ROMMELKRÜID.
zelfde ia hert geval met het vroeg in. het voor
jaar groeiende speenkruid (Ficaria). Giftig zijn
ook de Anemonen.
Deze planten verliezen gelukkig haar vergif
bij drogen en zijn dfus in het hooi ongevaarlijk,
wnt een eigenschap is van alle boterbloemen.
Al i9 dit zoo bij de boterbloemachtigen, daar
om mcene men niet, dat alle giftplanten door
drogen onschadelijk worden. Dc^móeeste blijven
giftig. Men denke maar eens aan de terecht
gevreesde moeraspaardeetaart, die zoowel in
hooi als in gras schadelijk voor de dieren is.
De moeraspaardestaart .(Equisetum Palu
stre) met zijn ijle, schrale stengels, die soms
zwarte turen met sporen dragen, bevat de stof
Rquisetine, dat vooral voor runderen gevaar
lek is. De vergif tigingsvertcbijnselen zijn: diar-
rhee, vermagering, verminderde roelkgift, lus
teloosheid en verlamming.
Schapen, laten de paard estaart zooveel mo
gelijk staan en zijn voor het vergif ook niet
zoo gevoelig als runderen.
Tot de vergiftige planten behooren ook al
de wolfsmelksoorten (Eupborbia) de ricinus-
plant en het bingelkruid (Mereuialis).
K. VAN KEULEN,
Tuinhouwvakonderwijzer, Hoorn.
HTJTDONTSTIX3NG DOOR HET DRAGEN
VAN BONT.
Geudrcnde het laatste deel van den winter
van verleden jaar kwamen in de Enge lach e
poliklinieken een aantal vrouwen en meisjes
klagen over plaatselijke ontsteking van huid
van den nok; soms was het alleen roodheid;
i ging het over in chronisch eczeem. Dr. J.
mot hetzelfde vorkje te eten
Grootvizier: O nee? Gek, dat heb ik nu nooit
geweten..... atsjieO, dat is ook erg lek
ker!
Kok: Ejï nu Heintje! FDendaar, Heintje
(Een tweede koksmaat komt op, met een an
der gerecht)
Grootvizier: Keurig, keurig! Tja, ik kan niet
allee proeven, anders bederf ik mijn eetlust,
maar..... atsjie.... ik ben erg tevreden,
kok.
Kok: We zijn er nog niet, mijnheer de Groot
vizier! Pietcr!
(Een derde koksmaat komt op mot gerechten)
Grootvizier: 't Is kolossaal, kolossaal, Atsjie
Muggetje: Excellentie, als u nu geen trek meer
hebt, mag ik dan niet voor u proeven?
Grootvizier: Nee, natuurlijk niet, leelijke Mug!
Marschll
Kok: We zijn er nog altijd niet, mijnheer de
Grootvizier. Hendrik!!
(Een vierde koksmaat komt Op met lekkere.)
Grootvizier: Onbegrijpelijk, onbegrijpelijk! Wat
is dat nu voor iets vreemds, kokkie?
Kok: Dat is pastei van zwaluwstaartjes, met
gemalen beukennootjes en perzikensap.
Grootvizier: Dus die pastei groeit zoo maar aan
de boomen?
Kok: Zeker, mijnheer, de Grootvizier, als je *m
maar weet to vinden, bi, hi, hi, hi.
Muggetje: Hlhihtoihiü
Grootvizier: Hou je mond, jij! Als jij van die
paeteiboomen weet te vinden, mag je ook la
chen.
Kok: Ik heb nog meer, meneer de Grootvizier!
Kareltje!
(Een vijfde koksmaat komt op, met een
sneeuwpudding.)
Grootvizier: O, dat is iets heel bijzonders!
Kok: Dat is een snecuwpudtfmg, mijnheer de
Grootvizier!
H. Seqquedre heeft het eerst de oorzaak gevon
den van deze huidziekte, *3 wand veroorzaakt
door het dragen, van bont) en wel van konijnen
vellen, dio gekleund.1 waren om op bever te ge
lijken. De chemicus Perkin kon aantoouen, dat
de kleurstof die voor het kleuren van het bont
gebruikt was, pamphenylaandianrine was, of
metaphenyleendiamine, beide stoffen waarvan
het bekend is, dat zij zeer schadelijk zijn voor
de huid, Bij goede bewerking behoort men na
het kleuren van het bont de overmaat van de
kleurstof to oxydoeren, waardoor ze onschade
lijk wordt en dit was nagelaten. Er werd na
tuurlijk ook gezocht naar bepaalde bacteriën
die in het bont konden hebben gezeten, maar
ze konden niet worden gevonden. Ben uitvoerig
rapport is aU juist uitgegeven door het Engel
se he Ministry of Health en dit behandelt de
ziekte zeer uitvoerig.
Merkwaardig was, dat de ziekia slechts op
trad bij een' klein deel dor personen, die derge
lijk bont hadden gedragen, zoodat men moet
aannemen, dat er een bijzondere gevoeligheid
moet bestaan voor de kleurstof, gelijk wij die
ook voor anderen chemische stoffen vinden.
Soms ontstond de ziekte al na het dragen van
het bont gedurende enkele uren, maar to de
meeste gevallen was er een zga. latent stadium
van 26 weken en meer, vóór do eerste reactie
optrad.
DE DIEREN EN DE DOOD.
De dood schijnt geheel buiten den gedach-
tenkring der dieren te vallen. Zij zien den
dood niet, ook niet als ze andere dieren eten.
Want ze beschouwen te verorberen beesten niet
als doode lichamen, maar als een lekker
hapje, zooals een» stuk vleesch voor ons een
smakelijk eten is.
Een dood beest vinden de dieren iets vreemds.
Ze loopen er achterdochtig omheen, net als
om andere dingen, die ze niet begrijpen.
Er is dikwijls waargenomen, dat een dier
bii zijn dood mannetje of wijfje, of h»j doode
jongen blijft vertoeven, totdat de lichamen koud
geworden zijn. Tot zoolang doet het alsof de
gestorvenen slapen. Maar zoodra de lijken koud
geworden zijn, krijgt het achtergebleven dier
argwaan en snuffelt op een afstand zonder er
aan te raken. Rn eindelijk gaat het weg, niet
begrijpende, waarom de doode lichamen niet
bewègen en waarom ze niet komen als ze ge
roepen worden. Ten laatste roept het in an
dere richting om de gestorvenen terug te krij
gen, cn zoekt het op andere plaatsen, in de
veronderstelling blijkbaar, dat de doode lichar
men iets andere zijn.
Ook hun eigen natuurlijke dood verontrust
de dieren niet. Ze kennen den dood niet als
iets verschrikkelijks.
Wjj menschen moenen soms wel, dat het in
de dierenwereld een doorloopende slachting is,
ten dat de meeste dieren een gewelddadigen
dood sterven, maar de natuurkenners weten
wel boter. Wat wij zien, dat zijn de uitzonde
ringen. Ka die uitzonderingen zijn voor de die
ren niet eens verschrikkelijk. Als zij een prooi
worden van hun vijanden, dan schijnt oen wel
dadige verlamming in de meeste gevallen zich
van de slachtoffers meester te ma kon.
Maar de meeste dieren sterven een natuur
lijken dood; en zoeken daarbij de eenzaamheid
op.
De Engelsche natuurliefhebber William J.
Long, die de «fiere n, lang» jaren in de wilder
nis heeft bestudeerd, geeft aardige voorbeelden
hoe «ie dieren sterven.
Het is een bekend verschijnsel, dat de dieren
hun gebrekkige en hulpbehoevende volwassen
scortgenooten onmeed oogenloos verjagen en
zelfs doodeik Zoodra nu de ouderdom met zijn
gebreken komt, voelen de dieren iets vreemds
over zich komen, en hun instinct zegt bun, dat
zij de andere dieren moeten ontwijken. Zij zoe
ken de eenzaamheid.
Grootvizier: Hè, midden in den zomer sneeuwt
Dat is merkwaardig. Dat moet ik eens zien!
(Muggetje kriebelt de koksmaat aan zijn
kuiten, juist ais de Grootvizier naar de pud
ding kijkt. De jongen slaat ham do pudding
in 't gezicht en valt)
Grootvizier: Oho....' in mijn gezicht.... de
eneeuwpudding in mijn gezicht! Muggetje!!!
Help! Help! Weg!! Allemaal wegü
(De kok en zijn jongens vluchten.)
Muggetje: Zal ik uw gezicht even a/vegen, Ex
cellentie?
Grootvizier: Ach jat, asjeblieft, lief Muggetje....
(Muggetje doet het). Dank je, dank je wel.
(pakt hem hij zijn oor). Zoo! En nou heb ik
je! Dacht je, dat ik H niet gezien had, da!
jij dien jongen aan zijn kuiten hebt gefcie-
*teld? Hier, over mijn knie! Ik sai ja wel lee-
renatsjie'.....
Muggetje: Och lieve goeie beste Excellentie!
(Glipt uit zijn handen) Lekker, je krijgt me
niet!
Grootvizier: Wat, krijg ik je niet? Hij loopt
hem na. Muggetje glipt onder zijn boenen
door. Hij botst tegen den koning op, die
juist met de koningin binnenkomt). O, hemel
tje, de koning en de koninginMajestei
tenMajesteiten! Astjippariion
aitsjio....
Koning: Pas op, Excellentie, als u nog dieper
buigt, zult u nog vallen
Grootvizier: Hindert, niet, Majesteit.... atsjte-
atsjiel (Hij valt)
Koning: Zie je nu wel, daar heb je *t al!
Koningin: Och, hij kan bijna niet opstaan......
toe Muggetje....help jij eens eventjes!
Muggetje (helpt, maat valt nu zelf ook!): O, o,
ik kan niet
Koning: We zullen 1 zelf moeten doen, Ama-
lia(Zij helpen den Groot vizier op de
been.)
Grootvizier: O, dank u, Majesteiten, dank a
buitengewoon., atsjiepardon, pardon.-
Koning: We kwamen juist uw raad vragen.
Excellentie. We moeten nog een cadeautje
koopen voor de Prinses, ziet ul
Koningin: En nu weten we eigenlijk niet
goed, wat, begrijpt, U?
Koning: Ja juist, 't is een moeilijke kwestie,
Excellentie!
Grootvizier: Jaja zekerHet is een heel
gewichtige kwestie, maar ik heb heel veel
verstand van cadeautje©!
Koning: Ik dacht aan een horlogearmbandt
met ome portret er in!
Grootvizier: Hm
Koningin: Ik vind de Prinses daar voel te jong
voor!
Grootvizier (tot den koning^: Majesteit, Ik ben
het volkomen met u eenseen horloge
armband is uitstekend...-
Koning: Zie je wel, Amalia?
Grootvizier: Maar ik ben het met de koningin
eens, «Jat de Prinses ear eigenlijk nog te jong
voor iel
Koningin: Ha ha, zie je nu wel, Magida?? Ik
heb gezegd: een parelsnoer met een
ten alot!
Koning: Daar vind ik de Prinses te oud voor.
Zo mag wel eens iets anders hebben, «bm
eeuwig en altijd parelen....
Grootvizier: Tja, een parelsnoer, lijkt me wel
bij uitstek geschikt
Koningin: Haha, zio je wel, Magido?
Grootvizier: Maar ik vind do Prinses ar toch
wel wat te groot voof
Koning: Haha, zie je nu wel, Ajnaliaf
Koningin: Maar wat dan?
Koning: Tja, wat «Jan?
Grootvizier: Wat dan??
(Ze denken na.)
Wordt vervolgd.
William J. Long vertelt uit rijn rijke erva-
riDg, hoe een oude adelaar zijn laatste krach
ten gebruikt, om zoo hoog mogelijk de lucht
in te stijgen, waar hij zich op zijn breede wie
ken laat zweven, en daarna in onregelmatige
kringen, met neerhangenden kop naar beneden
zweeft, en den dood heeft gevonden reeds voor
hij de aarde bereikt.
Hij vertelt van een zangvogeltje, dat een een
zaam plekje had1 opgezocht in «Ie neerhangen
de struiken boven een bron. Daar bleef het
eenige dagen in half versuften toestand zit
ten. Het toonde absoluut geen vrees en liet zich
zelfs beet pakken. Ten slotte viel he* van zijn
takje en bleef met zijn nageltjes stijf daar
om geklemd hangen. Onbewust en zonder angst
of pijn was het diertje in de eenzaamheid van
het leven gescheidei^
M.
EEN GROENLANDSCH SPROOKJE.
In het hoog» Noorden, op Groenland, waren
vele eeuwen geleden oen paar ouders, die een
kind hadden, dat maar volstrekt niet groeien
wikte. De jongen heette Kamikinak en bleef
maar steeds zoo klein als een.kind.
De andere volwassen jongens in de huurt
waren flinke mannen, die er met hun booten
op uittrokken ter zeehonden jacht, maar Ka
mikinak durfde dat niet, hij maakte slechts
nu en dan jacht op duikereenden.
Zijn ouders waren daar zeer bedroefd over,
«n zij verweten den knaap dikwijls, dat hij zoo
achterlijk was en nooit mei de anderen mee
ging op de zeehomdenjacht.
Toen «lie verwijten steeds herhaald werden,
besloot Kaaninikinak in een booza bui het
land en zijn ouders te verlaten Hij ging in zijn
boot en roeide de zee op. Steeds verder roeide
hij, de robben jagers voortij,' die niet wisten, wat
rij zagen. Zelfs de booten, die het verst in zee
waren, roeide hij voortij en de jagers en vis-
schers dachten, dat hij zijn verstand verloren
had.
Ten slotte was de knaap aan de horizon ver
dwenen en «ie robben jagers konden bij hun
terugkomst aan de vragende oudere vertellen,
dat hij de zee op gevaren en uit het gezicht
verdwenen was. Hij zou wel nooit terugkeeren.
Kamikinak was steeds verder geroeid en
meende een groote ijsberg te zien. Maar toen
hij «iichterbij gekomen was, zag hij, dat het een
reusachtige meeuw was, «lie op het water
zwom. In een groote boog roeide hij er om
heen en meende even later een eiland te zien.
Maar dichterbij gekomen, bleek hij zich ander
maal vergist te hebben. Het vermeende eiland
was een man in een groote boot, da reus Aki-
lineg, die stekelbaarzen vischte.
Kamikinak stuurde zijn bootje naast «lat van
den reus en riep hem iets toe. De reus merkte
eerst niets, maar ontdekte na eenig speuren het
nietige kereltje. Hij nam hem met bootje en
al in zijn boot op en roeide snel naar zijn huis
op een rotseiland. De reus ging aan land en
liep zijn vrouw toe, dat hij een pleegkind mee
genomen had. Zijn vrouw was zeer verheugd,
want zij had geen kinderen en wilde er zoo
graag een hebben. Eerst hod zij moeite het
kleine kereltje te ontdekken. In de holte van
haar hand nam zij hesm mee naar huis en
legde hem met boot en &1 op een bord, waar
hij drie dagen moest blijven. Daarna moest hij
nog drie dagen op den grond staan. Dit was
zoo «Ie gewoonte met een zeldzame vangst.
Kamikinak bleef nu bij zijn reuzenpleegou-
ders. Hij sliep 's nachts ha zijn eigen bootje,
dat bij de*reuzen op de slaapkamer was ge
plaatst.
Op zekeren nacht werd hij erg bang; er kwam
een monster op heen toe. Schreeuwend vloog-
hij uit rijn bootje en naar het bed van rijn
pleegouders, waar hij langs een afhangende
haar van de vrouw omhoog klom cn zijn pleeg
ouders wakker maakte, dat die hem toch zou
kunnen bijstaan tegen dat rreeselijke monster.
Maar die lachte wat om de angst, het monster
was maar een vloo. De pleegvader blies de
vloo in een hoek. Nu mocht hij bij zijn pleeg
ouders in bed. Hij sliep weldra in. Na een
poos evenwel werd hij weer verstrikt wakker
van een ander groot dier» dat een spinnetje
bleek te zijn uit het reuzenland. Ook dit
monster Wies de reus in een hoek.
De reus maakte een trap, die tot het venster
reikte. Daar kon Kamikinak mee op ,de ven
sterbank komen. Hij had er uitricht op twee
rotsen, door oen spleet van elkaar gescheiden.
Zijn pleegvader zei: Als die spleet door een
groot wit dier gevuld wordt, dan moet je zoo
hard mogelijk schreeuwen: Een beer!- Een beer!
Eiken dag zat het kleine» kereltje voor het
raam en keek naar buiten. Hij had al eens
„beer" geroepen, terwijl het maar een vosje
was, maar ten laatste kwam er toch een wer
kelijke beer in de spleet. Op het geroep van
Kamikinak kwam de reus, nam hem op en
stopte hem in een plooi van zijn Jas. De heer
was spoedig gedood cn gevild. De reus gaf zijn
pleegzoon een heel klein stukje vaan het spek
als aandeel in de vangst. Maar hij kon het niet
dragen, hi) moeet het eerst doorsnijden. En
zoo bracht hij H kleine stukje int* paar heenga
naar huis. Daarna begon hij te groeien en was
weldra even groot als zijn pleegoudere.
Een poos daarna wilde Kamikinak rijn fa
milie eens bezoeken, wat hij van zijn pleeg
oudere mocht. Hij roeide met verbazende snel
heid naar zijn geboorteland, maar was zoo
groot geworden, dat hij, aan land gestapt, zijn
hand op het hooge gebergte kon leggen.
De menschen, «iie den reus zagen, waren vol
angst, maar hij stelde hen gerust en zeide: Ik
ben Kaïmikinak, de kleine achterlijke knaap.
Zpo was hij dus in zijn vaderland terugge
keerd. Maar nergens kon hij onder dak. gebracht
worden, vanwege zijn geweldige grootte. Hij
moest 'b nachts buiten slapen.
Hij bleef eenigen tijd en ging geregeld op
jacht om zijn ouders voedsel te bezorgen. De
zeehonden greep hij met zijn handen en sloeg
28 met de koppen tegen elkaar,om ze te doo-
den. Een geweldige voorraad verzamelde hij
voor zijn ouders.
Tegen den tijd, da hij de terugreis zou onder
nemen droeg hij de tent van zijn oudere met
al de gevangen zeehonden op den top van een
berg, en gaf «le anderen dra raad insgelijks te
doen met hun tenten. Een deel volgde zijn
raad op, maar d» ongeloovigen Weven beneden
aan het strand.
- De dag van vertrek kwam. Kaïmikinak stapte
in zijn boot en roeide weg. Maar de geweldige
roeispanen beroerden het water zoodanig, «lat
de golvra ver het land in sloegen en zooveel
menschen meesleepten, dat de zee zwart van
lijken zag. De golvra sloegen zoo hoog, dat
zij bijna de toppen van de bergen bereikten,
waar zijn oudere en vele anderen hun tenten
hadden geplaatst.
Daarna heeft men van Kamikinak nooit
meer iets gehoord of gezien.
M:
DE WAARDE VAN MELK VOOR SCHOOL-
KINDEREN.
Enkele «lagen geledra lazen wij to het Hbld:
In „Het Alg. Zuivel- en Melkhyg. Wkbl."
komt een belangwekkend artikel voor, naar
aanleiding van' een door do „National Aflik Pu-
blicity Gouncil" te Btrmtogham uitgevoerde
proef over den invloed- va» het drinken van
melk op den gerotfdh«mistoestand, de gewichtB-
vermeerdering en het haemogtobingehalte van
kinderen.
De proeven strekten zich gedurende vier
maanden uit over twee schoolklassen, ieder
van 15 jongens, en 15 meisjes. De ecrote klasse
bestond uit slecht gevoede kinderen, de an
dere vormde «ie controle De kinderen der eerst
genoemde klasse kregen tweemaal daags, nl. te
10.15 vjm. en om 3.15 n.m„ in verzegelde ftes-
schen X pint melk en twee biscuit©; de kinde
ren der controloklasso ontvingen gedurende de
eerste 2 maanden geen molk, to de daarop vol
gende 2 maanden wel.
Aan het uitvoerige artikel antieenen wij «Se
volgeixie bijzandorheden
Ind e eerst© 2 maanden was de gewichtsto»-
neming bij de slecht ge voeden, die melk ont
vingen, aanmerkelijk grootor «Jan hij «1» ©onr-
troleklasse. Deze „overwinst" werd minder to
de tweede 2 maanden; de vermindering was
echter beter merkbaar bij do meisjes dan bij de
jonge na De jragens der controleklasse ver
toonden een groote toeneming to! dé twee maan
den waarin zij melk dronken, maar de meisje©
dezer klasse kwamen minder aan don to de
eerste periode. Toch vertooiwteh rij nog een
groot ©re toeneming «ton «ie slecht gevoede meia
jee in dezelfde periode.
De haemoglobin-percentages leverden eenig©
zoor belangwekken«le bijzonderheden op. D©
slecht gevoede jongens wonnen veel in de eet*-
ste periode, maar veel minder in de tweede;
hoewel da gewichtstoeneming to beide peo-fyw
den niet veel verschilde. De jongens der co®*-
troleklasse daarentegen varieerden weinig in
haemoglobin-toeneming to de twee perioden,
ofschoon dé gewichtstoeneming overwegend
was to de tweede 2 maanden. Men moet «laar
hij in! aanmerking némen «lat deze individuen
geen achterstand in ha emoglobin hadden in te
halen.
Wat de meisjes betreft, was de haemoglobto-
toeneming meer gelijk to' de twee periodes,
voorzoover de slecht gevoeden betreft, ofschoon
to de laatste periode dte gewichtstoeneming
veel minder was. De grootere winst aan hoe.
rooglobin schijnt hier verbonden1 te zijn met
een geringe gewichtsvermeerdering, Indien dal
zoo is, zou het de cijfers der meisjes van «le
controleklasse verklaren Bij deze was de ver
meerdering tijdens de periode van het melk-
drinken geringer, dan in dé voorafgaande f
maanden, maar de toeneming to h&amoglobia
was veel groot er.
Over de geheel e 4 maanden gerekend, is het
percentage der vermeerdering, zoowel to ge
wicht als to haemoglobin praktisch gelijk voor
jongens en meisjes van de categorie der slecht
ge voeden. Deze kindoren, die dus extra melk
gebruikten gedurende 4 maanden, zijn slecht©
een weing minder in gewicht toegenomen «lasr
normale kinderen, die gedurende 2 maande©
melk gebruikten, terwijl hunne toeneming in
haemoglobin veel grooter waa
De onderwijzers dezer kinderen hielden he©
in school onder speciale observatie en koixten
spoedig waarneembare verbeteringen rap por
tee ren bij degenen, die melk gebruikten. D©
kinderen waren helderder van geest en leven
diger, hun 8ch<x>lwerk was beter; zij schenen
minder-gauw vermoeid en zich beter te kunnen
concentreer®n. De moeders spraken van een
duidelijk blijkende grootere opgewektheid en
in bepaalde gevallen werd' gewag gemaakt van
beteren eetlust en afwezigheid van1 hoofdpijn.
Eén maand na het verstrekken: der melk trad
eenig gewichtsverlies op, het minst nog bij da
ocntrol ©klasse. De haemoglobin-percentage vet»
toonden maar weinig verandering: er was een
geringe teruggang to het percentage bij alle
klasse, met uitzondering van de jongens «ter com
troleklasse, die een geringe stijging vertoonden.
Zoowel de onderwijzers als de ouders rappor*
teerden een teruggang in dé geestelijke gesteld-
heid, helderheid, en de opgewektheid der kto
ri eren
Resumeerend, heeft men de volgendie feiten
kunnen vaststellen:
L Een aanmerkelijke verbetering to geeste
lijke en lichamelijke kracht en levendigheid
2. Een spoedig» verbetering van het
globiii-ge hal te van het bloed