 1
„Ik kan naar Luisa's kamer gn&R. terwijl zij voor
het eten aorgt," stelde Mrs.-Neale dapper voor,
ofschoon naar gerimpeld rond-geziohtje bedenkelijk
lang was geworden. „Dat zal ik doen. Maar ik ben»
niet schrander .zooals u, miss, enhoe kan ik weten,
wat er verdacht ultariet en wat niet?"
„Ik zal (Cr «jj'n om u te helpen,'' zéide Eemée.
„U moet zoeken en ik «al het beoodeelen."
Het gezicht van de oude vrouw klaarde geheel op.
„O, als u er bij is, mise dan is het in orde.'* riep
zij. „Half acht zal de beste tijd zijn. Dan moet
Luisa wel in de kekuen blijven, want de meea-
ter eet om acht uur."
„Om half acht zal ik bij u jtijn," zeide Esméé.
I „Maar Ik heb Giuseppe hoor en zeggen, dat Luisa
gaarne 3o keukendeur open laat. Ik hoop, dat wü
daar niet voorbij behoeven te gaan om in Laju- ka
mer te komen?"
,0, noen," stelde Mrs. Neale haar gerust. Er is
nog een weg een zijgang, die uitloopt in die naar
Mr. Riohaid's badkamer. En ik weet toevallig, dat
er geen sleutel op iLuisa's deur is, tenzij zij pr oen
heeft laton maken. Eanigen van do bedienden, die
zoo plotseling ontslagen weiden, namen de sleutels
yan hun kamers mee of verloren ze. en daaronder
behoort ook die van Luisa's kamer.
„Das te beter," antwoordde Esmée. ,Ik was bang
dat wij het slot zouden moeten opensteken."
Mrs. Neale zette een verschrikt gezicht. „Zou
dat kunnen doen, mis, even goed als vingerafdruk
ken nemen en zoo iets?"
„Ik heb in boeken gelezen, hoe hoteWierven heé
aanlegden, gesloten kleuren fe openen," bekende
Esmee. „Ik heb nog noodt geprobeerd het te doen
maar ik denk, dat hetmij wol «m gelukken."
„U is heel knap, miss/' mompelde de oude vrouw.
Hierop scheidden «zij, want Esméé moest een
scheikundige zoeken, oer de winkels werden ge;
stoten. Zij had een heel eind! te loopen, oor zij
iemand vond, zooals «ij noodig had, en toen kostte
het tijd uit te leggen, wat zij vorlangie. De man
was beiaaiil, en lastig yan humeur. Hij scheen ge
neigd het •mooie meisje, dat hem kleine stukjes
gebroken glas bracht en over vergif praatte, tebo-
schouwen als zelf niet boven verdenking verheven
of anders een_ grappenmaakster te zijn. Maar einde
lijk stemde hij toch er in toe, haar opdracht uit te
voeren, en zeide haar, dat zij den volgenden morgen
om negen uur of iets later het resultaat kon komen
vernemen.
Toen deze boodschap verricht was, liep Esmee
in de richting van de stad tot zij oen vigelanto
zag, waar Juist mensohen uitstapten. 'Ademloos
van het snelle loopen kwam zij nog juist bij tijde
om ze te nomen, een groote. o heel groote fooa
belovende, als de koetsier wilde wachten, terwijl
zij een bezoek aflegde in de buurt. Zelfs een in don
oorlog bedorven chauffeur was niert lang bestand
tegen zulke oogen, en zulk een glimlach, als dio van
Esmee, en de beloofde fooi kwam maar in de
tweede plaats «bij den man, die haar terugreed naar
het hek van Cannon Wood. Zij durfde zich niet
weer blootstellen aan het gevaar van een late wan
deling langs den „eenzamen weg", en al kostte het
haar den vorigen avond was ontrokt^ Zij had nog
ze dien avond toch naar huis willen rijden. Het was
gelukkig yoor haar in deze omstandigheden, dat er
maar weinig geld was gerweest in het tasohje, dat
haar ook hert salaris van een halve week, dan.had
geen tijd gehad er aan te denken en het te gaan
zoeken op dat veld achter de olmen.