Bram's Uitvinding.
VOOR DE KINDEREN.
Even Lachen.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
a<
EEN KOELE ONTVANOST.
l\) waren pas getrouwd, volgons de New Yorkwcho
ju, en op hun huwelijksreis. ZIJ' namen hun intrek
een hotel van S8 verdiepingen. De Jonge man
>eldo zich niet lekkor en de Jonge vrouw zei-
dat £>j oven wat zou gaan Win/kelen. Bijtijds kwam
terug nn1 trippelde opgewekt do gangen door naar
ar kantor toe, eonlgszln» onder den Indruk vani hot
ntal deuren, die er allemaal oonder uitzagen. Maar
was zeker van haar oigon deur en tikte «actotjeö
het paneel.
jfc ben terug, suikerpopjel Laat ra IJ binnenl" fluts-
de zij
den antwoord.
^uikerpopje, suikerpopje! Ik ben het Mabel. Doe
iar open!"
tenigo soconden bleef hot «til. Daarna klonk die
m van een man, koelJes en waardig, daarbinnen
iter de deur.
Mevrouw, het. is hier geen suikerbakkerswinkot.
t is hier een badkamer."
Wereldkroniek.
HET TOPPUNT VAN SLOHDIOHETD.
Inbreker -(gebelgd, nadat, hij overal gekeken hééft,
vaar hij leti dacht ta zullen vinden): „lk ben nog
nooit ln xoo'n slordig huls goweest, D'r 1» letterlijk
niks op de plaat» waar 'l moeet zijn."
DAT HAD I'S HEDEN.
Vrouw dos huizes: „Maar do vorige maal vertelde Jo
me oon andere geschiedenis."
Vagebond: ,.Ja, mevrouw, maar die wou uwe® toon
niet g'loovcn."
IN HET KOFFIEHUIS.
Vast© klant: „Voel vreemden vanavond, juffrouw,
en wat oen triofto goztchton! Bijoonkomat van. begra
fenisondernemers?"
•Buffetjuffrouw: „Nee.... do grooto schoonmaak ia
begonnen!"
HIJ WIST HET AL.
Vrouw: „Kom binnen, man. Het eten is klaar, Je
pantoffels staan voor Je stoel en Je pijp en tabak heb
ik al op de schrijftafel gezet."
„Goed, Alnnie", bromde do vermoeide, achterdoch
tige echtgenoot, „ga morgen dien nieuwen hoed maar
koopen."
ONMOGELIJK.
„Ik moet Je ronduit bekennen, 'k heb een he
kel aan geleerde vrouwen. Als lk eenmaal trouw, moet
mijn vrouw absoluut minder weton dan ik."
„Ik ben hard bang, dat Je er zoo een noeél
>indl"
WARE WOORDEN.
Ideale menwehen zijn wijk die elastisch en toch
draagkrachtig, goost<Jriftig on toch trouw ln hun
pilotten, tot het hoogsto boreld on vollioudond) in hot
moellijkate, zwaarste on moeet vornodorond zijn.
Hoe heilzamo getuigen zijn dlo onschuldigo go-
zichten, die ieder vorkoord woord, uit uwen mond)
uitgegaan, olko afkeurenswaardige daad, uit uw hart
govloden, zou bedroovon of verontreinigen!
Bestuur uw impailsles mot' het koele verstand.
Ik geloof niet, dat er ooit iemand heoft bestaan/ of
zal bestaan zonder de een of andere ijdelheid.
Het heerlijkst lot, dat ons op aasde kan ten deel
vallen, is ongestoord huiselijk geluk.
De kleinheid van veel axfeeltf ligt ln het feit, dat
wij geetf hart leggen ln hetgeen wij volbrengen, maar
het alleen doen om hetgeen wij er voor krijgen.
GEHEIMEN.
Ale Iemand een geheimpje weet
Is zij niet ineer te houwen}
Hoewel van huis uit zeer discreet,
Vortolt «e 't „ln vortrouwon"
Alléén maar aap haar hartsvriendin,
Die zeker niots zal zeggen,
(Alléén maar aan haar Zuster, die
Zo 't zwijgon op zal loggon.)
Km 't Zueterhart, „gehoimnlsvoU",
Vindt zóó iets to gewichtig,
Vortelt hot op haar damoskrana,
Maar 't is goheiml Voorzichtig!
Kik deT acht ledon van de krans
Noemt zich vast voor te «wijgen,
Hoewel donzelfdon avond nog
Acht and'ron 't nieuwtje krijgen.
Geheim geheim is met .geheim"
Gewoonlijk niet te rijmen:
't Geheim geheim is slechts „geheim",
De rest is maas geheimen.
TeL CLINGE DOORENBOS.
Vanmorgen, nauwelijks wakker, komt
Riket met een brief aan m'n bedje. Gouw
openmaken. Ach, hij ls van moeder. „Ko
men jullie thuis voor mijn verjaardag?"
schrijft «a
70 Gauw gaaiu we den briof naar Kabouter
koning brengen, „Ja", «egt dis, „dan moe
ten jullie maar een-tweo-drio naar huis.
'k Zal het schip laten uitzeilen. Pak nu
maar gauw bij elkaar wat je mee nemen
wilt"
71.
Dat lieten we ons geen twee keer zeg
gen, en kijk hier zie Je hoe onze bagage
vol met leuke cadeautjes uit Sprookjes
land aan boord gedragen wordt
72.
Dan gauw iedereen goeiondag zoggen/:
den vriondelijken koning. Riket on het
spookjeeschip etijgt omhoog. Daar is weer
de poort van Sprookjesland.
m
>11
ls
ot
na
We wuiven: „Dag, dag! 't Was hier erg
leuk, maar we verlangden toch weer naar
huisl" Nu, al heel gauw zijn we op de ge
wone wereld terug gekomen en dragen
onze .sprookjesvrienden onze kisten baga
ge van boord. Wat lijken we nu weer
heel klein, tu&schen *t hooge gTas.
74.
„Wacht maar", zegt de koning. „Ik zal
jullie eerst weer eons op je vroegere
grootte terug voeren." Hij zwaait zijn
stafje en wij groeien en groeien. Toch wel
prettig om weer gewoon te zijn.
75 Dan krijgen onze kisten een beurt,
want ze leken nu wel kleine dooajos. De
koning zelf is nu weer 't kloino kabouter
tje voor ons geworden, maar we zij hem
erg dankbaar.
70.
Een hartelijk afscheid nemen we, de
koning heeft ons stevig de hand gedrukt
en gezegd: „Je moogt altijd terug komen,
als Je wilt". En/ dan wuiven we net «oo
lang tot het schip uit het gezicht is verdwe
nen.
Een oniwaarach IJidjI ijk© geschiedenis.
(Vervolg rri).
„Dat ia een boekie, jongeheer, 'dat menige perfesser
z'n bibeloteek zou wille hebbe. Ik weet precies
at dat boekie waard is, jongeheer, en a/ls ik t voor
41 n guldentje wil' verkoop©, weet ik best, dat dat nog
vl uls te goedkoop is, vèuls te goedkoop verstaat
wee dat? Ga maar zellef naar alle boekenwinkels
de Hoogstraat, in de Prinsestraat, in dieWagen*-
Jraat, in de weet_ik~veel-straat, en nierregens zal je
(tboekie kenne krijge.
't Mannetje kneep zijn oogen bijnt dicht en ver.
llgde:
i£igelijk moest ik een rijksdaalder vrage, maar 't is
dat ik handgeld mot hebbe, en daarom- zeg lk voor
leste maal: een guldentjel"
Al« je nou <lenkt, dat 't boekje zooveel bijzonders
heb je U toch miisl", zei Bram, die nu eindelijk eens
woord kom komen, „want alles wat er in staat,
loude Ipost. Dat weten de professoren van tegenwoor-
heel wat be'ter. 't Eenige bijzondere wat er aan
Int boekje zit, is het perkamenten kaftje...."
«En al die Latijimsche en Ewgelsche woorden dan?"
d 't mannetje, „tollen die «oma niet mee7 Benine die
Wuüké bijzonders?"*
Latijn is Iotijn", zei Bram, „dat blijtft altijd t «elf-
b, en dat is niets buitengewoons. Ein dan1
oekjr. b gescheurd) en vuil, kijk maar.
Hij bladerde er in.
en hier man koeren een heel stelletje bladz^
b aan, kijk eens: 50, 51 en dan opeen» 64."
nt Is een antiek boekie," zei de man, „en lkJ laat
rij ie niet voor de 'gek houwe; ik weet, wat ik weet, en
ien mensch kap me wat wijs make, uwee ook niet,
ongeheer!"
geef 35 cent, zeven stuivers", zei Bram.
..Zeg tachtig", zei het mannetje.
«Atjuus", tei Bram, terwijl hij net deed, of hij weg
'nu gaan. ,,'t Is dat ik nou eenmaal van zulke ouwe
I Bekjes houd, anders was ik niet eens zoolang blij-/
praten, 't Heole ding is (mofe geen kwartje waard."
..Geef zestig", antwoordde 't mannetje.
..Veertig en. geen cent meer", zei Bram, terwijl hij
awn ging.
„Vijftig", riep het mannetje hem achterna.
Bram liep verder, maar niet te vlug. „Hiji zal mie
wel acherop komen", dacht hij'. „Dat dioen ze altijd. Etn
dan krijg je 't ook wel". En hij had gelijk, wamt hij
had nog geen' tien stappen geloopen, of hiji hoorde
man-netje achter zich roepen:
„Allee, jongeheer, pak aai, voor veertig! 't Is te geef,
't is voor niks, 't' is gegeven cadeau, maar we motte
toch ete, allo, neem 't dan voor veertig sjentjes".
Bram betaalde en liep zoo gauw hl) kon, waar
huis.
„Ik wist t wei", dacht hij, „maar toch was ik wel
eventjes bang, dat hij 't niet geven zou. Hij was taai,
dat moet ik zeggen. Maar flink volhouden, dat is 't
beste in zulke gevalletjes. Jongens, wat ben ik blijl"
Vroolijk fluitend liep hij door de drukke stad. Het
was heerlijk weer; alle menschen, die maar eventjes
tijd hadden, waren op de straat gegaan, om te genie
ten van de voorjaarszon, en t frisch ontluikende
groen.
Overal liepen dames in lichte voorjaarstoiletten. De
heeren hadden hunne dikke winterjassen uitgelaten,
een enkele had zelfs al een stroohoedje opgezet.
Bram zag weinig van alles wat er om hem heen g&-
beurde.
Telkens haalde hij onder *t loopen eventjes het
boekje voor den dag, en bladerde er in.
„Dit hoofdstuk ls het", zei hij, en hij las: „Omi dln-
ghon te laaten verdwynon moot men menghen on
dereen soovoel.
Bom! Hij botsto tegen een heer aan.
„Pardon, mijnheer", zei Bram-.
,Kijk beter uit, Jongen" zei de heer, „ert hou reohtsl"
„Ja, mijnheerl Dag mijnhoorl"
Bram las: waoma men noemt veel water.
„Zie Je wel", zei Bram tegen zichzelf, „water moet
Je hebben, dat heb lk altijd wel gedacht Met water
moet Je werken, omdat 't zoo doorzichtig is
Boml Weer een botsingI
Bram maakte maar gauw, dat hij weg kwam, Ach
ter zich hoorde hi) een oud heertje mopperen over de
Jeugd, die zoo brutaal was, en over Jongens, die
dochten, dat de heele straat alleen van hen was
Bram wachtte het eind van do redevoering niet af.
Gauw naar huis, zoo vlug sis hij kon!
Bij den hoek van do strAat vloog Brlnio hem al te
gemoet „Koest baasje", zei Bram, „we hebben geen
tijd vandaag, kalm aan, mannetje!"
Toch vloog Brinio achter Bram aan de trap op
naar zijn kamertje. Met bevendo vingers haalde Bram
't boekje weer te voorschijn en bladerde er weer in,
af en toe een eindje lozend. Toen zette hiji zijw flesch-
Jea, die hij bij don drogist gekocht had weg. Door 't
boekje was hij die zoowaar heelemaal vergeten!
„Toch een fijn boekje", dacht» Bram, „alleen de taal
is een beeQe vreemd, maar dat zal wel wennen."
Daar zag hij1 weer het „verdwijnhoofdstuk". Maar
wat was dat? Bram schrok en met. groote oogen zag
hij, dat het hoofdstuk, dat op bladzij' 45 begon, op
bladzij 51 nog niet was afgeloopenen na bladzij
51 kwam opeens.... bladzij 64, zoodat,hij misschien
aan zijn mooie boekje nog niets zou hebbenI
Hierover niet getreurd", zei Bram tegen Brinio,
„een heeleboel staat er al in, en misschien kan ik er
zelf de rest wel bijmaken. Hè Brinio?"
Brinio bromde en keek Bram aan, alsof hij er nfet
veel van geloofde.
Maar Bram nam een blad papisr, en begon ijverig
in zijn boekje te lezen, terwijl af en toe wat op bet
papier krabbelde.
Drie kwartier las hij door. Toen ging hij naar be
neden.
„Ik heb het", zei hl) met een ernstig gezicht.
IV.
geen woord wist
En moedor, die wel begreep, dat Bram weer mot
't een of ander bezig was, glimlachte en «weeg.
'l
's Avonds «tapte Bram naar «ljn laboratorium op
de vliering. iHijl nam oen groote kom water mee.
„Dat- is één!" zei hij. Etn toeni sloopte hij al zijn
potjes on pannetjes on fletschjes van de plank., «tak
oen kaars op, en begon te gieten, te mengen, te ko
ken. om 't kort te zeggen: hij begon uit te vin
den!
Af en toe zei hij tegen Brinio/dio suffig ln zijn
hoekje lag te knlpoogen: „Ik heb het!*
Brinio bromde: „Ga Je gang."
Bram haalde zwavel, en salpeter, en natrium en
petroleum en spiritus, en werkte....
„Eigenlijk heb ik dat alles niet eens noodlg", zei
hU. „maar toch «et ik t er maar bij."
't Werd donkér bulten, 't Kaarsje, waarboven een
wit porseleinen potje stond te borrolen, gat een geel
achtig licht in 't kleine hokje....
Wordt vervolgd.
HET VRAAGSTUK.
12 K.M.
12 KM
Een teleurstelling.
Een paar dagon waren voorbijgegaan. Met het
boekje bij zich, had Bram allerlei «tukjes papier vol
gekrabbeld. Zelfs op school was hij dikwijls Ynet
zijn gedachten afwezig geweest, zoodat hij een pear
malen straf had gekregen.
Op een "Woeensdagmorgen stapte Bram uit zijn bed
met een tevreden gezicht en «el luid: „Nu heb lk: het
vast!"
En na deze gedenkwaardige woorden kleedde hij
zich aan., ging naar beneden, ontbeet, liep naar
school, alles zonder een woord te zeggen.
Avonds vroeg zijn moeder hem: „Wat ben Je
toch stilletjes, Jongen? Wat heb Je toch?"
„Ik heb hst", zei Bram.
„Ja, dat do ik wel", lachte moeder, „maar lk
vraag Juist wat Je hebt."
„Ik heb het, moeder", zei Bram weer, «onder erbij
te denken, dat moeder van' zijn nieuwe plannen nog
Do weg l« 24 K'.M, lang. Do vrienden wnndolen' teder
6 K.M. per uur dus leggen «e per uur 12 KM nt. Na
twee uur komoi^zo dus op de holft bl) C. bi) elkaar.
Hot vliogjo heeft dan ook 2 uur lang gevlogen, hst
diertje, dat oen snelheid van 20 K.M. hadi, heeft dus
40 K.M. afgologd.
Hot doet er niet toe, hoe sn waar 't vliegje heen-
vliegt; *t komt alleen op den tijd aanl
Dus 't vraagstuk was heelemaal niet moeilijk!
De postzegel» wordon verzonden aan A. Wsstor-
man Jbd, te Barslngerhorn, deze of da volgende
week.
Alle correspondentie over de Jeugdrubriek, of wat
daarmee in verband ®taat, zenden naar L. Rogge
veen, Spul 07, den Haag.