ROMMELKRÜID. n«nhwui door aan <iezon' tocht mee .te doen. Immers, bot was een wraakneming voor 11G6, loon d© West-Friezen Alkmaar spaarden. Toen nu graaf Floris ai zijn strijdkrachten tegen Vlaanderen had samengetrokken, en daar een gevoelige nederlaag leed, zagen de Vriezen, getergd door 't lot van Schagen, n"og in den winter van hetzelfde jaar 1160 hun kan.1 schoon en het is geen wonder, dat Alkmaar, dat 't eerst voor de hand lag, het dadelijk ont golden moest. Aan' de zuidpunt van West- Friesland, ongeveer waar nu Rustenburg ligt, trokken ze zich samen, en langs t eilandje Oterleek en door de Ottorwedi bereikten ze Alkmaar, dat een gemakkelijke, maar geen vette buit word, omdat 't de naweeën van de plundering van 1133 iuog niet te boven was ge komen. De 80 weerbare Alkmaarders, die zich tegen do plunderaars in hun wanhoop pro-beer den ie verzetten, worden -door hun Kennemer bondgenooten in den steek gelaten, toon deze de enorme Friesohe legermacht zagen. Er bleef dan ook geen enkele Alkmaardor over, zooals lakoniek wordt meêgedeelcL Apart wordt nog vermeld, dat er in Alkmaar geen huis bleef staan., maar dat de kerk naar ge meen raadsbesluit der Vriezen gespaard bleef. Dit is wol e«n zeer duidelijk bewijs, dat zij hun' orde Hoidengeloof hadden prijsgegeven en' dat zo tot l.et Christendom bekeerd waren. Wel tigenaarig als men bedenkt, dat *n 250 jahr geleden juist het Christengeloof een der voor naamste oorzeken en aanleiding tot dezen ruim 300.jarigen oorlog was. ff schoon de Hollanders zelf de schuld waren van deze laatste vredebreuk, vond toch graaf Floris er een aanleiding in, om de „opstand5ge" West-Friezen eens «te tuchtigen. Toen hij dan ook in 1168 van de Vlamingen bevrijd was, maakte hij zich dadelijk gereed, om me t z'n lastige noorder buren' den strijd opnieuw aan te vinden. Met een wel toegerust leger en mot vele edelen vereenigde hij zich in Schoor], de verste Hollandsche voorpost, om van daaruit De kat krabt do krullen van de trap. Bram, brave broer van' brouwende breiende Brielsche Brechtje, bracht zonder brommen een bril en een brief en- een bros bruin brood over do breede brug van Breukelen. Ai. H. te O. N. f EEK VERZOEK AAN ALLE LEZERS EN LEZERESSEN, GROOT EN KLEIN. Van iemand die meewerkt aan een weten schappelijk werk over taal en zeden ini West- Europa kreeg ik een verzoek om door middel van de Schager Courant eenige bijzonderheden over bet Westfricsche dialect bijeen te krijgen. Voornamelijk vroeg hij mij om de tekst van de versjes die gezongen worden op: 1. Pinkster: (Ben edeljonkheer; hij was weld-ersgemoed en droeg een groote krans omme zijn hoed* enz.) 2o. Sint Maarten: (Sinte Moartenskeuveltje, met je rood! rood rouvehjeenz.) Sinte Martinusbisschopenz. 3o. Vastenavond: (Liedje bij de ster: Ze draaide aan het vier kante orgel. Is 't zoo niet?) 4a Op Sint Nicolaas: (Oude versje: Sinterklaas kapoentje.... Sin terklaas, goedheilig manenz.) Niet de nieuwe versjes: Daar ginds komt de stoomboot Sommige van deze liedjes schijnen alleen in West-Friesland gezongen te worden 1 Kan en wil iemand mij hierbij helpen? Allee is welkom! Alle inzendingen worden vermeld" in de Schager Courant. Brieven deze week zenden aan.L. Roggeveen, Loet 42, Schagen. do yeldtoebt beginnen; Slèchta do IUx4cor en U Wedt scheidden zijn' legermacht van het land der West-Friezen. Toen nu oen ijskorst do wateren bedekte, konden een groot aantal jonge edelen do verleiding tot een inval niet weerstaan en onder, leiding van Hoer Allaerd van Egmond reed „de bloem der Hollandsche ridderschap", zooala de chronieken zeggen, 'i land der West-Friezen in, en natuurlijk moest het gehate Schagen, dat altijd! in de eerste ge lederen der Friezen sterk vertegenwoordigd was, het ontgelden. Geheel onverwachts kwam do aanval en de verschrikte dorpelingen moe». ten in een overhaaste vlucht in de riotboo- schen en- struikgewas hun heil' zoeken. Schagen werd leeggeroofd: en verbrand en met eer en buit beladen wendden de edelen huni paaivlen weer naar westen. Stel U thans voor, hoe de in ijzer bekleede edelen op hun zware paarden nog een langen moeilijken tocht wachtte door do onbeharde smalle wintersche kleiwegen, die Langs uitge strekte moe rassen en dichte dorre kreupeL boschjes leidde. Stel U voor -hoe de lompe paardenhoeven zich bij eiken stap uit de zui gende klei los moesten werken, en boe lang zaam en mooilijk de opgewonden edelen in groepjes door 't vallend duister den terugweg trachtten af te leggen. En voeg hierbij nog de wilde haat van de beroofde en uitgeplunderde dorpelingen, en gemakkelijk is 't in te zien, hoe gevaarlijk dien- terugtocht was. Juist tij dens een zware worsteling tegen de zware klei en 't verraderlijke water der moerassen doo- ken in 't halfduister, de getergde Schagerrs van achter de struiken op. En dan werd de zware .goedendag" meedoogenloos meeageramdl op do trotsbepluimde helmen. Niets mochten de De avonturen van Jonker Don Quichote. Vervolg. De herbergier antwoordde: „Heer Ridder, ik heb geen vijanden, die u voor mij moet bevechten. Als ik er een had, zou ik mezelf wel kunnen wreken. Dc vraag u maar een ding: mij te betalen, wat u mij schuldig is voor dezen nacht, nl. stroo en gerst voor uw paar4 en uw ezel, en voedsel voor u zelf." „Is dit kasteel dus toch een herborg?" vroeg Don Quichota „Ja, en een heel voorname!" antwoordde de waard. ,Dan heb ik me dus vergist", zed Dan Quicho te, „want ik meende, dat ik in een groot kas teel was. Maar nu dit niet het gseval blijkt te zijn, zult u mij wel verontschuldigen, als ik u niet betaal, want ik moet gehoorzamen aan da wetten der dolende ridders, en ik weet zeker, dat die wetten mij verbieden-, om herbergiers iets te betalen. De wetten zeggen, dat ze alles voor niets krijgen, omdat ze zooveel moeite en ontberingen' lijden, bij hunne avonturen bij nacht en bij dag, im den winter en in den zo mer, te voet en te paard, met honger ah dorst, in hitte en koude, enzoovoorts „Daar trek ik me niets van.' aan", zei de waard, „iedereen betaalt me, wat hij schuldig is! Mijn geld wil ik hebben en niets meer!" „Je bent een oude, eigenwijze kroegbaas", zei Don' Quicbote. gaf Rossinant© de sporen en reed een heel eond weg, zonder te kijken, of Sancho hem wel volgde. Toen vroeg de waard aan Sanoho om het geld. Sancho antwoordde: „Als mijn Heer niet betaalt, doe ik t ook niet. Tk ben een schild knaap vair een dolenden ridder. De wetten gelden ook voor mij; ik mag ook niet Jn) har- bergen betalen." Nu werd de waard' boos. „Als ik mijn geld niet goedschiks krijg, dan- maar kwaadschiks", zei hij. .joereo harnassen, baten, want stoeds wisten de scherpe zwijnspeten 't kwetsbare lichaam tuaschen de naden van *t harnas door te vin den. Te vroeg had' de haan der Hollanders vic torie gekraaid en een harde strijd op leven en dood. moest nog gevochten worden met de tot 't uiterste getergde, beroofde ruige Schagera En steeds waren het de overwinnende edelen die ini dezen strijd het ondjerspit moesten del ven-, nu de vrije West-Friezen van de voordee- Ien en van' de gevaren van hun; woeste onher bergzame land konden profiteeren. De oude stoere zeedijk van Burghorni en St. Maarten werd een moordkuil voor den Hol- landschen adeL Slechts weinigen vam de al te stoute ridders keerden in Schoorl weer, om den dood van hun vrienden en 't sneuvelen van Heer Aalbert, hun' aanvoerder, aan den graaf meê te doelen. Dit overhaast begin was tevens het slot van Graaf Floris' veldtocht tegen de vrijheid van de harde West-Friezen. Wordt vervolgd. VANILLE. Om aan sommige spijzen een lekkerder smaak of geur te geven kookt men er wel een vanillestokje in. Of men legt zoo'n1 vanille*, stokje bijv. in de suiker, waardoor die eigen aardige geur op de suiker overgaat De vanillestokjes, zooals wij die kennen, zijn de gedroogde vruchten xan een Mexicaansche Sancho zed weer: „Volgens de wetten van de dolende Ridders, zal ik U geen cent betalen, ook al zou het mij mijn leven kosten!" Onder de gasten van <len herbergier waren een stelletje marktkoopers en handelaars, die allen wel van een grapje hielden. Ze gingen naar Sancho toe, trokken hem van zijn ezel; een van hen haalde een deken uit den her berg en vervolgens gooiden ze Sancho daarop. Nu wipten ze Sancho op de deken op en neer! Het geschreeuw, dat de arme gewipte Sancho uitstiet, was zoo geweldig, dat Don Quichote het kon.- hoeren. Hij liet Rossinante stilstaan, en meende al, dot er een nieuw avontuur ini aan tocht was. Eindelijk' herkende hij de stem van Sancho. Hij wendde de teugels en kwam bij den muur van den herberg, en zag af en toe Sancho als een kaatsbal op en neer springen met zooveel behendigheid, dat hij, als hij niet zoo boos geweest was, vast zou moeten lachen. Nu begon Don Quichote zoo geweldig tegen de mannen aan den anderen kant van den muur te keer te gaan, dat ik 1 hier niet neer kan schrijven.... Eindelijk waren de mannen zóó vermoeid, dat ze niet meer konden. Ze etten Sancho op zijn ezel. Toen Maritornes, de dienstbode, zag, hoe ongelukkig Sancho er uitzag, haastte ze zich, om wat water voor hem te halen. Don Quichote riep: „Sancho, mijn zoon, drinJd geen water; drink hot niet; het zou je dood zijm, Kijk, hier heb ik het potjei met den heilzamen drank. Als je hiervan druppeltjes drinkt, zal je dadelijk beter zijn!" Toen schreeuwde Sancho nog luider dan zijn Heer: „Is Uwe Genade dan nu al vergeten, dat ik geen ridder ben? Wilt n me nog zieker heb ben, dan ik ben? Ik drink water!" Eni hij deed het. Maar hij vroeg meteen hm wijn. Maritornes bracht hem wijn.... Vervolgens reed de arme Sancho weg, zeer te vreden, dat hij niet betaald had; alleen rijn Knapzak had hij in den herberg laten liggen, maar daarvan merkte hij nog niets. Wondt vervolgd. plant, die V&nilla planifolia heet De plant groeit in de bot&chen in 't wild en klimt tegen de boomen op. Maar moer nog wordt ze ge kweektwaar men ze tegen latwerk of boomen op laat klimmen. Mexico is nog altijd het land van de vanille, maar ook Java heeft zich -de laatste jaren op het kweeken toegelegd. Toen men voor 't eerst vanillotuinen had aangelegd, bleek het al spoedig, dat de planten wel flink groeiden en bloeiden, maar de vruch ten bleven uit. De oorzaak hiervan werd spoe dig ontdekt In de bosschen zorgen bepaalde insecten voor de bevruchting der bloemen. Op de plantages bleken die insecten niet te zijn. Toen is men tot kunstmatige bevruchting over gegaan. Door vrouwen en kinderen wordt het stuifmeel met een penseeltje pp den stempel van den stamper gebracht Meestal gaat de bloem in den nacht open. Omdat zij slechts één dag bloeit, moet de bestuiving reedis den vol genden ochtend gebeuren. Een geoefende hand bewerkt per dag ongeveer 2000 bloemen. Ongeveer zeven maanden later, als de vruch ten bijna rijp zijn. worden ze geplukt Daarna volgt het drogen en een tamelijk omslachtig gistingsproces Als dit afgeloopen is, worden de stokjes gesorteerd en verpakt in blikken kistjes, met oliepapier gevoerd. Langzamerhand' zet zich langs de stokjes een •rijpachtige aanslag af, gevormd door de aro ma-gevende stof, die vanille genoemd wondt Er zijn evenwel nog andere stoffen aanwezig in de stokjes, die mede het arotna bepalen. De vanillestokjes bevatten 2 pc^ vanille. Toen het in 1874 gelukte deze stof langs scheikundigen weg, dus kunstmatig, te bereiden, maakten, de planters zich ongerust over de toekomst der vanillecultuur. De synthetische bereiding van aromatische stoffen, voor t eerst in 1874 gelukt, heeft wel groote omwentelingen veroorzaakt, doordat men al spoedig in staat bleek verschillende geur- stoffen kunstmatig te bereiden, welke vroeger uitsluitend uit bloemen of andere plantendeolen getrokken konden worden. Maar tot heden is het nog niet gelukt de bijzondere stoffen, die met de vanille samen het eigenaardige aro ma opleveren, synthetisch op te bouwen. Wol gebruikt men de kunstmatige vanille bij fabricage van massa-artikelen, dus goed- koopere soorten, om er een vanillesmaakje aan te geven. Maar voor de dure artikelen en om den echten vanillesmaak te krijgen, is men op de Stokjes, afkomstig van den Mexicaan, schen klimplant, aangewezen. M. GEVANGENEN OP JAVA. Wij lezen in het „A L D." van 22 Sopt: De weg van Tomo naar Soemedang is twin tig polen lang, vijfendertig kilometer. E» op een dag liepen een ambtenaar en een goede kennis daarlangs toen achter elkaar ongeveer negentien menschen zich in de richting van Soemedang begaven. Kijk, zei de ambtenaar, daar gaan de ge straften. Die eerste daar heeft twee maanden, nummer twee beeft een halfjaar, de derde veertien dagen. Gehad, bedoel je zeker? meende de goede kennis. Neen, zeker niert, ze gaan nu naar Soeme dang om bun straftijd uit te zitten. Inderdaad, daar gingen zij. Zonder toezicht Heel gemoedelijk en zij rookten er oen stroo tje bij. Nadat zij zoo oen flink kilometertje hadden geloopen, waren zij tot de gevangenis van Soe medang genaderd. De meest vrijmoedige klopte aan. De cipier deed open. Goedenmiddag, mijnheer, zei de de moedig ste beleefd, heeft U een oogenblikje voor mij? Ja, zeker, wat is er aan de hand? Ik kom hier een maandje zitten, mijnheer de cipier. De cipier monstert zijn aanstaanden logé en knikt tevreden. Geen bezwaar, zegt hij, hoe heet je? Endeh, als U geen bezwaren heeft De cipier neemt een register en kijkt het na. Het klopt, zegt hij tevreden, kom maar binnen. Zijn er nog meer? Ja, nog achttien anderen, antwoordt de gelukkige,.die voor opsluiting zonder meer in aanmerking is gebracht. En inderdaad1, successievelijk molden zich nu ook de anderen aan, worden met een streepje a&ngeteekend als „present" en daarna in de cellen geleid. Do straftijd: is begonnen. In de blauwe lucht hangt een vredige stilte; do muziek van de Preanger klinkt in het rond eD alle» is oven mooi op deze plek der aarde, waar gevangenen naar hun cellen gaan zon der dwang en zonder geleide. NEPTUNUS* Neptunus was volgens de Romeinsche go denleer de god der zee, en zoon van S&turnus en Rhea. Vooral de zeevarenden vereerden Neptunus en nog lang na den Rbmeinschen tijd is de zeegod in hoog aanzien geweest bij de zeevaar der». Ook, toen er geen geloof meer werd ge slagen aan' de Romein sche godenleer, werd toch voor Neptunus een uitzondering gemaakt Langzamerhand is dit geloof, of wil men Dij- geloof, verdwenen, maar een overblijfsel ervan vindt men nog in' het Neptunusfeest, dat ge vierd wordt bij het passeeren der linie. Tegen woordig niet meer zoo sterk als eenige tiental len jaren geloden. Zoodra het schip de linie gepasseerd is, komt de geheele bemanning aan dek, in afwachting van Neptunus' komst Neptunus, met zijn vrouw en zoon in den wagen gezeten, getrok ken door matrozen met paardekoppen, komt hed dek opgereden. Hij zelf is gewapend met den onafschoidelijken drietand en ziet er zeer eerbiedwaardig uit met zijn langen grijzen haard en gouden kroon. Zijn vrouw, Amphi- trite, is een als schoon© verkleed© schepeling. Een der kleinste matrozen fungeert als zoon; hij heeft In zijn hand een piek, waaraan een vliegende vink is bevestigd. De koets wordt begeleid door narren, beren en berenleiders en soms nog meer hoogwaar. digheidsbekleeders. De ervaren matrozen weten er soms eemheele optocht van te maken. Zoodra de wagen bij den commandant ge komen is, stijgen Neptunus, vrouw en zoon, uit. De commandant drukt hen de hand en vraagt naar het doel van hun komst. Neptunus zegt, dat hij de nieuwelingen, dat zijn zij, die voor de eerste maal de linie passeeren, onderhan den wenscht te nemen. Die moeten gedoopt worden. De passagier» komen er gewoonlijk vrij goed af, maar de schepelingen minden*. Voor hen is een zeil gespannen, waarin een paar voet wa ter gepompt is. De slachtoffrs worden een voor een neergezet, met den rug naar hot do^vont gekeerd Met snert of iets dergelijks wordt het gericht van' het slachtoffer ingezeept en daar na geschoren met een reusachtig groot blik ken mes. Plotseling wordt den patiënt een zacht duw tje gegeven, waardoor hij achterover in het gespannen zeil valt en natuurlijk kopje onder gaat. Wie zich het meest verzet tegen deze doopplechtigheid, krijgt er het ergst van langs. Bij de pogingen om uit het bad, te kruipen, wordt de gedoopte met de brandspuit be werkt, zoodat hij door en door nat' wordt, ook al is hij in het zeil niet geheel onder gedom*. peld. Zoodra het Slachtoffer uit het bad is, mag hij bij dén bottelier een oorlam halen om weer ■wat op verhaal te komen. Maar meestal krij gen zij dan een slok zeewater In plaats van een hartversterking. Dergelijke tooneeltjea brengen natuurlijk heel wat vroolijkhekt en vormen een aangename afwisseling op de reis, die gedurende do vaart, op den Indischen Oceaan vaak. vervelend en eentonig is. M. y „WIJS MIJ OP MIJN FOUTEN." „Jack, vroeg zijn vrouw, als Je met iemand trouwt, moet je dan veronderstellen dat hij vol*, maakt is?" „Hemellief noen", riep Jack lachend uit. „Nu, je behoeft niet zulk een beschermen den toon aan te nemen", antwoordde zij. „Ik bedoel dit: als men iemandl uit liefde trouwt, zou men dan feitelijk behooren te veronderstel,, len, dat hij volmaakt is?" „Neen, mij dtinkt niet, dat dit noodig is", zei Jack. „Dus men kan1 heel goed fouten zien in iemand, van wien men veel houdt?" „Wat heb ik gedaan?" vroeg Jack achter dochtig. „Wel liefste lieveling", riep zij, op haar knieën! naast zijn stoel neervallend, „wordt nu niet boos, maar ik zou dolgraag willen, dat je ja sigaretten niet in een papieren zakje droeg. Je hebt toch een mooien sigarettenkoker!" „Het is geen zakje. Het is het doosje, waar in ze verpakt zijn!" „Maar ik heb er zoo'n hekel aan! En dan, het was toch niet noodig om aan de Janssen» te vertollen, dat, als wij niet zooveel huwe lijkscadeau* hadden gekregen, het er met ons tafelzilver slecht zou hebben uitgezien." „Ah ha", riep Jack uit. „Je zinspeelt op ons dinertje van gisterenavond. Heb je nog meer op je hart?" „Ja Loes, herinner jij J» niet meer, dat, toen we trouwden, wij overeen zijn- gekomen om op elkanders fouten te wij zen?" „Ja Loew, in die dagen hebben we elkaar wel meer gekke dingen beloofd, is het niet zoo?" vroeg Jack. „Maar ik vind het een heel goed ding om elkaar op gebreken te wijzen", zed zij. „Ik ge loof niet, dat het een goede methode is om altijd maar te doen, of men niets merkt en alle tekortkomingen van anderen te slikken, omdat men het te veel moeite vindt, om er opmerkzaam op te maken. Ik zou wel willen, dat je mij hielp mijn fouten te verbeteren." „Uitstekend", zei Jack, heel ernstig, „Ik zal er aan denken hoor!" „O, denk je soms, dat ik zoo'n ma»»», gebre ken heb?" riep zij mokkend. „Honderden" zei Jack, onderwijl trachtend haar te kussen. „Je zoudt woedend worden, als ik ze eens allemaal ging opnemen", lachte hij. „Dat zou ik niet Probeer het maar." ,Ik zal het je wel vertellen, zoodra dé gele genheid zich voordoet." I „Ik wilde, dat je toch maar pens liet om den hond' steeds aan te halen, nadat ik hem heb afgeranseld", zei Jack een week later. Ons gesprek over „elkanders fouten" had! zij geheel vergeten. „Dat arme beest", riep zij „als jij het dan zoo noodig vindt he mte straffen zal ik hem zijn deel aan' liefkoozingen geven. Dan krijgt hij tenminste van' allebei iets." „Als jo dat doet, zal je hem heelemaal be derven!" „Och kom", riep zij, den hond streel end, „daar is niets van ean, nietwaar Spittie-Spat. tie. Hij is ©en brave hond en hij zal niets meer stelen, is niet zoo. Neen, zie Je nu wel!" „Zoo denk je dat", zei Jack, terwijl hij heem. gaande de deur dichtsmeet „Jij wordt een echte kleine opschepster", zei Jack, weer een paar dagen later .„Wat een idee van je om aan mevrouw Peters te ver tellen, dat we geen auto houden, omdat we geen garage hebben."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1924 | | pagina 6