VOOR DE KINDEREN. Even Lachen. Ware woorden. Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat De Gouden Kastanje. GESTRAFTE IJDELHEID. Ze waren op hun huwelijksreis en brachten ook een bezoek aan Monte Carlo. In de speelzaal voel de het, bruidje ook de bekoring oim tien francs te wagen. „Toe", zei ze lief tot haar man. „laat mij ook eens tien francs wagen, ik zal ze zetten, op het num» mer van mijn leeftijd." En zij zette de tien francs op no. 24. No. 29 won. „Als je de waarheid gezegd had", mompelde nu de Jonge man, „dan had je nu 20 francs gewonnen". ZEER PRACTÏSCH. „Als ik ziek ben, ga ik dadelijk naar den dokter. Dokters moeten ook leven. En als ik een recept krijg, ga ik dadelijk naar den apotheker. Apothekers moeten ook leven. En als ik dan thuis kom, gooi ik den medicijn dadelijk het raam uit". „Waarom doe je dat?" „Omdat ik ook wil leven". DAT WAS HET VERSCHIL. Kees: „Mijn vrouw is"een engel." Jaap: „De mijne leeft nog". EEN HAAK ANTWOORD. Dame (die een overhemd voor haar man koopt en de toonbank vol .heeft laten stapelen): „U hebt zeker niets anders meer?" Nijdige bediende: „Alleen nog die we zelf aan hebben, mevrouw." DAT DEED HIJ NOOIT MEER. Kleine Jan komt thuis, zijn buis gescheurd en met een blauw oog. „Wat is dat nu, Jan?" vraagt moeder. Heb ik je niet altijd gezegd, dat je tot honderd moet tellen, alvorens je aan het vechten slaat". „Wel, moeder, dat heb ik gedaan", antwoordt de jongen met z'n oogen vol tranen, „maar ik doe het nooit meer. Kijk maar, wat do andere gedaan heeft, terwijl ik aan het tellen was". EEN TREURIG VOORUITZICHT. I Liesje: „Mammie, als ik trouw, krijg ik dan zoo'n man als pappie?" Moeder: „Ja, lieve kind!" „Liesje: „En als ik niet trouw word ik dan net zoo'n ouwe juffrouw als tante Sophie?" j Moeder: „Ja, Liesje!" I Liesje: „Mammie, wij vrouwen hebben ook niet I veel goeds te verwachten in deze wereld, vin-u- 1 wel?". HIJ RENDE GEEN ANDERE SOORT. Zij: „Houdt u van vrouwen, die veel praten, niét net zooveel als van de andere soort?" Hij: „Welke andere soort?" DE JONGEN HAD GELIJK. Onderwijzer: „Wie kan mij zeggen welk dier zich het beste voor voedsel leent." Leerling: „De kip, meester, want die kan men vóór haar geboorte en na haar geboorte opeten". EEN VERSCHRIKKELIJKE GESCHIEDENIS. Verstrooid tennisser: „Sapperloot, ik heb de aard appelen meegenomen! Als Marie nu de tennisrbal- len gekookt heeft, ben ik verloren!" Genie is de kunst om zioh voortdurend in te spannen. Vele geleerdheid waarborgt nog niet altijd veel verstand. Veronachtzaam nooit de kleinigheden, die een ander» leven kunnen veraangenamen. Geen arme is zoo arm, dat hij niet een armere dan hij steunen of helpen kan. Hij inderdaad is groot, die wat hij is, is uit zijn eigen aard en die ons nooit aan anderen herinnert. Waar niet geslagen wordt kunnen de kinde ren lastig zijn. Waar wel geslagen wordt, zullen de kinderen brutaal worden. Wie veel voor anderen doet, heeft weinig tijd, om aan eigen grieven te denken. Wees dankbaar, want de dankbaarheid bevordert en bevestigt de goedheid. Sommigen ergeren zich, als zij niets hebben, waar- aan zij zich ergeren kunnen. Niet ieder, dia het roer in handen heeft, verdient den naam van stuurman. 16a Gistermorgen was het zulk lekker weer, dat ik m'n autoped nam en fijn, uit rijden ben gegaan. Zie je, hier ben ik op weg. 16b. Bij een dikken boom gekomen, hoor de ik opeens een klagelijk gehuil. Ik ging gauw kijken en ja, daar stond de kleine Geelsnavel van Eendenburg, die was verdwaald en den weg naar huis niet meer wist. Hij huilde tranen met- tuiten. 16c. „Kom maar hier „kleintje", zei ik. „Ik breng je met m'n equipage naar huis!" Nou, Geelsnavel wilde wel! Kijk hij lachen l En 't ging met een goed vaartje. 16d. Moeder van Eendenburg was al erg ongerust toen ik haar 't kleintje brengen kwam. „Wel bedankt, hoor, Hans", riep ze wel tienmaal. „Kom je Zondagmiddag ook? Dan is Geelsnavel Jarig en ge ven we 'n kinderpartijtje!" En ik nam 't natuurlijk graag aan. 17. Mimie Poezekat en ik wilden al zoo lang een automobieltje hebben, maar vader zei, dat een uit den winkel veel te duur was. Nu stonden er bij ons op zol der oude kisten en ik zei tegen Mimi: „Let 'ns op of ik daar geen auto van maak! 18. Eerst zei ze: „Dat kan je niet, Hans", maar toen ik vader's gereedschappen ge haald had, werd ze stil. 19; Ik ging aan den slag. 's Avonds hielp vader me een beetje en Mimi stond overal met haar poezenneus bij. Ze vond me wat flink! 20. Ja, zeg, jongens, en Zaterdagmiddag is ons wagentje afgekomen hoor: wat zeg je er van? 't Duurde wel een beetje lang eer 'taf was, maar nu is het ook een auto om trotsch op te zijn. We gaan er een toertje mee maken. Zitten jullie voor 'traani als we voorbij komen? Grootvizier: Mannen, breng de lijken weg! (Dit gebeurt.) Castor (in 't voorbijgaan): Z....z....zie je nu wel, d»'»d dat wij st.. sterker waren? Bellefleur: Ik krijg jou nog wel eens op een an dere keer! Magido: Nu moeten we de poort openmaken. Grootvizier: Dat zal niet meevallen, Majesteit! Castor: H....hij is heelemaal v....v...van ijzer, Magido. Grootvizier: Hij is heel dik.... atsjie... (Opeens gaat de poort open. Muggetje staat in d9 opening te lachen.) Magido: Kijk, kijk, de. poort gaat open Castor: Wel sap-pristie, wel sap...p...priatie! Allen: Muggetje! Magido: Kijk eens, 't is Muggetje! Muggetje heeft de poort opengedaan. Hoe kom jij daarin, Mug getje? Muggetje: Sssst! Niet zoo luid praten, Majesteit! Ik ben door de buis van de waterleiding gekropen en zoo ben ik binnen gekomen. En toen heb ik de grendels van de deur weggeschoven. Castor: De gr-grendel», sap....p....pristie. Muggetje: Ssset! De toovenaar zit nu in zijn kastesl te tooveren. Ik weet, waar hij is. Zullen we hem gaan vangen? Gaat u mee? Ik zal voorgaan Sssst! Koning: Ssss»..-.. Castor: Sbasas Grootvizier (gedempt): Atsatssas (Allen houden hem de handen op den mond.) Koning: Stil toch, Excelleptieat» Castor: Saasas Muggetje: Sssa (Allen volgens de grootte op de teenen naar binnen.) (Vervolg V.) Trompetgeschal. Koning Magido, Koning Castor, de Grootvizier en 2 ridders komen op stokpaardjes aanrijden. Magido: Daar zijn we, leelijke toovenaar, daar zij we dan aangekomen, om mijn Jasmijntje terug te halen. Dat had je niet gedacht, hè, .dat had je niet gedacht! Castor: Wil je haar «dadada Toovenaar: -da....da....da— Vasallen: -ha-ha-ha— Castor: ...dadelijk teruggeven, leelijke toovenaar? 'Grootvizier: En een beetje.... atsjie.... gauw.... asjeblieft, hè, atsjiei Vasallen: ....atsjie.... atsjie.... hahaha! 'i'oovenaar: Dag mijnheer dada Bellefleur: Dag mijnheer atsjie! Is u een beetje verkouden? Vasallen: Hahaha! Castor: Kom een hie.... hie- hie.... Vasallen: Hoera! Iliep, hiep, hiep, hoera! Castor: Hier, als je durft! Magido: We willen tegen je vechten, toovenaar, kom op! Toovenaar: Kom jij maar op! Je durft niet eens. Castor: D-durven wij niet? Sapristi? Grootvizier: Dur.... atsjie... ven wij niet? Toovenaar: Nee! Magido: Dat zal je eens zien, leelijke toovenaar! O, wat ben je leelijk! Wat heb je een rare neus! Castor: En wat een lee....lee ...lijke oogen. 't Lijken wel sch-schelvischoogen. Toovenaar: Tuttut- Grootvizier (op Pippeling wijzend): En zijn gezicht zit.... atsjie.... vol .met wratten Toovenaar: ...atsjie.. atsjie... atsjie.... Castor: (op Bellefleur wijzend): En zijn hoo... hoofd lijkt wel een rrrooie kool... Magido: Ik zou die rooie kool niet lusten, en u, mijnheer de Grootvizier? Grootvizier: Ik ook niet-, atsjie... Majesteit. Magido: 'tls een raar stelletje, Castor! Ik ben blij dat ze niet in mijn rijk wonen! Castor: En ik wil ze ook niet langer hl mijn rij.... rij rij.... Vasallen: Rijen, rijen, rijen in een wagentje, Als je dan niet rijen wil, dan draag ik je! Toovenaar: Prachtig, prachtig! Magido: Hu, wat zingen die kerels leelijk! 'tLijkt wel een gramofoon Castor: Tja, precies een gr-gr.gramofoon, sapristi! Grootvizier: Majesteit, zullen we nu niet eens gaan I vechten? Castor: J-j-ja, ve-.vechten! Magido: Uitstekend, mijnheer de Grootvizier. We staan hier onzen tijd maar te verpraten. Mijnheer de Grootvizier, wilt u maar bevelen? Ik doe niet mee! Castor: M.maar ik wel, sap....p....pristie.... Magido: Goed, Castor— Grootvizier: Opgepa.... atsjie.... stl Geef acht! Voor waarts, marsch! (De toovenaar geeft zijn vasallen dezelfde beve len.) Magido: Wie driemaal geraakt is, Is dood! Die moet gaan liggen, en mag niet meer opstaan! Pa» op, Castor, die roode kool loert op je— Castor: Nou 1 ...lust ik hem! K-kom maar op, sapristie! Toovenaar: Vooruit Bellefleur, denk er om, je hebt al twee steken te pakken Ie Ridder (steekt) -drie!! Bellefleur. Niet waar, 'twas mis. Ie Ridder: Nee, 't was raak, nietwaar Majesteit? (Het gevecht staakt eventjes.) Magido: Ja, 't was raak! Eerlijk is eerlijk! Toove naar, zeg jij eens, was 't raak of niet raak? Toovenaar: 't Was raak! Je bent dood, Bellefleur! Je moet gaan liggen- Bellefleur: Dat is een mooie boel! Ik ben nog niet eens goed begonnen, of ik m'óet al dood zijn! Dat doe ik niet! Toovenaar: Ik zeg Je, dat Je dood bent! Ga liggen, kramparanja! (Bellefleur gaat tegenstrubbelend liggen.) Magido: Vooruit weer! Toe maar, mijnheer de Groot vizier. (Het gevecht begint opnieuw.) (Pippeling krijgt ook drie porren.) Bellefleur: Haha, jij bent ook dood, Pippeling- Pippeling: Welnee, 't waren er maar twee- Magido: Hij is driemaal geraakt. Pippeling: Tweemaal Castor: D. ...d—driemaal- Pippeling: Wat weet U daar nu van? U hebt 't niet eens gezien^ Castor: Ik heb 'twel gezien, sapristi! Toovenaar: Geen ruzie maken, mannen 1 Laten we eerlijk vechten! Overdoen! Overdoen! Magido! Ja, dat is goed! Overdoen! Ie Ridder: Alleen wij tweeën? Magido: Natuurlijk; dan kunnen wij 't beter zien! (Allen kijken. Bellefleur gaat staan.) Toovenaar: Bellefleur, ga liggen. Jij bent toch dood. Bellefleur: Mag ik 't dan ook niet zien, meester too venaar? Toovenaar: Mag hij 't ook zien, Koning Magido? Magido: Als hij belooft, dat hij dadelijk weer gaat liggen, mag hij kijken. Toovenaar: Beloof je 't, Bellefleur? Bellefleur: Zeker, meester toovenaar. Magido: Vooruit dan, mannen! (Ie Ridder en Pippeling vechten. Pippeling ver liest 't.) Mijn Ridder heeft gewonnen 1 Toovenaar: Toe maar jongens, trek je er maar niets van aan, of je dood bent! Magido: Vooruit ridders! Hop Castor! Die leelijke verrader! Grootvizier: Atsjie, atsjie... de kruitdamp maakt me aan 't niezen. (Kreten, verwoed gevecht. Bellefleur en Pippj- ling worden gevangen genomen.) Toovenaar: Ik vlucht, ik word bang! Als ze me van gen, ben ik verloren. Mijn neus, o, mijn neus! (Vlucht.) Magido: De toovenaar is gevlucht! Castor: De l-l-lafaard- Volgende week het laatste bedrijf. Dan zien we, hoe alle» weer goed terecht komt. Alle correspondentie zenden naar L. ROGGEVEEN, Spui 97, Den Haag.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 15